Gemeenteblad van Cranendonck
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Cranendonck | Gemeenteblad 2020, 93398 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Cranendonck | Gemeenteblad 2020, 93398 | Verordeningen |
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Cranendonck houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Cranendonck 2020)
DE RAAD VAN DE GEMEENTE CRANENDONCK
Gezien het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Cranendonck d.d. 5 november 2019 en 17 december 2019
Gelet op artikel : 2.1.3. Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Vast te stellen de verordening maatschappelijke ondersteuning 2020
HOOFDSTUK 1 BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreek s voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep.
Het college vraagt voor het gesprek aan de cliënt alle overige gegevens en documenten die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, te verschaffen. Hiertoe behoort in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Uitgangspunt bij het onderzoek als bedoeld onder lid 5 is dat alle bij de cliënt betrokkenen samen bespreken en bepalen wat er nodig is om de situatie te verbeteren. Daardoor bepalen de juiste mensen de oplossingsrichting en nemen zij hun verantwoordelijkheid met als gevolg eigenaarschap en wederkerigheid als het gaat om elkaar te steunen (participatie). Als de oplossing voldoet aan de vooraf gestelde kaders neemt het college deze over.
Het college onderzoekt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, en voor zover nodig:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of te voorkomen dat hij een beroep moet doen op een maatwerkvoorziening;
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
Het college verstrekt de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.
artikel 2.5 Rechten en plichten
Het college wijst de cliënt op de consequenties van het doen van een melding. Het doen van een melding brengt met zich dat het college van andere bij de verstrekking van maatwerkvoorziening betrokken actoren persoonsgegevens verwerkt met inachtneming van hoofdstuk van 5 van de Wmo 2015 en de Wet bescherming persoonsgegevens.
HOOFDSTUK 3 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK
artikel 3.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening
artikel 3.3 Algemene weigeringsgronden
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
voor zover een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.
indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat de cliënt niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet of artikel 2.3 van deze verordening of doordat een huisgenoot niet of onvoldoende voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3 van deze verordening.
artikel 3.5 Bijzondere weigeringsgronden ten behoeve van het wonen
artikel 3.7 Inhoud beschikking
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
artikel 4.1 Voorwaarden persoonsgebonden budget
Het college verstrekt in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet een persoonsgebonden budget indien:
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
als het gaat om een dienst als bedoeld in artikel 4.2 lid 4 onder b,c,d, en e motiveert de cliënt waarom een persoonsgebonden budget de voorkeur heeft boven een verstrekking in natura, wat het doel/resultaat is van de inzet van het persoonsgebonden budget en de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vorm gegeven;
artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen inclusief sportvoorziening en woningaanpassingen wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf en het onderhoud, reparatie en verzekering daarvan.
Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten wordt onderscheid gemaakt tussen:
Professionals, tot deze groep behoren personen die:
(bijvoorbeeld) werkzaam zijn bij een aanbieder die ten aanzien van de uit het pgb te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.
aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel en de beschikking hebben over een beschikking geen loonheffingen (BGL). Daarnaast moeten ze ten aanzien van de uit het pgb te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.
De hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld voor:
indien basis of gespecialiseerde Individuele begeleiding niet afdoende is en er behoefte bestaat aan een nog zwaardere vorm van individuele begeleiding worden daarover afzonderlijke afspraken gemaakt. Daarbij zal er geen sprake zijn van een hoger uurtarief als door het college in het Besluit MO vastgestelde tarief.
Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet lager is dan de tarieven Wet Minimum loon (Wml) en niet hoger is dan het bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg gehanteerde tarief voor informele hulpverleners.
HOOFDSTUK 5 MANTELZORGONDERSTEUNING
artikel 5.1 Mantelzorgondersteuning
Tijdens het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3 van deze verordening wordt er ook aandacht besteed aan de rol en mogelijke ondersteuning daarin van de mantelzorger. Ook hij / zij kan een verzoek tot ondersteuning indienen. Deze ondersteuning kan, net als voor de cliënt, bestaan uit een algemene dan wel maatwerkvoorziening.
artikel 6.1 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming als bedoeld onder artikel 1.1 onder j.
De maatwerkvoorziening collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) is uitgesloten van een bijdrage als bedoeld in deze verordening. In het kader van de maatwerkvoorziening CVV wordt wel een bijdrage in rekening gebracht als gebruik wordt gemaakt van deze voorziening. Voor de hoogte wordt verwezen naar de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning.
