Nadere regels maatschappelijke ondersteuning & jeugdhulp gemeente Montfoort 2020

Het college van burgemeester en wethouders van Montfoort;

gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet;

gelet op artikel 12.2 van de Verordening Sociaal Domein gemeente Montfoort 2020;

B E S L U I T

vast te stellen de

Nadere regels maatschappelijke ondersteuning & jeugdhulp gemeente Montfoort 2020

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

1. Verordening: verordening sociaal domein gemeente Montfoort 2020.

2. Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven

hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, het

Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, de Algemene wet bestuursrecht en de verordening.

Artikel 2. Algemene voorzieningen jeugdhulp

Naast de in de verordening genoemde, zijn de volgende algemene voorzieningen specifiek voor jeugdhulp beschikbaar:

1. Preventie:

a. opvoedcursussen voor ouders;

b. training kind in echtscheidingssituatie;

c. training communicatieve en sociale vaardigheden kinderen;

d. consultatiebureau.

2. Dagbesteding:

a. activiteiten via de buurtsportcoach;

b. kinderopvang;

c. DoeMeeHuis.

 

3. Voorschoolse en vroegschoolse educatie.

 

Artikel 3. Tariefdifferentiatie pgb

1. Om in aanmerking te komen voor het pgb tarief voor een zelfstandige zonder personeel gelden de

volgende voorwaarden:

a. de zelfstandige zonder personeel is ingeschreven in het Handelsregister als onderneming

zoals bedoeld in artikel 5, onderdelen a, c, d, of e van de Handelsregisterwet 2007 waarvan

de activiteiten blijkens de inschrijving van het Handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die

wet, geheel of voor het grootste deel bestaan uit het verlenen van jeugdhulp of

maatschappelijke ondersteuning;

b. de zelfstandige zonder personeel beschikt over een relevant diploma van een erkende

Nederlandse instelling voor beroepsonderwijs.

2. Om in aanmerking te komen voor een pgb tarief tot maximaal het inkooptarief voor diensten,

gelden de volgende voorwaarden:

a. de dienst wordt verleend door een daartoe opgeleid persoon in dienst bij een aanbieder;

b. de aanbieder is ingeschreven in het Handelsregister als onderneming zoals bedoeld in

artikel 5, onderdelen a, c, d, of e van de Handelsregisterwet 2007 waarvan de activiteiten

blijkens de inschrijving van het Handelsregister, bedoeld in artikel 2 van die wet, geheel of

voor het grootste deel bestaan uit het verlenen van een dienst zoals bedoeld in de Wmo

2015 of jeugdhulp zoals bedoeld in de Jeugdwet;

c. de aanbieder kan aantonen dat de dienstverlener een arbeidsovereenkomst heeft waaruit

blijkt dat een voor de betreffende sector relevante cao wordt toegepast. Het dient daarbij

te gaan om een voor de betreffende sector relevante cao die aangemeld is bij de directie

UAW van het Ministerie van SZW.

3. Het tarief voor een pgb wordt vastgesteld volgens de tarieventabel in bijlage 1.

 

Artikel 4. Bekwaamheidseisen budgethouder

1. Het college beoordeelt of de inwoner of zijn vertegenwoordiger kan voldoen aan de voorwaarden

en taken die zijn verbonden aan een pgb.

2. De inwoner of zijn vertegenwoordiger moet:

  • 1.

    a. handelingsbekwaam zijn en voldoende inzicht in zijn situatie/situatie van de inwoner hebben;

  • 2.

    b. in staat zijn een werkgevers- of opdrachtgeversfunctie te vervullen.

3. Het pgb wordt geweigerd als de inwoner eerder misbruik heeft gemaakt van of fraude heeft

gepleegd met een pgb.

4. Als een andere situatie zich voordoet, waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is, kan het

college het pgb gemotiveerd weigeren.

 

Artikel 5. Budgetperiode hulpmiddelen

1. Het pgb wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor de aanschaf van een hulpmiddel met

een normale afschrijvingstermijn. Daaronder worden ook de instandhoudingskosten gerekend.

2. Na het verstrijken van de toepasselijke afschrijvingstermijn ontstaat niet automatisch recht

op een nieuw hulpmiddel. In zulke situaties zal altijd beoordeeld worden of het oude hulpmiddel

nog gebruikt kan worden. Belangrijk hierbij is of het oude hulpmiddel nog in voldoende mate een

passende bijdrage kan leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van de inwoner.

