Besluit van de gemeente Uithoorn van 31 maart 2020 met zaakdossiernummer 2020-020863 tot vaststelling van de Beleidsregel PFAS gemeente Uithoorn 2020

College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Uithoorn (B&W);

 

gelet op de artikelen 13, en 95, lid 3 van de Wet bodembescherming;

gelet op artikel 7 van het Besluit bodemkwaliteit;

gelet op de Nota bodembeheer regio Amstelland-Meerlanden, herziene versie van 4 juli 2012, vastgesteld 31 januari 2013 en verlengd d.d. 17 december 2019

gelet op de (concept) Nota bodembeheer Regio Amstelland en Meerlanden - Beleidskader voor grond- en baggerverzet - van 11 september 2019, vastgesteld door het College van B&W op 14 december 2019;

gelet op de Richtlijn voor het omgaan met niet-genormeerde stoffen (bijlage 6 bij de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013);

gelet op het Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (geactualiseerde versie van 29 november 2019);

gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

gelet op artikel 1.1a van de Wet milieubeheer;

gelet op het besluit van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, van 19 november 2019, met kenmerk 1309449/1316340, tot vaststelling van de Beleidsregel PFAS Noord-Holland 2019;

gelet op het besluit van het College van B&W, van 20 februari 2019, met nummer 2018-080495 tot vaststelling van de Beleidsregels PFOS gemeente Uithoorn;

 

Overwegende

  • dat het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland bevoegd gezag is in het kader van de Wet bodembescherming;

  • dat het College van B&W, buiten provinciale en rijksinrichtingen, bevoegd gezag is voor toepassingen van bouwstoffen, grond en baggerspecie op de landbodem binnen haar gemeentegrenzen op grond van het Besluit bodemkwaliteit;

  • dat het College van B&W bevoegd is om beleidsregels vast te stellen;

  • dat de uitvoering van de bevoegd gezag taken in het kader van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit door het College van B&W is neergelegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied;

  • dat PFAS, in het kader van de Wet bodembescherming, het Besluit bodemkwaliteit en aanverwante regelgeving, niet genormeerde stoffen zijn;

  • dat PFAS veelvoorkomende en wijdverspreide toepassingen kennen die tot bodemverontreiniging kunnen hebben geleid, dan wel kunnen leiden én die mogelijk tot algemeen verhoogde achtergrondkwaliteit-niveaus kunnen hebben geleid;

  • dat PFAS zogenaamd persistente stoffen zijn, die niet afbreken in bodem en/of water en die op kunnen hopen in voedselketens;

  • dat op bodemverontreinigingen ontstaan ná 31 december 1986 de zorgplicht van artikel 13 Wet bodembescherming van toepassing is;

  • dat in het kader van de zorgplicht van artikel 13 Wet bodembescherming het uitgangspunt geldt dat verontreinigingen of aantastingen van de bodem geheel ongedaan worden gemaakt, voor zover dat redelijkerwijs kan worden gevergd;

  • dat voor toepassingen van grond en baggerspecie het Besluit bodemkwaliteit geldt, die de voorwaarden aangeeft op basis waarvan grond en baggerspecie mag worden toegepast;

  • dat op grond van het Besluit bodemkwaliteit, maximale waarden voor het toepassen van grond of baggerspecie op of in de bodem, voor de bodem waarop grond of bagger wordt toegepast en voor verspreiden van baggerspecie over het aangrenzende perceel zijn vastgesteld in tabel 1 van bijlage B behorend bij de Regeling bodemkwaliteit;

  • dat de genoemde maximale waarden gelden voor de bodemfunctieklassen en bodemkwaliteitsklassen ‘Wonen’ en ‘Industrie’ van het Generieke toetsingskader;

  • dat voor gebieden die niet als bodemfunctieklasse zijn ingedeeld en voor gemeten stoffen die geen deel uitmaken van de msPAF-berekening (in het geval van verspreiden) de Achtergrondwaarde conform hiervoor genoemde tabel 1 geldt;

  • dat de gemeente in het Gebiedsspecifieke toetsingskader van het Besluit bodemkwaliteit voor landbodems voor één of meer genormeerde stoffen, die verspreid in dat bodembeheergebied voorkomen als gevolg van diffuse verontreiniging, lokale normen mag vaststellen die overeenkomen met de kwaliteit van de bodem in het bodembeheergebied en daarmee beter aansluiten bij de gewenste bodemkwaliteit en het daadwerkelijk gebruik van de bodem;

  • dat de gemeente en de waterschappen binnen de gemeentegrenzen (Waterschap Amstel, Gooi en Vecht) (water)bodemkwaliteitszones en -kaarten mogen vaststellen conform de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten;

  • dat in het kader van het Besluit bodemkwaliteit bij het verspreiden van onderhoudsbagger op het aangrenzend perceel geen verplichting geldt voor het uitvoeren van een onderzoek naar de kwaliteit van de ontvangende bodem;

  • dat het Rijk met een Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (THK-PFAS) een voorlopig voorstel voor de invulling van de zorgplicht bij toepassing in of op de bodem heeft gedaan en daarbij de ruimte heeft gelaten voor de invulling van lokaal beleid, oa. door (bestaande) Beleidsregels van gemeenten, doch geen vastlegging in wetgeving heeft verricht;

  • dat de toepassing van de Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit complex is vanwege het ontbreken van wettelijke normen en eenduidig lokaal beleid voor PFAS;

  • dat door het voorstel tot invulling van de zorgplicht voor toepassingen door het THK-PFAS onvoldoende sprake is van (voortzetting) van eenduidig lokaal beleid, waardoor het hergebruik van grond en baggerspecie voor projecten stagneert;

  • dat door het ontbreken van wettelijke normen en eenduidig lokaal beleid voor PFAS er een kans is op een onjuiste inschatting van milieuhygiënische risico’s van in de bodem of waterbodem aanwezige PFAS en/of van voor toepassingen van grond en baggerspecie met deze stoffen, hetgeen tot een overschatting of onderschatting van de aanpak van een PFAS-verontreiniging kan leiden met risico’s voor mens, dier en plant;

  • dat het storten van de PFOS en/of PFOA-houdende grond niet is toegestaan, omdat er niet zonder meer een niet-reinigbaarheidsverklaring wordt afgegeven door het Rijk, en dat hierdoor grond ter mogelijke toekomstige reiniging bij een erkende verwerkingslocatie moet worden opgeslagen, wat door technische en economische beperkingen en het ontbreken van hergebruiksnormen en hergebruikslocaties leidt tot het volraken van de opslagcapaciteit;

  • dat het College van B&W het vanwege al deze overwegingen van belang vindt en wenselijk acht dat er op een milieuhygiënisch verantwoorde en eenduidige wijze met PFAS-verontreinigingen en -toepassingen van grond en baggerspecie wordt omgegaan;

  • dat het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) tussen 2016 en 2019 in diverse stadia op verzoek van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland, de gemeente Dordrecht en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat milieukwaliteitswaarden voor PFOS, PFOA en GenX heeft afgeleid waarbij het RIVM zoveel mogelijk dezelfde methoden heeft gehanteerd die het RIVM hanteert bij het bepalen van waarden ten behoeve van door het Rijk vast te stellen normen voor stoffen;

  • dat het RIVM in 2019 tijdelijke landelijke Achtergrondwaarden bodem voor PFOS en PFOA heeft opgesteld;

  • dat Gedeputeerde Staten van Noord-Holland in 2019 een onderzoek naar de bepaling van de achtergrondkwaliteit voor PFAS in Noord-Holland hebben laten uitvoeren in gebieden die niet door lokale bronnen zijn belast;

  • dat de diverse rapporten van het RIVM en Gedeputeerde Staten van Noord-Holland over de achtergrondkwaliteit en de milieukwaliteitsgrenswaarden voor diverse PFAS uitgangspunten vormen voor deze beleidsregel;

  • dat het College van B&W als het bevoegde gezag in het kader van het Besluit bodemkwaliteit met inachtneming van de Richtlijn voor het omgaan met niet genormeerde stoffen een besluit kan nemen in het kader van de zorgplicht (artikel 13 Wet bodembescherming en artikel 7 Besluit bodemkwaliteit);

  • dat het College van B&W het van belang acht om, met inachtneming van deze overwegingen, eveneens beleidsregels vast te leggen omtrent de wijze waarop voor toepassingen met PFAS-houdende grond en baggerspecie moet worden omgegaan;

  • dat afstemming heeft plaatsgevonden met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied over de handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid van de beleidsregel.

Besluiten vast te stellen de geactualiseerde:

 

Beleidsregel PFAS gemeente Uithoorn 2020

 

Hoofdstuk I ALGEMEEN

Artikel 1 Begrippen

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet bodembescherming;

  • b.

    Besluit: Besluit bodemkwaliteit;

  • c.

    Circulaire: Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013;

  • d.

    Richtlijn: Richtlijn voor het omgaan met niet-genormeerde stoffen (bijlage 6 bij de Circulaire);

  • e.

    PFOS: perfluor-octaansulfonaat;

  • f.

    PFOA; perfluor-octaanzuur;

  • g.

    PFAS: poly- en perfluor alkyl-verbindingen als algemene aanduiding van de stofgroep, waaronder ook PFOS en PFOA vallen;

  • h.

    bodem: het vaste deel van de aarde met de zich daarin bevindende vloeibare en gasvormige bestanddelen en organismen;

  • i.

    toepassing: toepassen van grond en baggerspecie als bedoeld in het Besluit;

  • j.

    zorgplicht:

    • -

      de verplichting op grond van artikel 13 van de Wet inhoudende dat een ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 van de Wet waardoor de bodem is verontreinigd of aangetast, alle maatregelen dient te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. De zorgplicht is van toepassing op nieuwe bodemverontreiniging die is of dreigt te ontstaan;

    • -

      dan wel de verplichting op grond van artikel 7 van het Besluit inhoudende dat degene die bouwstoffen, grond of baggerspecie toepast en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een oppervlaktewaterlichaam ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit Besluit gestelde regels, die gevolgen voorkomt of die zoveel mogelijk beperkt voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd;

  • k.

    bodemtypecorrectie: methode om lokaal gemeten gehalte PFAS in grond of baggerspecie om te rekenen naar een gestandaardiseerd gehalte PFAS ter vergelijking met de grenswaarden uit de Beleidsregel, door correctie van stofgehalten op basis van het organisch stof en/of lutumgehalte vergelijkbaar zoals beschreven voor PAK’s in de Circulaire en bijlage G onderdeel III van de Regeling bodemkwaliteit;

  • l.

    bodembeheergebied: aaneengesloten, door de gemeente Uithoorn, afgebakend deel van de oppervlakte van één of meer gemeenten of het beheergebied van een of meer beheerders, bedoeld in artikel 44, 45 of 46 van het Besluit, waarvan wederzijds elkaars beheergebied en toepassingsbeleid ten aanzien van PFAS bestuurlijk is geaccepteerd;

  • m.

