Gemeenteblad van Hilversum
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hilversum | Gemeenteblad 2021, 103939 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Hilversum | Gemeenteblad 2021, 103939 | Beleidsregels |
BELEIDSREGELS RE-INTEGRATIE EN TEGENPRESTATIE HILVERSUM 2021
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum;
• de artikelen 8a, 10d en 31, tweede lid, onderdelen j en n, van de Participatiewet;
• de artikelen 8, derde lid, en 34 van de IOAW;
• de artikelen 8, derde lid, en 34 van de IOAZ;
• hoofdstuk 2 van de Verzamelverordening inkomensvoorzieningen Hilversum 2021; en
• artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (titel 4.3)
besluit vast te stellen de navolgende
BELEIDSREGELS RE-INTEGRATIE EN TEGENPRESATIE HILVERSUM 2021
Vastgesteld in de collegevergadering d.d. 23 maart 2021
Deze beleidsregels treden in werking per 1 april 2021
De navolgende beleidsregels worden ingetrokken met ingang van 1 april 2021:
Beleidsregels Re-integratie en tegenprestatie Hilversum 2016
De wetgever heeft gemeenten opgedragen bij verordening regels te stellen over de
arbeidsinschakeling en de tegenprestatie (art. 8a PW). De gemeenteraad van Hilversum heeft hieraan
gehoor gegeven door het vaststellen van de Verzamelverordening inkomensvoorzieningen Hilversum
2021. Deze beleidsregels zijn een nadere uitwerking van hoofdstuk 2 van de betreffende
1. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven
hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Verzamelverordening
inkomensvoorzieningen Hilversum 2021 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
a. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum;
b. succesvolle uitstroom: een periode van bijstandsonafhankelijkheid van ten minste 6
c. uitkering: algemene bijstand, een IOAW-uitkering of een IOAZ-uitkering;
e. IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze
f. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen
g. verordening: Verzamelverordening inkomensvoorzieningen Hilversum 2021.
Artikel 2. Inkomstenvrijlating
De belanghebbende die een uitkering ontvangt en arbeid in deeltijd heeft of heeft aanvaard, heeft
gedurende een periode van zes maanden recht op vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31,
tweede lid, onderdeel n van de PW, artikel 8, derde lid, van de IOAW en artikel 8, derde lid, van de
IOAZ. Maanden waarin geen inkomsten als bedoeld in de vorige zin worden ontvangen, tellen niet
mee voor het bepalen van de periode van zes maanden. In geval de belanghebbende na een periode
van succesvolle uitstroom, zoals bedoeld in artikel 1 lid 2 aanhef en onder sub b van deze
beleidsregels, weer een beroep moet doen op bijstand geldt de inkomstenvrijlating opnieuw.
Artikel 3. Vrijwilligerspremie
1. De belanghebbende van 27 jaar of ouder, die onbetaald en onverplicht maatschappelijk nuttige activiteiten verricht bij een organisatie die niet op het maken van winst is gericht, heeft recht op een premie als bedoeld in artikel 2.14, derde lid, van de verordening, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
a. De activiteiten nemen minimaal 156 uur per jaar in beslag;
b. De activiteiten worden naast of in aanvulling op reguliere arbeid verricht en leiden niet tot
verdringing op de arbeidsmarkt;
c. De activiteiten mogen de arbeidsinschakeling niet belemmeren;
d. De organisatie verklaart dat belanghebbende de maatschappelijk nuttige activiteiten heeft verricht en dat hij hiervoor geen vergoeding heeft ontvangen, anders dan een reële onkostenvergoeding;
e. Belanghebbende heeft voorafgaande aan de start van het vrijwilligerswerk gedurende een ononderbroken periode van minimaal 12 maanden een uitkering ontvangen.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel e, wordt een onderbreking, korter dan 3 maanden, niet als onderbreking aangemerkt.
3. Het recht op premie wordt op aanvraag vastgesteld en per kalenderjaar verleend.
4. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld formulier.
5. De premie wordt gerekend tot de vrijgelaten middelen, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de PW
Artikel 4. Reiskostenvergoeding na werkaanvaarding
1. De belanghebbende die een uitkering ontvangt en arbeid gaat verrichten, zodat de uitkering
wordt beëindigd, heeft vanaf de datum van beëindiging, recht op een vergoeding voor reiskosten
als bedoeld in artikel 2.14, zesde lid, van de verordening als voldaan is aan de volgende
a. De belanghebbende kan geen aanspraak maken op een andere voorziening in de
b. De belanghebbende heeft een inkomen tot maximaal 110% van de toepasselijke
bijstandsnorm en heeft geen in aanmerking te nemen vermogen;
c. De reisafstand bedraagt minimaal 10 kilometer enkele reis naar de werklocatie.
