Gemeenteblad van Best
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Best | Gemeenteblad 2020, 74732 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Best | Gemeenteblad 2020, 74732 | Beleidsregels |
Beleid vrijkomende agrarische bebouwing
Alterra constateert in haar rapport ‘Vrijkomende agrarische bebouwing in het landelijk gebied’ uit 2014 dat in 2030 ongeveer de helft van alle vrijkomende agrarische bebouwing leeg zal blijven staan.
Leegstand is in eerste instantie een probleem van de eigenaar. Maar aspecten als leefbaarheid van het platteland, ruimtelijke kwaliteit en veiligheid maken dat ook de gemeente er een belang bij heeft. We vinden het belangrijk om verloedering en verrommeling van het buitengebied tegen te gaan. Hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor nieuwe economische dragers zien we daarbij in toenemende mate als (beleidsmatige) kans voor revitalisering van ons buitengebied.
We hebben op dit moment geen beleid voor vrijkomende agrarische bebouwing. Er zitten een aantal binnenplanse afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden in het huidige bestemmingsplan buitengebied. De mogelijkheden die deze bevoegdheden beiden zijn zeer beperkt en aan een deel van deze bevoegdheden is goedkeuring onthouden. Op dit moment worden verzoeken die niet passen in het bestemmingsplan ad-hoc beoordeeld.
Bij vaststelling van de Nota van Uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan ‘Buitengebied’ heeft onze gemeenteraad geconstateerd dat er behoefte is aan een concreet kader voor het toetsen van initiatieven op vrijkomende agrarische bedrijfslocaties. De raad heeft het college gevraagd beleid op te stellen voor vrijkomende agrarische bebouwing waarmee de randvoorwaarden voor functiewijzigingen of hergebruik van agrarisch vastgoed wordt gefaciliteerd.
In de Structuurvisie Buitengebied is de nieuwe koers voor ons buitengebied verwoord. In deze beleidsnotitie is een verdiepingsslag gemaakt voor het thema ‘vrijkomende agrarische bebouwing’. Het ontwikkelingsperspectief uit de Structuurvisie Buitengebied is hierbij nader uitgewerkt en concreet gemaakt.
De beleidsnotitie is opgedeeld in vier deeldocumenten, welke afzonderlijk van elkaar te lezen en te gebruiken zijn.
Deel A bevat achtergrondinformatie over vrijkomende agrarische bebouwing. Om beleid te kunnen formuleren is het goed eerst stil te staan bij de omvang van de hoeveelheid bebouwing die vrijkomt, om wat voor bebouwing het gaat en welke belemmeringen ervaren worden bij het herbestemmen van vrijkomende agrarische bedrijfslocaties.
In deel B is onze nieuwe koers uiteengezet. Het bevat een beschrijving op hoofdlijnen hoe we invulling geven aan het faciliteren van hergebruik en het stimuleren van sloop.
Deel C bevat een afwegingskader dat enerzijds voldoende flexibel is om mee te bewegen met de dynamiek in het buitengebied maar anderzijds voldoende houvast biedt aan het beoordelen van verzoeken.
Tot slot is in deel D aandacht besteed aan de verankering van het nieuwe beleid in het bestemmingsplan en op wijze waarop invulling gegeven wordt aan handhaving en het behouden van regie.
Deel A – Achtergrondinformatie
In 2030 staat naar verwachting ongeveer de helft van alle vrijkomende agrarische bebouwing in Nederland leeg. Uit eigen inventarisatie blijkt dat in Best van de 68 percelen met een agrarische bedrijfsbestemming waarschijnlijk maar liefst 45% van de agrarische bedrijven al gestopt is, binnenkort gaat stoppen of binnen nu en 10 jaar hun agrarische bedrijfsvoering beëindigen. Leegstand brengt onderstaande negatieve gevolgen met zich mee:
Leegstand treft steeds vaker grote bedrijven en de grotere bedrijfsgebouwen. Verder is onze kijk op welke functie een plek kunnen krijgen in ons buitengebied aan het veranderen. Dit vraagt om andere beleidskeuzes. Tot slot is beleid nodig omdat we op dit moment tegen een groot scala aan belemmeringen lopen rondom hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing en het stimuleren van sloop.
We zien het vooral als onze taak om hergebruik te faciliteren met aangepast ruimtelijk beleid en het stimuleren van sloop met beleidsmatige instrumenten. De noodzaak om op een meer vergaande wijze sturing te geven ontbreekt omdat de verwachte omvang van leegstand in onze gemeente beperkt is en leegstand niet leidt tot grote maatschappelijke problemen. Tevens zijn wij van mening dat de aanpak van leegstand op nog andere manieren de spankracht van de gemeente overstijgt.
In de Structuurvisie Buitengebied is de nieuwe koers en visie voor het buitengebied verwoord. Op basis hiervan is in deze beleidsnotitie een verdiepingsslag gemaakt voor het thema ‘vrijkomende agrarische bebouwing’.
We willen meer ontwikkelingsruimte geven aan nieuwe functies in vrijkomende agrarische bebouwing. Ook functies die niet aan het buitengebied gebonden zijn moeten een plek kunnen krijgen in ons buitengebied. Maar mits ze qua aard en schaal passen in ons buitengebied en ze niet concurreren met functies op het bedrijventerrein of in ons centrum. We kiezen nadrukkelijk voor een ontwikkelingsgerichte koers voor het buitengebied, waarbij duurzame economische ontwikkeling en versterking van de ruimtelijke kwaliteit hand-in-hand gaan.
De hoeveelheid vrijkomende agrarische bebouwing is te groot om allemaal te voorzien van een nieuwe functie. Sloop wordt dan ook een belangrijke opgave. Doordat sloop bijdraagt aan het behoud van het karakter van ons landelijk gebied willen we sloop graag stimuleren. We gaan sloop vooral stimuleren door het inzetten van beleidsmatige instrumenten.
De aanpak van leegstand vraagt tevens om een andere manier van het zorgvuldig afwegen van nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. Dit gaan we vormgeven door o.a. het werken met kwalitatieve kaders, het meewegen van maatschappelijke winst en het bieden van maatwerk.
Ook is een (verdere) veranderingen van onze houding en het aannemen van andere rollen noodzakelijk. We vervullen niet alleen de rol van toetser maar gaan ons nog meer richten op het ondersteunen van initiatiefnemers. Tevens richten we ons op het vergroten van de bewustwording en stimuleren van eigenaren om leegstand aan te pakken. We gaan de aankomende tijd op eigen initiatief om tafel met stoppers en eigenaren van locaties waar de agrarische bedrijfsvoering al beëindig is. Het overleg gaat een vrijblijvender en informeler karakter krijgen dan nu vaak het geval is en wordt minder aangestuurd op het indienen van een concreet verzoek.
Om vorm te geven aan bovenstaande nieuwe koers voeren we een aantal beleidswijzigingen door en introduceren we nieuwe instrumenten in de aanpak van leegstand, te weten:
het verruimen van de sloopbonusregeling door middel van:
op een aantal percelen is reeds omgezet naar ‘Wonen’ maar is de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing niet gesloopt. Alle vierkante meters aan (bij)gebouwen hoger dan 100 m2 vallen in het huidige bestemmingsplan onder het overgangsrecht. Om sloop te stimuleren, daar waar nog erg veel verouderde bebouwing aanwezig is, wordt gezocht naar een passende sloopbonusregeling;
De huidige Structuurvisie Buitengebied biedt onvoldoende houvast bij beoordeling van verzoeken en het meegeven van kaders die zowel eigenaren als potentiele kopers houvast bieden in hun zoektocht naar een passende herbestemming.
Er is een stappenplan opgesteld dat uitgaat van een kwalitatief afwegingskader waarin maatwerk centraal staat.
Het stappenplan ziet er als volgt uit:
Stap 2. Gebiedskenmerken en -kwaliteiten Het gebied, met haar specifieke kenmerken en kwaliteiten, dient geschikt te zijn voor de nieuwe ontwikkeling. |
Stap 6. Invulling principe ‘verdien de ruimte’ Ruimtelijke ontwikkelingen dienen gepaard te gaan met een kwaliteitsverbetering van het landschap. |
Bestemmingsplannen zijn vooral geschikt voor het faciliteren van standaardontwikkelingen. Ze lenen zich slechts beperkt voor het snel anticiperen op veranderende behoefte. Er is gezocht naar generieke bestemmingsregels voor functieverandering die voor een deel van de situaties passend en voldoende zijn. Ontwikkelingen die een afweging op maat behoeven kunnen beter buitenplans gefaciliteerd worden.