    (PFAS-) GBT: Een GBT betreft een Grootschalige Bodem Toepassing zoals bedoeld in het Besluit. Een PFAS-GBT betreft de aanvullende invulling voor PFAS in een dergelijke GBT;

  • n.

    msPAF: meer-soorten Potentieel Aangetaste Fractie van lagere organismen, zoals bedoeld in het Besluit, zijnde een aanduiding voor ecologische risico’s als gevolg van bodemverontreiniging;

Hoofdstuk II BESLUIT BODEMKWALITEIT

Artikel 2 Reikwijdte

Dit hoofdstuk van de Beleidsregel is van toepassing op grond of baggerspecie met PFAS, die op de landbodem van het grondgebied van de gemeente Uithoorn na de inwerkingtreding van de Beleidsregel, wordt toegepast en met betrekking tot welke de gemeente Uithoorn bevoegd gezag is in de zin van het Besluit. De gestelde regels gelden voor grond die bij ontgraving van oorsprong als geheel afkomstig is uit het bodembeheergebied of, uit een gemeente die vergelijkbaar beleid heeft opgesteld voor hergebruik van PFAS-houdende grond, waardoor uitwisselbaarheid mogelijk is gemaakt, én zelf ook grond uit het beheergebied accepteert. De gestelde regels gelden voor bagger die afkomstig is van binnen de gemeentegrens van Uithoorn.

 

Grond en baggerspecie die afkomstig is van verwerkingsinrichtingen, zoals grondopslag, grondbanken en grondreinigingsbedrijven vallen ook binnen de reikwijdte van de Beleidsregel, indien de herkomst onder dezelfde voorwaarden valt. Hierbij mag geen vermenging optreden met grond die afkomstig is van buiten het bodembeheergebied, dan wel met bagger van buiten de gemeentegrenzen van de gemeente Uithoorn.

 

Uitgangspunt is het stand-still beginsel voor grond binnen het beheergebied en bagger binnen de gemeentegrens. De oorsprong van bijvoorbeeld tijdelijke opslag of gereinigde grond moet door middel van een sluitende administratie kunnen worden aangetoond.

 

Grond en baggerspecie welke binnen de wettelijke kaders tijdelijk was opgeslagen binnen het beheergebied van de gemeente Uithoorn vóór het in werking treden van de eerste versie van de Beleidsregel, met het doel deze binnen het beheergebied toe te passen, mag eveneens worden toegepast conform de Beleidsregel.

De Beleidsregel geldt niet voor:

  • a.

    het toepassen van grond of baggerspecie door natuurlijke personen (particulieren) anders dan in de uitoefening van beroep of bedrijf;

  • b.

    het toepassen van grond of baggerspecie binnen een landbouwbedrijf, indien de grond of baggerspecie afkomstig is van een tot dat landbouwbedrijf behorend perceel waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld als op het perceel waar de grond of baggerspecie wordt toegepast.

De Beleidsregel is niet van toepassing op grond die geheel of gedeeltelijk afkomstig is van buiten het beheergebied (en gelijkgestelde gemeenten) of op bagger van buiten de gemeentegrenzen, evenals levering onder of in aanvulling op een certificaat vanuit een daartoe door het ministerie erkende verwerkingsinrichting. Uitzondering hierop is het principiële bestuurlijke beleidsregeluitgangspunt van (dubbele) toetsing op individueel PFAS-stofniveau (strengste eis van bodemfunctie en ontvangende bodemkwaliteit per stof). Rekening houdend met dit uitgangspunt wordt voor die grond en bagger verder verwezen naar het toetsingskader en -waarden van het Tijdelijk Handelingskader van het Ministerie van Infrastructuur & Waterstaat.

Artikel 3 Onderzoek

  • 1.

    Indien men voornemens is grond of baggerspecie, waarbij een reële verdenking bestaat dat PFAS kan worden aangetroffen, binnen het grondgebied van de gemeente Uithoorn in of op de landbodem toe te passen, dient zowel de (water)bodem waar de grond wordt ontgraven of gebaggerd als de bodem waar de grond wordt toegepast verkennend onderzocht te worden overeenkomstig de geldende NEN 5717, NEN 5720, NEN 5725 en NEN 5740 en conform de Beoordelingsrichtlijnen (BRL-en) en protocollen, zoals die gebruikelijk zijn voor veldwerk en partijkeuringen van binnen het Besluit genormeerde stoffen, rekening houdend met de laatste stand der techniek met betrekking tot contaminatie door PFAS bij onderzoek.

  • 2.

    Bij een reële verdenking gaat het hier om gehalten aan individuele PFAS die kunnen leiden tot een beperking bij het toepassen van de grond of bagger. Van een reële verdenking is in ieder geval sprake indien op een locatie PFAS-houdend blusschuim is gebruikt of gewerkt is met PFAS, dan wel het aannemelijk is dat de locatie door verspreiding van PFAS, anders dan de diffuse verspreiding van PFOS en PFOA, dermate belast is. Bij een onderzoek naar PFAS dient altijd minimaal op PFOS en PFOA onderzocht te worden, aangevuld met overige PFAS-stoffen waarvoor een verdenking bestaat.

  • 3.

    Lid 1 is niet van toepassing indien het College van Burgemeester & Wethouders, vanuit haar bevoegdheid binnen het Besluit, door middel van een appendix op deze Beleidsregel voor de grond in (een deel van) het beheergebied of bagger binnen de gemeentegrenzen overgaat tot het instellen van een (water)bodemkwaliteitskaart (minimaal voor PFOS en PFOA). Voor het instellen van een (water)bodemkwaliteitskaart dient gebruik gemaakt te worden van een werkwijze analoog aan de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Deze (water)bodemkwaliteitskaart is voor het toepassen binnen het beheergebied van de gemeente Uithoorn representatief voor de diffuse bodemkwaliteit. Tevens kan in de kaart gebiedsspecifiek beleid door middel van het instellen van Lokale Maximale Waarden worden opgenomen, die in afwijking van de diffuse bodemkwaliteit een hierop gebaseerde bestuurlijke verruiming mogelijk maakt, zonder dat daarbij risico’s voor mens en milieu aan de orde zijn. De (water)bodem-kwaliteitskaart is niet representatief wanneer conform lid 1 specifiek bodemonderzoek op een locatie is verricht, tenzij dit onderzoek het beeld van de diffuse bodemkwaliteit bevestigt. De kaart is ook niet representatief indien uit vooronderzoek conform NEN5725 blijkt dat een directe relatie bestaat met een herleidbare lokale bronlocatie.

Artikel 4 Melding

Voor de melding van (tijdelijke) toepassing, inclusief opslag in (weiland)depot conform het Besluit, wordt aangesloten bij, en gebruik gemaakt van de voorgeschreven meldingssystematiek van het Besluit via het landelijk Meldpunt bodemkwaliteit.

 

Voor het verrichten van handelingen in of met verontreinigde grond, bijvoorbeeld de ontgraving op de herkomstlocatie, geldt de Wet en dient zo nodig melding bij het bevoegd gezag op grond van de Wet plaats te vinden. Ten aanzien van de daaruit volgende verplichte melding voor landbodem bij de Omgevingsdienst, voor het verrichten van handelingen in of met verontreinigde grond en bagger geldt de volgende uitzondering: in het kader van artikel 2 lid b, sub b, van het Besluit overige niet-meldingsplichtige gevallen bodemsanering (BONG) kan de melding van degene die voornemens is de bodem te saneren dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst achterwege blijven, indien het bevoegde gezag naar aanleiding van een Besluit-melding als bedoeld in artikel 42 van het Besluit heeft vastgesteld dat geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging.

Artikel 5 Toepassingen van PFOS-, PFOA- of overige PFAS-houdende grond en/of baggerspecie

  • 1.

    Toepassingen van grond en baggerspecie, waar conform artikel 3 onderzoek gedaan is naar de voor bodemtype gecorrigeerde aanwezige gehalten aan PFAS (minimaal PFOS en PFOA), zijn binnen de gemeente Uithoorn toegestaan na (dubbele) toetsing op stofniveau aan de Bodemfunctie (uit de vigerende Nota bodembeheer) en de Bodemkwaliteit van de ontvangende bodem. Er moet per stof (ic. minimaal PFOS en PFOA) voldaan worden aan de strengste eis volgens de navolgende functie- en kwaliteitsklasse-indeling. De dubbele toets dient te worden uitgevoerd voor de locatie waar de toepassing plaatsvindt. Dit geldt ook voor de vormen van tijdelijke opslag van grond en baggerspecie (anders dan verspreidbare bagger) zoals genoemd in het Besluit. Het (gemeten) gehalte wordt volgens artikel 1 onder k voorafgaand aan toetsing gecorrigeerd.

    De volgende Bodemfunctie- en Bodemkwaliteits-klasseringen met bijbehorende maximale waarden voor een standaard bodem op stofniveau voor PFOS en PFOA zijn geschikt voor toepassing:

    • a1.

      ‘Klasse Niet ingedeeld - PFOS/PFOA-Vrij toepasbaar’; indien het gehalte aan PFOS de waarde van 1,5 µg/kg d.s. en het gehalte aan PFOA de waarde van 1,7 µg/kg d.s. in de toe te passen grond of baggerspecie niet overschrijdt;

    • a2.

