Gemeenteblad van Zeewolde
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zeewolde | Gemeenteblad 2021, 103313 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Zeewolde | Gemeenteblad 2021, 103313 | Verordeningen |
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Zeewolde houdende regels omtrent het sociaal domein (Integrale verordening sociaal domein gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde 2021)
De raad van de gemeente Zeewolde,
gelezen het voorstel van team Maatschappelijke ontwikkeling en ondersteuning d.d. 16 februari 2021;
gehoord de commissie Bestuur, Ruimte en Samenleving d.d. 11 maart 2021;
gelet op het bepaalde in de artikelen 6, 8, 8a, 8b, 47 van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de artikelen 2.1.3 en 2.1.4, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;
vast te stellen de integrale verordening sociaal domein gemeenten Ermelo, Harderwijk en Zeewolde
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
degene die een aanvraag doet als bedoeld in de Participatiewet, de Ioaw, de Ioaz of degene die een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, Ioaw of de Ioaz, dan wel bijzondere bijstand of een inkomens- of studietoeslag of enige vorm van ondersteuning bij de re-integratie in de arbeid als bedoeld in de Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz.
Paragraaf 2.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
recidive: de situatie waarin de belanghebbende zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of hogere categorie en in de twaalf maanden voorafgaand aan deze gedraging een besluit is genomen om een verlaging op te leggen op grond van paragraaf 2.7 of de voorheen geldende afstemmingsverordening of artikel 18 lid 4 Pw of om af te zien van het opleggen van een verlaging op grond van een dringende reden;
tweede recidive: de situatie waarin de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging op grond van of de voorheen geldende afstemmingsverordening of artikel 18 lid 4 Pw is opgelegd, of hiervan is afgezien op grond van een dringende reden, voor de tweede keer of vaker schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of hogere categorie als bij de eerste verwijtbare gedraging;
Artikel 2.2 Evenwichtige verdeling en financiering
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid of maatschappelijke participatie.
Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een belanghebbende. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die belanghebbende en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Het college kan één of meerdere budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een bepaalde voorziening.
Artikel 2.3 Algemene bepalingen over voorzieningen
Het college stelt ter nadere uitvoering van paragraaf 2.2 een plan vast waarin wordt vastgelegd welke voorzieningen, waaronder ondersteunende voorzieningen, het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in paragraaf 2.2 geen nadere bepalingen zijn opgenomen.
Het college kan een belanghebbende die behoort tot de doelgroep scholing aanbieden voor zover de scholing naar het oordeel van het college bijdraagt aan duurzame arbeidsinschakeling.
Artikel 2.8 Participatieplaats / werkervaringsplaats
Het college zorgt ervoor dat de te verrichten additionele werkzaamheden gericht op de arbeidsinschakeling worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst. De werkgever en de belanghebbende die de additionele werkzaamheden gaat verrichten ondertekenen de overeenkomst met een maximale looptijd van 2 jaar.
Artikel 2.9 Voorziening beschut werk
Het college maakt uit de belanghebbenden uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het UWV advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend belanghebbenden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Het college bepaalt, voor zover hoger dan door de staatssecretaris is vastgesteld, de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. In verband hiermee overlegt het college met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, aan de gemeente gelieerde bedrijven en andere reguliere werkgevers.
Artikel 2.10 Persoonlijke ondersteuning, waaronder jobcoaching
Het college kan persoonlijke ondersteuning in de vorm van structurele begeleiding bieden aan de belanghebbende die behoort tot de doelgroep. Deze structurele begeleiding kan worden ingezet als de belanghebbende zonder deze ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
Artikel 2.13 Overige vergoedingen
Het college vergoedt noodzakelijke reiskosten voor deelname aan een voorziening als genoemd in paragraaf 2.2, voor zover de reisafstand naar de betreffende voorziening minimaal tien kilometer bedraagt. De vergoeding vindt plaats conform het goedkoopste tarief in het openbaar vervoer. Er vindt geen vergoeding plaats als de voorziening een subsidie betreft.
Artikel 2.14 Maatwerkvoorziening
Aanvullend op de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen is het mogelijk, indien de individuele situatie hierom vraagt, dat een maatwerkvoorziening wordt aangeboden. Een maatwerkvoorziening bestaat in ieder geval uit begeleiding van een participatiecoach.
Paragraaf 2.4 Tegenprestatie naar vermogen
Het college draagt geen tegenprestatie op, indien de belanghebbende gedurende ten minste acht uren per week mantelzorg verricht, voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college noodzakelijk is.
In deze paragraaf wordt inkomen verstaan het totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 Pw, en de algemene bijstand.