HOOFDSTUK 7 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een toegekende aanspraak op een maatvoorziening geheel of gedeeltelijk beëindigen, indien:
artikel 7.2 Herziening en intrekking
Het college kan, onverminderd artikel 2.3.10 van de wet, een besluit tot toekenning van een aanspraak op een maatwerkvoorziening geheel of gedeeltelijk herzien of intrekken indien:
HOOFDSTUK 9 KWALITEIT, KLACHTAFHANDELING, AANBIEDER
artikel 9.2 Prijs-kwaliteitverhouding
artikel 9.3 Klachtafhandeling bij melding en aanvraag
Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening.
Het college betrekt inwoners van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt jaarlijks op kernniveau uitvoeringsplannen vast, die aangereikt worden door en voor inwoners van de kernen. Eventueel met ondersteuning door vertegenwoordigers van de gebiedsteams, beleidsmedewerkers en andere partners tot stand zijn gekomen. De aangereikte uitvoeringsplannen worden door het college getoetst op alle relevante (formele) kaders zoals die vooraf zijn/worden aangereikt aan de inwoners.
Het college stelt inwoners vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
artikel 11.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
artikel 11.2 Verhogen/verlagen bedragen
Het college kan de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit geldende bedragen verhogen of verlagen.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag volgend op de datum van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2020.
De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Cranendonck 2018 wordt ingetrokken, met dien verstande dat een cliënt recht houdt op een doorlopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Cranendonck 2018 dan wel de daaraan voorafgaande verordeningen met de daarbij behorende rechten en plichten, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Cranendonck
in de openbare vergadering d.d. 17 december 2019.
DE RAAD VOORNOEMD,
De griffier,
mr. P.J.F. Bemelmans
De voorzitter,
F.A.P. van Kessel
Toelichting bij Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Cranendonck 2020
artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Onder b Algemeen gebruikelijke voorziening
Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is reeds geconcretiseerd in de Wmo 2007-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Om
duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen. Het gaat daarbij om de volgende voorzieningen die:
Er moet altijd in het individuele geval worden bekeken of de voorziening ook voor de cliënt algemeen gebruikelijk is. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de beperkingen onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.
Onder h Collectieve voorziening
Een maatwerkvoorziening kan ook een collectieve voorziening zijn (bijvoorbeeld collectief vervoer). In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 99) staat onder andere dat het bij een maatwerkvoorziening kan gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor iemand bedachte oplossingen. Bij een collectieve voorziening is eveneens sprake van afstemming op behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een cliënt.
Waar iemand woonachtig is wordt in eerste instantie bepaald door waar iemand staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De zinsnede “dan wel zal staan ingeschreven” verwijst naar situaties waarin sprake is van een aanstaande verhuizing naar een andere woning die nog aangepast moet worden voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken. De persoon met beperkingen dient een feitelijk woonadres, dat afwijkt van het adres in de Basisregistratie Personen, aan te tonen.
Iedereen met hetzelfde hoofdverblijf kan als huisgenoot worden aangemerkt, met uitzondering van de kamerhuurder en de kostganger. Deze uitzondering geldt alleen als er sprake is van een commerciële relatie tussen de kamerhuurder/kostganger en de hoofbewoner(s). Als er een familierelatie bestaat, zal er over het algemeen niet snel sprake zijn van kamerverhuur of kostganger schap.
Onder w Voorliggende voorziening
Dit is een voorziening die voorgaat op de verstrekking van een maatwerkvoorziening. Te denken valt hierbij aan onder meer voorzieningen waarop de cliënt aanspraak kan maken op basis van de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (Wet langdurige zorg).
Dit artikel beschrijft wie de melding kan doen en hoe de melding kan worden gedaan. In principe kan iedereen namens de cliënt een signaal afgeven dat de cliënt behoefte heeft aan maatschappelijke ondersteuning. Echter de melding in de zin van artikel 2.3.2 van de wet kan alleen worden gedaan door of namens de cliënt. Voor die formele eis is bewust gekozen. Het college moet namelijk binnen zes weken na een melding een uitgebreid onderzoek hebben uitgevoerd.