 

Artikel 6. Pgb en kwaliteit

1. Bij de verstrekking van een pgb voor een hulpmiddel, een woningaanpassing en diensten gelden

de door het college gestelde voorwaarden voor de kwaliteit als bedoeld in de Wmo en Jeugdwet.

Daaronder wordt in ieder geval verstaan dat de voorziening:

  • 1.

    als veilig, doeltreffend en cliëntgericht kan worden aangemerkt;

  • 2.

    wordt afgestemd op de individuele situatie van de inwoner;

  • 3.

    wordt verstrekt in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 4.

    wordt verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de inwoner.

     

Artikel 7. Pgb woningaanpassing

 

Het primaat van verhuizen is van toepassing als de kosten van de woningaanpassing hoger zijn dan de vergoeding voor verhuis- en inrichtingskosten. Voorwaarde voor het toepassen van primaat van verhuizen is dat in het onderzoek de volgende aspecten worden afgewogen:

a. op welke termijn kan het woonprobleem worden opgelost;

b. sociale factoren zoals aanwezigheid van mantelzorg, sociale binding en belangrijke

voorzieningen in de leefomgeving;

c. woonlasten en financiële draagkracht;

d. vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woning;

e. mogelijke gebruiksduur van de aanpassing.

Bij de verlening van een pgb voor het realiseren van een woningaanpassing dient binnen 6 maanden na het besluit met de werkzaamheden te worden aangevangen.

Voor de verstrekking van een pgb voor een woningaanpassing gelden de volgende voorwaarden:

met de werkzaamheden voor realisatie van de woningaanpassing, mag geen aanvang worden gemaakt voordat het college positief heeft beslist op de aanvraag;

het college heeft desgevraagd op één of meer door het college te bepalen tijdstippen toegang tot de woning of het gedeelte van de woning waar de aanpassing wordt aangebracht;

de inwoner verstrekt desgevraagd inzage in de bescheiden en tekeningen die betrekking hebben op de woningaanpassing;

aan het college wordt desgevraagd de gelegenheid geboden tot het controleren van de gerealiseerde woningaanpassing.

Onmiddellijk na de voltooiing van de aanpassingswerkzaamheden verklaart de inwoner schriftelijk aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

De gereedmelding, bedoeld in het vorige lid, is voorzien van een verklaring waaruit blijkt dat bij het realiseren van de woningaanpassing is voldaan aan de voorwaarden waaronder het pgb is toegekend.

De inwoner aan wie het pgb is verstrekt voor het realiseren van een woningaanpassing aan de eigen woning is verplicht te zorgen voor een opstalverzekering die in voldoende mate de te verzekeren waarde van de woning dan wel de gerealiseerde woningaanpassing dekt voor het risico van schade.

Het pgb voor verhuiskosten bedraagt maximaal:

a. € 1.000,- voor de kosten van verhuizing;

b. afhankelijk van de gezinsgrootte voor de kosten van stoffering en verven/behangen van de

nieuwe woning:

- eenpersoonshuishouden € 934,-

- meerpersoonshuishouden € 1.500,-

Het pgb wordt uitbetaald nadat het college heeft vastgesteld dat de inwoner aan wie het pgb is toegekend is verhuisd naar de voor hem meest geschikte beschikbare woning.

Om in aanmerking te komen voor een pgb voor het bezoekbaar maken van een woning dient de persoon te verblijven in een Wlz instelling en komt hij regelmatig op bezoek bij de inwoner, die zelfstandig woont in de gemeente.

Het bezoekbaar maken van een woning houdt in dat de persoon toegang heeft tot de woning, het toilet en één verblijfsruimte.

  •  

Artikel 8. Pgb hulpmiddel en vervoersvoorziening

  • 1.

    Bij de verstrekking van een pgb voor een hulpmiddel kunnen, voor zover van toepassing in de individuele situatie, de volgende voorwaarden worden opgelegd:

  • 1.

    de inwoner dient een hulpmiddel van goede kwaliteit aan te schaffen volgens de door het college daaraan gestelde eisen;

  • 2.

    de inwoner dient een onderhoudscontract af te sluiten met een leverancier, waarin tenminste zijn opgenomen kosten van reparaties (inclusief onderdelen, voorrijdkosten en arbeidsloon), 24-uurs service, recht op gebruik van leenvoorziening, jaarlijks onderhoud en keuring.