De nieuwe koers die zich richt op maatwerk en sturen op kwalitatieve randvoorwaarden. Dit vraagt om het managen van verwachtingen, het maken van heldere afspraken, handhaafbare voorwaarden en een effectieve controle en handhaving.
1.1 Wat verstaan we onder ‘vrijkomende agrarische bebouwing’
Deze beleidsnotitie richt zich op vrijkomende agrarische bebouwing, ook wel afgekort als VAB. Maar wat verstaan we daar eigenlijk onder? Doorgaans wordt hiermee bedoeld:
Het is niet relevant of de gestopte agrariër het perceel nog in eigendom heeft of niet.
Nevenactiviteiten en verbrede landbouw bij agrarische bedrijven vallen officieel niet onder de noemer van vrijkomende agrarische bebouwing. Er wordt namelijk nog steeds een agrarisch bedrijf geëxploiteerd. De wijze van beoordelen komt grotendeels overeen met hergebruik op percelen waar het agrarische bedrijf is beëindigd. Daarom is er in dit beleid ook aandacht voor nevenfuncties bij agrarische bedrijven die nog in bedrijf zijn en voorlopig blijven.
Leegstand brengt een aantal negatieve gevolgen met zich mee, die het noodzakelijk maken beleid op te stellen. Niets doen en nauwelijks tot geen ruimte bieden aan een herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing kan leiden tot:
Leegstand van vrijkomende agrarische bebouwing leidt op den duur tot verval van de gebouwen en verloedering van het erf en de omgeving. Als dit op een enkel erf gebeurt ervaart men dit niet als problematisch. Maar als het op grotere schaal voorkomt dan komt de kwaliteit van de leefomgeving onder druk te staan en wordt het landelijk gebied minder aantrekkelijk voor onze bewoners en bezoekers. Dit terwijl tegelijkertijd toerisme en recreatie in het buitengebied een steeds belangrijker onderdeel van de economie in Best wordt.
risico’s voor gezondheid, veiligheid en criminaliteit
Bij leegstand liggen risico’s voor gezondheid, veiligheid en criminaliteit op de loer. Leegstaande bedrijfsgebouwen vallen de laatste jaren steeds meer ten prooi aan criminele activiteiten, zoals drugslabs of –afvaldumping. Ook bevatten veel bedrijfsgebouwen nog asbest. Bij het ontbreken van een nieuwe economische functie voor de gebouwen ontbreekt het doorgaans aan financiële middelen voor het veilig onderhouden van gebouwen met asbest en de sanering van asbest.
Op verzoek van InnovatieNetwerk heeft Alterra met het rapport ‘Vrijkomende agrarische bebouwing in het landelijk gebied’ in 2014 in kaart gebracht hoeveel bedrijven naar verwachting hun agrarische functie verliezen. Alterra constateert dat in 2030 ongeveer de helft van alle vrijkomende agrarische bebouwing leeg zal staan. Deze opgave is groter dan de verwachte leegstand voor kantoorruimte of winkelruimte.
De provincie Noord-Brabant heeft in navolging op het rapport van Alterra zelf onderzoek gedaan naar de situatie in Noord-Brabant.
In de provinciale monitor Agrarische leegstand zijn navolgende onderzoeksresultaten opgenomen over leegstand in de gemeente Best.
De prognose van het totaal areaal vrijkomende agrarische gebouwen van 2012 tot 2030 in de gemeente Best bedraagt op basis van de monitor 9.24 ha.
We hebben in het kader van de Structuurvisie Buitengebied zelf ook een grove prognose gemaakt. We verwachting dat in Best tot 2030 17% van de agrarische bedrijfsbebouwing (exclusief kassen) de landbouwfunctie verliest.
Om een nog beter beeld te krijgen van de (toekomstige) omvang van vrijkomende agrarische bebouwing heeft er in het kader van het opstellen van dit beleid een inventarisatie plaatsgevonden van het aantal percelen dat op dit moment nog een agrarische bestemming heeft. Op dit moment zijn er 68 locaties met een agrarische bedrijfsbestemming. Op basis van de beschikbare kennis binnen de gemeente is getracht in te schatten welke bedrijven door gaan, op termijn gaan stoppen of al gestopt zijn. We komen hierbij tot onderstaande inzichten:
Van de 68 locaties met een agrarische bedrijfsbestemming is 45% van de agrarische bedrijven al gestopt, gaan binnenkort stoppen of stopt binnen nu en 10 jaar. Hier zitten ook een aantal grote bedrijven bij.
1.4 Veranderende context leegstand en andere kijk op het buitengebied
We zien dat leegstand de afgelopen jaren een andere vorm begint aan te nemen. In het verleden lag het accent bij het hergebruik van vrijkomende bebouwing van kleine familiebedrijven met verouderde bebouwing. De beperkte oppervlakte aan bebouwing die vrijkwam vonden relatief eenvoudig een nieuwe functie zoals wonen en kleinschalige vormen van statische opslag. Deze functies passen qua maat en schaal in de ruimtelijke karakteristiek van het buitengebied. Door de kleine omvang van de bedrijven vormde de sloop van overtollige bebouwing doorgaans niet zo’n groot probleem. Door de schaalvergroting in de landbouw, die sinds de Tweede Wereldoorlog gaande is, is een deel van de agrarische bedrijven steeds omvangrijker geworden en de stallen steeds groter. Vooral de omvang van elke vrijkomende agrarische locatie stijgt. Deze veranderende context van leegstand brengt andere problemen met zich mee.
We zijn steeds terughoudend geweest om functies toe te staan die niet aan het buitengebied gebonden zijn. Van oudsher is de opvatting dat het buitengebied primair bedoeld voor landbouw, natuur en recreatie. Door het verdwijnen van de landbouw als economische functie in veel gebieden staat de economische- en sociale vitaliteit van het buitengebied onder druk. Om dit tegen te gaan is het wenselijk ruimte te bieden aan kleinschalige functies in VAB’s die niet aan het buitengebied gebonden zijn.
Onze terughoudendheid is tevens ingegeven vanuit de gedachten dat niet-agrarische functies in het buitengebied concurreren met de bedrijventerreinen of het winkelcentrum in de gemeente. Zoals verwoord in de Nota van Uitgangspunten voor het buitengebied zijn we er ons inmiddels steeds meer van bewust dat het buitengebied andere vestigingsmogelijkheden biedt dan een locatie op een bedrijventerrein of winkelcentrum.
1.5.1 Hergebruik niet altijd een oplossing
Veel gemeenten en burgers zien het vergroten van de mogelijkheden voor herbestemming als dé oplossing voor de aanpak van leegstand.
Maar hergebruik is niet overal wenselijk, bijvoorbeeld omdat:
Tevens moeten we ons afvragen of hergebruik van alle vrijkomende bebouwing verstandig is. Dit leidt namelijk niet tot de gewenste ontstening van ons buitengebied en hergebruik kan op den duur ongewenste neveneffecten veroorzaken zoals hinder.
Ook heeft niet ieder vrijkomend agrarisch gebouw en erf hetzelfde potentieel voor hergebruik. Plekken dichtbij woonkern van Best zijn aantrekkelijker voor herbestemming dan meer afgelegen percelen. Moderne grote bedrijfsgebouwen voldoen vaak niet aan het idyllische beeld van een boerderij in het buitengebied. Locaties met weinig potentieel voor hergebruik staan lang te koop en prijzen zijn ten opzichte van 2008 met een kwart gedaald. De doelgroep voor het kopen van (woon)boerderijen is kleiner geworden terwijl het aanbod steeds verder toeneemt door de beëindiging van agrarische bedrijven. Tevens raakt de markt verzadigt voor bepaalde nieuwe functies zoals caravanstalling.
Omdat hergebruik niet altijd een oplossing is vormt sloop een net zo grote opgave als het herbestemmen van VAB’s. Sloop is niet alleen wenselijk om te komen tot een ontstening maar vaak verplicht op basis van de Verordening ruimte. Er is echter bij eigenaren veel weerstand tegen sloop. Dit wordt ingegeven door:
De verplichte sloop van overtollige bebouwing vormt het grootste probleem bij een herbestemming naar wonen. Dit terwijl juist veel gestopte agrariërs zo lang mogelijk zelfstandig willen blijven wonen in hun huidige bedrijfswoning.
