Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borne houdende regels omtrent de terugvordering en de invordering van diverse betalingen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borne, stelt op 16-3-2021 de Beleidsregels terugvordering en invordering gemeente Borne 2021 vast.

 

Hoofdstuk I – Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      PW: Participatiewet;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      WI: Wet inburgering;

    • e.

      Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • f.

      de wetten: de onder a tot en met e genoemde wetten en regelingen tezamen;

    • g.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • h.

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • i.

      Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • j.

      uitkering: uitkering ingevolge de Participatiewet, IOAW, IOAZ of Bbz;

    • k.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borne;

Hoofdstuk II Terugvordering

Artikel 2. Algemeen

Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 53a, zesde lid en artikel 54, derde en vierde lid van de PW of artikel 17, derde lid, van de IOAZ/IOAW.

  • b.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of uitkering zoals neergelegd in:

    • 1.

      de artikelen 58 tot en met 60 van de PW;

    • 2.

      artikel 25 en 26 van de IOAW;

    • 3.

      artikel 25 en 26 van de IOAZ;

    • 4.

      artikel 12, tweede lid, onderdeel c, Bbz;

    • 5.

      artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3 Bbz;

    • 6.

      artikel 39, tweede lid, Bbz;

    • 7.

      artikel 41, vierde en vijfde lid Bbz.

  • c.

    het vestigen van een recht van hypotheek of pandrecht ter meerdere zekerheid tot terugbetaling van de verstrekte uitkering conform artikel 48 lid 3 Participatiewet.

Artikel 3. Brutering

  • 1.

    Het college bruteert de vordering, voor zover de belasting en premies niet meer verrekend kunnen worden met de af te dragen loonbelastingen en premies volksverzekeringen. Na afloop van het lopende kalenderjaar vordert het college de uitkering bruto terug.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 van dit artikel ziet het college af van brutering en vordert de bijstand netto terug als:

    • a.

      de reden van terugvordering in de loop van het kalenderjaar is ontstaan en het college heeft nagelaten belanghebbende hiervan tijdig in kennis te stellen, waardoor deze niet meer in staat was de vordering binnen het kalenderjaar terug te betalen;

    • b.

      belanghebbende over het ontstaan van de vordering geen verwijt kan worden gemaakt en het ook niet verweten kan worden dat de schuld niet binnen het betreffende boekjaar is terugbetaald.

Artikel 4. Terugvorderingsbeschikking

Het college vermeldt in de terugvorderingsbeschikking, in aanvulling op hetgeen in artikel 4:86 Awb is gesteld en voor zover geen betalingsregeling is opgenomen, in ieder geval:

  • a.

    het bedrag dat wordt teruggevorderd en over welke periode dit bedrag betrekking heeft, en;

  • b.

    de termijn of termijnen waarbinnen betaling moet plaatsvinden, en;

  • c.

    wat de reden is van de terugvordering, en;

  • d.

    of er al dan niet sprake is van redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, en;

  • e.

    de mogelijkheid voor de belanghebbende om voor het verstrijken van de gestelde betalingstermijn een gemotiveerd verzoek tot het treffen van een betalingsregeling te doen, en;

  • f.

    dat, bij gebreke van tijdige betaling of het tijdig indienen van een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling, het college zal overgaan tot het instellen van rechtsmiddelen waarmee uiteindelijk tot (dwang)invordering wordt overgegaan. Alle hieruit voorkomende invorderingskosten verhaalt het college op belanghebbende.

Artikel 5. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

Het college vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 Bbz terug als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

Artikel 6. Afzien van terugvordering

  • 1.

    Het college ziet af van terugvordering als:

    • a.

      aan belanghebbende te veel of ten onrechte uitkering is toegekend en had dit redelijkerwijs niet kunnen begrijpen;

    • b.

      aan belanghebbende te veel of ten onrechte uitkering is toegekend en dit de belanghebbende niet is te verwijten en als de betaling reeds meer dan twee jaar geleden heeft plaatsgevonden.

    • c.

      de terugvordering leidt tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen.

  • 2.

    Het college ziet af van terugvordering in incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van relevante omstandigheden. Zowel financiële als niet-financiële (immateriële) omstandigheden, zoals re-integratieactiviteiten, schuldsituaties en andere sociale motieven spelen hierbij een rol.

  • 3.

    Het college trekt een besluit tot het afzien van terugvordering in als op een later moment blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste en volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 4.