Artikel 2.2 Cliëntondersteuning
Het eerste lid is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4 lid 1 onder a en lid 2 van de wet. De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling uit de wet is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. In de memorie van toelichting bij artikel 2.2.4 van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) is vermeld dat gemeenten hiermee de opdracht hebben in ieder geval een algemene voorziening voor cliëntondersteuning te realiseren, waar burgers informatie en advies over vraagstukken van maatschappelijke ondersteuning en hulp bij het verkrijgen daarvan kunnen krijgen. Ook uitgebreide vraagverheldering alsmede kortdurende en kort cyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen maken daarvan deel uit. Het gaat om onafhankelijke cliëntondersteuning. Die kan ook worden geboden door iemand uit het sociaal wijkteam die handelt vanuit zijn professionele autonomie.
In het tweede lid is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 3 van de wet bepaald dat het college de betrokkene na de melding van de hulpvraag inlicht over de mogelijkheid van cliëntondersteuning.
Deze bepaling is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het gesprek is een onderdeel van het onderzoek. Artikel 2.3.2 lid 4 van de wet benoemt de elementen die het college moet onderzoeken, zoals de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt. In het vierde lid is het gedachtengoed en toepassing van de nieuwe route ingevoegd. Het vijfde lid voegt daaraan toe dat het college een eventueel persoonlijk plan van de cliënt bij het artikel betrekt. Het college zal de cliënt informeren dat hij tijdens het gesprek iemand mag meenemen, zoals ook cliëntondersteuning.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure en is overeenkomstig artikel 2.3.2 lid 5 van de wet opgenomen. Wordt ook ‘Plan’ genoemd.
artikel 2.5 Rechten en plichten
Dit artikel gaat over de rechten en de plichten van de cliënt.
Voor de aanvraag geldt hetzelfde als bij de melding.
artikel 2.7 Medewerking cliënt en huisgenoten
Dit is een uitwerking van artikel 2.3.8 van de wet. Echter voor het beoordelen of gebruikelijke hulp verlangd kan worden, is het van belang om ook de huisgenoten te kunnen beoordelen. Daarom is er voor gekozen om ook huisgenoten te kunnen oproepen om hen te bevragen dan wel te onderzoeken. In lid 2 is de verplichting beschreven voor de huisgenoten om medewerking te verlenen. Verleent de cliënt of de relevante huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
artikel 2.8 Nadere regels over procedure
In dit artikel is aangegeven dat het college nadere regels kan opstellen voor de wijze waarop wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt.
HOOFDSTUK 3 BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK
artikel 3.1 Verantwoordelijkheid college
Op grond van artikel 2.3.2 lid 5 van de wet is het college verplicht de cliënt of diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek te verstrekken. Bij het beoordelen van de aanspraak voor een maatwerkvoorziening welke voorzieningen getroffen gaan worden, neemt het college dat onderzoeksverslag, indien aanwezig, als uitgangspunt. Het college kan alleen afzien van het verstrekken van de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek indien de cliënt aangeeft geen prijs te stellen op het onderzoeksverslag. Dat kan zich onder andere voordoen als de onderzoeksprocedure ertoe heeft geleid dat de cliënt wegen heeft gevonden om zelf of met hulp van anderen te participeren.
artikel 3.2 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Het verstrekken van een maatwerkvoorziening is in het kader van de wet nadrukkelijk de hekkensluiter. Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst bied, moet er een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Dus het college zal zorgvuldig onderzoeken wat de cliënt op eigen kracht of met hulp van personen uit zijn sociale netwerk (gebruikelijke hulp, mantelzorg of anderszins) kan doen om de problematiek te verkleinen of op te lossen en wat gebruikmaken van algemene voorzieningen daaraan kan bijdragen.
Een algemene voorziening kan pas dan een oplossing voor een cliënt bieden zodra deze:
De voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen naar objectieve maatstaven gemeten zowel adequaat als in beginsel de meest goedkope voorziening te zijn. Datgene wat de aanvrager als een meest passende oplossing voor zijn beperkingen beschouwt wordt meegewogen in de beoordeling van het verantwoord zijn van de voorziening. Ook het criterium inzake de kosten van de voorziening, spelen een rol bij de uiteindelijke beoordeling van het al dan niet verantwoord zijn van een voorziening. Voorzieningen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening adequater maken, komen in beginsel niet voor vergoeding in aanmerking.
Deze bepaling kan aan de orde zijn in een situatie waarin er bijvoorbeeld sprake is van alcoholmisbruik of er een andere reden is waardoor een bepaalde voorziening wel de beperkingen zou oplossen maar toch niet veilig is voor cliënt of voor anderen in zijn omgeving.
artikel 3.3 Algemene weigeringsgronden
Dit onderdeel bepaalt hetzelfde als artikel 1.2.1 van de wet. De plicht tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening beperkt zicht tot inwoner van de gemeente.