  • 1.

    Bij de verstrekking van een pgb voor een vervoersvoorziening dient de inwoner een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.

  • 2.

    De inwoner dient het college desgevraagd in de gelegenheid te stellen de met het pgb aangeschafte vervoersvoorziening te bezichtigen en te laten beoordelen.

  • 3.

    4. Het pgb voor aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel bedraagt maximaal € 3.000,- voor een periode van 3 jaar. Als de sportrolstoel na 3 jaar nog bruikbaar is, kan een vergoeding worden toegekend van maximaal € 557,- voor het onderhoud voor de duur van 3 jaar.

  • 4.

    5. Om in aanmerking te komen voor een pgb voor een sportrolstoel moet de inwoner aantonen dat er sprake is van een actieve en regelmatige sportbeoefening, waarvoor de sportrolstoel noodzakelijk is.

  • 5.

    6. De hoogte van het pg b voor een sportrolstoel, hulpmiddel of vervoersvoorziening wordt vastgesteld op basis van een door het college goedgekeurde offerte.

  • 6.

    7. Uitbetaling van het pgb voor een sportrolstoel, hulpmiddel of vervoersvoorziening vindt plaats na indiening van de aanschafnota.

     

Artikel 9. Controle op besteding persoonsgebonden budget

1. Het college kan van de inwoner die een pgb ontvangt: 

  • 1.

    tussentijds een rapportage over de besteding eisen;

  • 2.

    steekproefsgewijs informatie van de besteding van het pgb opvragen;

  • 3.

    de besteding van het pgb inhoudelijk laten beoordelen door een medewerker van het sociaal team of met een door het college in te schakelen derde.

  • 1.

    De inwoner hoort volledige medewerking te verlenen aan verzoeken van het college genoemd in het eerste lid.

  • 2.

    Bij weigering van medewerking kan het college op grond van artikel 8.4.1 en 8.4.2 van de verordening overgaan tot herziening of intrekking van het besluit en terugvordering van het ten onrechte ontvangen pgb.

     

Artikel 10. Bijdrage voor mensen met chronische ziekte of beperking  .

Het college verstrekt, op aanvraag, aan inwoners, die voldoen aan de in de verordening gestelde

voorwaarden, een bijdrage in de kosten van het wettelijk verplichte eigen bijdrage Zvw.

2. De hoogte van de bijdrage is € 260,- per jaar als de verplichte eigen bijdrage Zvw volledig in rekening is gebracht

3. De inwoner moet kunnen aantonen hoe hoog het bedrag is dat aan verplicht eigen risico Zvw is opgelegd door de zorgverzekeraar.

4. Het college toetst het inkomen en vermogen van de inwoner en laat het sociaal team een

doelgroepcheck uitvoeren.

5. Het college beschikt op de aanvraag en zorgt voor uitbetaling van de bijdrage.

 

Artikel 11. Gebruikelijke hulp

1. Gebruikelijke hulp wordt verleend door de echtgenoot/partner, ouders, inwonende kinderen en/of

andere huisgenoten, die tot de leefeenheid van de inwoner behoren.

2. Gebruikelijke hulp vloeit rechtstreeks voort uit de sociale relatie, waarin het voeren van een

gemeenschappelijk huishouden, het zo lang mogelijk kunnen blijven wonen in de eigen

leefomgeving en het behoud van maatschappelijke participatie een gezamenlijke

verantwoordelijkheid voor het functioneren van de leefeenheid met zich brengt.

3. Gebruikelijke hulp heeft een afdwingbaar karakter. Zowel van volwassen huisgenoten als van

jonge huisgenoten kan een bijdrage worden verlangd.

4. Bij het beoordelen of de huisgenoot gebruikelijke hulp kan leveren wordt rekening gehouden met:

a. de aard en de omvang van de ondersteuningsbehoefte van de inwoner;

b. de aard van de relatie van de persoon binnen de leefeenheid met de inwoner;

c. de leeftijd en de ontwikkelingsfase van inwonende kinderen;

d. de leerbaarheid van de inwoner en/of de personen van wie gebruikelijke hulp kan worden gevergd.