Sloop is pas een optie als dit rendabel is en hier een verdienmodel achter zit. Nu wachten eigenaren af in de hoop dat sloopkosten met een nieuwe functie of met een (toekomstige) subsidie kunnen worden gedekt. Bestaande sloopregelingen zoals ruimte-voor-ruimte zijn lang niet overal toepasbaar op basis van de bestaande regelgeving. Het ontbreekt aan alternatieve instrumentarium, verdienmodellen en marktconcepten voor het stimuleren van (grootschalige) sloop.
De mentale weerstand en praktische problemen rondom sloop is een van de kernen van de problematiek rond vrijkomende agrarische bebouwing. Dit leidt er toe dat stoppende boeren niet uit zich zelf over gaan op een bestemmingswijziging. Of een definitieve omschakeling loopt om financiële redenen vast, daar waar sloop van overtollige bebouwing moet plaatsvinden.
In praktische zin overstijgt de aard van de problematiek en de oplossingsrichtingen vaak de spankracht van de gemeente. De aanpak van leegstand vraagt om een samenhangend stelsel van maatregelen en acties die vaak beter door andere overheden en/of partijen opgepakt kunnen worden. Te denken valt aan het fiscaal aantrekkelijk maken van sloop door de rijksoverheid of het vinden van een oplossingen voor het pas verkrijgen van een hypotheek als de bestemmingswijziging voor het nieuwe gebruik definitief is.
De omvang van ons buitengebied en het aantal vrijkomende agrarische bebouwing is in onze gemeente beperkt en de gevolgen van leegstand gaan naar verwachting geen groot maatschappelijke probleem vormen. We zien onze rol in de aanpak van leegstand dan ook niet als koploper in het gemeentelijke speelveld. Dit betekent dat we niet actief op zoek zijn gegaan naar allerlei vernieuwende beleidsveranderingen, instrumenten, verdienmodellen etc. In de nota van uitgangspunt is de keus gemaakt geen extra gemeentelijke gelden beschikbaar te stellen voor het intstellen van een gemeentelijke sloopbank, -fonds of -subsidieregeling.
Tevens merken we dat op locatieniveau niet alles op te lossen is. Leegstand vraagt in bepaalde gebieden om een gebiedsgerichte aanpak waar diverse eigenaren samen optrekken. Zeker in die gebieden waar huidige en gewenste nieuwe functies met elkaar botsen. De gemeente gaat hierin vooralsnog geen voortrekkersrol aannemen maar richt zich vooral op het faciliteren en stimuleren van gebiedsgerichte oplossingen.
We zien het vooral als onze taak om hergebruik te faciliteren met aangepast ruimtelijk beleid en het stimuleren van sloop met beleidsmatige instrumenten.
Op 4 april 2016 is de Structuurvisie Buitengebied vastgesteld. In de Structuurvisie Buitengebied is de nieuwe visie en koers voor het buitengebied verwoord. Navolgende hoofddoel stellen we centraal:
De gemeente Best biedt in haar buitengebied ruimte voor economische ontwikkeling in samenhang met behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur en woon- en leefmilieu.
De gemeente staat dus open voor nieuwe initiatieven (‘nodigt uit’), maar stelt tegelijk eisen aan (het behoud en de versterking van) de omgevingskwaliteit. Hierbij is de uitdaging om een goede balans te vinden tussen (duurzame) economische functies en een veilige en kwalitatieve leefomgeving. We willen hergebruik faciliteren, daar waar dit passend is, en sloop stimuleren.
Op basis van deze visie is in deze beleidsnotitie een verdiepingsslag gemaakt voor het thema ‘vrijkomende agrarische bebouwing’.
2.2 Meer ontwikkelingsruimte voor nieuwe functies
We beschouwen nieuwe ontwikkelingen nog te vaak als een bedreiging terwijl we ons moeten focussen op de kansen die het met zich mee brengt voortbrengt.
We willen daarom ontwikkelingsruimte geven aan nieuwe functies op vrijkomende agrarische bebouwing, die qua aard en schaal passen in ons landschap. Ook functies die niet aan het buitengebied gebonden zijn kunnen in een aantal gevallen een plek kunnen krijgen in het buitengebied.
Ontwikkelingen moeten voldoen aan een aantal basisprincipes, te weten:
We kiezen nadrukkelijk voor een ontwikkelingsgerichte koers voor het buitengebied, waarbij duurzame economische ontwikkeling en versterking van de ruimtelijke kwaliteit hand-in-hand gaan. Dit principe noemen we ‘voor wat, hoort wat’. Hiermee wordt aangesloten bij artikel 3.2 van de Verordening ruimte (‘kwaliteitsverbetering van het landschap’). We hebben dit principe uitgewerkt in een Landschapsinvesteringsregeling (LIR). Daar waar nodig is de LIR aangepast aan de hand van gewijzigde koers, beleidswijzigingen etc. zoals voorgesteld in deze beleidsnotitie.
Nieuwe economische dragers moeten in samenhang met behoud en versterken van de omgevingskwaliteiten landschap, natuur en woon- en leefmilieu ontwikkeld worden. Dit betekent dus niet dat in élk gebied meer ontwikkelingsruimte komt. In sommige gebieden zijn bepaalde functies niet gewenst omdat ze bijvoorbeeld teveel afbreuk doen aan de omgevingskwaliteiten, de infrastructuur niet afgestemd is op de nieuwe functie, ten koste gaan van de ontwikkelingsruimte van reeds aanwezige functies of een gezond leefklimaat voor omwonenden niet gegarandeerd kan worden. Hierbij hebben we de verantwoordelijkheid andere belangen mee te wegen (bijv. het belang van nabijgelegen woningen of bedrijven, gevolgen voor de infrastructuur (wegen) het landschap of de natuur). Het is belangrijk de belangen van de actieve agrariërs in onze gemeente niet uit het oog te verliezen. De locaties waar de agrariër nog ruimte hebben om te ontwikkelen zijn zeldzaam in onze gemeente. Met deze schaarse plekken moeten we voorzichtig omgaan.
Op die manier kan de negatieve beweging waarbij agrarische bedrijven (al dan niet noodgedwongen) stoppen omgebogen worden naar een beweging waarin de ruimtelijke kwaliteit van ons buitengebied gelijktijdig verbeterd kan worden met meer mogelijkheden voor andere economische functies. Alles draait om het vinden van een goede balans.
Sloop wordt een belangrijke opgave in ons buitengebied. Het hoeveelheid vrijkomende agrarische bebouwing is te groot om allemaal te voorzien van een nieuwe functie. Doordat sloop bijdraagt aan het behoud van het karakter van het landelijk gebied willen we sloop graag stimuleren.
Ontstening vindt plaats door een sloopplicht van overtollige bebouwing op te leggen bij het herbestemmen van vrijkomende agrarische bedrijfslocaties. De sloopplicht vormt echter een groot obstakel voor eigenaren. Daarom willen we sloop stimuleren door sloop aantrekkelijker te maken. Het toestaan van nieuwe economische functies vormt het meest eenvoudige instrument om sloop te stimuleren. Omdat hergebruik niet overal mogelijk of wenselijk is gaan we sloop tevens stimuleren met (een mix van) instrumenten. Zoals vermeld in hoofdstuk 2 hebben we er voor gekozen geen extra gemeentelijke gelden beschikbaar te stellen voor een gemeentelijk sloopbank, -subsidie. We zijn vooral op zoek gegaan naar meer beleidsmatige instrumenten om sloop te stimuleren. Deze instrumenten zijn uiteengezet in hoofdstuk 3.
2.4 Naar een andere werkwijze en mindset
Het faciliteren van hergebruik, daar waar dat passend is, en het stimuleren van sloop gaan we doen door middel van een aanpassing van het ruimtelijke beleid met bijbehorende ruimtelijke instrumenten. Maar hiermee kan niet worden volstaan. Veel is afhankelijk van ingesleten werkwijze en mindset van ambtenaren en bestuurders. De aanpak van leegstand vraagt om:
Bij het beoordelen van verzoeken wordt doorgaans als eerste gekeken naar de maatvoering. Echter, maatvoering is subjectief. De omvang van de bedrijfsbebouwing zegt niet altijd iets over de impact van de nieuwe functie. Meer bepalende factoren hierin zijn het type bedrijvigheid, de ligging ten opzichte van kwetsbare gebieden en gevoelige functies, de verkeersaantrekkende werking, milieueffecten (geluidhinder etc.). Het is dan ook belangrijk dat we met meer kwalitatieve kaders gaan werken.