Artikel 2.26 Langdurig laag inkomen
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36 lid 1 Pw, als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 2.28 Geen individuele inkomenstoeslag
Er bestaat geen recht op een inkomenstoeslag als de belanghebbende:
In de referteperiode een verlaging van 40% of hoger heeft opgelegd gekregen op grond van artikel 2.38 van deze verordening of artikel 7 of 8 van de voorheen geldende afstemmingsverordening wegens schending van de daar genoemde arbeids- of re-integratieverplichtingen of op grond van de geüniformeerde arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 18 lid 4 Pw;
Artikel 2.32 Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld:
Artikel 2.35 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt op de uitkering of de met toepassing van artikel 12 Pw verleende bijzondere bijstand toegepast in de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm.
Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering of de met toepassing van artikel 12 Pw verleende bijzondere bijstand, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als de belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in lid 1 onder b opnieuw een uitkering of bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 Pw ontvangt.
Artikel 2.38 Gedragingen Participatiewet, Ioaw en Ioaz
De verlaging bedraagt 40 procent van de bijstandsnorm voor de duur van een maand als:
de belanghebbende onvoldoende de verplichtingen nakomt als bedoeld in de artikelen 9 lid 1 aanhef en onder b of 55 Pw, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 Pw, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18 lid 4 Pw;
de belanghebbende uit houding en gedrag ondubbelzinnig laat blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder b Pw, artikel 37 lid 1 onder e Ioaw of artikel 37 lid 1 onder e Ioaz niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a lid 1 Pw, artikel 38 lid 1 Ioaw of artikel 38 lid 1 Ioaz.
De verlaging bedraagt 100 procent van de bijstandsnorm voor de duur van een maand als:
de belanghebbende niet of onvoldoende gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36 lid 1 en 37 lid 1 onder e Ioaw of de artikelen 36 lid 1 en artikel 37 lid 1 onder e Ioaz, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
Artikel 2.40 Onacceptabel gedrag
Het college verlaagt de uitkering als de belanghebbende zich op een onacceptabele manier gedraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Pw, Ioaw of Ioaz als bedoeld in artikel 9 lid 6 Pw, artikelen 37 lid 1 onder g Ioaw en artikel 37 lid 1 onder g Ioaz. De uitkering wordt verlaagd met:
Artikel 2.41 Niet nakomen van andere verplichtingen
Als de belanghebbende een opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 Pw niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:
Artikel 2.42 Samenloop van gedragingen
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18 lid 4 Pw genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening of artikel 18 lid 4 Pw genoemde verplichting als een in artikel 17 lid 1 Pw genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
In geval van recidive wordt het percentage van de verlaging van de uitkering verdubbeld. Indien al 100% verlaging is opgelegd wordt de periode verdubbeld. Bij een tweede recidive of nog meer recidives bepaalt het college – voor zover het betreft de niet-geüniformeerde verplichtingen - naar eigen oordeel de duur en hoogte van de verlaging.
Artikel 2.44 Samenloop bij weigeren uitkering Ioaw/Ioaz
Als het college de uitkering op grond van artikel 20 lid 1 Ioaw of artikel 10 lid 2 Ioaz blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Paragraaf 2.8 Voorkomen misbruik en oneigenlijk gebruik
Artikel 2.45 Vroegtijdig informeren
Het college informeert belanghebbende bij de aanvraag van de uitkering en gedurende de looptijd van de uitkering:
Artikel 2.46 Controle op naleving
Het college onderzoekt de rechtmatigheid van de te verstrekken uitkering en kunnen daarbij gebruik maken van heronderzoeken, huisbezoeken, themacontroles en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen. Het college onderzoekt daarnaast overige signalen en tips die relevant zijn voor het recht op en de hoogte van de uitkering.
Artikel 2.47 Opstellen handhavingsplan
Het college draagt in het kader van het voorkomen van het ten onrechte ontvangen van bijstand, inkomensvoorziening of uitkering alsmede ter bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Pw, Ioaw, Ioaz en Bbz 2004 zorg voor het opstellen van een handhavingsplan.