      Klasse Niet ingedeeld-PFOS/PFOA-Toepasbaar’ indien een gehalte hoger dan 1,5 µg/kg d.s. maar lager dan of gelijk aan 3 µg/kg d.s. voor PFOS, dan wel een gehalte hoger dan 1,7 µg/kg d.s. maar lager dan of gelijk aan 7 µg/kg d.s. voor PFOA wordt aangetoond;

    • b.

      Klasse PFOS/PFOA-Wonen’ indien een gehalte hoger dan 3 µg/kg d.s. maar lager dan of gelijk aan 5 µg/kg d.s. voor PFOS, dan wel hoger dan 7 µg/kg d.s. maar lager dan of gelijk aan 89 µg/kg d.s. voor PFOA wordt aangetoond;

    • c.

      Klasse PFOS/PFOA-Industrie’ indien een gehalte hoger dan 5 µg/kg d.s. maar lager dan of gelijk aan 50 µg/kg d.s. voor PFOS, dan wel hoger dan 89 µg/kg d.s. maar lager dan of gelijk aan 170 µg/kg d.s. voor PFOA wordt aangetoond.

  • 2.

    In een PFAS-Grootschalige Bodem Toepassing (PFAS-GBT) mag grond of baggerspecie in de kern van de toepassing worden toegepast met een gehalte (na bodemtypecorrectie volgens artikel 1 onder k) lager dan of gelijk aan 3 µg/kg d.s. voor PFOS en 7 µg/kg d.s. voor PFOA met een leeflaag van minimaal 0,5 meter met een kwaliteit die voldoet aan de strengste waarde vanuit de dubbele toets per stof voor de geldende Bodemkwaliteitsklasse ontvangende bodem en Bodemfunctieklasse ter plaatse van de PFAS-GBT, voorafgaand aan de aanleg. Alhoewel de kwaliteit van de ontvangende bodem voorafgaand aan deze bijzondere toepassing conform artikel 3 bekend dient te zijn is deze bijzondere toepassing ook mogelijk wanneer deze bodemkwaliteit ‘Klasse Niet ingedeeld - PFOS/PFOA-Vrij toepasbaar’ is. Bij de toepassing van een PFAS-GBT vindt geen direct contact (ook ná zetting) met het grondwater plaats, dan wel is er geen invloed naar kwetsbare objecten aan de orde. Indien een PFAS-GBT zijn functie verliest of door wijzigingen niet meer aan de algemene voorwaarden van een GBT volgens het Besluit voldoet, dan vervalt daarmee ook de status van bijzondere toepassing als PFAS-GBT.

  • 3.

    Het verspreiden of het voorafgaand aan verspreiden tijdelijk opslaan in een weilanddepot van (onderhouds)baggerspecie met PFOS en PFOA op het aangrenzend perceel is in alle gevallen aanvullend op de msPAF-toets conform het Besluit toegestaan tot een gehalte (na bodemtypecorrectie volgens artikel 1 onder k) met maximum van 3 µg/kg ds voor PFOS en 7 µg/kg ds voor PFOA, mits er geen direct contact (ook ná zetting) met het grondwater plaatsvindt, dan wel invloed naar kwetsbare objecten aan de orde is.

  • 4.

    De appendix “ACN en Bodemkwaliteitskaart PFOS en PFOA Regio Noordzeekanaalgebied”, met zijn kaartaanhangsels opgesteld volgens artikel 3 lid 3, maakt integraal onderdeel uit van deze beleidsregel en geeft inzicht in achtergrondconcentratieniveaus (ACN’s) en de toepassingsmogelijkheden op basis van de geldende Bodemkwaliteitskaart én de mogelijk daarbij in afwijking van de classificering onder lid 1 gehanteerde Lokale Maximale Waarden in daartoe aangewezen gebieden. De Bodemkwaliteitskaart kan op basis van actueel beschikbare data en bestuurlijke inzichten periodiek (minimaal eens per 5 jaar) geactualiseerd en als appendix afzonderlijk vastgesteld worden.

  • 5.

    Stoffen behorend tot PFAS, niet zijnde PFOS of PFOA, dienen eveneens afzonderlijk per stof beoordeeld te worden. Voor gehalten van andere stoffen behorend tot PFAS gelden de normen en handelswijze zoals die voor PFOS gelden. Indien sprake is van een combinatie-verontreiniging met meerdere individuele PFAS-verbindingen anders dan PFOS of PFOA, geldt aanvullend op de individuele beoordeling dat de som van die verontreinigingen beoordeeld wordt aan vier maal de waarden voor PFOS.

  • 6.

    Voor de bijzondere bodemtoepassingen zoals behandeld onder lid 2 en 3 geldt als verbijzondering dat wanneer uit specifiek bodemonderzoek op een locatie conform artikel 3 lid 1, blijkt dat op de plek en diepte van toepassing reeds sprake is van gehalten boven de onder lid 2 en 3 gestelde waarden, dat toepassing alsnog mogelijk is, indien voldaan wordt aan de onder lid 1 gestelde voorwaarden en klassenindeling.

Hoofdstuk III SLOTBEPALINGEN

Artikel 6 Bevoegdheden juridisch instrumentarium

Deze beleidsregel is een aanvulling op het bepaalde in de Wet en het Besluit laat de bevoegdheden op grond van de Wet en het Besluit in stand.

Artikel 7 Evaluatie

De beleidsregel wordt maximaal twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.

Artikel 8 Bekendmaking, inwerkingtreding en geldigheid

De Beleidsregel word bekend gemaakt door plaatsing in het digitale Gemeenteblad en treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Gemeenteblad waarin het besluit digitaal wordt geplaatst.

Dit besluit vervangt de Beleidsregels PFOS gemeente Uithoorn van 20 februari 2019.

Artikel 9 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Beleidsregel PFAS gemeente Uithoorn 2020, 31 maart 2020

 

APPENDIX:

ACN en Bodemkwaliteitskaart PFOS en PFOA Regio Noordzeekanaalgebied

31 maart 2020

Burgemeester en wethouders voornoemd,

burgemeester

dhr. P.J. Heiliegers

gemeentesecretaris

drs. E.M. Voorhorst

Algemene toelichting op de Beleidsregel PFAS gemeente Uithoorn 2020

 

Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Uithoorn (B&W) is bevoegd gezag in het kader van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en heeft tevens tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de zorgplicht in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb). De uitvoering van deze taken is belegd bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied.

PFAS en de specifieke stoffen PFOS en PFOA

PFOS (perfluor-octaansulfonaat) en PFOA (perfluor-octaanzuur) behoren tot de groep poly- en perfluor-alkylverbindingen (PFAS), organische verbindingen die bestaan uit een gefluorineerde alkylketen met daaraan een zogenaamd terminaal functioneel deel. Aan de PFAS-groep worden vele duizenden stoffen toegekend, waarbij PFOS en PFOA qua maatschappelijk gebruik de meest bekende en meest onderzochte zijn. Ook worden deze stoffen voor de PFAS-groep momenteel representatief geacht qua blootstelling en risico’s.

 

In het geval van PFOS bestaat dat functionele deel uit een sulfonaat-groep. Zelfs onder extreme condities, zoals zeer hoge temperatuur en de aanwezigheid van agressieve stoffen, zoals basen, zuren en oxiderende stoffen, blijven de verbindingen zeer stabiel. PFOS en PFOA zijn persistent. Deze stoffen breken niet af in water of bodem, ook niet onder invloed van licht of door bacteriën, alleen bij verbranding onder extreem hoge temperatuur. De sulfonaatgroep in PFOS zorgt er verder voor dat de stof beter oplosbaar is in water dan fluorverbindingen met hetzelfde aantal koolstofatomen zonder deze groep. Voor PFOA wordt de oplosbaarheid door de stofeigenschappen relatief nog hoger verondersteld.

 

Hoewel het verspreidings- en hechtingsgedrag van PFOS en PFOA in de bodem moeilijk goed te voorspellen is, kan gesteld worden dat de mobiliteit, zeker in vergelijking met andere persistente stoffen, aanzienlijk is.

 

De eigenschappen van PFOS en PFOA hebben geleid tot brede gebruikstoepassingen van PFOS en PFOA, onder andere in blusschuim en vuilafstotende coating, maar ook in vele andere industriële processen, evenals tot een invloed op afvalwaterzuiverings-en afvalverbrandingsprocessen.

 

PFOS en PFOA zijn milieuvreemde stoffen die, vanwege de diverse toepassingen, op steeds meer plaatsen in de bodem worden aangetroffen. Het beeld is inmiddels dat deze stoffen niet alleen in relatie tot specifieke bronnen in de bodem worden aangetroffen, maar door het veelvuldige en jarenlange gebruik ook diffuus verspreid in de bodem aanwezig zijn. PFOS en PFOA komen daarbij regelmatig gecombineerd in het milieu voor.

Verbod gebruik PFOS en PFOA

Het Verdrag van Stockholm regelt het gebruik van Persistente Organische verontreinigende stoffen (POP’s). In 2009 is PFOS in het Verdrag van Stockholm opgenomen en in 2010 is het opgenomen in de Europese POP-verordening 850/2004. In deze POP-verordening is een verbod opgenomen voor het gebruik van PFOS, onder andere in blusschuim.

 

De Europese Unie heeft een voorstel ingediend om PFOA wereldwijd te verbieden via het Verdrag van Stockholm. Per juli 2017 heeft de Europese Unie zelf middels de verordening 2017/1000 PFOA onder voorwaarden verboden per 2020. Het gebruik van het product moet daarmee worden uitgefaseerd. Op basis van het voornemen van de Europese Unie was de productie en het gebruik van PFOA in Nederland reeds beëindigd.

 

PFOS en PFOA zijn zogenaamde zeer zorgwekkende stoffen (ZZS). Sommige andere PFAS zijn potentieel ZZS. Het nationale overheidsbeleid is er op gericht om deze stoffen zoveel mogelijk uit de leefomgeving te weren. De aanwezigheid van ZZS dient zowel aan de “voorkant” (preventie) als aan de “achterkant” (beheer) aangepakt te worden. Beheer is van toepassing op reeds in het milieu aanwezige PFAS en op de risico’s die dit met zich mee brengt. Voorliggende beleidsregel geeft op dit vlak mede invulling aan deze beheerplicht.