Het meer sturen op kwalitatieve kaders betekent dus ook, waar mogelijk, loslaten van maximale maatvoering. De maximale maatvoering van diverse functies uit de Verordening ruimte biedt voldoende houvast bij het beoordelen van verzoeken.
We gaan met de initiatiefnemer zoeken naar de toegevoegde waarde van het initiatief voor ons buitengebied. De centrale vraag is ’kan uw plan bijdragen aan de beleidsdoelen of wensen van de gemeenschap’. Doel is te komen tot een win-win situatie.
Vooruitlopend op de Omgevingswet is het belangrijk niet alleen te kijken naar de ruimtelijke meerwaarde van een ontwikkeling maar naar de toegevoegde waarde voor de totale fysieke leefomgeving. Het gaat hier om de samenhang van de te beschermen belangen van milieu, ruimtelijke ordening, landschap, water, bodem, natuur, cultureel erfgoed, duurzaamheid, veiligheid, gezondheid, verkeer en mobiliteit. Dit betekent ook dat het onder de Omgevingswet het soms nodig is kaders, randvoorwaarden en ontwerpprincipes mee te geven die verder gaan dan nu mogelijk is in de ruimtelijke ordening.
Meewegen maatschappelijke winst
De toegevoegde waarde van een initiatief moet ook op een meer ’gevoelsmatige wijze’ vorm kunnen krijgen. We gaan de maatschappelijke winst van een initiatief meer laten meewegen. Gedacht kan worden aan lokale maatschappelijke opgave zoals extra werkgelegenheid, versterken recreatieve routestructuren, duurzame energieopwekking of het versterken van de lokale identiteit. Maar ook grote maatschappelijke opgave zoals als wateroverlast en verdroging, energietransitie, dierziektes, circulaire economie etc. Ook kan het gaan om meerwaarde omdat het een innovatieve of duurzame ontwikkeling betreft. Dergelijke winst kan inhoudelijk verweven zijn in het plan of als extra wint behaald worden door het uitwerken van ‘verdien de ruimte’.
De vragen en concrete verzoeken die de gemeente ontvangt zijn zeer divers van aard en omvang. Elk initiatief is anders en elke eigenaar of potentiele koper heeft andere wensen. Maar ook de locaties waar agrarische bebouwing vrijkomen is zeer divers. Elk erf heeft zijn eigen karakteristiek, kwaliteit en merites. Er is dus behoefte aan maatwerk. De provincie stelde in het verleden strenge eisen aan hergebruik van VAB’s. De laatste jaren heeft zij met vaststelling van de Verordening ruimte in 2014 en daaropvolgende wijzigingen deze kaders behoorlijk verruimd. Het huidige provinciaal beleid biedt ruimte voor maatwerkinvulling, mits dit past binnen provinciale kaders. Met invoering van de Omgevingswet krijgt de gemeente nog meer bestuurlijke afwegingsruimte. Bijvoorbeeld om binnen een bepaalde bandbreedte andere waarden te stellen voor geluid, trilling, geur en bodem afhankelijk van de omstandigheden en type omgeving.
Met het meer loslaten van deze kwalitatieve normen en sturen op kwaliteit is het mogelijk elk initiatief afzonderlijk in overweging te nemen. De unieke eigenschappen van de locatie zijn leidend voor de te stellen condities, te bieden ontwikkelingsruimte en gevraagde kwaliteitsverbetering. Wij willen nog meer dan voorheen per situatie bekijken wat het beste resultaat oplevert. Flexibiliteit en maatwerk staat voorop, maar dat betekent niet alles loslaten. Maatwerk kan ook betekenen dat niet aan een plan wordt meegewerkt omdat het doel dat we voor ogen hebben juist niet bereikt wordt met uitvoering van het plan of andere belangen onevenredig worden geschaad.
De uitdaging is om minder op functies zelf te sturen maar meer vanuit het effect van de functies te denken. Dit betekent dat de impact en versterking van de kwaliteit van het buitengebied centraal staan en niet zo zeer de aard van de functie. Het blijft wel noodzakelijk om gericht kaders, randvoorwaarden en ontwerpprincipes aan te geven om problemen die door het hergebruik kunnen ontstaan te voorkomen.
2.4.2 Veranderen houding en aannemen van andere rollen
Een belangrijk doel van de Omgevingswet is het veranderen van de houding van de gemeente. De minister heeft de uitspraak gedaan dat de omgevingswet voor 20% gebaseerd is op de wet en voor 80% op gedrag. Een dergelijke verandering, die de afgelopen tijd al in gang is gezet, is ook nodig om leegstand in ons buitengebied aan te pakken.
Deze verandering van gedrag betreft het aannemen van een andere –positievere- grondhouding. Ofwel: een ‘ja, mits’- in plaats van ‘nee, tenzij’-benadering. Dit vraagt om minder risicomijdend gedrag maar meer lef om de afwegingsruimte die we hebben ook te benutten om zo tot een eigen goeddoordachte afweging te komen.
Tevens betreft de gedragsverandering het aannemen van andere rollen. We vervullen niet alleen de rol van toetser. We dienen afhankelijk van de vraag en de opgave een andere rol aan te nemen. En we moeten ons er meer van bewust zijn dat we een andere pet kunnen opzetten en leren ons flexibeler op te stellen in de rollen die we pakken.
De aanpak van leegstand is gebaad bij een faciliterende gemeente die een ondersteunende en stimulerende rol aanneemt. Ondersteunen betekent bijvoorbeeld samen met de initiatiefnemer constructief de mogelijkheden bekijken. Dus niet alleen verwijzen naar de kaders uit het bestemmingsplan, Structuurvisie Buitengebied of deze beleidsnotitie maar actief met de initiatiefnemer bekijken wat deze kaders voor hem betekenen. We gaan mensen helpen bij het koppelen van de kaders aan hun wensen en de mogelijkheden en onmogelijkheden om hun locatie.
Stimuleren betekent mensen er toe verleiden over te gaan op gewenste acties. Zo zal op het moment dat initiatiefnemers in meer vrijheid tot een plan komen dat een toegevoegde waarde heeft voor ons buitengebied dit veel effectiever zijn dan wanneer het onder dwang gebeurt. Stimuleren en ondersteunen kan ook door informatieverstrekking over kansen en mogelijkheden voor herbestemming, het financieren van sloop en subsidiemogelijkheden.
We zien het als onze taak de bewustwording te vergroten van eigenaren over de (soms beperkte) toekomstige mogelijkheden van de bedrijfsgebouwen en voorwaarden die gekoppeld zijn aan hergebruik. Deze voorlichting richt zich niet alleen op de agrariër die zijn agrarische bedrijf heeft beëindiging maar juist ook diegene die nog gaan stoppen. Indien bij de eigenaar inzicht is in de kansen en beperkingen rond hergebruik op de locatie kan daar in het proces van bedrijfsbeëindiging al rekening mee gehouden worden. Hoe eerder de gemeente aan tafel komt hoe eenvoudiger het is samen ideeën uit te werken en waar nodig aan te passen zodat het plan een toegevoegde waarde heeft en uitvoerbaar is naar tevredenheid van iedereen. Hiertoe is het van belang dat door eerlijke en genuanceerde informatieverstrekking reële verwachtingen bij erfeigenaren ontstaan. Opgemerkt wordt dat we mensen niet actief aanzetten tot omschakelen. We willen de bewustwording vergroten en mensen ondersteunen.
Regelmatig treffen we eigenaars die nog zoekende zijn en nog geen concreet idee hebben wat ze willen met hun vrijkomende agrarische bebouwing. Er is behoefte aan een gemeente die meedenkt, ondersteund en in staat is op basis van kaders op hoofdlijnen mee te zoeken naar de mogelijkheden op een perceel. Dit betekent ook het actief alternatieve aandragen indien een ontwikkeling op die locatie niet passend is. Hierbij vormt de ondernemer en zijn wensen en (on)mogelijkheden het vertrekpunt. De ondernemer staat centraal. Maar we gaan hierbij niet op de stoel van de initiatiefnemer zitten.
Naast onze rol als toetser, ondersteuner en informatieverstrekker blijven de rollen van handhaver en toezichthouder cruciaal.