5. Onder gebruikelijke hulp valt onder meer:

a. het geven van begeleiding op het terrein van de maatschappelijke participatie;

b. het geven van begeleiding binnen de persoonlijke levenssfeer, zoals onder meer familiebezoek, huisartsenbezoek, brengen en halen van kinderen naar school, sport en dergelijke ;

c. het bieden van hulp of het overnemen van taken, die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie;

d. het leren omgaan van derden (o.a. familie, vrienden, leerkracht) met de inwoner;

e. het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen. Dit is ten minste tot een leeftijd tot en met 17 jaar zowel in kortdurende als in langdurige situaties gebruikelijk.

6. In bijlage 2 staan specifieke regels over gebruikelijke hulp door ouders aan jeugdigen.

 

Artikel 12. Kortdurend verblijf

1. Kortdurend verblijf is een vorm van respijtzorg en wordt ingezet voor het ontlasten van de mantelzorger. Dit met als resultaat dat de inwoner zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven wonen.

  • 1.

    Om in aanmerking te komen voor kortdurend verblijf moet de inwoner van de mantelzorger als gevolg van het (tijdelijk/deels) wegvallen van de mantelzorg zijn aangewezen op ondersteuning welke gepaard gaat met permanent toezicht.

  • 2.

    Kortdurend verblijf kan voor maximaal 3 etmalen per week worden verleend. Bij meer dan 3 etmalen per week verblijf in een instelling is er sprake van een opname en is de Wlz van toepassing.

  • 3.

    Kortdurend verblijf wordt geboden in een instelling, niet zijnde een ziekenhuis, of in een accommodatie van een door het college gecontracteerde aanbieder.

  • 4.

    De inwoner is zelf verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de instelling.

     

Artikel 13. Intrekken nadere regels

Met de inwerkingtreding van deze nadere regels worden de Nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Montfoort 2018 en de Nadere regels jeugdhulp gemeente

Montfoort 2018ingetrokken met dien verstande dat besluiten die zijn genomen op grond van die nadere regels met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven.

Artikel 14. Overgangsrecht

Aanvragen die bij het college zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze nadere regels en waarop nog niet is beslist bij het inwerking treden hiervan worden afgehandeld krachtens deze nadere regels.

Artikel 15. Inwerkingtreding en citeertitel

1. Deze nadere regels treden in werking een dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2020.

2. Deze nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels maatschappelijke ondersteuning & jeugdhulp gemeente Montfoort 2020.

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van het college, gehouden op 28 januari 2020

De secretaris,

De heer M.H. van der Veer

 

De burgemeester,

mr. P.J. van Hartskamp- de Jong

 

Bijlage 1 PGB tarieven

PGB tarieven per individuele voorziening jeugdhulp

Voorziening

Eenheid

Maximaal tarief bij aanbieder zonder contract

Maximaal tarief vrijgevest.

en/of ZZP

Tarief niet-professionele hulpverlener/sociaal netwerk

Verklaring inkooptarief

Persoonlijke verzorging

Uur

€ 42,54

€ 35,31

Minimaal wettelijk minimum uurloon, maximaal € 20,-

Tarief inkoop Utrecht West

Begeleiding individueel

Licht

Midden

Zwaar

Uur

€ 46,80

€ 63,56

€ 80,31

€ 38,84

€ 52,75

€ 66,66

Minimaal wettelijk minimum uurloon, maximaal€ 20,-

Tarief inkoop Utrecht West

Behandeling jeugd ambulant

Licht

Midden

Zwaar

Uur

€ 57,28

€ 82,27

€ 91,64

€ 47,54

€ 68,28

€ 76,06

n.v.t.

Tarief inkoop Utrecht West

Begeleiding groep

Licht

Midden

Zwaar

Dagdeel

€ 40,51

€ 51,97

€ 65,71

€ 33,62

€ 43,13

€ 54,54

n.v.t.

Tarief inkoop Utrecht West

Logeren/ Kortdurend verblijf

Etmaal

€ 98,93

€ 82,11

Maximaal € 30,-

Tarief inkoop Utrecht West

Specialistische GGZ

Diagnostiek

Behandeling

Minuut

€ 1,92

€ 1,83

€ 1,72

€ 1,63

n.v.t.

