Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam tot wijziging van de Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet in verband met invoering van een bijverdienpremie

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

 

gelet op artikel gelet op artikel 160, eerste lid, aanhef en onder a van de Gemeentewet;

 

gezien Hoofdstuk 2 Premie– en vergoedingenbeleid;

 

besluit:

Artikel I  

De Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet worden als volgt gewijzigd:

 

Na artikel 2.5 wordt het beleidskader inzake de premie deeltijdwerk (bijverdienpremie) ingevoegd, luidende:

 

Artikel 2.6 – Premie deeltijdwerk

 

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die parttime werkt, bouwt zolang hij of zij recht houdt op uitkering, een aanspraak op premie deeltijdwerk op.

  • 2.

    De aanspraak op deeltijdpremie bedraagt per maand 30% van de inkomsten uit arbeid die de uitkeringsgerechtigde in de periode voorafgaand aan het betaalmoment (zie lid 5) heeft verdiend. Het bedrag van een inkomstenvrijlating (zie lid 3) die met betrekking tot deze inkomsten zijn toegepast, worden op de opgebouwde aanspraak in mindering gebracht.

  • 3.

    Het college gaat bij het vaststellen van de hoogte van de premie uit van de op dat moment wettelijke maximale premievrijlating (als bedoeld in artikel 31, lid 2, onder j, Participatiewet (Pw). Voor het eerste half jaar van 2021 bedraagt deze (voor een heel jaar) € 2.629 en maandelijks maximaal netto € 219. De premie wordt halfjaarlijks geïndexeerd; de vrijlating wordt conform aangepast.

  • 4.

    Bij personen die toestemming hebben om gebruik te maken van de Regeling bescheiden schaal, recht hebben op aanvullende bijstand op grond van de Pw IOAW of IOAZ , en inkomsten uit zelfstandige activiteiten hebben, wordt het recht op bijstand achteraf op jaarbasis vastgesteld. De premie wordt jaarlijks (na vaststelling) achteraf uitbetaald.

  • 5.

    Het college betaalt de premie in twee uitbetalingsmomenten uit, te weten in juni en november van elk jaar; voor personen met een uitkering op grond van de IOAW of de IOAZ geldt één betalingsmoment, te weten het eerstvolgende uitbetalingsmoment in juni of november.

  • 6.

    Voor gehuwden geldt dat het bepaalde in het tweede en derde lid voor hen tezamen geldt. Indien de premie samen hoger is dan het maandelijkse maximale bedrag, wordt het meerdere bij degene met de hoogste premie in mindering gebracht. De uitbetaling van de premie vindt plaats aan degene met het hoogste inkomen.

  • 7.

    Het college verstrekt de premie aan personen onder de 27 jaar eerst dan nadat zij volledig uitkeringsonafhankelijk zijn geworden door werk of opleiding, met een maximum conform lid 3. Het meerdere wordt in het daaropvolgende jaar uitbetaald, mits de persoon uitkeringsonafhankelijk is en met een maximum conform lid 3.

  • 8.

    Dit artikel treedt in werking per 1 maart 2021 en is tot 31 december 2022 van kracht.

  • 9.

    Het college stelt een overgangsregeling in voor de opgebouwde premie in het experiment met de bijstand voor personen onder de 27 jaar die per 1 maart 2021 niet volledig uitkeringsonafhankelijk zijn geworden door werk of opleiding en die geldt tot 1 januari 2022. Indien de persoon onder 27 jaar op 1 januari 2022 niet is uitgestroomd uit de bijstand naar werk of opleiding, vervalt per deze datum het recht op de opgebouwde premie in het experiment tot 1 maart 2021. Per 1 januari 2022 wordt de premie, inclusief het recht op de opgebouwde premie in het experiment, gemaximeerd tot het dan geldende wettelijke vrijlatingsbedrag.

  • 10.

    Dit besluit wordt aangehaald als Wijzigingsbesluit Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet in verband met invoering van een bijverdienpremie.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 23 maart 2021.