2.4.3 Naar een andere werkwijze
Op dit moment wachten we vaak tot eigenaren of potentiele kopers zelf met initiatieven komen. Het is echter belangrijk om (vroegtijdig) in overleg te treden met initiatiefnemers. Wij hebben al een goed begin gemaakt met de nieuwe werkwijze voor het behandelen van principeverzoeken in het buitengebied. We gaan in een vroeg stadium in overleg met de indiener door middel van een intake. Tevens hebben er in het kader van het nieuwe bestemmingsplan buitengebied gesprekken plaatsgevonden om te komen tot een juiste bestemming. Een deel van de stoppende agrariërs hebben we wel al gesproken. Deze werkwijze gaan we uitbreiden door in overleg te treden met de agrariërs waarvan we weten dat zij binnen nu en een aantal jaar zullen stoppen of al gestopt zijn, bij voorkeur aan de keukentafel. Uit hoofdstuk 2 blijkt dat de hoeveelheid locaties in de gemeente Best te overzien is. Deze werkwijze legt dus geen dermate groot beslag op het ambtelijk apparaat.
Verder is het wenselijk dat het overleg met initiatiefnemers een vrijblijvender en informeler karakter krijgt. Op dit moment wordt nog te vaak gezegd dat er een principeverzoek ingediend moet worden voor we als gemeente een uitspraak doen over of de ontwikkeling mogelijk is. Het aansturen op een principeverzoek is ingegeven vanuit de gedachten dat ons adviesteam/IPNI dan concreet kan toetsen en hier ook leges voor in rekening kunnen brengen. Tevens heerst er terughoudendheid omdat we bang zijn in een gesprek uitspraken te doen die verkeerd geïnterpreteerd worden of later niet altijd waargemaakt kunnen worden. Echter, initiatiefnemers zijn vaak nog zoekende en hebben nog niet helder wat ze willen en wat er allemaal kan. In dat geval is meer behoefte aan iemand die meedenkt en informatie verstrekt en ze helpt in de zoektocht. Dit kan het beste door met elkaar om tafel te gaan. Dit is veel effectiever gebleken dan communicatie per brief of e-mail. Het ruimtelijke instrumentarium is in bijna alle gevallen maatwerk en dat vraagt om persoonlijk contact vanaf het begin.
De aankomende tijd gaan we op zoek naar hoe we dit organisatorisch het beste kunnen vormgeven.
Hoofdstuk 3. Beleidswijzigingen, acties en nieuwe instrumenten
3.1 Meer ontwikkelingsruimte voor nieuwe functies
We voeren navolgende beleidswijzigingen door om meer ruimte te kunnen geven aan nieuwe niet-agrarische functies in vrijkomende agrarische bebouwing:
In de Structuurvisie Buitengebied is geconstateerd dat het buitengebied andere vestigingsmogelijkheden biedt dan een locatie op een bedrijventerrein. Vestiging op een voormalige agrarische locatie is toelaatbaar voor zover de aard en schaal van die bedrijven niet voorschrijven dat deze op een bedrijventerrein of in het centrum thuishoren. Gedacht kan worden aan dienstverlening en ambachtelijke werkplaatsen zoals als timmerbedrijven en metaalbewerking, mits niet te grootschalig en passend in de omgeving.
Bepaalde bedrijvigheid levert een belangrijke bijdrage aan het voorzieningenniveau in de kern Best. Winkels, dienstverlenende kantoren met baliefunctie en eerstelijs gezondheidszorg zijn bij voorkeur in het stedelijk gebied gevestigd, in de nabijheid van het gros van de bewoners. Kleinschalige, aan de reguliere bedrijfsvoering ondergeschikte detailhandel kan wel in het buitengebied, zeker als de recreatieve meerwaarde heeft. De provinciale ‘Verordening ruimte Noord-Brabant 2014’ beperkt dergelijke detailhandel al voldoende in oppervlakte. Het is niet nodig hier op gemeentelijk niveau nadere eisen voor op te nemen.
Op het moment dat bedrijven niet meer in het buitengebied passen als gevolg van aard en omvang en/of milieueisen, moeten ze alsnog verhuizen naar een bedrijventerrein. Maatwerk mag niet leiden tot verruiming van bebouwde oppervlakten daar waar verplaatsing naar een bedrijventerrein (door de omgeving) gewenst is. Dat betekent dat we de regie moeten houden op de ontwikkelmogelijkheden van bedrijven in het buitengebied in relatie tot mogelijkheden op bedrijventerreinen.
Het afwegingskader in onderdeel C van deze beleidsnotitie geeft invulling van de wijze waarop beoordeeld kan worden welke gebiedsvreemde functies een plek kunnen krijgen in ons buitengebied.
Nieuwbouw, uitbreiding bebouwing en vergroten bouwperceel
Het huidige bestemmingsplan uit 2004 staat de meeste nieuwe functies uitsluitend toe in bestaande bebouwing. Bestaande bebouwing is echter vaak in een slechte staat, te laag voor de beoogde activiteit of ziet er niet representatief uit. Hierdoor is hergebruik van de gebouwen moeilijk of zelfs onmogelijk. Daarom gaan we herbouw niet meer uitsluiten. De Verordening ruimte biedt ook mogelijkheden voor het oprichten van extra bebouwing en/of het vergroten van het bestaande bouwperceel, mits dit gepaard gaat met een kwaliteitsverbetering van het landschap. Deze verruiming voeren wij ook door. Doordat de impact van extra ruimtebeslag groter kan zijn vergt dit een zorgvuldige afweging op maat. In de Landschapsinvesteringsregeling 2018 zijn forfait bedragen opgenomen voor het berekenen van de tegenprestatie van dit extra ruimtebeslag.
Loslaten onderscheid bebouwingsconcentraties
Een voorwaardebestemmingsplan is dat een VAB-locatie moet liggen in een bebouwingsconcentratie. We stappen af van het onderscheid tussen bebouwingsconcentraties en het overige buitengebied, waardoor er ook meer mogelijkheden komen voor hergebruik buiten bebouwingsconcentraties onder de voorwaarde ‘voor wat, hoort wat’.
Ruimere toepassing mogelijkheden voor herbestemmen
De transitievragen in het buitengebied beperken zich niet alleen tot recent gestopte agrarische bedrijven. Er kan ook behoefte zijn aan hergebruik van bebouwing zonder agrarische bestemming. Met vaststelling van de Verordening ruimte Noord-Brabant in 2011 is het ook mogelijk om te schakelen naar een niet-agrarische bestemming vanuit ander bestemmingen dan agrarische bedrijfsbestemmingen. Deze verruiming voeren we door in ons eigen beleid maar stellen wel de voorwaarde dat dit niet mag leiden tot een significante verstening.
Loslaten koppeling zorg- en recreatieve functies aan actief agrarisch bedrijf
We bieden tot op heden nauwelijks ruimte voor zorg- en recreatieve functies daar waar geen volwaardig agrarisch bedrijf meer aanwezig is. De meerwaarde van zorg- en recreatiefuncties zitten hem niet zozeer in de aanwezigheid van een actief volwaardig agrarisch bedrijf. Maar meer in de groene omgeving, het buitenleven en de mogelijkheid een link te leggen met het verzorgen van dieren, het onderhouden van een moestuin bij zorgfuncties etc. Deze kwaliteiten zijn ook aanwezig daar waar de agrarische bedrijfsactiviteiten grotendeels of volledig beëindigd zijn.
Leegstand treft ook meer en meer cultuurhistorisch waardevolle boerderijen en erven. Ter behoud van deze waardevolle bebouwing geven we extra ruimte aan hergebruik van deze panden. Tot nu toe lag de focus vooral op langgevelboerderij. Maar ook andere bebouwing kan waardevol zijn op zichzelf of als ensemble. We gaan het inventariseren van ook deze waardevolle elementen actief oppakken. Dit betekent niet dat we de deur dichtgooien voor initiatieven rondom panden die niet als cultuurhistorisch waardevol zijn aangewezen omdat bijvoorbeeld veel oorspronkelijke elementen zijn verdwenen. Juist dan kan een ontwikkeling er voor zorgen dat er financiële middelen vrijkomen om alle oorspronkelijke waardevolle elementen in ere te herstellen.