Tarief inkoop Utrecht West

PGB tarieven maatwerkvoorziening begeleiding, vervoer en huishoudelijke ondersteuning Wmo

Voorziening

Eenheid

Maximaal tarief bij aanbieder zonder contract

Maximaal tarief vrijgevest.

en/of ZZP

Tarief niet-professionele hulpverlener/sociaal netwerk

Verklaring inkooptarief

Begeleiding individueel

Licht

Midden

Zwaar

Uur

€ 42,03

€ 57,41

€ 72,79

€ 34,89

€ 47,65

€ 60,42

Minimaal wettelijk minimum uurloon, maximaal€ 20,-

Tarief inkoop Utrecht West

Begeleiding groep

Licht

Midden

Zwaar

Dagdeel

€ 29,73

€ 39,98

€ 52,29

€ 24,68

€ 33,19

€ 43,40

n.v.t.

Tarief inkoop Utrecht West

Logeren/ Kortdurend verblijf

Etmaal

€ 111,17

€ 92,28

Maximaal € 30,-

Tarief inkoop Utrecht West

Vervoer naar dagopvang

Stuks

€ 11,43

n.v.t

Tarief inkoop Utrecht West

Individueel rolstoelvervoer

Stuks

€ 21,11

n.v.t.

Tarief inkoop Utrecht West

Huishoudelijke ondersteuning [1]

HH1

HH2

Uur

€ 27,10

€ 28,45

€ 22,49

€ 23,61

Minimaal wettelijk minimum uurloon, maximaal € 15,-

Inkooptarief gecontracteerde aanbieders

 

BIJLAGE 2 GEBRUIKELIJKE HULP BIJ JEUGDIGEN

  • 1.

    In de verordening is vastgelegd dat geen jeugdhulp wordt toegekend als de ouders of de jeugdige op eigen kracht of met hulp van het eigen sociale netwerk de hulpvraag kunnen oplossen. Gebruikelijke hulp is een invulling van deze voorwaarde. De vraag of en zo ja, welk onderdeel van de hulpvraag tot gebruikelijke hulp behoort, beoordeelt het college op grond van deze nadere regels gebruikelijke hulp bij jeugdigen.

  • 2.

     

1. Gebruikelijke hulpGebruikelijke hulp in het kader van de Jeugdwet is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Onder ‘andere verzorgers of opvoeders’ kunnen ook pleegouders vallen.

  • 1.

    Ouders of andere verzorgers of opvoeders behoren de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook als het kind een ziekte, aandoening of beperking heeft.

1.1 Onderscheid kortdurende en langdurige zorgsituatie

Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige zorgsituaties[2].

  • 1.

    Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal 3 maanden.

  • 2.

    Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan 3 maanden nodig zal zijn. 

  • 3.

    In kortdurende zorgsituaties kan van ouders of andere verzorgers/opvoeders worden verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Dit betreft gebruikelijke hulp.

  • 4.

    Alleen in langdurige zorgsituaties kan derhalve sprake zijn van bovengebruikelijke hulp waarvoor het college jeugdhulp moet inzetten. Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten.

1.2 Beschermende woonomgeving

Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan jeugdigen is tot een leeftijd van 17 jaar gebruikelijke hulp. Van ouders of verzorgers/opvoeders kan (tot een leeftijd van 17 jaar) worden verwacht dat ze een woonomgeving bieden waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarin een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Ook als sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.

Jeugdigen vanaf 17 jaar die vanwege hun aandoening, stoornissen en beperkingen nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren, kunnen onder omstandigheden wel in aanmerking komen voor verblijf in een beschermende woonomgeving op grond van de Jeugdwet. Met als doel om zich verder te ontwikkelen naar zelfstandig wonen.

Kan een jeugdige niet bij (een van) de ouder(s) wonen vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden, dan kan verblijf bij pleegouders, een gezinshuis of een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder aan de orde zijn.

1.3 Afweging gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp1.3.1 Onderzoeksvragen bovengebruikelijke hulp

  • 1.

    Bovengebruikelijke hulp is hulp die substantieel intensiever is dan wat gemiddeld gebruikelijk is bij gezonde kinderen van dezelfde leeftijd. Uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2019 volgt dat bovengebruikelijke hulp ook onder eigen kracht kan vallen. Om dit te kunnen vaststellen, moet het volgende worden onderzocht:

    • 1.

      Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?

    • 2.

      Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

    • 3.

      Raakt de ouder niet overbelast door het bieden van de hulp?

    • 4.

      Kunnen financiële problemen ontstaan doordat de hulp door de ouder wordt geboden?

Als na het beantwoorden van deze vragen blijkt dat de ouder(s) de hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt, is er sprake van voldoende eigen kracht.