 

Eind 2019 heeft Nederland in EU-verband de eerste stappen gezet om te komen tot een breed verbod op alle PFAS. Dit verzoek tot een algemeen PFAS-verbod heeft de steun van meerdere lidstaten, maar zal door Europese procedures nog enige jaren op zich laten wachten totdat tot een formeel verbod kan worden gekomen.

Normering in relatie tot bodemverontreiniging en hergebruik

Sommige stoffen kunnen leiden tot bodemverontreiniging. Voor veel van die stoffen zijn generieke normen vastgesteld, de zogenaamde Streef- en Interventiewaarden en de zogenaamde Achtergrondwaarden en Maximale waarden voor toepassingsfuncties (verspreiden van bagger, klassen Wonen en Industrie en voor Grootschalige bodemtoepassing). Die waarden worden vastgesteld door het Rijk (ministerie van Infrastructuur & Waterstaat) en zijn terug te vinden in de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013 en de Regeling bodemkwaliteit. Aan de hand van deze normen wordt landelijk vastgesteld of er sprake is van een ernstige bodemverontreiniging, en ook of er sprake is van een verplichting om de bodemverontreiniging te saneren, dan wel of de kwaliteit geschikt is voor toepassing in het kader van hergebruik.

 

Het Rijk heeft voor PFAS, waaronder PFOS en PFOA, in de bodem en in bagger vooralsnog geen (wettelijke) normen vastgesteld. Het Rijk heeft, gezien de toenemende maatschappelijke problematiek rondom toepassing van grond en bagger waarin deze stoffen kunnen worden aangetroffen, wel de intentie om op termijn normen op te nemen in de regelgeving. Eerst dient echter meer onderzoek naar het voorkomen, het gedrag en de effecten van deze stoffen bekend te worden.

 

Om het grondverzet niet verder te stagneren heeft het Rijk een Tijdelijk handelingskader PFAS met voorlopige advieswaarden aan de Tweede Kamer aangeboden, welke als tijdelijke invulling van de wettelijke zorgplicht kan dienen. Daarbij is aangegeven dat reeds bestaande specifieke regionale beleidsregels met hun lokale normenkaders evenzeer dienst kunnen (blijven) doen ter invulling van de wettelijke zorgplicht. Dit is ook van toepassing op de bestuurlijk vastgestelde Beleidsregel PFAS gemeente Uithoorn 2020.

Stortverbod

Er geldt een algemeen stortverbod voor grond. Grond kan alleen worden gestort met een niet reinigbaarheidsverklaring van het Rijk (Rijkswaterstaat Leefomgeving Bodem+). Sinds najaar 2016 worden er echter geen niet-reinigbaarheidsverklaringen meer door het Rijk afgegeven voor grond met PFAS. Dergelijke verklaringen mogen namelijk niet worden afgegeven indien er binnen 5 jaar zicht is op een verwerkingsmethode. Het Rijk verwacht uit signalen vanuit de branche dat dit het geval is, mede aangezien er proefnemingen ter reiniging aan de orde zijn.

 

Om de reinigingsbranche nog meer in beweging te krijgen zijn passende kaders voor het hergebruik van grond en baggerspecie van groot belang.

Doel beleidsregel

Het ontbreken van wettelijke normering, het stortverbod en een beperkte reinigingscapaciteit voor PFAS maken de uitvoering van de taken op het gebied van de Wbb en het Bbk voor de bevoegde gezagen zeer lastig.

 

De beperkingen zijn vooral heel lastig voor uitvoerders van projecten, eigenaren en/of gebruikers van locaties waar PFAS in de bodem wordt aangetroffen. Er ontstaat een risico op stagnatie van projecten in de markt.

 

Daarnaast is er door het gebrek aan eenduidige en regionaal onderbouwde normen kans op een onjuiste inschatting van de milieuhygiënische risico’s en effecten in relatie tot de omgeving. Dit kan leiden tot een overschatting maar ook tot een onderschatting van de aanpak van een bodem met PFAS, met onnodige vertraging en verhoging van kosten dan wel risico’s voor mens, dier en plant als gevolg.

 

Onmogelijkheden van hergebruik van niet ernstig verontreinigde grond, waarbij geen risico’s aan de orde zijn leidt tot onnodige druk op primaire grondstoffen en is in strijd met de circulaire economie.

 

Het College van B&W van Uithoorn vindt dit onwenselijke ontwikkelingen en vindt het van belang dat er op een eenduidige, regionaal toegespitste en milieuhygiënisch verantwoorde manier wordt omgegaan met PFAS-houdende bodem en toepassingen van grond en bagger, waarbij aangesloten wordt op de werkwijze van de geldende regelgeving (Wbb en Bbk). Het College van B&W heeft daarom onderhavige actualisering van de Beleidsregel opgesteld. Dit is gedaan in samenspraak met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, die als vertegenwoordigers van de uitvoeringstaak Wbb en Bbk namens de gemeente regelmatig worden geconfronteerd met de PFAS-problematiek.

 

Met de Beleidsregel wil het College van B&W duidelijkheid geven over wat met betrekking tot bodemsanering en bodemtoepassingen van partijen, die geconfronteerd worden met PFAS in de bodem, verwacht wordt en hoe hiermee moet worden omgegaan.

 

Het College van B&W vindt het belangrijk dat er meer informatie komt met betrekking tot het voorkomen van en de risico’s van PFAS in de bodem en dat de Beleidsregel blijft aansluiten bij de beschikbare kennis. Daarom is opgenomen dat de Beleidsregel in ieder geval na enkele jaren geëvalueerd zal worden en in geval van nieuwe, landelijke ontwikkelingen op kortere termijn.

Ontwikkeling normering

Bij het opstellen van de Beleidsregel heeft het College van B&W de Richtlijn voor het omgaan met niet genormeerde stoffen (Bijlage 6 bij de Circulaire bodemsanering per 1 juli 2013) in acht genomen.

 

Het Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu (RIVM) heeft op verzoek van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland milieukwaliteitswaarden voor PFOS afgeleid (RIVM briefrapport 2016-0001. A.M. Wintersen et al.). Daarbij heeft het RIVM dezelfde methoden gehanteerd als wanneer zij voor het Rijk waarden voor stoffen afleidt. De door het RIVM opgestelde milieukwaliteitswaarden vormen mede een uitgangspunt voor deze Beleidsregel.

Hetzelfde geldt voor de milieukwaliteitswaarden voor PFOA, die het RIVM in opdracht van de gemeente Dordrecht heeft afgeleid (RIVM Briefrapport 2017-0092. J.P.A. Lijzen et al.). Deze afleiding is herzien (RIVM Briefrapport 2018-0060. J.P.A. Lijzen et al.). De aanpassingen zijn mede in deze Beleidsregel verwerkt.

 

In het kader van onderbouwing van het Tijdelijk handelingskader PFAS van 8 juli 2019 en de herziening van 29 november 2019, heeft het RIVM in memo’s (van respectievelijk 4 maart en 28 november 2019) risicogrenzen voor PFOS, PFOA en GenX voor het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem (RIVM Briefkenmerk 067/2019 DMG/BL/AW) en tijdelijke achtergrondwaarden bodem voor PFOS en PFOA afgeleid. Deze voorlopige milieukwaliteitswaarden zijn eveneens meegewogen en deels gebruikt bij de kaderstelling van de Beleidsregel.

 

Het Dagelijks bestuur van de Omgevingsdienst, waarin Uithoorn deelneemt, heeft de opdracht gegeven aan de Omgevingsdienst om tot regionaal afgestemd uniform PFAS-beleid te komen. Bij het opstellen van de Beleidsregel is gebruik gemaakt van de reeds beschikbare Beleidsregels van de provincie Noord-Holland en diverse regionale gemeenten (Aalsmeer, Amstelveen, Amsterdam, Haarlemmermeer en Uithoorn) en zijn de gemeentelijke beleidsregels nader op elkaar afgestemd. Daarnaast is rekening gehouden met regionale ontwikkelingen met betrekking tot harmonisering van het bodembeheer.

 

Binnen de regio Noordzeekanaalgebied is daarmee sprake van een gebiedsspecifiek toegespitst kader.

 

De ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan en de nieuwe informatie die beschikbaar is gekomen, zijn voor het College van B&W reden de voorgaande gemeentelijke beleidsregel te vervangen door voorliggende Beleidsregel.

Toepassingsmogelijkheden grond en bagger

Het College van B&W heeft gemeend het grondverzet en daarmee de uitwisselbaarheid van toepasbare grond waar mogelijk te faciliteren. Daartoe is in de Beleidsregel ruimte geboden voor de toepassing van:

  • -

    grond afkomstig van binnen de eigen gemeentegrenzen;

  • -

    grond afkomstig van binnen het door de Raad in de Nota bodembeheer aangeduide bodembeheergebied;

  • -

    grond van gemeenten die zelf een vergelijkbaar bodembeleid voor PFAS hebben opgesteld, waarbij toepassing uit andere gemeenten is toegestaan. Hieronder vallen in ieder geval de gemeenten in de regio Noordzeekanaalgebied die voldoen aan het uniforme en geharmoniseerd PFAS-beleid;

  • -

    bagger afkomstig van binnen de eigen gemeentegrenzen;

  • -

    opgeslagen grond en baggerspecie afkomstig van respectievelijk het bodembeheergebied, respectievelijk van binnen de gemeentegrenzen;

  • -

    vóór de inwerkingtreding van de Beleidsregel binnen de gemeentegrenzen opgeslagen grond en baggerspecie, bestemd voor toepassing binnen de gemeentegrenzen.

Voor grond en baggerspecie welke niet afkomstig is uit de regio, respectievelijk gemeente, wordt verwezen naar de niet-regiospecifieke algemene invulling van de zorgplicht vanuit het landelijke Tijdelijke handelingskader PFAS, mits dit niet tot strijdigheid met de doelen van het eigen beleid leidt. Dit geldt ook voor de grondafzet buiten de regio, voor zover daar niet sprake is van lokale gemeentelijke beleidskaders.