In het buitengebied is alleen bedrijvigheid toegestaan uit milieucategorie 1 en 2 (uitgezonderd een aantal aan het buitengebied gebonden functies in het gemend landelijk gebied). De landelijke indeling van bedrijfsactiviteiten in deze categorieën is gebaseerd op de grootste afstandsmaat tot gevoelige objecten die voor een bepaalde activiteit van toepassing is. Dit heeft niet altijd een directe relatie met de aard van de functie. Zo valt een aannemersbedrijf met een oppervlakte van minder dan 1.000 m2 onder milieucategorie 2 en is vanuit het provinciale beleid toegestaan. Terwijl een hoveniersbedrijf, waarvan je zou verwachten dat het meer binding heeft met het buitengebied, al bij een omvang van meer dan 500m2 in categorie 3.1 valt en daarmee in het provinciale beleid in het buitengebied niet is toegestaan. Verder is juist in het buitengebied is er vaak meer ruimte en zijn afstanden tot woningen vaak groter dan in de kernen. Indien met een nader onderzoek naar de milieueffecten aangetoond kan worden dat de impact van een bedrijf uit milieucategorie 3 vergelijkbaar is met een bedrijf uit categorie 1 en 2 en passend is op die plek, sluiten we deze ontwikkelingen niet op voorhand uit.
Meerdere kleinschalige bedrijven
Onder voorwaarden zou het ook mogelijk moeten zijn om meerdere (kleinschalige) bedrijven toe te staan op één locatie. Bijvoorbeeld door het samenbrengen van bedrijfjes die in elkaars verlengde liggen of elkaar versterken in een bedrijfsverzamelgebouw. We sluiten dit niet meer op voorhand uit, zolang zich dit nu en in de toekomst presenteert als één bedrijf.
In de praktijk blijkt dat voor veel van die vrijkomende bebouwing geen nieuwe functies te vinden zijn. De gemeente vindt het daarom ook belangrijk om sloop te stimuleren. We gaan sloop stimuleren met het inzetten van (een mix van) onderstaande instrumenten:
Ruimere mogelijkheden hergebruik als verdienmodel voor sloop t.b.v. de sloopverplichting
Het verruimen van de mogelijkheden voor hergebruik van bebouwing voor niet-agrarische bedrijven betekent dat er geld verdiend kan worden. Nieuw economische dragers vormen een goed verdienmodel voor het financieren van de verplichte sloop van overtollige bebouwing, die niet nodig is voor de nieuwe functie. Sloop van overtollige bebouwing vormt een voorwaarde voor hergebruik. Hierbij is een initiatief uit het veld het investeringsmoment voor eventuele sloop.
Een manier om sloop van gebouwen te stimuleren is een sloopbonusregeling. Een dergelijke sloopbonusregeling is voor geschikt voor het omzetten van de agrarische bestemming naar een bestemming ‘Wonen’. Eigenaren beschouwen de maximale 100 m2 aan opstallen die mag blijven staan bij het omzetten naar een woonbestemming als veel te weinig. Er zijn bijvoorbeeld gebouwen nodig om machines te stallen die nodig zijn voor het onderhoud van de tuin en eventuele agrarische gronden of het hobbymatig houden van dieren. Tevens ontbreekt het vaak aan financiële middelen voor sloop omdat eventuele opbrengsten uit de waardevermeerdering door de bestemmingswijziging pas vrij komen bij een verkoop van de locatie.
De sloopbonusregeling wordt in het nieuwe bestemmingsplan op navolgende wijze verruimd:
daar waar in verhouding veel oppervlakte aan leegstaande stallen gesloopt moet worden om de omvang terug te brengen naar 300 m2 zoeken we naar een oplossing op maat. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat de maximale omvang aan bijgebouwen verhoogd mag worden of via een financiële vergoeding met gelden uit het Landschapsfonds de eigenaar tegemoet gekomen wordt in de sloopkosten;
op een aantal percelen is reeds omgezet naar ‘Wonen’ maar is de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing niet gesloopt. Alle vierkante meters aan (bij)gebouwen hoger dan 100 m2 vallen in het huidige bestemmingsplan onder het overgangsrecht. Om sloop te stimuleren, daar waar nog erg veel verouderde bebouwing aanwezig is, wordt gezocht naar een passende sloopbonusregeling;
Benutten mogelijkheden in ‘Zoekgebied verstedelijking’
De verordening ruimte bevat ook een mogelijkheid voor het realiseren van nieuwe woningen in ‘zoekgebieden verstedelijking’ mits hier een kwaliteitsverbetering tegen over staat die gelijkwaardig is als aan de tegenprestatie die gevraagd wordt bij het oprichten van een ruimte-voor-ruimte woning. In vergelijking met de meeste andere gemeenten in Noord-Brabant is een relatief groot deel van ons buitengebied aangeduid als ‘zoekgebied verstedelijking’. Dit biedt kansen om met het realiseren van nieuwe woningen te komen tot een aanzienlijke verstening. Uiteraard dient wel rekening gehouden te worden met het behoud van zichtlijnen en dienen de extra woningen te passen in het woningbouwprogramma. Weinig eigenaren zijn op de hoogte van deze mogelijkheid en ook bij de gemeente staat deze optie niet altijd scherp op het netvlies. Om sloop te stimuleren gaan we dit instrument beter benutten in de toekomst.
Koppelen sloop aan locaties elders
Door een nieuwe ontwikkeling te koppelen aan de sloop, eventueel op een andere locatie, wordt een impuls gegeven aan de gewenst ontstening van het buitengebied. Waar nodig zullen we partijen bij elkaar brengen met een sloopbehoefte en sloopvraag door onze oren en ogen open te houden. De verwachting is dat het loskoppelen van locaties van sloop en nieuwbouw in de praktijk erg gecompliceerd is. Toch laten we deze mogelijkheid open en proberen dit zo goed mogelijk te faciliteren indien hier behoefte aan is.
Landschapsfonds inzetten voor sloop
Daar waar de verplichte kwaliteitsverbetering op basis van de landschapsinvesteringsregeling (LIR) niet plaats kan vinden op de kavel waar de ontwikkelingsruimte geboden wordt aan niet-agrarische functies bestaat de mogelijkheid te storten in een gemeente Landschapsfonds. Op dit moment worden de gelden die in het Landschapsfonds zitten nog niet concreet ingezet voor kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Het is wenselijk de aankomende tijd een uitvoeringsprogramma op te stellen met projecten die de gemeente graag met deze gelden wil uitvoeren. Het stimuleren van sloop met bovenstaande beleidsinstrumenten is niet overal mogelijk of het heeft niet altijd het beoogde resultaat. We gaan de aankomende tijd bezien of en hoe we (een deel van) deze gelden uit het Landschapsfonds willen koppelen aan sloop van vrijgekomen bedrijfsgebouwen in onze gemeente. Bijvoorbeeld door het opzetten van een sloopsubsidie, waarbij de gemeente zelf geen gelden beschikbaar stelt maar de subsidie financiert uit het landschapsfonds.
Verder wordt opgemerkt dat de landschapsinvestering gelijktijdig met het opstellen van deze beleidsnotitie en het nieuwe bestemmingsplan buitengebied is aangepast ter stimulering van hergebruik en sloop.
Daar waar in de toekomst in Nederland andere instrumenten ontwikkeld worden voor het stimuleren van sloop gaan we bekijken in hoeverre we dergelijke instrumenten ook kunnen toepassen.
3.3 Inzetten planologisch-juridische instrumenten
We gaan een aantal andere planologisch-juridische instrumenten inzetten in de aanpak van leegstand. Er is nog weinig ervaring met het toepassen van deze instrumenten in de aanpak van leegstand in het buitengebied. Deze instrumenten achten wij zeer kansrijk, mede omdat ze passen binnen wetgeving en provinciaal beleid.
Aanduiding ‘VAB’ voor bewoning bedrijfswoning
Veel gestopte agrariërs willen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen in hun huidige bedrijfswoning en hebben voorlopig geen interesse in verkoop van of omschakeling naar een niet-agrarisch bedrijf. Hier is een woonbestemming dus het meest passend. De provincie maakt bezwaar tegen het direct toekennen van de bestemming ‘wonen’ zonder sloop van overtollige bebouwing. In theorie moeten de eventuele gelden uit de waardevermeerdering als gevolg van de omzetting naar een meer courante woonbestemming de sloopkosten dekken. In de praktijk is deze waardevermeerdering niet altijd voldoende. Een nog groter probleem is dat deze gelden pas vrij komen op het moment van verkoop.
Het liefst wil je de sloop dus uitstellen tot overgegaan wordt op een verkoop of op het perceel financiële middelen gegenereerd worden met bedrijvigheid. Alleen door de agrarische bedrijfsbestemming te behouden kan de sloop van overtollige bebouwing in de toekomst worden afgedwongen. We willen in de tussentijd wel regelen dat de agrarische bedrijfswoning mag worden bewoond door de gestopte agrariër in afwijking van het bestemmingsplan. Een dergelijk ‘pauzeknop’ kan juridisch worden geregeld door binnen de agrarische bedrijfsbestemming een aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch–vrijkomende agrarische bebouwing’ op te nemen.