De burgemeester

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Toelichting op de regeling

Toelichting

 

Algemeen deel

De Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet zijn rond de invoering van de Participatiewet vastgesteld en daarna verschillende keren aangevuld en gewijzigd. Per 1 maart 2021 worden de Nadere regels aangevuld met de kaders voor de bijverdienpremie (premie deeltijdwerk).

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel I

 

Artikel 2.6, eerste lid: de uitkeringsgerechtigde die parttime werkt, bouwt zolang hij of zij recht houdt op uitkering, een aanspraak op premie deeltijdwerk op.

De premie deeltijdwerk geldt voor alle Amsterdammers die naast de bijstand parttime werken.

 

Artikel 2.6, derde lid: Het college gaat bij het vaststellen van de hoogte van de premie uit van de op dat moment wettelijke maximale premievrijlating.

Dit is de wettelijke maximale premievrijlating als bedoeld in artikel 31, lid 2, onder j, Participatiewet. Voor het eerste half jaar van 2021 bedraagt deze (voor een heel jaar) € 2.629 en maandelijks maximaal netto € 219. De premie wordt halfjaarlijks geïndexeerd; de vrijlating wordt daarop aangepast.

 

Artikel 2.6, vierde lid: Bij personen die toestemming hebben om gebruik te maken van de Regeling bescheiden schaal, recht hebben op aanvullende bijstand op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ , en inkomsten uit zelfstandige activiteiten hebben.

In deze gevallen wordt het recht op bijstand achteraf op jaarbasis vastgesteld. De premie wordt jaarlijks (na vaststelling) achteraf uitbetaald.

 

Artikel 2.6, zesde lid: Voor gehuwden geldt dat het bepaalde in het tweede en derde lid voor hen tezamen geldt. Indien de premie samen hoger is dan het maandelijkse maximale bedrag, wordt het meerdere bij degene met de hoogste premie in mindering gebracht. De uitbetaling van de premie vindt plaats aan degene met het hoogste inkomen.

 

Artikel 2.6, zevende lid: Het college verstrekt de premie aan personen onder de 27 jaar eerst dan nadat zij volledig uitkeringsonafhankelijk zijn geworden door werk of opleiding.

Aan deze verstrekking is een maximum verbonden conform lid 3. Het meerdere wordt in het daaropvolgende jaar uitbetaald, mits de persoon uitkeringsonafhankelijk is en met een maximum conform lid 3. Per 1 januari 2022 wordt de premie, inclusief het recht op de opgebouwde premie in het experiment, gemaximeerd tot het dan geldende wettelijke vrijlatingsbedrag (zie artikel ll).

 

Artikel 2.6, achtste lid: Dit artikel treedt in werking per 1 maart 2021 en is tot 31 december 2022 van kracht.

De premie die personen hebben opgebouwd tijdens het experiment (tot 1 maart 2021) wordt bij het eerstvolgend betaalmoment uitbetaald, met in achtneming van lid 2.

 

Artikel 2.6, negende lid: Het college stelt een overgangsregeling in voor de opgebouwde premie in het experiment met de bijstand voor personen onder de 27 jaar die per 1 maart 2021 niet volledig uitkeringsonafhankelijk zijn geworden.

Het recht op de totale opgebouwde premie in het experiment met de bijstand voor personen onder de 27 jaar die per 1 maart 2021 niet volledig uitkeringsonafhankelijk zijn geworden door werk of opleiding, wordt verlengd tot 1 januari 2022. Indien de persoon onder 27 jaar op deze datum niet is uitgestroomd uit de bijstand naar werk of opleiding, vervalt na deze datum het recht op de opgebouwde premie in het experiment tot 1 maart 2021 boven het op dat moment geldende wettelijke vrijlatingsbedrag. Het volledige recht op de premie uit het experiment, dat is opgebouwd tot 1 maart 2021 en op 1 januari 2022 is gemaximeerd tot het op dat moment geldende wettelijke vrijlatingsbedrag, vervalt op 1 januari 2023.

 

Naar boven