Hoofdstuk 3 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de belanghebbende daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken, mede in aanmerking nemende diens financiële positie in vergelijking met een inkomen op het minimumniveau;
ondersteuningsplan: de schriftelijke weergave van de visie van het college inzake de te leveren ondersteuning, tot stand gekomen op basis van de beoordeling van de uitkomsten van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 Wmo 2015, waarin de adviezen, verwijzingen en afspraken, alsmede het overleg met de belanghebbende zijn betrokken, alsmede de beoogde resultaten;
Artikel 3.4 Gesprek en onderzoek
Het college onderzoekt, mede op basis van een gesprek met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger, waar wenselijk met de mantelzorger en waar mogelijk met de familie zo spoedig mogelijk, alles voor zover van toepassing en voor zover relevant in het kader van de Wmo 2015:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 Wmo 2015, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
Als de belanghebbende een persoonlijk plan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. Het college is niet gehouden in te stemmen met de inhoud van het persoonlijk plan, maar dient in voorkomende gevallen aan te geven waarom hiervan wordt afgeweken.
Het college informeert de belanghebbende over de gang van zaken bij het gesprek, de rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt de belanghebbende toestemming om zijn persoonsgegevens te verwerken. De belanghebbende is gerechtigd tot weigering, in dit geval zal de melding echter worden afgesloten omdat het college dan geen mogelijkheid heeft de noodzaak tot compensatie te onderzoeken.
Als de hulpvraag genoegzaam bekend is of als gaat om een ondersteuningsvraag met een spoedeisend karakter of een enkelvoudige, niet gecompliceerde ondersteuningsvraag, kan het college, voor het overige onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 Wmo 2015, in overleg met de belanghebbende afzien van een gesprek.
Paragraaf 3.3 Maatwerkvoorzieningen
Artikel 3.8 Uitgangspunten voor de maatschappelijke ondersteuning
De algemene voorziening en de maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015 dienen te voldoen aan de volgende uitgangspunten:
Artikel 3.9 Criteria voor een maatwerkvoorziening
De belanghebbende komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die hij ondervindt, voor zover hij deze beperkingen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3.4van deze verordening en artikel 2.3.2 Wmo 2015 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin hij in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de belanghebbende met psychische of psychosociale problemen en de belanghebbende die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de belanghebbende deze problemen naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3.4 en artikel 2.3.2 Wmo 2015 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de belanghebbende in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang of beschermd wonen nodig is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 3.2 onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor opvang of beschermd wonen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 3.4 en artikel 2.3.2 Wmo 2015, en de aanvraag van de belanghebbende.
Artikel 3.10 Voorwaarden en weigeringsgronden
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan de belanghebbende al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen, of tenzij de belanghebbende geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;
indien deze betrekking heeft op een woongebouw, dat specifiek gericht is op mensen met beperkingen of dat in de praktijk bewoond wordt door een specifieke groep en waarvan vast staat dat de voorziening niet voldoet aan de voor een dergelijke woning op grond van wettelijke voorschriften, algemeen aanvaarde regels of contractuele bepalingen geldende vereisten en waarvan is aangetoond dat de aangevraagde voorziening bij wel voldoen aan die vereisten niet nodig is.
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als hij dit van belang acht voor de beoordeling van een melding of aanvraag om een maatwerkvoorziening.
Paragraaf 3.4 Persoonsgebonden budget
Artikel 3.14 Hoogte persoonsgebonden budget
De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van de kostprijs van de in de desbetreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf daarvan, en omvat, zo nodig, een vergoeding voor onderhoud, reparatie en verzekering. Het pgb is niet hoger dan het maximum van de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening in natura.
Onverminderd hetgeen in de vorige leden is bepaald, wordt, voor zover de belanghebbende een persoonlijk budgetplan heeft ingediend, het tarief voor het pgb gebaseerd op het door de belanghebbende opgestelde persoonlijk budgetplan over hoe hij het pgb gaat besteden met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden.
De belanghebbende aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van de leden 1 tot en met 7 gehanteerde tarief. Voor diensten dient de belanghebbende de bepalingen uit het Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag in acht te nemen.
Paragraaf 3.5 Bijdrage in de kosten
Artikel 3.16 Maatwerkvoorziening
De belanghebbende is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor het gebruik van collectief vervoer. De eigen bijdrage in de kosten is maximaal de kosten die de belanghebbende gemaakt zou hebben in het openbaar vervoer. De bijdrage per rit bestaat uit een opstaptarief en een kilometertarief voor de reisafstand tot 25 km.
Paragraaf 3.6 Kwaliteit en veiligheid
Artikel 3.20 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Paragraaf 3.7 Herziening, intrekking, terugvordering en controle
Artikel 3.22 Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de Wmo 2015
Onverminderd artikel 2.3.8 Wmo 2015 doet een belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 Wmo 2015.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de belanghebbende opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de belanghebbende en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 3.23 Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een belanghebbende een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, Wmo 2015.
Artikel 3.24 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s
Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.