Bij verkoop van de woning of het starten van een niet-agrarisch bedrijf ontstaat er een strijdigheid met het bestemmingsplan. De sloop van overtollige bebouwing (bij een woonbestemming) en/of verplichte kwaliteitsverbetering (bij bedrijvigheid) wordt gekoppeld aan de verplichte bestemmingswijziging.
De sloop wordt gekoppeld aan de verkoop van de woning of gebruik van de bedrijfsgebouwen voor een andere functie dan wonen of agrarisch.
In de planregels wordt voor deze locaties vastgelegd dat het bestaande gebruik is toegestaan en dat de woning mag worden bewoond door de gestopte agrariër. We achten het niet wenselijk met de aanduiding ook verkoop aan derden toe te staan. De kans is groot dat de uitgestelde sloop leidt tot afstel omdat in veel gevallen de toekomstige bewoners de bedrijfsgebouwen alleen gaan gebruiken voor een woonfunctie. Herbouw van de bedrijfswoning of bedrijfsbebouwing of nieuwbouw is tevens niet toegestaan.
Een aantal percelen zijn in het nieuwe bestemmingsplan al voorzien van een dergelijke aanduiding. Tevens is er een binnenplanse afwijking opgenomen zodat ook in die toekomst hier gebruik van gemaakt kan worden.
Het provinciaal beleid verbiedt het direct toekennen van een bestemming ‘bedrijf’ zonder bijbehorende verplichte kwaliteitsverbetering van het landschap en sloop van eventuele overtollige bebouwing. Startende ondernemers hebben vaak al moeite genoeg om het benodigde startkapitaal bij elkaar te krijgen. Een extra financiële last als gevolg van de benodigde kwaliteitsslag is problematisch. Tevens is de toekomst van een startende ondernemer nog onduidelijk. Ook hier willen we graag de kwaliteitsverbetering uitstellen. In dit geval tot zeker is dat de onderneming levensvatbaar is. Het aantal bedrijven dat failliet gaat is het grootste in de eerste vijf jaar dat een ondernemer bestaat. Voor die bedrijven die succesvol zijn biedt het uitstellen van de omzetting met kwaliteitsverbetering als voordeel dat nagedacht kan worden over de toekomst. In de tussentijd kunnen middelen gegenereerd worden uit de startende onderneming voor een bestemmingswijzing met bijbehorende kwaliteitsverbetering of verplaatsing naar een bedrijventerrein.
Het opnemen van een aanduiding in het bestemmingsplan, zoals voor de pauzeknop bij het laten wonen van de gestopte agrariër in de woning, is niet wenselijk. Daar gaat het om een situatie die veranderd door verkoop of het alsnog starten van een niet-agrarisch bedrijf, waarvoor in de toekomst automatisch een bestemmingswijzing nodig is. Terwijl voor startende ondernemingen de kans groot is dat na de proefperiode de situatie niet verandert omdat het bedrijf voorgezet wordt op de locatie. Dan wil je wel een permanente bestemmingswijziging met kwaliteitsverbetering kunnen afdwingen.
De gemeenten Hilvarenbeek en Boxmeer experimenteren met het tijdelijk bestemmen om zo de kwaliteitsverbetering nog even uit te stellen. Gewerkt wordt met een omgevingsvergunning voor tijdelijk afwijkend planologisch gebruik1. Tevens wordt een anterieure overeenkomst afgesloten.
We gaan hier ook graag mee experimenteren. Dit tijdelijk bestemmen houdt in dat de gemeente de ondernemer tijdelijk de ruimte geeft een bedrijf op te starten. De gestopte agrariër blijft er (indien van toepassing) wonen en verhuurt ruimte aan andere startende ondernemers. De bestemming zal daarbij niet gewijzigd worden omdat dit weer tot gevolg heeft dat de waarde van het pand omhoog gaat en dus ook de huurprijs. Dit is uitdrukkelijk niet de bedoeling. Een dergelijke constructie kan ook toegepast worden indien de gestopte agrariër zelf een nieuwe onderneming wil starten maar de verplichte kwaliteitsverbetering nog even wil uitstellen.
De koppeling van de bedrijvigheid aan de verplichte kwaliteitsverbetering moet in tijd niet te ver uit elkaar liggen. We kiezen er voor de vergunning in beginsel voor maximaal 3 jaar te verlenen met een mogelijkheid tot verlenging tot in totaal maximaal 5 jaar. Het Besluit omgevingsrecht (bor) met bijbehorende jurisprudentie biedt ruimte de vergunning te verlengen of voor dezelfde activiteit opnieuw een vergunning te verlenen. Beiden mits de totale tijdsduur van tien jaar niet wordt overschreden. Wij willen op basis hiervan een tussenstap inbouwen (max. 3 jaar, i.b. te verlengen tot max. 5 jaar). Binnen deze termijn zal het bedrijf moeten bewijzen dat het levensvatbaar is en dient de ondernemer de keuze maken tussen verplaatsen naar een bedrijventerrein of de bestemming permanent wijzigen (met bijbehorende uitgestelde kwaliteitsverbetering van het landschap en sloop van overtollige bebouwing).
Tijdelijke vergunning voor verkoop
Op dit moment is het voor potentiele kopers pas mogelijk een hypotheek te krijgen als het bestemmingsplan vastgesteld is die voorziet in de nieuwe functie. Een tijdelijke vergunning biedt onvoldoende rechtszekerheid over de juridische houdbaarheid van het toekomstige gebruik (met bijbehorende zekerheid omtrent de waarde van het perceel als onderpand voor de lening). Op dit moment loopt er een experiment in de gemeente Deurne met Rabobank Peelrand Zuid voor ruimere regels rond de hypotheekverstrekking. Daar waar dit experiment -of andere pilots- te zijner tijd leidt tot mogelijkheden passen wij die graag toe voor onze gemeente.
Het inzetten van nieuwe instrumenten bij de aanpak van leegstand vraagt om periodieke evaluatie. Aan de hand van eigen ervaringen en ervaringen elders gaan we deze instrumenten fine tunen. De aanpak van leegstand is een organisch proces, waarbij wij ons lerend opstellen. Indien een instrument niet werkbaar blijkt te zijn is het tijdig aanpassen van het beleid gewenst. Dit kan noodzakelijk zijn als bijvoorbeeld de bestemmingswijziging met bijbehorende kwaliteitsverbetering uitblijft of na bestemmingswijziging de kwaliteitsverbetering niet wordt gerealiseerd.
Hoofdstuk 4. Kwalitatief kader
4.1 Naar een kwalitatief kader
In voorgaande hoofdstukken is aangegeven dat we openstaan voor ontwikkelingen in het buitengebied, mits dit passend is in het gebied. Om medewerking te verlenen aan initiatieven in het buitengebied in VAB’s heeft de gemeenteraad verzocht om VAB-beleid op te stellen met randvoorwaarden voor functiewijzigingen of hergebruik van agrarisch vastgoed.
De huidige Structuurvisie Buitengebied biedt onvoldoende kaders en is te globaal voor een goede beoordeling van verzoeken die niet passen in het bestemmingsplan. Deze verzoeken vragen om brede afweging om zo tot een voldragen standpunt te komen. Tevens bevat de Structuurvisie Buitengebied te weinig basis voor het meegeven van kaders die zowel eigenaren als potentiele kopers houvast bieden in hun zoektocht naar een passende herbestemming, daar waar nog geen concreet idee is.
Het ambtelijk apparaat heeft behoefte aan meer grip op de wijze waarop een afweging op maat gemaakt kan worden. Echter, de samenleving verandert voortdurend. Ontwikkelingen volgen elkaar in snel tempo op en dit blijft een continu proces. Het opstellen van beleid met welke functies we wel en niet toestaan, onder welke voorwaarden en in welke omvang werkt te verstarrend. Daarom is een afwegingskader opgesteld waarmee continu meebewogen kan worden met de dynamiek van het buitengebied en huidige en toekomstige visie op ontwikkelingen in het buitengebied.
Ontwikkelingen moeten voldoen aan een aantal basisprincipes, te weten:
Er is een stappenplan opgesteld waarin deze basisprincipes nader uitgewerkt en aangevuld zijn. Het betreft een kwalitatief kader waarin maatwerk centraal staat. Het is geen nieuwe ‘wet’ met harde randvoorwaarden maar dient als hulpmiddel op een afweging op maat te maken.