2. De reiskosten worden gedurende maximaal 6 maanden vergoed.
3. De reiskosten worden volledig vergoed op basis van de goedkoopste vorm van openbaar vervoer.
4. In afwijking van het derde lid, is de reiskostenvergoeding gelijk aan de fiscaal vrijgelaten
kilometervergoeding, indien er naar het oordeel van het college gegronde redenen zijn om met
5. Bij toepassing van het vierde lid, wordt de reisafstand van de woonruimte naar de werklocatie,
gemeten met behulp van de routeplanner van de ANWB, optie kortste route.
6. Het recht op vergoeding van reiskosten wordt op aanvraag vastgesteld. Een aanvraag wordt
ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier
7. Op verzoek van belanghebbende kan een voorschot op de vergoeding worden verstrekt.
Artikel 5. Additionele kosten bij loonkostensubsidie
1. De werkgever die met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in
artikel 10d PW, een dienstbetrekking heeft gesloten, kan in aanmerking komen voor de
vergoeding van begeleidingskosten op de werkplek, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
a. De begeleiding is noodzakelijk voor het goed functioneren van de betreffende
b. De begeleidingskosten worden aantoonbaar gemaakt;
c. De werkgever kan geen aanspraak maken op een andere voorziening in deze kosten ;
d. Deze kosten gaan uit boven de begeleidingskosten die de werkgever naar het oordeel
van het college in het algemeen moet maken voor de begeleiding van een werknemer
die zonder ondersteuning werkzaam is.
2. De werkgever die met een persoon die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, bedoeld in
artikel 10d PW, een dienstbetrekking heeft gesloten, kan in aanmerking komen voor de
vergoeding van kosten, verbonden aan de aanpassing van de werkplek, als voldaan is aan de
a. De aanpassing is noodzakelijk voor het goed functioneren van de betreffende
b. De kosten worden aantoonbaar gemaakt;
c. De werkgever kan geen aanspraak maken op een andere voorziening in de kosten.
3. Het recht op vergoeding wordt op aanvraag vastgesteld.
Artikel 6. Overige onkostenvergoedingen
De belanghebbende die recht heeft op een uitkering, kan in aanmerking komen voor vergoeding van
kosten als bedoeld in artikel 2.14, zesde lid, van de verordening, voor zover deze kosten naar het
oordeel van het college noodzakelijk zijn voor de inschakeling in de arbeid. De hoogte van de
kostenvergoeding kan worden afgewogen aan de hand van de NIBUD-prijzengids.
Artikel 7. Nazorg bij werkaanvaarding
1. De belanghebbende die door bemiddeling van het college werk heeft aanvaard en wiens
uitkering wordt beëindigd vanwege die werkaanvaarding, komt in aanmerking voor actieve
2. De inhoud en duur van de begeleiding worden vastgesteld op basis van de behoefte
van werkgever en belanghebbende. De duur van de ondersteuning bedraagt in beginsel
Artikel 8. Opleggen tegenprestatie
Het college betrekt bij het nemen van een besluit tot het opleggen van een tegenprestatie als
bedoeld in artikel 2.20, van de verordening, in ieder geval de volgende factoren:
b. persoonlijke omstandigheden, zoals zorgtaken, leeftijd, fysieke en psychosociale conditie;
c. vaardigheden van belanghebbende;
d. opleiding en werkervaring van belanghebbende;
e. aard van de activiteiten alsmede de begeleiding die vanuit de betreffende organisatie kan
f. mate waarin de activiteiten een bijdrage leveren aan de persoonlijke participatie van
g. mobiliteit en daaraan gekoppelde vervoersmogelijkheden van belanghebbende.
Artikel 9. Omvang en invulling tegenprestatie
1. Het college stelt de omvang en duur van de tegenprestatie en de wijze waarop deze wordt
ingevuld, vast na beoordeling van de omstandigheden en mogelijkheden van de belanghebbende
en de aard van het werk, nadat belanghebbende is gehoord.
2. Voordat het college een besluit neemt over de invulling van de tegenprestatie, wordt de
belanghebbende in de gelegenheid gesteld om gedurende twee maanden zelf maatschappelijk
nuttige activiteiten te zoeken.
3. De tegenprestatie kan niet worden ingevuld door werkzaamheden bij een onderneming met
4. De belanghebbende heeft recht op vergoeding van meerkosten, die naar het oordeel van het
college voor het vervullen van de tegenprestatie noodzakelijk zijn gemaakt.
