Gemeenteblad van Ede
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ede | Gemeenteblad 2020, 99257 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ede | Gemeenteblad 2020, 99257 | Beleidsregels |
Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Ede 2020
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede
besluit vast te stellen: de beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Ede 2020.
De beleidsregels in dit document zijn een uitwerking van de Verordening leerlingenvervoer gemeente Ede 2020
In deze beleidsregels wordt verstaan onder verordening, de Verordening leerlingenvervoer gemeente Ede 2020. De definities van de begrippen in de beleidsregels betreffen de definities zoals ze zijn omschreven in de verordening.
Onder 'woning' wordt verstaan: de plaats waar de leerling structureel en feitelijk verblijft, voor minimaal twee nachten per week. Met andere woorden, de plaats van waaruit het kind de school bezoekt. In deze is het niet relevant in welke gemeente de ouders en/of het kind staan ingeschreven.
Niet ter zake doet of de ouders, voogden of verzorgers in de gemeente hun officiële verblijf hebben in de zin van de artikelen 10 en verder van Boek I van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat indien een leerling tijdelijk in een andere gemeente verblijft in deze andere gemeente (in het algemeen) bekostiging van de vervoerkosten van deze leerling aangevraagd moet worden (dit geldt overigens niet indien het bijvoorbeeld een leerling betreft die vanwege een vakantie van de ouders tijdelijk elders verblijft).
Voor de bepalingen rond tijdelijk verblijf verwijzen wij naar artikel 3.
Een leerling kan twee woningen hebben in de zin van de verordening. Wanneer er bijvoorbeeld sprake is van co-ouderschap, waarbij het kind zowel bij de ene als bij de andere ouder verblijft, is er sprake van twee hoofdverblijven. Waar de leerling staat ingeschreven doet niet ter zake, doorslaggevend is de feitelijke verblijfplaats van de leerling.
Om aanspraak te maken op leerlingenvervoer moet iedere ouder afzonderlijk, een aanvraag indienen bij de gemeente waar hij of zij woonachtig is. De betreffende gemeente toetst de aanvraag aan de eigen verordening leerlingenvervoer, waarbij onder meer wordt bekeken of er sprake is van een woning in de zin van de verordening, of de school de dichtstbijzijnde toegankelijke is en of voldaan is aan de afstandsgrens. Het komt voor dat slechts in één van beide adressen aanspraak op leerlingenvervoer bestaat.
De verordening definieert in artikel 1 "woning".
Met name bij zeer kort tijdelijk verblijf van de leerling in een andere gemeente kan de vraag rijzen of het redelijk is dat deze gemeente de vervoerskosten moet dragen. De Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft hiervoor een regel opgesteld die wij overnemen:
Staat van te voren vast dat de opvang korter dan zes weken zal duren, dan blijft de 'oude' gemeente het vervoer verzorgen. Is de duur van de opvang echter onzeker, of staat van te voren al vast dat deze langer zal duren dan zes weken, dan geldt in feite: vervoer aanvragen bij de gemeente waar het kind verblijft.
Voor vervoer van of naar een jeugdhulplocatie is het eventueel mogelijk dat de verantwoordelijke gemeente op basis van de Jeugdwet vervoer toekent, dit zal bij die gemeente moeten worden aangevraagd.
Artikel 4. Tweede opstap- of afzetadres
De gemeente verstrekt alleen bekostiging van vervoer vanaf een tweede opstap- en/of naar een tweede afzetadres als aan de volgende criteria wordt voldaan:
het opstap- of afzetadres is structureel. Structureel betekent in dit verband dat er sprake moet zijn van een vast, (twee-)wekelijks terugkerend patroon voor een periode van tenminste drie maanden. Bijvoorbeeld: alle dagen van de week met uitzondering van dinsdag- en vrijdagmiddag naar adres 1, dinsdag en vrijdagmiddag naar adres 2;
Hoofdstuk 2. Begeleiding van de leerling
Artikel 5. Minimale afstand bij begeleiding
De afstand van de woning naar de school moet meer zijn dan de in artikel 4 van de verordening gehanteerde afstand van vier kilometer naar het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs of zes kilometer naar het basisonderwijs om voor bekostiging van de vervoerkosten ten behoeve van een begeleider in aanmerking te komen. Indien de afstand van de woning naar school korter is dan de genoemde vier of zes kilometer, dienen de ouders in voorkomend geval zelf voor begeleiding zorg te dragen, ook indien de af te leggen route onveilig is. Het afstandscriterium geldt niet voor een leerling die door zijn handicap niet in staat is om, ook niet met begeleiding, van het openbaar vervoer, (brom)fiets/e-bike of het eigen vervoer gebruik te maken.
Artikel 6. Begeleiding door ouders
Begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Dit geldt ook als beide ouders werken. Ingeval de leerling in een instelling woont blijven ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van de leerling naar school en terug. Als ouders, verzorgers en de instelling er zelf niet in slagen de begeleiding te leveren, kunnen zij daarvoor bijvoorbeeld een oppas, buren, familie of vrijwilligers inschakelen/inhuren.
Artikel 7. Ernstige benadeling van het gezin
In de verordening is opgenomen dat er recht bestaat op aangepast vervoer indien er sprake is van een ernstige benadeling van het gezin waardoor begeleiding van de leerling niet meer van ouders kan worden gevergd. Er is sprake van een ernstige benadeling van het gezin, als één van de volgende situaties aanwezig is:
Artikel 8. Dichtstbijzijnde toegankelijke school vol
Soms komt het voor dat de dichtstbijzijnde school vol zit en geen leerlingen kan toelaten waardoor de leerling naar een verder weg gelegen school moet worden vervoerd. Indien de dichterbij gelegen school weer ruimte heeft om leerlingen te plaatsen vervalt het recht om naar de verder weg gelegen school te worden vervoerd bij het einde van het schooljaar. Indien de leerling in het nieuwe schooljaar in het laatste jaar van de school zit blijft er wel een recht op vervoer naar de verder weg gelegen school bestaan.