Het afwegingskader voorziet in de behoefte aan de voorkant meer inzicht te verschaffen in hoe de gemeente omgaat met ruimtelijke initiatieven op vrijkomende agrarische locaties. Het is een hulpmiddel voor het beoordelen van initiatieven of het meegeven van kaders, daar waar initiatiefnemers nog zoekende zijn. Tevens is het een instrument voor het motiveren waarom medewerking wordt verleend en onder welke voorwaarden of we geen medewerking verlenen. Zowel initiatiefnemers als de omgeving van de potentiële ontwikkellocatie weten daarmee wat het ruimtelijke perspectief is. Het afwegingskader is zo ingestoken dat het dermate dynamisch is dat het kader ook geschikt is voor onvoorziene- en innovatieve ontwikkelingen op vrijkomende agrarische bebouwing.
De beoordeling van initiatieven of het meegeven van kaders, daar waar nog geen concreet idee is, vindt plaats in verschillende stappen van grofmazig naar steeds fijnmaziger.
Het stappenplan ziet er als volgt uit:
In navolgende paragrafen is per stap uiteengezet welke vragen beantwoord moeten worden. Daar waar nodig is een nadere toelichting opgenomen.
Hoofdstuk 5. Vertaling naar het bestemmingsplan
5.1 Beperkingen bestemmingsplan als instrument
Vanuit het oogpunt van flexibiliteit met bijbehorende vermindering van regeldruk en kortere proceduretijd is het wenselijk de extra ontwikkelingsruimte, zoals verwoord in deze beleidsnotitie, zo veel mogelijk te vertalen in het nieuwe bestemmingsplan.
Echter lenen bestemmingsplannen zich slechts beperkt voor het snel anticiperen op de ontwikkelingen omdat:
Daarbij wordt opgemerkt dat het verschil in doorlooptijd van een wijzigingsplan ten opzichte van een partiële herziening slechts de tijd is dat een partiele herziening ter vaststelling naar de raad gaat. Doorgaans is niet de procedure de grootste bottleneck maar zit de meeste tijd in het voortraject waarin verzoeken worden beoordeeld en de diverse belangen worden afgewogen.
5.3 Binnenplans versus buitenplans
Bestemmingsplannen met bijbehorende flexibiliteitsbepalingen lenen zich vooral voor het faciliteren van standaard situaties. Kaders die leiden tot ‘eigenlijk altijd medewerking met hooguit enkele randvoorwaarden’ kunnen prima vertaald worden in het bestemmingsplan.
Voor het nieuwe bestemmingsplan buitengebied is gezocht naar generieke bestemmingsregels voor functieverandering die op een groot deel van de locaties passend in de toegestane omvang. Dit heeft zich vertaalt in diverse mogelijkheden voor hergebruik bij recht toe te staan en middels afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden. Hiermee wordt voorzien in het bieden van snelheid daar waar dit mogelijk is. Verder voorziet het in de behoefte aan planologische stabiliteit en helderheid over waar de gemeente in ieder geval medewerking aan wil verlenen en onder welke voorwaarden.
Ontwikkelingen die om maatwerk vragen worden buitenplans mogelijk gemaakt. Het stappenplan uit deel C van deze beleidsnotitie vormt een hulpmiddel voor het maken van een afweging op maat van die verzoeken die de standaardmogelijkheden van het bestemmingsplan te boven gaan.
De Omgevingswet gaat juridische opties bieden procedures te vereenvoudigen. Via afwijkingscriteria, vastgelegd in het Omgevingsplan, kan het eenvoudiger worden gemaakt om nieuwe functies aan VAB’s toe te kennen. Maar met de mogelijkheid een afweging op maat te maken. Daarnaast komen er ook meer mogelijkheden voor het gebruik van andere type instrumenten zoals een 'meldingsplicht' of 'gelijkwaardigheidsregels'. Ook kan met het inwerkingtreden van de Omgevingswet de bevoegdheid om functies te wijzigen of te veranderen door de gemeenteraad gedelegeerd worden aan het college.
Hoofdstuk 6. Regie en handhaving
6.1 Managen van verwachtingen en vastleggen afspraken
Het nieuwe beleid richt zich op maatwerk, kwalitatieve randvoorwaarden en het toepassen van andere instrumenten zoals tijdelijk bestemmen. De keerzijde hiervan is dat vooraf niet altijd even duidelijk is voor omwonenden en bedrijven wat er ter plaatse wel of niet kan komen of is toegestaan. Het vraagt in meer vertrouwen in elkaar en de overheid. Tevens dient er extra aandacht te zijn voor het ‘managen van de verwachtingen’ en het vooraf maken van duidelijke afspraken. Niet alleen richting ondernemer maar ook voor het creëren van draagvlak vanuit de omgeving.
Het is noodzakelijk afspraken te maken over wat de eindsituatie is die nog passend is in het buitengebied en wanneer een bedrijf dat wil doorgroeien moet verplaatsen naar een bedrijventerrein. Dit is belangrijk omdat het risico van ruimer beleid is, dat een bedrijf klein begint en uiteindelijk uitgroeit tot een bedrijf wat eigenlijk thuishoort op een bedrijventerrein. Verplaatsing naar en bedrijventerrein is financieel lastig als het bedrijf te groot is geworden.
Bij het tijdelijke bestemmen is extra aandacht nodig voor het vastleggen van afspraken over onder andere de duur, het gebruik, de inrichting, en de wijze waarop de ruimte na het tijdelijk benutten weer wordt teruggegeven. Het succes van het tijdelijk bestemmen én in de toekomst alsnog afdwingen van de kwaliteitsverbetering hangt hier van af. Het is verstandig gedurende periode dat een functie tijdelijk wordt toegestaan met regelmaat te communiceren over de tijdelijke aard van het initiatief en de wederzijdse afspraken hierover.
Het is belangrijk dat afspraken juridisch geborgd worden. Dit kan door het opnemen van voorwaardelijke verplichtingen in het bestemmingsplan of het vastleggen van voorwaarden in de omgevingsvergunning. Bijvoorbeeld dat er eerst gesloopt moet worden voordat er gebouwd kan worden of dat een perceel conform het landschapsplan ingericht moet worden.
Als extra juridische borging wordt naast een publiekrechtelijk traject ook altijd een anterieure overeenkomst onder een initiatief gelegd. Hierin worden afspraken vastgelegd over onder meer het verhaal van de kosten, de invulling en uitvoering van de landschapsinvesteringsregeling en de vergoeding van planschade. Met het tekenen van de overeenkomst door de initiatiefnemer is helder dat de initiatiefnemer op de hoogte is van de afspraken en er mee akkoord gaat. Ook afspraken over de tijdelijkheid kunnen hierin vastgelegd worden. Er dient een ‘kettingbeding’ opgenomen te worden zodat de overeengekomen tegenprestaties ook blijven gelden voor nieuwe eigenaren van de locatie. Het is belangrijk deze overeenkomst af te sluiten voor overgegaan wordt tot herbestemming. Na het toestaan van de bestemmingswijziging is zo’n overeenkomst niet meer af te dwingen.
Ook wordt het steeds belangrijker we stelselmatig controleren, effectief handhavend optreden en dat op een voorspelbare en evenwichtige wijze doen. Het stellen van randvoorwaarden en opnemen van voorwaardelijke verplichtingen heeft alleen zin als ze achteraf gecontroleerd worden. Met name de realisatie van de kwaliteitsverbetering zoals sloop en landschappelijke inpassing vraagt om een controle van de uitgevoerde werkzaamheden. Ideaal is om deze controle op verschillende momenten uit te voeren, bijvoorbeeld bij oplevering, een jaar later en bijvoorbeeld 5 jaar later. Deze laatste om ook de instandhouding van aangelegde beplantingen te kunnen beoordelen.
Bij het niet nakomen van afspraken kunnen zowel bestuursrechtelijke als privaatrechtelijke middelen ingezet worden om te zorgen dat afspraken ook na worden gekomen. Handhaving is beter uit te leggen richting eigenaar en ligt politiek minder gevoelig als middels het vooraf tekenen van de anterieure overeenkomst duidelijk is dat de initiatiefnemer exact op de hoogte is van de gemeente afspraken en er ook mee akkoord is gegaan. Het nieuwe beleid vraagt om een rechte rug bij concrete besluiten en effectieve handhaving.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-74732.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.