Hier wordt aangegeven dat de maatwerkvoorziening geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen.
In artikel 2.3.8 van de wet is de medewerkingsverplichting van de cliënt opgenomen. Op basis van lid 1 moet de cliënt op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding geven tot een ander besluit. Voorts moet de cliënt op grond van lid 3 aan het college medewerking verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de Wmo 2015. In artikel 2.3 van deze verordening is voor de huisgenoten van de cliënt een medewerkingsplicht neergelegd. Verleent de cliënt of de huisgenoot geen medewerking dan kan de aanspraak op een maatwerkvoorziening niet worden vastgesteld.
Er bestaat geen aanspraak op een maatwerkvoorziening als de cliënt zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen. Indien een cliënt is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de cliënt in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.
artikel 3.4 Hulp bij het huishouden
Dit artikel beschrijft de mogelijkheid binnen de regelgeving van hulp bij het huishouden in een drietal mogelijke situaties. Ook is de optie toegevoegd van hulp bij het huishouden bij een verblijf in een hospice en dat de hoogte en omvang is geregeld in het Besluit en of Beleidsregels MO.
artikel 3.5 Bijzondere weigeringsgronden ten behoeve van het wonen
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen. Te denken valt aan bijvoorbeeld het opheffen van allergene factoren of van andere problemen die hun oorzaak vinden in de aard van de in of aan de woonruimte gebruikte materialen. Dit risico komt voor de cliënt. Er hoeft dan geen maatwerkvoorziening verstrekt te worden. Daarnaast is de cliënt verantwoordelijk, zoals ieder ander, om zaken als achterstallig onderhoud zelf op te lossen (indien het een eigen woning betreft) of zijn verhuurder hiervoor aansprakelijk te stellen.
Bij het verlenen van een voorziening is de reikwijdte van de verordening beperkt tot het
hoofdverblijf van de cliënt. Er hoeft bijvoorbeeld geen maatwerkvoorziening te worden getroffen aan een tweede woning (vakantiewoning).
In dit artikel is aangegeven dat slechts enkele aanpassingen ten behoeve van gemeenschappelijke ruimten voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. In het kader van de Wmo 2007 heeft de CRvB geoordeeld dat een dergelijke bepaling in het algemeen niet in strijd met de in artikel 4 lid 1 Wmo 2007 neergelegde compensatieplicht. Bij ondervonden beperkingen moet het college wel op andere wijze zorgdragen voor maatschappelijke ondersteuning. Het college kan dan bijvoorbeeld in plaats van een voorziening in de gemeenschappelijke ruimte, een verhuiskostenvergoeding verstrekken.
Het uitgangspunt is dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon. Laat de cliënt dat na, dan hoeft er geen maatwerkvoorziening voor de nieuwe woning verstrekt te worden. Uitgezonderd de situatie dat het college voorafgaand aan de verhuizing toestemming heeft gegeven.
Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin de beperkingen opgeheven kunnen worden door renovatie of aanpassingen aan de eisen van de tijd. De cliënt is hier zelf voor verantwoordelijk.
De verhuizing naar een inadequate woning wordt hier genoemd als weigeringsgrond. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woning is dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Een uitzondering in deze bepaling is de zogeheten ‘belangrijke reden’. Hierbij kan worden gedacht aan een verhuizing vanwege het aanvaarden van werk.
Onder 2 wordt de uitzondering beschreven van een niet inwoner van de gemeente in relatie tot het bezoekbaar maken van een woning binnen de gemeente.
Artikel 3.6 Criteria en omvang maatwerkvoorzieningen
Dit artikel beschrijft aan welke (aanvullende) criteria de cliënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening onder verwijzing naar het Wmo besluit respectievelijk de Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning. De in de wet en elders in de Verordening opgenomen criteria gelden onverkort, dus ook daaraan moet de cliënt voldoen.
Artikel 3.7 Inhoud beschikking
Dit artikel beschrijft waaraan een beschikking voor een maatwerkvoorziening moet voldoen.