Uitgangspunten beoordelingskader PFAS

Het beoordelingskader vormt de inhoudelijke kern van de Beleidsregel. De belangrijkste uitgangspunten die hieraan ten grondslag liggen zijn:

  • -

    De Beleidsregel richt zich in eerste aanleg op het beheer van PFAS in de bodem binnen de eigen gemeente en regio. Daarbij geldt als uitgangspunt dat PFOS en PFOA algemeen diffuus in relatief lage, over het algemeen zonder risico herbruikbare gehalten voorkomen. Voor deze stoffen met dergelijke gehalten is beleid op stofniveau wenselijk die het grondverzet faciliteert. Ter voorkoming van verspreiding door toepassing van (overige) PFAS-verbindingen, die niet zonder meer algemeen in de regio voorkomen (o.a. GenX), met kans op stofspecifieke verslechtering van de lokale bodemkwaliteit, is op basis van het voorzorgsbeginsel in de Beleidsregel uitgegaan van een beoordeling op individuele PFAS. Ter voorkoming van strijdigheid met het eigen beleid, stelt de Beleidsregel dit principe ook van kracht voor aanvoer van grond van elders.

  • -

    Het kader moet verder aansluiten op de werkwijzen zoals deze voor de Wbb en het Bbk van toepassing zijn. Daar waar de Beleidsregel geen nadere specificering geeft, gelden zo veel als mogelijk de kaders zoals deze voor landelijk genormeerde stoffen gebruikelijk zijn, mits niet strijdig met de doelen van het eigen beleid.

  • -

    De kans op onderschatting van milieuhygiënische risico’s moet klein zijn. Gezien het ontbreken van wettelijke normering en de bijzondere stofeigenschappen van PFAS als relatief mobiele persistente stoffen die zich kunnen ophopen in voedselketens, is ervoor gekozen voorzichtigheid te betrachten ten opzichte van gangbare beoordelingen voor landelijk genormeerde stoffen. Dit uit zich vooral in het meenemen van doorvergiftiging in de voedselketen bij het bepalen van grenswaarden in de Beleidsregel. Het effect van uit- en afspoeling vanuit de bodem is nog onvoldoende bekend en zal in een nadere evaluatie van de Beleidsregel meegenomen moeten worden, zodra hier meer onderzoek naar is gedaan door het RIVM.

  • -

    Voor PFAS is sprake van een aanvullende toetsing op individueel stofniveau bovenop de Bbk-toetsing en certificering voor genormeerde stoffen uit de Regeling bodemkwaliteit. Deze zogenaamde top-toets en PFAS-classificering vindt plaats ná de algemene classificering vanuit de Regeling.

  • -

    Het uitgangspunt bij het beoordelingskader voor de toepassing van PFAS wordt mede bepaald door de grenswaarde waarbij sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Daaronder wordt ter beoordeling, vergelijkbaar aan het generieke toetsingskader van Maximale bodemkwaliteitswaarden voor algemene toepassing uit het Bbk, een specifieke indeling per PFAS gehanteerd (PFOS/PFOA/overige PFAS-klassen Wonen en Industrie). Naast deze klasse-indelingen kan op basis van onderbouwde bestuurlijke afweging hier van afgeweken worden door voor specifiek aan te wijzen gebieden ruimte te bieden voor een plaatselijk toelaatbare verslechtering middels het instellen van specifieke Lokale Maximale Waarden. Tevens wordt voor bagger en grond aangesloten op de regelgeving uit het Bbk voor verspreiding, grootschalige bodemtoepassing en tijdelijke opslag, eventueel aangepast waar nodig op basis van de PFAS-stofeigenschappen, beleidsdoelen en voorzorgsbeginsel.

Voor PFAS-toepassingen geldt dat deze geschikt moeten zijn in relatie tot de ontvangende bodemkwaliteit en de aan de locatie toegekende bodemfunctie.

Achtergrondconcentratieniveau

Op basis van de momenteel beschikbare informatie bij de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied over de gehalten in de bodem binnen haar werkgebied en indicaties vanuit andere onderzoeken door oa. het Expertisecentrum PFAS, de provincie Noord-Holland en het RIVM, evenals signalen uit buitenlandse bronnen, wordt de verwachting uitgesproken dat sprake is van een algemene depositie van PFOS en PFOA via lucht en (oppervlakte)water. Daarmee is mogelijk sprake van een basisbelasting van de bodem door diffuse verspreiding met deze stoffen in relatief lage gehalten. Aangenomen wordt dat te meten concentraties aan deze verontreinigingen aan drie beïnvloedingsniveaus zijn te koppelen, namelijk allereerst een (inter)nationaal basisniveau, ten tweede een regionaal of lokaal beïnvloed gebiedsniveau (bijvoorbeeld in industrieel, stedelijk of landelijk gebied) en daarnaast een specifiek bronlocatieniveau (zoals een brandblusoefenlocatie).

 

Voor het achtergrondconcentratieniveau van een gebied wordt uitgegaan van de beide eerste niveaus welke niet direct aan een specifieke (nabijgelegen) verontreinigingsbron te relateren zijn. Het achtergrondconcentratieniveau is daarmee het gehalte dat in (delen van) een gemeente overal verwacht mag worden. Vooralsnog worden diffuse gehalten verwacht van één tot enkele μg/kg d.s., waarbij geen humane en ecologische risico’s te verwachten zijn.

 

Het College van B&W biedt in de Beleidsregel daarom naast bodemkwaliteitszones en -kaarten de ruimte om achtergrondconcentratieniveaus te bepalen en daarmee vrijstelling van onderzoek naar PFOS en PFOA te genereren, alsook hierop hergebruik binnen die gebieden mogelijk te maken en indicaties te geven van een huidige nulsituatie. De bepaling van een achtergrondconcentratieniveau moet voldoen aan de binnen het Bbk ter verantwoording algemeen geldende Richtlijn bodemkwaliteitskaarten. Hiermee wordt overbodig onderzoek voorkomen. Per gebied waarvoor een achtergrondconcentratieniveau is bepaald kan het College van B&W dit als appendix vaststellen en aan de Beleidsregel toevoegen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk I -ALGEMEEN

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden definities gegeven voor de in de Beleidsregel gebruikte termen.

Hierbij geldt:

  • Met PFOS wordt zowel lineair als vertakt PFOS bedoeld. In deze Beleidsregel genoemde waarden hebben betrekking op de som van lineair en vertakt PFOS;

  • Ook voor PFOA geldt dat genoemde waarden betrekking hebben op de som van lineair en vertakt PFOA;

  • Het zorgplichtartikel uit de Wet bodembescherming (Wbb) heeft betrekking op nieuwe verontreinigingen, ontstaan na 31 december 1986. Het artikel is niet van toepassing op verontreiniging overeenkomend met een lokaal te bepalen achtergrondconcentratieniveau die door diffuse verspreiding als gevolg van algemene depositie is ontstaan en welke niet te herleiden is aan een bronlocatie. Het zorgplichtartikel is wel van toepassing als verontreinigde grond is toegepast buiten de kaders van het Besluit bodemkwaliteit of deze beleidsregel.

Hoofdstuk II - BESLUIT BODEMKWALITEIT

Artikel 2 Reikwijdte

In dit artikel wordt het toepassingsbereik voor het Bbk in de Beleidsregel beschreven. De gemeente is niet bevoegd ten aanzien van het toepassen van grond en baggerspecie of het verspreiden van baggerspecie in oppervlaktewater. Voor niet-waterrijkswateren is dit het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en voor rijkswateren is dit Rijkswaterstaat. De gemeente is bevoegd gezag voor toepassingen op landbodem op haar grondgebied, behalve voor inrichtingen waar de gemeente geen bevoegd gezag is. Daar is de bevoegdheid vanuit het Besluit toebedeeld aan het van toepassing zijnde bevoegd gezag in het kader van de Wet milieubeheer (i.c. provincie of Rijk). Wel is daarbij het gemeentelijk beleid leidend en daarmee ook deze Beleidsregel in het kader van PFAS.

 

In dit hoofdstuk worden steeds PFOS en PFOA specifiek als stoffen aangeduid. Deze stoffen maken onderdeel uit van een algemene stofgroep die wordt aangeduid als PFAS, poly- en perfluor- alkylverbindingen. Ook andere verbindingen uit deze stofgroep kunnen worden aangetroffen in de bodem en in partijen grond. In dit lid is geregeld dat de Beleidsregel ook op die stoffen betrekking heeft. In artikel 5 lid 4 van de Beleidsregel is opgenomen dat de normen en handelwijze zoals die voor PFOS gelden, ook voor de andere stoffen uit deze stofgroep gelden (behalve PFOA, waarvoor afzonderlijke normen gelden).

 

In aanloop naar de eerste versie van de Beleidsregel is grond of bagger met het oog op het mogelijke hergebruik van PFOS- en PFOA-houdende grond binnen het beheergebied op daartoe erkende inrichtingen opgeslagen, dan wel ter verwerking aangeboden. Wanneer een verwerkingsinrichting ter verantwoording een sluitende en eenduidige registratie van de oorspronkelijke herkomst van opgeslagen of verwerkte grond uit het beheergebied of bagger uit het grondgebied kan overleggen komt deze grond of bagger in aanmerking voor hergebruik conform de Beleidsregel.

Als overgangsmaatregel is het ook toegestaan om voor de inwerkingtreding van de eerste versie van de Beleidsregel binnen de gemeentegrenzen opgeslagen grond en baggerspecie, bestemd voor toepassing binnen de gemeentegrenzen, ongeacht of deze afkomstig is vanuit het beheergebied, respectievelijk de gemeentegrenzen toe te passen zolang aan de overige criteria van de Beleidsregel wordt voldaan.

 

De Beleidsregel is niet van toepassing voor activiteiten door particulieren en in het kader van de uitoefening door een landbouwbedrijf (Tarragrond). Uitgangspunt daarbij is dat de toepassingen door particulieren van zeer geringe omvang en niet bedrijfsmatig zijn. Voor de Tarragrond wordt uitgegaan van een lokaal stand-still-principe. In alle gevallen blijft de zorgplicht (tot voorkoming van nieuwe bodemverontreiniging) uit de Wbb van toepassing.