  • 1.

    Om vast te stellen welke hulp bovengebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. In deze nadere regels is een richtlijn opgenomen voor gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen (zie onderdeel 4). Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt het college de volgende factoren:

    • 1.

      Leeftijd van de jeugdige

    • 2.

      Aard van de zorghandelingen

    • 3.

      Frequentie en patroon van de zorghandelingen

    • 4.

      Tijdsomvang van de zorghandelingen

    • 5.

      Het is van belang dat deze criteria telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin (zie onderdeel 1.3.2).

      Ad a) Leeftijd van de jeugdigeBij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.

       

      8.

       

       

      Ad b) Aard van de zorghandelingen

      9.

       

       

      Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen, die een gebruikelijke hulp-handeling vervangen, of om handelingen, die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.

       

  • 1.

    Ad c) Frequentie en patroon van de zorghandelingen

  • 2.

    Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt.

     

  • 1.

    Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind. Zie daarover ook het onderdeel “begeleiding en gebruikelijke hulp”.

  • 2.

     

  • 3.

    Ad d) Tijdsomvang van de zorghandelingen

  • 4.

    De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.

     

1.3.2 Samenhangende beoordeling

1.3.2 Samenhangende beoordeling

De hiervoor in onderdeel 1.3.1 genoemde criteria moeten telkens in samenhang met elkaar worden beoordeeld. En steeds moet gekeken worden naar de individuele omstandigheden van de jeugdige en het gezin. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie). Of veel meer tijd kosten (tijdsomvang). Waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

1.4 Overbelasting

  • 1.

    Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp moet het college vaststellen of degene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden, of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Er moet aandacht zijn voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Het college moet bekijken of hij/zij naast zijn of haar werk en de te verlenen zorg fysiek en psychisch nog in staat is de gebruikelijke hulp te verlenen. Als dat niet het geval is en er sprake is van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een voorziening moeten verstrekken. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

     

2. Persoonlijke verzorging

2.1 Wat valt onder persoonlijke verzorging?

  • 1.

    Jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging. De hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jeugdige.[3]

  • 2.

     

  • 3.

    Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (niet uitputtend):

    • 1.

      wassen

    • 2.

      aankleden en uitkleden

    • 3.

      aanbrengen of aantrekken van hulpmiddelen, prothesen, elastische kousen

    • 4.

      eten en drinken

    • 5.

      zich verplaatsen (in/uit bed, in/uit bad, van bed naar stoel)

    • 6.

      naar het toilet gaan (aanleggen van een urinaal, verwisselen van incontinentiemateriaal)

    • 7.

      wisselen van lig- of zithouding

    • 8.

      medicijnen innemen

    • 9.

      opmaken van het bed van een bedlegerig kind

    • 10.

      reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging, scheren, hand- en voetverzorging

    • 11

      schoonhouden en verzorgen van stoma en andere onnatuurlijke lichaamsopeningen

       

    • 13

      Een jeugdige kan ondersteuning krijgen bij deze ADL-activiteiten, maar de handelingen kunnen ook worden overgenomen. Het stimuleren van de jeugdige om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp.

2.2 Persoonlijke verzorging en gebruikelijke hulp

  • 1.

    Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels zoals vermeld bij onderdeel 1. Hieronder staan enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties, die specifiek voor persoonlijke verzorging gelden.

De ouder/verzorger heeft zelf beperkingenAls een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging uit te voeren, kan niet alle gebruikelijke hulp van hem of haar worden verwacht. De handelingen die bij een kind zonder beperkingen niet voorkomen, kan niet van deze ouder of verzorger worden verwacht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van medicijnen.

Beschikbaarheid ouder/verzorger vanwege werkVoor zover gebruikelijke persoonlijke verzorging bij jeugdigen van niet uitstelbare aard is en de ouder of verzorger/opvoeder niet beschikbaar is wegens werk, valt dit niet onder gebruikelijke hulp. Van de ouder kan dan niet worden verwacht dat hij die taken op zich neemt.

Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvangDe opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, kan het college een voorziening verstrekken. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

Persoonlijke verzorging tijdens onderwijsDe school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen voorziening worden verstrekt.

Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet uitstelbare zorg geen verplichting voor de ouders of verzorgers/opvoeders om deze hulp op school te leveren. Dit wordt gezien als bovengebruikelijke hulp. Voor deze hulp kan het college dus een voorziening toekennen.