HOOFDSTUK 4 PERSOONSGEBONDEN BUDGET
artikel 4.1 Voorwaarden persoonsgebonden budget
Om in aanmerking te komen voor persoonsgebonden budget moet de cliënt aan een aantal voorwaarden voldaan. Deze zijn in artikel 4.1 lid 1 benoemd. Expliciete weigeringsgronden zijn benoemd in artikel 4.1 lid 2.
artikel 4.2 Hoogte persoonsgebonden budget
Dit artikel beschrijft de wijze waarop de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt bepaald, afhankelijk van de aard van de maatwerkvoorziening, waarbij ervoor is gekozen de kaders te benoemen. Het college stelt met inachtneming van deze kaders de uiteindelijke tarieven vast.
HOOFDSTUK 5 JAARLIJKSE BLIJK VAN WAARDERING
artikel 5.1 Mantelzorgondersteuning
In dit artikel wordt expliciet aandacht gegeven aan het betrekken van de mantelzorger in het onderzoek naar de mogelijkheid van een maatwerkvoorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning voor de cliënt. Daarbij wordt eveneens bezien of de mantelzorger zelf voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt. Denk daarbij aan respijtzorg in de vorm van kortdurend verblijf.
artikel 5.2 Jaarlijkse blijk van waardering
Dit artikel omschrijft dat het college bepaalt waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten bestaat.
artikel 6.1 Bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming
Dit artikel regelt dat een cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening een eigen bijdrage is verschuldigd overeenkomstig het zogenaamde abonnementstarief. Eveneens mag bij een woningaanpassing ten behoeve van kinderen jonger dan 18 jaar een bijdrage aan de ouders worden opgelegd.
Voor de hoogte wordt aansluiting gezocht bij de landelijke bijdrageregeling (Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). Hier wordt uitgegaan van de maximale variant. De bijdrage mag niet meer bedragen dan de kostprijs.
De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente kwijt is aan kosten voor het verstrekken van de voorziening. De kostprijs is omschreven in artikel 6.3 van deze verordening.
In lid 4 is een bepaling opgenomen die er voor zorgt dan aan mensen tot 110% van het wettelijke minimumloon geen bijdrage wordt vastgesteld wat leidt ondermeer tot minder administratieve last bij zowel de klant al s de gemeente. Lid 7 sluit collectief vraagafhankelijk vervoer uit van de bijdrage regel.
Lid 5 bepaalt de optie om individuen vrij te stellen van het betalen van een bijdrage. Redenen hiervoor kunnen zijn:
indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder.
artikel 6.2 Bijdrage in de kosten voor algemene voorzieningen
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen mag de gemeente bepalen en dit mag kostendekkend zijn. In de verordening is bepaald dat voor een algemene voorziening geen bijdrage in de kosten is verschuldigd. Denk daarbij aan de huiskamers en de inloop van de GgzE
De bijdrage mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De kostprijs is omschreven in artikel 6.3 van deze verordening.
In dit artikel is de wijze van berekening van de kostprijs weergegeven. In de wet is bepaald dat de bijdrage in de kosten niet meer mag bedragen dan de kostprijs en dat in de verordening moet worden weergegeven op welke wijze de kostprijs wordt berekend.
De kostprijs is bij een voorziening in natura de prijs die de gemeente aan de aanbieder betaalt. Onder bijkomende kosten wordt in ieder geval verstaan onderhoud, reparatie en verzekering. Bij een persoonsgebonden budget is de kostprijs gelijk aan het bedrag van het persoonsgebonden budget.
Artikel 2.1.7 van de wet biedt de mogelijkheid om personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemende meerkosten hebben, te ondersteunen. Er kan voor gekozen worden om de ondersteuning deels via een korting op de bijdrage in de kosten te laten plaatsvinden (lid 3).
HOOFDSTUK 7 BEEINDIGING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
De wettelijke bepaling over met name terugvordering zijn summier en de wet maakt geen duidelijk onderscheid tussen enerzijds beëindiging en anderzijds intrekking en herziening. Bij beëindiging is sprake indien de aanspraak op een maatwerkvoorziening wordt aangetast met ingang van het heden of naar de toekomst toe. Het ongedaan maken van de aanspraak op een Wmo-voorzieningen over een periode in het verleden, wordt intrekken genoemd. Herzien is het over een periode in het verleden afwijkend vaststellen van de aanspraak op een maatwerkvoorziening.
Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot intrekking en herziening, geen terugwerkende kracht. Het college moet, voordat het besluit tot intrekking van een voorziening, een afweging maken tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen, waarbij het belang van cliënt om te participeren zwaar dient te wegen.