 

Grond en baggerspecie welke voldoet aan de (voorlopige) landelijke Achtergrondwaarden van het Tijdelijk Handelingskader wordt vanuit de landelijke invulling van de zorgplicht algemeen als vrij toepasbaar geacht, en is daarmee ook binnen het gebied toepasbaar. Daarnaast kan ook vanuit het handelingskader niet-vrij toepasbare grond en (gerijpte) baggerspecie van elders aangeboden worden. Het betreft hier grond en baggerspecie uit andere gemeenten en van opslag- en verwerkingsinrichtingen die niet binnen de eerdergenoemde beleidsregelkaders vallen. De toepassing van dergelijke grond en bagger wordt niet geregeld binnen de Beleidsregel. Voor deze toepassing wordt verwezen naar de landelijke invulling van de zorgplicht volgens het Tijdelijk Handelingskader (strengste eis van bodemfunctie volgens de Nota bodembeheer en de (gemeten) bodemkwaliteit van de ontvangende bodem) op basis van de door het Rijk landelijk aangeduide PFAS-grenswaarden. Wel geldt daarbij, in tegenstelling tot het landelijk (generiek) kader, als voorwaarde voor deze toepassing van elders binnen het beheergebied (grond) en gemeentegrenzen (bagger) dat toepassing overeenkomstig moet zijn met het beleidsregeluitgangspunt van de dubbele toets op PFAS-stofspecifiek niveau. Verder zijn Lokale Maximale Waarden alleen van toepassing op het beheergebied en niet op grond of bagger van elders.

 

De in het Tijdelijk Handelingskader aangehouden klassegrenswaarden zijn lager of gelijk aan de waarden uit artikel 5. Hieruit volgt dat door import van grond of bagger over het algemeen sprake is van een geleidelijke gebiedskwaliteitsverbetering.

Artikel 3 Onderzoek

Lid 1 en 2

Als een initiatiefnemer van plan is grond of bagger op de landbodem toe te passen en er is een reële verdenking dat PFAS in de (water)bodem kan worden aangetroffen, dient bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Voor bodemonderzoek naar niet genormeerde stoffen geldt geen vastgesteld onderzoeksprotocol of een -strategie. Het bodemonderzoek moet wel systematisch worden uitgevoerd zodat het onderzoek gebruikt kan worden voor de beoordeling van toepassing. Daarom is in de Beleidsregel opgenomen dat het bodemonderzoek naar PFAS zoveel mogelijk moet worden uitgevoerd overeenkomstig bestaande protocollen voor genormeerde stoffen, zoals BRL-richtlijnen voor veldwerk en analysevoorschriften.

 

Als bewijsmiddel van de kwaliteit van de toe te passen grond en bagger en van de ontvangende bodem wordt verwezen naar de toegestane bodemonderzoeksmethoden zoals opgenomen in de Regeling bodemkwaliteit. Naast de onderzoeksnormering voor landbodem NEN 5725 en NEN 5740 gelden tevens voor de waterbodem de normen NEN 5717 en NEN 5720.

 

Aandachtspunt bij onderzoek naar PFAS vormt het voorkomen van de beïnvloeding van de onderzoeksresultaten door onzorgvuldigheden bij bemonstering en analyse. Er bestaan nog geen gestandaardiseerde analysemethoden voor PFAS. Fenelab (de branche-organisatie voor laboratoria) stelt dat de volgende internationale methoden geschikt zijn:

  • ISO 25101 (water);

  • DIN 38407-42 (water, afvalwater, zuiveringsslib);

  • DIN 38414-14 (sediment, zuiveringsslib, compost en grond).

Om de kwaliteit van de uitgevoerde analyses te waarborgen is het wenselijk dat op termijn wordt geëist dat de test geaccrediteerd is bij het uitvoerende laboratorium. Laboratoria zullen tijd nodig hebben om die accreditatie te behalen. Fenelab verwacht dat dit in de loop van 2020 het geval kan zijn.

 

Indien onvoldoende zekerheid geboden kan worden over de te verwachten PFAS kan vooralsnog gebruik gemaakt worden van het advies tot analyse op een breed PFAS-pakket in het kader van het Tijdelijk handelingskader. Tevens dient rekening te worden gehouden met de laatste ontwikkelingen en kennis met betrekking tot het gebruik van PFAS in productie- en afvalprocessen.

 

In het tweede lid is aangegeven wanneer in ieder geval sprake is van een reële verdenking op PFAS die tot beperkingen kunnen leiden bij toepassing van grond of bagger. Op of nabij locaties waar blusschuim met PFOS of PFOA is gebruikt, zoals brandweeroefenplaatsen of plaatsen waarvan bekend is dat bij een brand blusschuim is gebruikt, is dit het geval. De genoemde voorbeelden zijn niet limitatief. Er kunnen dus ook andere activiteiten hebben plaatsgevonden op een locatie waarbij het aannemelijk is dat een PFAS-verontreiniging is ontstaan.

 

Voor de beoordeling van verdenking voor PFAS in het kader van toepassen zijn twee elementen relevant. Ten eerste of de grond of bagger PFAS-houdend kan zijn (boven de rapportagegrens van 0,1 µg/kg d.s.). Dit kan volgen uit een (historisch) vooronderzoek. Ten tweede, wanneer de grond of bagger PFAS-houdend kan zijn, of deze gehalten relevant zijn ter beoordeling van een toepassing.

 

Voor PFOS en PFOA is inmiddels algemeen bekend dat deze diffuus verspreid binnen de regio Noordzeekanaalgebied voorkomen, evenals in Noord-Holland en vermoedelijk in de rest van Nederland. Alhoewel het wenselijk is de kwaliteit voor PFAS te kennen, is er geen algehele verplichting tot onderzoek van PFAS, ook niet voor PFOS en PFOA. Wel is bij het verrichten van een chemisch onderzoek naar PFAS, het in ieder geval vereist PFOS en PFOA (mee) te analyseren.

Naast de verdenking voor activiteiten met (verontreinigde) grond in het kader van de Wet bodembescherming, is er in het kader van toepassen van grond of bagger een noodzaak tot bodemonderzoek naar PFAS indien sprake is van een verdenking dat de kwaliteit van invloed is op de toepassing. Dit geldt zowel voor de kwaliteit van de toe te passen grond of bagger als de kwaliteit van de ontvangende bodem. Naast de directe invloed van bronlocaties, kan hiervan ook sprake zijn bij diffuse verspreiding van verhoogde concentraties aan PFAS, zoals PFOS en PFOA.

In het geval van toepassing van grond of bagger welke voldoet aan artikel 5, lid 1 onder a1 (vrij-toepasbaar) is het niet meer noodzakelijk de kwaliteit van de ontvangende bodem te bepalen.

Ook kan uit de bepaalde diffuse bodemkwaliteit van een bodemkwaliteitskaart volgens lid 3 volgen dat er geen verdenking is dat de bodemkwaliteit invloed heeft op een toepassing van die grond, waarmee onder die omstandigheden er geen noodzaak meer is de toe te passen kwaliteit op die diffuse PFAS (i.i.g. PFOS en PFOA) volgens de methoden van lid 1 te onderzoeken.

Indien volgens lid 3 gebruik gemaakt wordt van Lokale Maximale Waarden is voor toe te passen grond of bagger, welke voldoet aan die kwaliteit, het eveneens niet noodzakelijk de kwaliteit van de ontvangende bodem te bepalen.

Lid 3

In dit lid biedt het College van B&W de mogelijkheid tot het gebruik maken van bodemkwaliteitszones en -kaarten, analoog aan de bepalingswijze voor genormeerde stoffen. Als gevolg van het diffuse voorkomen van PFOS en PFOA dient bij het opstellen hier rekening mee gehouden te worden. Uit de bodemkwaliteitskaart moet duidelijk worden welke delen uitgesloten zijn van het gebruik van de kaart als bewijsmiddel en dient onderscheid gemaakt te worden in een Toepassingskaart, waarbij de kwaliteit is bepaald op basis van gemiddelde gehalten en een Ontgravingskaart, waarbij de kwaliteit is bepaald op de 80-percentielwaarde (P80). De Richtlijn bodemkwaliteitskaarten is daarbij leidend, waarbij (op individueel stofniveau) een aanpak analoog aan een generieke aanpak of specifieke aanpak, door middel van het bestuurlijk instellen van Lokale Maximale waarden, aangehouden kan worden.

Met deze methode wordt de uitwisselbaarheid van grond (op stofniveau) met eenzelfde PFAS-bodem-kwaliteitsklasse binnen de kaders van de Beleidsregel mogelijk gemaakt. Middels het instellen van Lokale Maximale Waarden wordt voor een aangewezen gebied binnen de ruimte van het Besluit lokaal een geringe verslechtering van de gemiddelde kwaliteit toegestaan zonder dat dit tot risico’s voor mens en milieu leidt. Doordat de grond en bagger respectievelijk van elders uit het beheergebied en gemeente komt wordt op verantwoorde wijze binnen de kaders van stand-still gebleven. Het aangewezen gebied en de Lokale Maximale waarden zijn uitgewerkt in de Appendix van de beleidsregel.

Artikel 4 Melding

Voor meldingen van toepassingen van PFAS-houdende grond wordt aangesloten op de landelijke systematiek. Deze is echter niet specifiek ingericht op de Beleidsregel. Voor de genormeerde stoffen kan worden volstaan met de landelijke meldingsformulieren. Bij opmerkingen op het formulier dient vervolgens te worden aangegeven dat tevens gebruik gemaakt wordt van de Beleidsregel onder vermelding van “Beleidsregel PFAS gemeente Uithoorn 2020”. In een toe te voegen bijlage wordt door de toepasser aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan de Beleidsregel, waardoor toepassing met PFAS-houdende grond volgens de melder mogelijk is.

 

Naast toepassing, waarvoor deze Beleidsregel in het kader van hergebruik van kracht is, kan ook sprake zijn van ontgraving van grond of bagger uit de (water)bodem op de locatie van herkomst. Hiertoe is dan tevens verantwoording bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming en/of Waterwet aan de orde.