Artikel 3.25 Terugbetaling woningaanpassing bij verkoop
Wanneer een woning binnen 10 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing wordt verkocht, is de eigenaar van de woning gehouden om het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen. De kosten van de aangebrachte aanpassingen en/of woonvoorzieningen dienen te worden terugbetaald volgens onderstaand afschrijvingsschema, tenzij de verkoop van de woning redelijkerwijs niet te voorkomen was:
Paragraaf 3.8 Waardering mantelzorgers en tegemoetkoming meerkosten
Artikel 3.27 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college kan bij nadere regels ter uitwerking van het bepaalde in art. 2.1.7 Wmo 2015 bepalen aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen, die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming te verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
Paragraaf 3.9 Klachten, medezeggenschap en inspraak
Artikel 3.30 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Paragraaf 4.1 Begripsbepalingen
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
maatwerkvoorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden individuele jeugdhulpvoorziening die door of namens het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt op basis van een beschikking, een verwijzing huisarts, medisch specialist of jeugdarts, of van een functionaris in het justitieel kader als bedoeld in de Jeugdwet;
Paragraaf 4.2 Algemene voorzieningen
Artikel 4.2 Toegang algemene voorziening
Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder toegangsbeoordeling of op basis van een beperkte toegangsbeoordeling.
Paragraaf 4.4 Toegang procedureel
Heeft de aanvraag betrekking op een minderjarige die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 jaren heeft bereikt, dan behoeft de aanvraag de instemming van zowel de minderjarige als de wettelijke vertegenwoordiger, mits de minderjarige in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. Weigert de wettelijke vertegenwoordiger in te stemmen met de aanvraag, dan zal het college de aanvraag toch in behandeling nemen als de jeugdhulp voor de minderjarige kennelijk nodig is teneinde ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen, alsmede indien de minderjarige ook na de weigering van de toestemming de jeugdhulp weloverwogen blijft wensen.
Artikel 4.7 Toegang en besluit
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing. Hiervoor verleent het college geen beschikking.
Paragraaf 4.6 Beoordeling persoonsgebonden budget
Artikel 4.11 Van het pgb uitgesloten kosten
De volgende kosten zijn uitgesloten van vergoeding vanuit een pgb:
Artikel 4.12 Onderscheid formele en informele jeugdhulp
Van formele jeugdhulp is sprake als de jeugdhulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad van de budgethouder:
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de op basis van het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel en die ten aanzien van de op basis van het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp, mits deze inschrijving correspondeert met de jeugdhulp in kwestie.
Paragraaf 4.7 Herziening, intrekking, terugvordering en controle
Artikel 4.14 Herziening, intrekking en terugvordering
Degene aan wie krachtens deze verordening een maatwerkvoorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een maatwerkvoorziening.
Paragraaf 4.8 Afstemming met andere voorzieningen
Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) over hoe de continuïteit van jeugdhulp/zorg te garanderen voor jeugdigen die in behandeling zijn en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.
Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b Jeugdwet.
Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en maatwerkvoorzieningen.
Artikel 4.22 Voorzieningen werk en inkomen
Het college draagt ervoor zorg dat het toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen, armoedevoorzieningen – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen, voor zover de jeugdige of zijn ouders daaraan hun medewerking wensen te verlenen.
Artikel 4.23 Kwaliteitscriteria
De aanbieder houdt zich aan de norm van verantwoorde hulp, waaronder de verplichting om geregistreerde professionals in de zetten. Medewerkers zijn zodanig ervaren en/of gekwalificeerd dat zij jeugdigen en/of hun (pleeg)ouders kunnen begeleiden en ondersteunen, ook bij specifieke en complexe problematiek.
Artikel 4.24 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:
Paragraaf 4.10 Klachten en medezeggenschap
Het college behandelt klachten van de jeugdige of zijn ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in dit hoofdstuk overeenkomstig de klachtenregeling van het college.
Artikel 4.26 Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt de jeugdige of zijn ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hun van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Zeewolde in zijn openbare vergadering van 25 maart 2021.
de griffier,
L. van Heezik
de voorzitter
G.J.Gorter
Bijlage 1 bij artikel 2.18 - wijze waarop loonwaarde wordt vastgesteld
Voor de bepaling van de loonwaarde maakt het college gebruik van een methodiek die voldoet aan de eisen die worden gesteld in de algemene maatregel van bestuur (Besluit Loonkostensubsidie) en ook aan de eisen van de ministeriële regeling. In dit Besluit wordt geregeld wanneer iemand nog mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft ten behoeve van de vaststelling van de doelgroep loonkostensubsidie. Daarnaast worden in het besluit uitgangspunten benoemd die landelijk moeten gelden in verband met een zorgvuldige loonwaardebepaling. Ook bevat dit besluit mede de basis voor een ministeriële regeling met nadere eisen waaraan methodes voor loonwaardebepaling moeten voldoen.