Artikel 10. Intrekken beleidsregels
De volgende beleidsregels worden ingetrokken:
• Beleidsregels Re-integratie en tegenprestatie Hilversum 2016.
Artikel 11. Inwerkingtreding beleidsregels en citeertitel
Deze beleidsregels treden in werking met ingang 1 april 2021.
Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels Re-integratie en tegenprestatie Hilversum
Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum op
De secretaris, De burgemeester,
Aan de opdracht van de wetgever om regels te stellen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en
de tegenprestatie, is uitvoering gegeven door het vaststellen van de Verzamelverordening
inkomensvoorzieningen Hilversum 2021. In Hoofdstuk 2 zijn de betreffende regels opgenomen.
Kenmerkend voor dit hoofdstuk is, dat het college de bevoegdheid krijgt om besluiten te nemen die
bijdragen aan de arbeidsinschakeling dan wel het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten.
Uit een oogpunt van rechtszekerheid én om de uitvoerende ambtenaren houvast te geven, heeft het
college op een aantal onderdelen beleidsregels vastgesteld.
Naast de inkomstenvrijlating, gaan deze beleidsregels over onkostenvergoedingen en de
tegenprestatie. Met betrekking tot de tegenprestatie worden de criteria redactioneel verder
verduidelijkt en de besluitvorming toegelicht.
Hoewel het om beleidsregels in de zin van artikel 1:3 lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
gaat, betekent dit niet dat er niet vanaf geweken kan worden. Ook hier geldt het maatwerkbeginsel
en de ‘inherente afwijkingsbevoegdheid’, zoals verwoord in artikel 4:84 Awb: in zijn algemeenheid
wordt gehandeld conform de beleidsregels, maar in bijzondere omstandigheden kan, en moet, ten
gunste van de belanghebbende worden afgeweken. Het ligt dan wel op de weg van de
belanghebbende om aannemelijk te maken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden.
Deze beleidsregels vinden hun grondslag in de Participatiewet en de IOAW en IOAZ. Voor wat betreft
de gebruikte begrippen wordt aangesloten bij de terminologie die in de Participatiewet (PW) wordt
gebruikt. Voor sommige begrippen geldt, dat deze niet in de Participatiewet maar wel in de
Verzamelverordening inkomensvoorziening worden gebruikt. Dat geldt bijvoorbeeld voor het begrip
‘onkostenvergoeding’. Daarom wordt tevens verwezen naar deze verordening. Ten slotte worden
sommige begrippen gebruikt, die in de Algemene wet bestuursrecht zijn omschreven (bijv.
‘belanghebbende’). De begrippen die in lid 2 zijn omschreven zijn opgenomen ter bevordering van de
Artikel 2. Inkomstenvrijlating
Inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 215,00 per maand
(1-1-2020), worden voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en
algemene bijstand ontvangt, gedurende ten hoogste zes maanden niet tot de middelen gerekend als
dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling (art. 31, tweede
lid, onderdeel n, PW). Vergelijkbare bepalingen zijn opgenomen in de IOAW (art. 8, derde lid) en
Als uitgangspunt is reeds eerder bepaald, dat inkomsten uit deeltijdarbeid zondermeer bijdragen aan
de arbeidsinschakeling. Een afzonderlijke toets op de noodzaak van een inkomstenvrijlating is
daarom niet aan de orde. Gelet op het doel van de inkomstenvrijlating, namelijk een prikkel om
zelfstandig in de kosten van het bestaan te voorzien, heeft het college ervoor gekozen om de
inkomstenvrijlating automatisch toe te kennen per uitkeringsgerechtigde en per bijstandsperiode. In
geval van een nieuw recht op algemene bijstand na succesvolle uitstroom wordt de
inkomstensvrijlating van artikel 31 lid 2 onderdeel n PW wederom toegepast. Met succesvolle
uitstroom wordt bedoeld een periode van bijstandsonafhankelijkheid van 6 (aaneengesloten)
maanden. Succesvolle uitstroom geldt als drempel voor een nieuw recht.
Artikel 3. Vrijwilligerspremie
Ter bevordering van de participatie van uitkeringsgerechtigden en ervan uitgaande dat vrijwilligerswerk bijdraagt aan verbetering van de arbeidsmarktpositie, kan in geval van vrijwilligerswerk onder de aangegeven voorwaarden aanspraak worden gemaakt op een premie. Belangrijk is dat het vrijwilligerswerk plaatsvindt bij een organisatie met een maatschappelijk doel, hier verwoord als ‘niet op winst gericht’. De rechtsvorm zal veelal reeds duidelijk maken of dit aan de orde is. Bij twijfel zal nader onderzoek moeten plaatsvinden. De hoogte van de premie (€ 250,-) is vastgelegd in artikel 2.14, derde lid, van de verordening. Er geldt een wachttijd van 12 maanden. Om in aanmerking te komen voor de premie moet de belanghebbende vervolgens gedurende ten minste 156 uur in een kalenderjaar vrijwilligerswerk hebben verricht. De premie is onbelast en telt ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen.