Voor toepassingen waarbij ontgraving binnen de gemeente Uithoorn plaatsvindt, is laatstgenoemde melding niet noodzakelijk. De Beleidsregel verklaart namelijk daarop de werkwijze van het BONG van toepassing, als gevolg waarvan geen dubbele melding noodzakelijk meer is. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied draagt zorg dat tevens toetsing namens het bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming plaatsvindt. Mocht grond afkomstig zijn uit andere gemeenten waarvoor de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied de bevoegdheid Wbb uitvoert, en waar vandaan grond volgens de Beleidsregel is toegestaan, dan kan de Omgevingsdienst eveneens voor deze toetsing zorg dragen.

Voor overige gemeenten zal het betreffende bevoegd gezag Wbb zelf duiding moeten geven of in dergelijke hergebruiksituaties met PFAS-houdende grond, vergelijkbaar met de algemeen gebruikelijke werkwijze voor toepassing van herbruikbare grond, afgezien kan worden van dubbele melding.

Voor waterbodem is, een bijzondere samenloop met een geval van landbodemverontreiniging nagelaten, geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en is de vrijstelling van melding niet zonder meer aan de orde. Bij het hergebruik van waterbodem zal de betreffende waterbodembeheerder, het Waterschap Amstel. Gooi en Vecht, zelf duiding moeten geven of in dergelijke hergebruiksituaties met PFAS-houdende grond, vergelijkbaar met de algemeen gebruikelijke werkwijze voor verspreiding en overige toepassing van herbruikbare bagger, afgezien kan worden van dubbele melding.

Artikel 5 Toepassingen van PFOS-, PFOA-of PFAS-houdende grond en/of baggerspecie

Lid 1

Voor kortdurende opslag van grond en baggerspecie op landbodem (maximale duur opslag 6 maanden) is in het Besluit geen voorwaarde opgenomen voor toetsing van de kwaliteit aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem. Omdat door het mobiele karakter van PFOS en PFOA deze stoffen bij kortdurende opslag zonder voorzieningen de ontvangende bodem mogelijk toch kunnen beïnvloeden en dit zintuiglijk niet waarneembaar is, is hiervoor wel een aanvullende eis opgenomen.

Bodemtypecorrectie

Gemeten gehalten aan PFAS moeten, vergelijkbaar als dat voor PAK’s in de Regeling bodemkwaliteit is opgenomen, voor toetsing aan de in de Beleidsregel opgenomen grenswaarden gecorrigeerd worden.

Alhoewel nog niet voldoende duidelijk is welke bodemparameters in welke mate invloed hebben op de beschikbaarheid van PFAS vanuit de bodem, wordt voor PFAS enige invloed door het percentage organische stof verondersteld. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de bodemtypecorrectie uit de Regeling bodemkwaliteit. In navolging van de voorlopige aanbeveling in het Tijdelijk handelingskader wordt vooralsnog niet meer gecorrigeerd onder de 10% organische stof, zoals dit ook voor PAK’s gebruikelijk is. Nut en noodzaak van de bodemtypecorrectie blijft een belangrijk aandachtspunt bij de evaluatie zoals bedoeld in artikel 7.

Rapportagegrens

Voor de toetsing van gehalten aan PFAS in de grond lager wordt in het kader van de Beleidsregel uitgegaan van een relevante rapportagegrens van 0,1 µg/kg. Onder deze waarde is in beginsel geen sprake van een relevante aantoonbaarheid van PFAS. Daarbij moet opgemerkt worden dat bij monsters met een te verwachten lage droge stof gehalte er rekening gehouden moet worden met het inzetten van voldoende monstermateriaal ter analyse, aangezien anders sprake kan zijn van verhoogde rapportagegrenzen.

 

Indien uit de analyseresultaten blijkt dat voor PFOS of PFOA de onderdelen lineair en vertakt ieder afzonderlijk niet aantoonbaar zijn boven de geldende rapportagegrens van 0,1 µg/kg, dan wordt voor het gesommeerde gehalte aan PFOS of PFOA als geheel ook kleiner dan 0,1 µg /kg aangehouden (=niet relevant aantoonbaar).

 

Het RIVM noemt 0,1 µg/kg PFOS in grond als rapportagegrens (2016 en 2019). Voor PFOA noemt het RIVM geen rapportagegrens. Omdat Fenelab (de branche organisatie voor laboratoria) stelt dat waarden van 0,1 µg/kg voor zowel PFOS als PFOA haalbaar zijn, zijn deze waarden ook voor PFOA aangehouden. Het Tijdelijk handelingskader hanteert eveneens 0,1 µg/kg d.s. als grenswaarde voor grond en baggerspecie onder kritische omstandigheden.

 

Wordt voor één van de onderdelen lineair of vertakt een gehalte gerapporteerd en is voor het andere onderdeel geen verontreiniging aantoonbaar in een waarde boven de rapportagegrens dan vindt ter sommatie een verrekening plaats voor dit onderdeel met een factor 0,7 maal de rapportagegrens.

Is voor beide onderdelen sprake van een boven de 0,1 ug/kg d.s. verhoogde rapportagegrens, dan vindt ter indicatie van een mogelijke verontreiniging eveneens verrekening met een factor 0,7 (maal de verhoogde rapportagegrens) plaats. Als er door de aanwezigheid van andere stoffen verstoring van de analyse heeft plaatsgevonden, wordt aanbevolen in dat geval af te stemmen met de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, in deze handelend namens het bevoegd gezag. Indien toepassing van de bodemtypecorrectie leidt tot een gehalte lager dan 0,1 µg/kg, dient 0,1 µg/kg aangehouden te worden.

Grenswaarden

De grenswaarden waarbij grond en baggerspecie voor PFOS en PFOA zonder beperking toegepast kunnen worden, de Klasse Niet-ingedeeld PFOS/PFOA - Vrij Toepasbaar, is gebaseerd op de uitkomsten van het provinciale bodemonderzoek naar de achtergrondkwaliteit in de provincie Noord-Holland. Deze waarden zijn iets hoger dan het voorstel voor voorlopige nationale Achtergrondwaarden. In aansluiting op het uitgangspunt voor niet-verontreinigde bodem door de provincie Noord-Holland worden deze eveneens gehanteerd voor de toepassing van grond en bagger zonder beperkingen wanneer deze binnen de reikwijdte van de beleidsregel vallen.

 

In de rapporten van het RIVM wordt gesproken over de bodemfuncties ‘Ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie’ en ‘Wonen met tuin’. Deze bodemfuncties horen bij de klassen PFOS/PFOA-Industrie en PFOS/PFOA-Wonen. Tussen 2011 en 2019 zijn de RIVM-adviesgrenswaarden diverse malen bijgesteld. Toch is vooralsnog onvoldoende kennis en inzicht beschikbaar om tot definitieve grenswaarden te komen. Het Rijk is derhalve uitgegaan van de grenswaarden voor de functie Natuur. In de voorgaande versies van de Beleidsregel voor diverse regiogemeenten is voor de functies PFOS/PFOA - Wonen en PFOS/PFOA – Industrie onder voorwaarden reeds uitgegaan van hogere waarden welke vooral zijn gebaseerd op risico’s van ecologische doorvergiftiging.

 

Het College van B&W heeft er binnen de kaders van voorzorg voor gekozen de bestaande regionaal geharmoniseerde PFOS/PFOA-waarden voor de Klasse Niet-ingedeeld PFOS/PFOA Toepasbaar en voor de Klasse PFOS/PFOA-Wonen te behouden. Hiermee wordt voor deze meest kritische functies het ingezette beleid behouden en wordt eveneens ruim onder de door het RIVM aangedragen grenswaarden gebleven. Voor de minder kritische functie bij de Klasse PFOS/PFOA-Industrie is enige ruimte toegestaan, doch bestaat gezien de noodzaak tot nader onderzoek naar het gedrag van deze stoffen eveneens de behoefte hier uit te gaan van voorzichtige waarden. Aangezien tussen PFOS en PFOA sprake is van verschil in retardatie en daarmee uitspoeling naar het grondwater, zijn de grenswaarden voor de Klasse PFOS/PFOA-Industrie gemaximeerd op respectievelijk 5x en circa 2x de grenswaarden voor de Klasse PFOS/PFOA-Wonen. Hiermee wordt op basis van de huidige kennis en inzichten geacht met voldoende voorzorg binnen de geboden beleidsruimte te handelen.

 

Voor de toepassingen van grond binnen de gemeente Uithoorn is in de Nota bodembeheer een bodemfunctiekaart opgenomen. Voor de bodemfunctie in deze Beleidsregel geldt de functie zoals deze is aangegeven op de vastgestelde bodemfunctiekaart.

Standaard bepaling toepassingseis PFOS en PFOA

In tabellen 1 en 2 is overzichtelijk weergegeven welke Maximale toepassingswaarde volgens de Beleidsregel standaard geldt voor de partij toe te passen grond of baggerspecie op basis van de Bodemfunctieklasse en de Bodemkwaliteit van de ontvangende bodem.

Tabel 1: Standaardbepaling toepassingseis Beleidsregel-kader voor de stof PFOS *

Bodemfunctieklasse ontvangende bodem

Bodemkwaliteit PFOS (µg/kg d.s.) ontvangende bodem

Maximale toepassingswaarde (µg/kg d.s.) voor de partij toe te passen grond of baggerspecie

 

Niet ingedeeld in een bodemfunctieklasse (natuur/landbouw)

<1,5

1,5

> 1,5 - ≤ 3

3

> 3 - ≤ 5

3

> 5 - ≤ 50

3

 

Wonen

<1,5

1,5

> 1,5 - ≤ 3

3

> 3 - ≤ 5

5

> 5 - ≤ 50

5

 

Industrie

<1,5

1,5

> 1,5 - ≤ 3

3

> 3 - ≤ 5

5

> 5 - ≤ 50

50

( * niet van toepassing bij gebruik gebiedsspecifieke Lokale Maximale Waarden volgens een Bodemkwaliteitskaart)

 

Tabel 2: Standaardbepaling toepassingseis Beleidsregel-kader voor de stof PFOA *

Bodemfunctieklasse ontvangende bodem

Bodemkwaliteit PFOA (µg/kg ds) ontvangende bodem

Maximale toepassingswaarde (µg/kg ds) voor de partij toe te passen grond of baggerspecie

 

Niet ingedeeld in een bodemfunctieklasse (natuur/landbouw)

<1,7

1,7

> 1,7 - ≤ 7

7

> 7 – ≤ 89

7

> 89 - ≤ 170

7

 

Wonen

<1,7

1,7

> 1,7 - ≤ 7

7

> 7 – ≤ 89

89

> 89 - ≤ 170

89

 

Industrie

<1,7

1,7

> 1,7 - ≤ 7

7

> 7 – ≤ 89

89

> 89 - ≤ 170

170

( * niet van toepassing bij gebruik gebiedsspecifieke Lokale Maximale Waarden volgens een Bodemkwaliteitskaart)

 

Voor de kwaliteit van toe te passen grond of baggerspecie met gehalten aan PFOS en PFOA van respectievelijk <1,5 µg/kg d.s. en <1,7 µg/kg d.s. bestaan vanuit de beoordeling op de kwaliteit van deze stoffen geen belemmeringen en is toepassing in of op de bodem overal mogelijk binnen de reikwijdte van de Beleidsregel.