Zodra in het regionaal Werkbedrijf afspraken tot stand zijn gekomen over minimumeisen, treden deze, na akkoord van het Ministerie voor de betreffende regio in de plaats van de eisen die in de ministeriële regeling zijn geformuleerd. In het Beslisdocument Regionaal Werkbedrijf Stedenvierkant, “Sociaal akkoord regio Stedenvierkant: samen werken aan meer werk!”, is over de loonwaardemeting het volgende opgenomen:
1. Uitgelicht: de loonwaardemeting
1.1 Eén uniforme methode voor loonwaardemeting in de arbeidsmarktregio
Een van de uitgangspunten voor de plaatsing van mensen met een arbeidsbeperking is dat de werkgever loon betaalt voor het feitelijke werk dat iemand kan verrichten; we spreken hierbij van de loonwaarde die iemand heeft. Onderdeel van een matchingsarrangement kan zijn dat de werkgever een loonkostensubsidie krijgt om de loonwaarde van de werknemer aan te vullen tot 100% van het Wettelijk Minimumloon (WML). Het is daarom van belang om een goede onderbouwing te geven van de aan te houden loonwaarde. Daartoe wordt in de Pw het instrument loonwaardemeting geïntroduceerd. De loonwaarde wordt in ieder geval vastgesteld voor iedereen die bij een fulltime dienstverband niet in staat is om 100% van het wettelijk minimumloon te genereren.
We kiezen voor de methode van loonwaardebepaling van Dariuz. Op basis van offertevergelijking is een commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van werkgevers, werknemers en gemeenten, tot deze keuze gekomen. De loonwaardemethodiek Dariuz is gevalideerd en neemt in ieder geval de aspecten tempo, kwaliteit, inzetbaarheid en ontwikkelingsmogelijkheden mee.
Met de keuze voor Dariuz als methode voor loonwaardebepaling in de arbeidsmarktregio wordt voldaan aan de - door de regionale werkkamer vastgestelde - criteria voor een uniform instrumentarium:
1.2 Loonwaardemeting altijd op werkplek
De loonwaardemeting wordt altijd op de werkplek en in samenspraak met werkgevers afgenomen. Het instrument moet daarom efficiënt kunnen worden toegepast, met zo min mogelijk belasting voor de werkgever en tegen een zo gunstig mogelijke prijs. Voor de wettelijk verplichte jaarlijkse herhaal-loonwaardemeting passen we maatwerk toe voor wat betreft de vorm waarin dit plaatsvindt. Soms is een kort contactmoment met werkgever en werknemer voldoende om hernieuwd de loonwaarde vast te stellen, in andere gevallen kan een nieuwe meting noodzakelijk zijn.
1.3 Faciliteiten samenhangend met de loonwaardemeting
Het instrument loonwaardemeting en de inzet van loonkostensubsidie zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Werken met loonkostensubsidie gebaseerd op de loonwaarde is vooral overtuigend wanneer het wordt aangeboden in combinatie met aanvullende instrumenten.
Om de inzet van een loonkostensubsidie zo optimaal mogelijk te benutten, formuleren we in de regio Stedenvierkant de doelgroep voor de loonkostensubsidie ruim. Op die manier wordt de regeling toegankelijk voor een grote groep mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt en kan het hen ondersteunen om deel te nemen aan de arbeidsmarkt.
Voor een goede inzet van de loonkostensubsidie is het belangrijk om direct bij het begin van de plaatsing heldere afspraken te maken over de manier waarop de loonkostensubsidie wordt ingezet. De plaatsing kan bestaan uit een proef-plaatsing en een voorlopig subsidie-advies, gevolgd door een definitieve plaatsing. Daarbij kunnen verschillende faciliteiten ter ondersteuning worden ingezet, zoals extra ondersteuning of begeleiding bij aanvang van het werk, bijstelling van de loonwaardemeting na de proefperiode, werkplekaanpassingen en een eventuele no-riskpolis. Bij de definitieve plaatsing volgt een definitief subsidie-advies, waarin de definitieve loonwaardemeting is opgenomen en waarin eventuele bijkomende kosten en risico’s worden afgezet tegen de voordelen voor de werkgever. De loonkostensubsidie wordt gefinancierd uit het inkomensdeel van de Pw, terwijl eventuele bijkomende kosten gefinancierd worden uit een gecombineerd budget, zoals het Participatiebudget van gemeenten, belastingvoordelen en bijdragen van werkgevers.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2021-103313.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.