    In afwijking van lid 1 van dit artikel, ziet het college niet af van terugvordering als de vordering:

    • a.

      het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan; of

    • b.

      door pand- of hypotheekrecht wordt gedekt; of

    • c.

      is ontstaan ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht.

Artikel 7. Matigen van vordering

  • 1.

    Als het college een concreet signaal heeft ontvangen, waaruit redelijkerwijs moet worden afgeleid dat de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, dan heeft het college, na de ontvangst van dat signaal nog zes maanden de tijd om het recht op bijstand in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. De bijstand die na die zes maanden ten onrechte of tot een te hoog bedrag wordt toegekend, vordert het college niet terug.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 van dit artikel, ziet het college niet af van terugvordering als de vordering het gevolg is van het schenden van de inlichtingenplicht.

Hoofdstuk III Invordering

Artikel 8. Betalingsverplichting belanghebbenden zonder uitkering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van zijn bevoegdheid om als betalingsverplichting een betaling van de volledige vordering ineens op te leggen, dan wel ambtshalve een maandelijks aflossingsbedrag vast te stellen.

  • 2.

    De hoogte van de maandelijkse aflossing bij beëindiging of intrekking van de uitkering is gedurende de eerste zes maanden gelijk aan het aflossingsbedrag tijdens de uitkering. Als de vordering vanaf datum beëindiging of intrekking niet binnen 12 maanden volledig wordt voldaan, dan wijzigt na zes maanden de hoogte van de maandelijkse aflossing overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

  • 3.

    In het geval van maandelijkse aflossing stelt het college:

    • a.

      bij een inkomen op bijstandsniveau de aflossing vast op 5% van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, of;

    • b.

      bij een inkomen hoger dan de toepasselijke bijstandsnorm de aflossing vast volgens draagkracht. Hierbij heeft belanghebbende minimaal de beschikking over een bedrag ter hoogte van 95% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    In afwijking van het eerste en het derde lid, onder a en b, van dit artikel voert het college op verzoek van belanghebbende een berekening uit volgens artikel 475d Rv om de beslagvrije voet te bepalen. Het college past de hoogte van het aflossingsbedrag en/of aflossingstermijn aan vanaf de datum waarop het college de gegevens die nodig zijn voor de berekening heeft ontvangen.

  • 5.

    Als het inkomen de van toepassing zijnde bijstandsnorm te boven gaat, bedraagt de aflossingsruimte 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, vermeerderd met 25% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 6.

    In de betalingsverplichting neemt het college nadere voorwaarden op.

  • 7.

    Indien de belanghebbende in gebreke blijft tot volledige nakoming van de betalingsverplichting, legt het college het besluit tot terugvordering ten uitvoer.

Artikel 9. Aflossingscapaciteit belanghebbende met een uitkering

  • 1.

    De aflossing voor de belanghebbende die een uitkering ontvangt, bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid van dit artikel geldt voor de belanghebbende die in een inrichting ter verpleging of verzorging verblijft ingevolge artikel 475d lid 4 Rv een afwijkende beslagvrije voet die gelijk is aan de prijs voor verzorging of verpleging, verhoogd met 2/3 van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als genoemd in artikel 23 van de Participatiewet.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid voert het college op verzoek van de belanghebbende een berekening uit volgens artikel 475d Rv om de beslagvrije voet te bepalen. Het college past de hoogte van het verrekende bedrag aan vanaf de datum waarop het college de gegevens die nodig zijn voor de berekening heeft ontvangen.

Artikel 10. Tussentijdse beoordeling aflossingscapaciteit

  • 1.

    Het college wijzigt de termijn en/of wijzigt of verhoogt de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting als de gewijzigde omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

  • 2.

    Het college wijzigt of verhoogt de hoogte van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting in een aflossingsverplichting ineens als de belanghebbende desgevraagd geen informatie geeft over zijn omstandigheden.

Artikel 11. Verrekening en beslaglegging

  • 1.

    Als de belanghebbende niet tot betaling van de vordering overgaat, legt het college het terugvorderingsbesluit ten uitvoer door middel van verrekening met de uitkering of door middel van invordering bij dwangbevel en beslaglegging.

  • 2.

    Het college draagt de invordering over aan een derde als daar omstandigheden voor zijn.

  • 3.

    De aan het tweede lid van dit artikel verbonden invorderingskosten berekent het college volledig door aan de belanghebbende.