In de wet is slechts een terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Er moet wel onderscheid worden gemaakt tussen de terugvorderingsbepaling in de wet en de terugvorderingsgronden in de verordening voor wat betreft de invordering. Bij de terugvorderingsgronden in de verordening moet de invordering langs civielrechtelijke weg moet geschieden. Dit betekent onder meer dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal de onverschuldigdheid van de betaling ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. Bij de in de wet opgenomen terugvorderingsgrond heeft het college de mogelijkheid het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel in te vorderen. Er is sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd.
HOOFDSTUK 8 BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert de rechtmatigheid van de maatwerkvoorziening. Het college kan bij de controle onder meer gebruikmaken van huisbezoeken, risicoprofielen en bestandsvergelijkingen en de samenloopsignalen die daaruit voortkomen.
HOOFDSTUK 9 KWALITEIT, KLACHTAFHANDELING, AANBIEDER
artikel 9.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
Deze bepaling betreft een uitwerking van de verordeningsplicht in artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om in de verordening te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3 lid 2 onder c van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 en verder van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
In onderdeel b worden de aanbieders verplicht tot het uitvoeren van een cliëntervaringsonderzoek. De visie van de cliënt op de zorg is immers belangrijk. Het jaarlijkse cliëntervaringsonderzoek is verplicht op grond van artikel 2.5.1 lid 1 van de wet.
Onderdeel c is opgenomen om de aanbieder verantwoordelijk te laten zijn voor het ingezette personeel bij het leveren van maatwerkvoorzieningen.
Het op te stellen plan in samenspraak met de cliënt is gekoppeld aan een Zelfredzaamheidmatrix. De Zelfredzaamheidmatrix is een instrument waarmee in kaart wordt gebracht hoe zelfredzaam mensen op een aantal levensterreinen zijn en welke voortgang ze boeken in het dagelijks functioneren als ze daar ondersteuning bij krijgen. Jaarlijks wordt bekeken of de gestelde doelen en resultaten zijn bereikt. De aanbieder moet dit inzichtelijk maken. Het college controleert dit steekproefsgewijs.
artikel 9.2 Prijs- kwaliteitverhouding
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is tenminste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Lid 3 en 4 geven uitvoering aan artikel 5.4 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
artikel 9.3 Klachtafhandeling bij melding en aanvraag
De gemeente is op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In dit artikel is een bepaling opgenomen over het gemeentelijke klachtrecht.
Deze bepaling is niet verplicht op grond van deze wet en is hier opgenomen om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven. Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met deze eenvoudige bepaling worden volstaan.
artikel 9.4 Eisen aan klachtafhandeling door aanbieder
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 2 onder e van de wet. In dit artikel is aangegeven dat alle leveranciers een regeling moeten treffen voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder jegens een cliënt.
De gemeente laat de leveranciers vrij om de regeling vorm te geven. Er wordt wel gecontroleerd of de leveranciers een regeling in het leven hebben geroepen.
De gemeente kiest er bewust voor om een regeling voor medezeggenschap ten aanzien van alle voorzieningen niet verplicht te stellen. Het verplicht stellen kan tot effect hebben dat kleine aanbieders/leveranciers afhaken en cliënten minder keuzevrijheid hebben bij een voorziening in natura. Dat is niet gewenst.
Artikel 9.6 Meldingsregeling calamiteiten en geweld
In artikel 3.4 lid 1 van de wet is bepaald dat de aanbieder bij de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 van de wet onverwijld melding doet van iedere calamiteit die bij de verstrekking van een voorziening heeft plaatsgevonden en van geweld bij de verstrekking van een voorziening. In artikel 6.1 van de wet is bepaald dat het college personen aanwijst die zijn belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de wet.
In aanvulling op het bovenstaande regelt artikel 9.6 dat er door het college een regeling wordt opgesteld over het doen van meldingen en dat de toezichthoudend ambtenaar deze meldingen onderzoekt en het college adviseert over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld. Overeenkomstig het vierde lid kan het college bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3 lid 3 van de wet.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle inwonens. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
In het tweede lid is het effect van het nieuwe beleidskader Sociaal Domein ingevoegd en de inspraak die daarin wordt voorgestaan.
Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
artikel 11.1 Hardheidsclausule
In dit artikel is aangegeven dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
In dit artikel is overgangsrecht opgenomen voor lopende voorzieningen op basis van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Cranendonck 2015.
Een cliënt behoudt zijn aanspraak op een voorziening verstrekt op grond van die verordening, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen op grond van de onderhavige verordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-93398.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.