Is de stage een onderdeel van het onderwijsprogramma en krijgt de leerling dagelijks leerlingenvervoer naar de school, dan bestaat in beginsel aanspraak op leerlingenvervoer naar het stageadres. De gemeente verlangt van school, dat deze inspanning verricht om een stageadres te vinden dat zich op de route van het leerlingenvervoer bevindt.
Om het plannen van stageritten beter mogelijk te maken, vindt aangepast vervoer naar en van een stageadres op schooldagen plaats op vaste uren aansluitend aan de schooltijden zoals die in de schoolgids zijn opgenomen, met een marge van plus of min dertig minuten.
Aangepast vervoer naar stageadressen vindt niet plaats tijdens het weekend en gedurende schoolvakanties. Op het moment dat een school een studie(mid)dag heeft en de stage doorgang vindt wordt vervoer geboden naar het stageadres.
Artikel 10. Terugval in inkomen
Voor de bepaling van het drempelbedrag en de bijdrage van ouders op basis van de financiële draagkracht (artikelen 16 en 17 van de verordening) wordt als peiljaar voor het inkomen op grond van de WPO (artikel 4, zevende lid) aangemerkt het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor bekostiging van de vervoerskosten wordt gevraagd, begint.
Indien het inkomen van de betrokken ouders in de periode die ligt tussen het peiljaar waarin het inkomen wordt bepaald en het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend, op een structurele wijze is gedaald, is het redelijk om in het voordeel van de ouders een later peiljaar te kiezen door gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid van artikel 26 van de verordening. Door het kiezen van een later peiljaar kan het voorkomen dat ouders in dat latere peiljaar niet voldoen aan de inkomensgrens en dus geen drempelbedrag hoeven te betalen
Om te bepalen wanneer het redelijk is van de peildatum af te wijken, is aangesloten bij artikel 6.12 van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF). De toe te passen regel luidt:
Hoofdstuk 5. Individueel vervoer en ontzegging uit het aangepast vervoer
Artikel 11. Individueel vervoer
Uitgangspunt voor het aangepast vervoer is dat leerlingen gezamenlijk in een taxibusje worden vervoerd. Met individueel vervoer is bedoeld, dat een leerling niet samen met andere leerlingen kan worden vervoerd. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan het voorkomen dat een leerling tijdelijk individueel vervoerd moet worden. Als dit type vervoer noodzakelijk is, dienen ouders dit aan te tonen en wordt dit toegestaan op basis van een deskundig onafhankelijk onderzoek. Individueel vervoer wordt in beginsel toegekend voor de duur van maximaal drie maanden. Bij een eventuele verlenging wordt opnieuw een belangenafweging gemaakt.
Artikel 12. Ontzegging uit het aangepast vervoer
Bij ernstig normafwijkend gedrag kan de gemeente een leerling de toegang tot het aangepast vervoer ontzeggen. Hierbij zal de volgende procedure worden gevolgd:
Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval is terug te voeren op de handicap van de leerling en dus niet aan de leerling kan worden toegerekend dan wordt met vervoerder, ouders en eventueel school een passende oplossing gezocht (bijv. begeleiding in het aangepast vervoer of eigen vervoer).
Als de conclusie van het onderzoek van de gemeente is dat het voorval niet is terug te voeren op de handicap van de leerling, wordt het ongewenste gedrag aan de leerling toegerekend. De gemeente neemt de beslissing over al dan niet sanctioneren en over de hoogte van de sanctie.
Als bij het incident leerlingen van verschillende gemeenten zijn betrokken, hebben gemeenten voordat een sanctie wordt opgelegd overleg met elkaar. Voordat een beschikking wordt verstuurd vindt een gesprek plaats met de ouders. Afhankelijk van de ernst van het incident ontvangen de ouders van de gemeente een beschikking met:
Ad a. Schriftelijke waarschuwing
In deze brief wordt in ieder geval meegedeeld dat:
Herhaald gedrag: eerste tijdelijke uitsluiting
Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van twaalf maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hierboven beschreven. Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vindt een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de ambtenaar van de gemeente. Daarna ontvangen de ouders onder verwijzing naar de eerste waarschuwingsbrief een tweede brief (beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat:
Herhaald gedrag: een volgende (tijdelijke) uitsluiting
Vindt opnieuw ongewenst gedrag plaats binnen een periode van twaalf maanden na de datum van de eerste waarschuwingsbrief, dan vindt een onderzoek plaats als hierboven beschreven. Is de conclusie van het onderzoek van de gemeente dat het ongewenste gedrag is toe te rekenen aan de leerling, dan vind een gesprek plaats tussen de ouders van de leerling en de ambtenaar van de gemeente.
Daarna ontvangende ouders onder verwijzing naar de eerste en de tweede (waarschuwings)brief een derde brief (een beschikking) waarin hen wordt meegedeeld, dat vanwege de herhaling van het ongewenste gedrag de leerling wordt uitgesloten van enige vorm van leerlingenvervoer met een minimum van één dag en een maximum van twee maanden excl. vakanties.
Valt het einde van het schooljaar binnen de termijn waarvoor de maatregel is opgelegd, dan geldt de uitsluiting voor de van toepassing zijnde periode exclusief de zomervakantie Dit betekent dat de uitsluiting ook gedeeltelijk in het nieuwe schooljaar kan vallen.
Opmerking: Loopt de sanctie af in een volgend schooljaar, dan moeten ouders een aanvraag indienen voor leerlingenvervoer voor dat nieuwe schooljaar.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-99257.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.