Lid 2

Vergelijkbaar met de uitgangspunten voor genormeerde stoffen is voor het toepassen van grond met PFOS en/of PFOA in de kern van een Grootschalige Bodem Toepassing (GBT) toetsing aan de voor de locatie geldende Bodemfunctie en Bodemkwaliteit niet vereist. Hiertoe zijn in dit lid de voorwaarden en de specifieke Maximale waarden voor PFOS en PFOA in de kern van een PFAS-GBT benoemd, waarbij volgens het Rijk geen risico’s voor mens en milieu worden verondersteld.

 

Voor toepassing in de voor de gebruiksfunctie kritische afdekkende leeflaag geldt overeenkomstig genormeerde stoffen wel de meest kritische waarde op basis van de dubbele toets voor de Bodemfunctie en Bodemkwaliteit voor PFOS en/of PFOA.

 

De toepassing van een PFAS-GBT dient plaats te vinden boven grondwaterniveau. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met de gevolgen van zetting door de aanleg van een PFAS-GBT. Behalve voor uiterst zettingsgevoelige bodem (venig) wordt hiervoor in de basis 0,5 m boven grondwaterniveau aangehouden. Hiervoor geldt als uitgangspunt de standaard-methodiek van de GHG (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand).

Lid 3

Door het verspreiden op het aangrenzend perceel van (onderhouds)baggerspecie met PFOS en/of PFOA te maximeren tot gehalten van respectievelijk 3 µg/kg ds en 7 µg/kg ds wordt volgens het Rijk vooralsnog de ecologische druk als gevolg van het verspreiden toelaatbaar geacht. Dit geldt ook voor een ontvangende bodem met een (functie en/of bodemkwaliteit-) indeling in de Klasse Niet ingedeeld – PFOS/PFOA – Vrij Toepasbaar. Deze belasting wordt hiermee vergelijkbaar geacht met een gering verhoogde ecologische druk voor genormeerde stoffen volgens het ms-PAF-principe. Wel dient voorkomen te worden dat lokaal overmatige beïnvloeding kan plaatsvinden, vooral in het geval van tijdelijke opslag in een weilanddepot voor enige duur. Bij de aanleg van een tijdelijk weilanddepot voorafgaand aan de definitieve verspreiding dient rekening gehouden te worden met ligging hiervan ten opzichte van het grond- en oppervlaktewater ter voorkoming van lokaal intensieve uitspoeling via het grondwater en rechtstreekse afspoeling naar (een deel van) dat oppervlaktewater. Voor de (definitieve) verspreiding van baggerspecie wordt een laagdikte van circa 0,2 m als voldoende gering belastend beschouwd.

Lid 4

Artikel 3, lid 3, biedt voor PFAS de mogelijkheid om op basis van achtergrondconcentratieniveaus (ACN’s) de toepassingskwaliteit van de ontvangende bodem en de kwaliteit van te ontgraven bodem vast te stellen in een Bodemkwaliteitskaart. Dit vindt plaats aan de hand van de Richtlijn bodemkwaliteitskaarten, middels de beschikbare diffuse gemeten PFAS-waarden en de bodemfuncties uit de Nota bodembeheer. Daarnaast kan volgens de Richtlijn op basis van de gemeten waarden in de kaart rekening worden gehouden met bestuurlijke ambities, waarbij een bepaalde vaste maximale toepassingskwaliteit in een daartoe specifiek aangewezen gebied gehanteerd wordt. Dergelijke gebieden met Lokale Maximale Waarden worden eveneens als criterium opgenomen in de Bodemkwaliteitskaart. De systematiek, de ACN’s, evenals de toepassingsmogelijkheden en het gebruik van een bodemkwaliteitskaart zijn uitgewerkt in een appendix, welke integraal onderdeel uitmaakt van de Beleidsregel.

 

De Bodemkwaliteitskaart kan als wettig bewijsmiddel dienen. Aangezien er in de loop van de tijd steeds meer bodemdata beschikbaar kan komen en bestuurlijke ambities kunnen wijzigen, is de Bodemkwaliteitskaart als een periodiek dynamisch document te beschouwen. Binnen de kaders van de Beleidsregel kan het noodzakelijk of gewenst zijn de kaart vaker te evalueren en bij te stellen. Hiertoe is het in dit artikel mogelijk gemaakt om de Appendix afzonderlijk van de Beleidsregel te actualiseren.

Lid 5

Voor andere PFAS-stoffen dan PFOS of PFOA is geen sprake van een algemene diffuse verspreiding en zijn vooralsnog geen voorlopige achtergrondkwaliteitswaarden door de provincie Noord-Holland, dan wel het RIVM te bepalen. Het College van B&W wil voorkomen dat hergebruik van grond volledig wordt belemmerd indien grond dergelijke andere PFAS-stoffen bevat, echter wil verspreiding hiervan beperken. Het Rijk adviseert hiervoor in voorkomende gevallen de meest strenge kaders op basis van PFOS en PFOA te hanteren. Het College van B&W heeft derhalve bepaald dat indien een andere PFAS-stof wordt aangetroffen, hiervoor de regels moeten worden gehanteerd zoals in de Beleidsregel geformuleerd voor PFOS.

 

Aangezien PFOS afgaande op openbaar beschikbare informatie beschouwd mag worden als een zeer kritische toxische stof binnen de PFAS groep, kan deze opstelling vooralsnog als voorzorgsprincipe beschouwd worden. Gezien het gebrek aan informatie over andere PFAS-stoffen wordt deze voorzichtigheid wenselijk geacht. Indien de gemeten gehalten aan de andere PFAS-stoffen hoger zijn dan de maximale waarden voor PFOS kan door middel van aanvullende informatie over de risico’s van de aangetroffen PFAS, aangeleverd door het RIVM, worden onderbouwd of toepassing van grond of bagger milieuhygiënisch alsnog verantwoord is. Deze onderbouwing zal betrokken worden bij de beoordeling van de toepassing van grond of bagger met dergelijke stoffen.

 

Het College van B&W acht bij het gecombineerd voorkomen van verschillende PFAS ook voorzichtigheid op zijn plaats. Daarom stelt dit lid tevens eisen aan de som van concentraties aan PFAS-verbindingen, anders dan PFOS en PFOA.

Lid 6

In dit lid is, analoog aan het in lid 1 gestelde, de mogelijkheid geboden voor de toepassing in een PFAS-GBT en bij de verspreiding en tijdelijke opslag van verspreidbare bagger in een weilanddepot, hogere toepassingswaarden te hanteren dan voor deze bijzondere toepassingen in het algemeen zijn aangegeven. Hiervoor dient uit een bodemonderzoek op de ontvangende locatie te blijken dat sprake is van het reeds aanwezig zijn van hogere gehalten. Voor deze mogelijkheid is tevens sprake van dubbele toetsing aan de Bodemfunctie uit de Nota bodembeheer. De locatie moet namelijk ook aangewezen zijn om een kwaliteit passend bij de toegewezen functie te kunnen ontvangen.

 

Indien uit de gemiddelde gemeten PFOS-kwaliteit op de locatie volgens de Beleidsregel blijkt dat daar sprake is van Klasse PFOS-Industrie en de bodemfunctie uit de Nota is Klasse Industrie, kan ter plekke grond en bagger worden toegepast tot de maximale waarde voor de Klasse PFOS-Industrie. Hiertoe kan verder gebruik gemaakt worden van de tabellen 1 en 2.

Hoofdstuk IV -SLOTBEPALINGEN

Artikel 7 Evaluatie

De Beleidsregel wordt uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.

De volgende onderwerpen worden ten minste geëvalueerd:

  • -

    Noodzaak bodemtypecorrectie organische stof;

  • -

    Maximale waarden voor de PFOS/PFOA-klassen Niet-Ingedeeld, Wonen en Industrie;

  • -

    Maximale waarden voor overige PFAS-verbindingen en Totaal-PFAS (inclusief combitoxiciteit);

  • -

    Duidelijkheid en eenduidigheid beleidsregel;

  • -

    Handhaafbaarheid;

  • -

    Effecten op uitvoering projecten;

  • -

    Effecten op onderzoeksinspanning;

  • -

    Effecten op hergebruik grond en bagger.

Indien er een (definitief) vervolg komt op het Tijdelijk Handelingskader PFAS van het Rijk of indien het Rijk PFAS in regelgeving verankert zal de Beleidsregel eerder geëvalueerd worden. Daarbij zal beoordeeld worden in hoeverre na centrale nationale normering nog noodzaak bestaat tot het behouden van een gebiedsspecifieke aanpak. Tevens zal waar nodig de Bodemkwaliteitskaart geactualiseerd en samen met het resterend gebiedsspecifiek beleid in de Nota bodembeheer geïntegreerd moeten worden. Vervolgens kan de Beleidsregel als zodanig ingetrokken worden.

Ook indien het RIVM nieuwe milieukwaliteitsgrenswaarden voor PFOS en/of PFOA of andere PFAS-stoffen rapporteert, kan de Beleidsregel eerder geëvalueerd worden.

Naar boven