Intieme persoonlijke verzorging voor een jeugdige ouder dan 12 jaarVoor zover een jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder of verzorger/opvoeder wordt geen bijdrage van die ouder/verzorger verwacht. Er is dan dus geen sprake van te verwachten gebruikelijke hulp.

  3. Begeleiding

3.1 Wat valt onder begeleiding?Jeugdhulp omvat het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking.[4] Zodat ze in staat worden gesteld voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau.[5] Om dit te bereiken, kan het college begeleiding inzetten.

Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jeugdigen wordt (een beperking in de ) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijn in onderdeel 4. Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:

  • 1.

    het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen, zoals leren om dagelijkse handelingen als wassen en aankleden zelfstandig te kunnen doen;

  • 2.

    het oefenen met aanbrengen van structuur, bijvoorbeeld hulp bij plannen van activiteiten en dag structureren;

  • 3.

    ondersteuning bij het sociaal functioneren en maatschappelijk participeren (psychosociale zelfredzaamheid), zoals thuis, bij winkelen of vrijetijdsbesteding;

  • 4.

    het overnemen van toezicht op de jeugdige.

3.2 Begeleiding en gebruikelijke hulp

  • 1.

    Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van begeleiding als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit Hoofdstuk 2.

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor begeleiding gelden.

De ouder/verzorger heeft zelf beperkingenAls een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt geen bijdrage van hem verwacht.

Begeleiding gedurende werk of studie ouders/verzorgersWanneer ouders of verzorgers werken of studeren, blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Alleen voor bovengebruikelijke begeleiding kan het college een voorziening verstrekken.

Begeleiding tijdens onderwijsAls een kind, vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Het gaat daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Een concentratieprobleem van een kind kan op zichzelf dus geen reden zijn voor inzet van begeleiding. In het kader van passend onderwijs voorziet een school in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. Ook remedial teaching of huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van kinderen met leerproblemen. Dit zijn onderwijsgebonden problemen en behoren tot het domein van het onderwijs.

Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan wel begeleiding in de vorm van toezicht aangewezen zijn. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij ‘vrije’ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym. Bij dit type lessen/activiteiten is er sprake van een minder strakke structuur en een ander type (leer)omgeving. Dit is vaak van invloed op het gedrag van het kind met een zorgvraag. Essentieel is dat het leren voor iedereen doorgang kan vinden. Ook bij de omgang met andere kinderen en/of bij spel kan het gedrag om toezicht en/of interventie vragen. Dit is bovengebruikelijk toezicht waarvoor begeleiding ingezet kan worden.

Ouderlijk toezichtOuderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie ook de richtlijnen in bijlage I.

Bovengebruikelijke begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan bovengebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bijvoorbeeld bij complicaties bij een ziekte.

  4. Richtlijn gebruikelijke hulp van ouders voor kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel 

Kinderen van 0 tot 3 jaar

  • 1.

    hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

  • 2.

    ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

  • 3.

    zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

  • 4.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • 5.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • 6.

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

  • 1.

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

  • 2.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • 3.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • 4.

    kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

  • 5.

    hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

  • 6.

    hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

  • 7.

    hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

  • 8.

    zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

  • 9.

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

  • 1.

    kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

  • 2.

    kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

  • 3.

    hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

  • 4.

    hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

  • 5.

    zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

  • 6.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

  • 7.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • 8.

    hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

  • 9.

    hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

  • 1.

    hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

  • 2.

    kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

  • 3.

    kunnen vanaf 16 jaar een dag en/of een nacht alleen gelaten worden;

  • 4.

    kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

  • 5.

    hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

  • 6.

    hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

  • 7.

    hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

  • 8.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

  • 9.

    hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

  • 10.

    hebben tot 17 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

[1] Aangepast nav AMvB reële prijs Wmo en indexering 2020

[2] Uit de memorie van toelichting bij de Jeugdwet volgt dat het college deze voorwaarde ook onder de Jeugdwet (in navolging van de Awbz) mag stellen, zie TK 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 120-121.

[3] Zie de definitie van het begrip ‘jeugdhulp’, onderdeel 3°, in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

[4] Zie de definitie van het begrip ‘jeugdhulp’, onderdeel 2°, in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

[5] Zie artikel 2.3 lid 1 van de Jeugdwet.

 

 

Naar boven