Artikel 4. Reiskostenvergoeding na werkaanvaarding
Belanghebbenden die uit de bijstand stromen in verband met werkaanvaarding kunnen te maken
krijgen met (hoge) reiskosten. Als uitgangspunt geldt dat werken lonend moet zijn. Daarom is
besloten deze reiskosten onder bepaalde voorwaarden, voor een kortere periode, te vergoeden. Het
moet dan uiteraard gaan om situaties dat een werkgever die kosten niet vergoedt. Dat blijkt meestal
uit de cao of de individuele arbeidsovereenkomst. Heeft de belanghebbende recht op
reiskostenvergoeding van de werkgever, dan is er geen recht op vergoeding door het college, ook
niet als de vergoeding van de werkgever niet alle kosten dekt.
De vergoeding is beperkt tot huishoudens die door werkaanvaarding een inkomen ontvangen van
maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
De vergoeding is in tijd beperkt tot de duur van de dienstbetrekking, maar maximaal 6 maanden. Dit
geeft de belanghebbende de mogelijkheid om te wennen aan de nieuwe situatie, andere manieren
van reizen te verkennen (carpoolen bijv.) of (indien mogelijk) iets te regelen met de werkgever.
Er geldt een drempel van 10 km. De kosten van kortere reisafstanden zijn beperkt. Bovendien kan
deze afstand meestal met fiets of te voet worden afgelegd. Deze kosten worden dan ook voor
rekening van de belanghebbende gelaten (conform richtlijnen belastingdienst). De reisafstand wordt
gemeten met behulp van de routeplanner van de ANWB (www.anwb.nl). Ligt de reisafstand boven
de drempel, dan wordt de route volledig vergoed.
Uitgangspunt is openbaar vervoer. Dat zal naar verwachting in verreweg de meeste gevallen
toereikend zijn. Soms is eigen vervoer noodzakelijk (gegronde redenen). Dat zal bijvoorbeeld aan de
orde kunnen zijn als de belanghebbende op een met openbaar vervoer lastig te bereiken locatie
werkzaam is, zorgdraagt voor kinderen, die naar/van de kinderopvang moeten worden
gebracht/gehaald of als er fysieke beperkingen zijn. De beoordeling daarvan is aan het college.
Artikel 5. Additionele kosten bij loonkostensubsidie
Als voldaan is aan een aantal voorwaarden, kan een werkgever in aanmerking komen voor
loonkostensubsidie (art. 10d PW). De loonkostensubsidie is bedoeld als compensatie voor een
beperking in het arbeidsvermogen van een werknemer met arbeidsbeperking. Werkgevers worden
daarnaast in een aantal gevallen geconfronteerd met extra kosten voor het in dienst nemen/houden
van dergelijke werknemers. Om die reden wordt voor bepaalde –additionele- kosten een vergoeding
beschikbaar gesteld. Het betreft de vergoeding van kosten voor begeleiding en aanpassing van een
Uitgangspunt hierbij is, dat als er elders een voorziening beschikbaar is, de gemeente geen
vergoeding verstrekt. In sommige gevallen kan van het UWV een compensatie worden verkregen.
Dan gaat deze voor. Dat doet zich bijvoorbeeld voor bij samenloop van bijstand en een UWV
uitkering en bij meeneembare werkplekaanpassingen (leesloep e.d.). Is dat niet het geval dan kan de
werkgever in aanmerking komen voor een vergoeding voor de extra kosten die hij maakt. Feitelijk
noodzakelijke kosten kunnen worden vergoed volgens het principe ‘goedkoopst adequaat’. Het is
aan de werkgever om dit aannemelijk te maken.
Artikel 6. Overige onkostenvergoedingen
Soms is het noodzakelijk om ook andere dan de reeds besproken kosten te vergoeden. Als het gaat
om kosten die noodzakelijk gemaakt moeten worden voor de arbeidsinschakeling, dan kan het onder
omstandigheden aangewezen zijn deze te vergoeden. Het gaat dan bijv. om de kosten van een
opleiding, kleding, visagie of vervoermiddel (fiets). Dit is geen limitatieve opsomming. Het is ter
beoordeling van de klantmanager of het noodzakelijk is bepaalde kosten te vergoeden. Voor de
hoogte van de kostenvergoeding kan aansluiting worden gezocht bij de NIBUD-prijzengids.