Artikel 12. Uitstel van betaling

  • 1.

    Indien de financiële situatie of de bijzondere omstandigheden van de belanghebbende hiertoe aanleiding geven, besluit het college ambtshalve of op verzoek daartoe tot het verlenen van uitstel van betaling gedurende een bepaalde periode.

Hoofdstuk IV 4 Kwijtschelding

Artikel 13. Afzien na tijdsverloop

  • 1.

    Het college verleent op verzoek van belanghebbende kwijtschelding als:

    • a.

      belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, of;

    • b.

      belanghebbende gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft voldaan, of;

    • c.

      belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten, of;

    • d.

      belanghebbende een bedrag, gelijk aan minstens 50% van de rest som, in één keer aflost, onder voorwaarde dat:

      • de reële verwachting is dat de afkoop van de bijstandsschuld meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedure wordt gevolgd, en;

      • de belangebbende door de afkoop in de gelegenheid wordt gesteld om in één keer uit zijn schuldsituatie te geraken, waarmee mogelijkheden kunnen ontstaan om een nieuwe start te maken in het maatschappelijk verkeer.

  • 2.

    Het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a.

      vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden;

    • b.

      vorderingen die het gevolg zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid of die het gevolg zijn van het schenden van de inlichtingenplicht, met dien verstande dat de in dit artikel genoemde termijnen dan steeds 10 jaar zijn.

  • 3.

    Het college kan kwijtschelden als het totale restant dat teruggevorderd wordt lager is dan € 25,00 en de kosten van invordering niet (langer) in verhouding staan met dit bedrag.

Artikel 14. Gedeeltelijke kwijtschelding van leenbijstand

  • 1.

    Bij verstrekking van leenbijstand voor duurzame gebruiksgoederen/inrichtingskosten hanteert het college als uitgangspunt dat belanghebbende gedurende maximaal 36 maanden aaneengesloten aflost op de geldlening. Zodra gedurende 36 maanden volledig aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, stelt het college een eventueel restant van de lening buiten invordering (als bijstand om niet verstrekt).

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid van dit artikel stelt het college de looptijd van de aflossing vast op 60 maanden als er leenbijstand is verstrekt op grond van artikel 48 lid 2 van de Participatiewet.

  • 3.

    Wanneer de looptijd wordt onderbroken, bijvoorbeeld door niet-correcte aflossing of door een gebrek aan aflossingscapaciteit, verlengt het college de looptijd met het aantal maanden dat niet correct is afgelost.

  • 4.

    Het college legt de verplichting op dat de bijzondere bijstand die wordt verleend in afwachting van andere middelen ineens geheel wordt afgelost als de belanghebbende over deze middelen beschikt. Als de middelen niet voldoende zijn om de totale lening te voldoen, lost belanghebbende het restant volgens de artikelen 8 en 9 van deze beleidsregels af.

Artikel 15. Kwijtschelding (leen)bijstand in verband met een schuldregeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 60c PW en artikel 29a van de IOAW en IOAZ ziet het college gedeeltelijk van (verdere) invordering af als duidelijk is dat een schuldregeling alleen tot stand kan komen op voorwaarde, dat het college ook hieraan deelneemt.

  • De voorwaarden hiervoor zijn:

    • a.

      er moet sprake zijn van een problematische schuldensituatie, en;

    • b.

      medewerking is vereist voor het tot stand komen van de schuldregeling, en;

    • c.

      de fraudevordering is ouder dan 5 jaar;

    • d.

      evenredige verdeling met schuldeisers van gelijke rang. Het college kan voor teruggevorderde bijstand als preferente schuldeiser het dubbele percentage eisen ten opzichte van de concurrente schuldeisers;

    • e.

      het gedeelte van de lening of de vordering dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, blijft buiten het akkoord.

  • 2.

    Het college trekt de medewerking weer in als achteraf blijkt dat:

    • a.

      er geen schuldregeling tot stand is gekomen binnen de daarvoor gestelde termijn;

    • b.

      de verplichtingen van de schuldregeling niet correct worden nagekomen;

    • c.

      er onjuiste informatie om tot een schuldregeling te komen, is verstrekt.

Hoofdstuk V Slotbepalingen

Artikel 16. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking de dag na bekendmaking.

Op dat moment vervalt de Beleid sregels terugvordering Wet Werk en Bijstand 2009.

Naar boven