Artikel 7. Nazorg bij werkaanvaarding
Voor alle uitkeringsgerechtigden die door het college actief worden geplaatst op een reguliere
werkplek, biedt het college bij werkaanvaarding een actieve vorm van nazorg aan die vervolgens zo
snel mogelijk maar zorgvuldig wordt afgebouwd. Zowel de nazorg als de afbouw ervan is maatwerk
op basis van de individuele behoefte van werkgever en werknemer. Richtpunt is dat deze nazorg 6
maanden duurt. In deze periode blijkt het afbreukrisico namelijk verreweg het grootst. Niettemin kan
het soms raadzaam zijn de nazorg langer te laten voortduren. Anderzijds zal een kortere inzet soms
ook adequaat zijn. Uitgangspunt is dat er na deze periode sprake zou moeten zijn van een reguliere
werkgever-werknemer relatie waarbij de werkgever nadrukkelijk ook een eigen zorgplicht heeft. Het
werkgeversservicepunt is verantwoordelijk voor de nazorg.
Artikel 8. Opleggen tegenprestatie
Maatwerk betekent een individuele beoordeling van alle relevante omstandigheden. De genoemde
factoren kunnen daarvoor in beeld komen. De weging van de omstandigheden kan verschillend zijn,
afhankelijk van de situatie van de belanghebbende. Deze opsomming heeft geen limitatief karakter.
Ook andere omstandigheden kunnen aan de orde komen
Artikel 9. Omvang en invulling tegenprestatie
Omvang en duur van de tegenprestatie worden enerzijds bepaald door het aanbod van de
werkgever, anderzijds door de omstandigheden en mogelijkheden van de belanghebbende. Tevens is
van belang dat op grond van jurisprudentie is gebleken dat de opgedragen activiteiten beperkt van
duur en omvang moeten zijn, om te voorkomen dat sprake is van ‘verplichte arbeid’ in de zin van
artikel 4 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. In de Verzamelverordening
inkomensvoorzieningen is in artikel 2.21 bepaald, dat het moet gaan om activiteiten die ten hoogste
3 maanden per kalenderjaar duren en een omvang van maximaal 12 uur per week hebben.
Bij maatwerk past dat met de belanghebbende voorafgaand overleg plaatsvindt m.b.t. de invulling
van de tegenprestatie. Werk dat aansluit bij de wensen en behoeften van de belanghebbende is
draagvlak bevorderend. Bovendien kan dit overleg meer zicht geven op de omstandigheden en
persoonskenmerken van belanghebbende, zodat een passend aanbod kan worden gedaan. Om te
bevorderen dat activiteiten worden opgedragen die aansluiten bij de motivatie van de
belanghebbende, wordt hem/haar eerst de gelegenheid gegeven zelf suggesties daarvoor te doen en
nuttige activiteiten te zoeken.
De tegenprestatie kan niet worden ingevuld door werkzaamheden bij een onderneming met
winstoogmerk. Het verrichten van de tegenprestatie bij een bedrijf met winstoogmerk heeft als
schaduwzijde dat de additionaliteit van het werk en de begeleiding van belanghebbende onder druk
van het bedrijfsresultaat kunnen vervagen. Bovendien kan dit aanleiding geven tot oneerlijke
concurrentie. Om dat risico te voorkomen wordt de voorwaarde gesteld dat de tegenprestatie moet
worden verricht bij een non-profit instelling
Onkosten, die de belanghebbende moet maken voor het uitvoeren van de tegenprestatie, worden
door het college vergoed, voor zover het meerkosten betreft. Zo kunnen reiskosten, die
noodzakelijkerwijs met het openbaar vervoer moeten worden gemaakt voor het verrichten van de
tegenprestatie, worden vergoed. Kosten die belanghebbende ook zou maken zonder het leveren van
de tegenprestatie, komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 10. Intrekken beleidsregels
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 11. Inwerkingtreding beleidsregels en citeertitel
Met deze beleidsregels geeft het college invulling aan enkele aan hem toegekende bevoegdheden.
Op grond van artikel 3:40 Algemene wet bestuursrecht (Awb) treden beleidsregels in werking per de
dag volgend op de dag dat ze bekend zijn gemaakt. Omdat de onderliggende ‘Verzamelverordening
inkomensvoorzieningen Hilversum 2021’ op 1 april 2021 in werking treedt, sluit de inwerkingtreding
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-103939.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.