Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Gouda houdende regels omtrent de heffing en invordering van parkeerbelastingen (Verordening parkeerbelastingen 2020, versie 1 maart 2020)

De raad van de gemeente Gouda;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 januari 2020,

 

gelet op artikelen 216 en 255 van de Gemeentewet, artikel 26 van de Invorderingswet 1990 alsmede de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990;

 

besluit tot vaststelling van:

 

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2020,

versie 1 maart 2020

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a)

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • b)

    motorvoertuig:hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;

  • c)

    houder: degene op wiens naam het motorrijtuig ten tijde van het parkeren in het kentekenregister, bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, was ingeschreven;

  • d)

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, centrale computer en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • e)

    betaald parkeerplaats: een parkeerplaats welke is aangeduid met het (zonale) bord BW111 (handje/muntje) (publicatie 134 van het CROW, Richtlijnen parkeerbebording) en/of op de straat of stoep een tegel met daarop een handje/muntje;

  • f)

    parkeermetervak: een parkeerplaats ten aanzien waarvan het parkeren wordt geregeld door een individuele parkeermeter;

  • g)

    dagkaart: een bewijs waarmee het is toegestaan te parkeren op parkeerplaatsen gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 24 uur;

  • h)

    gehandicaptenparkeerplaats: een parkeerplaats waar alleen geparkeerd mag worden met een geldige gehandicaptenparkeerkaart;

  • i)

    vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerplaatsen.

  • j)

    centrale computer: een computer van de gemeente dan wel een computer van het bedrijf of de instantie waarmee de gemeente Gouda een overeenkomst heeft gesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een telefoon of ander communicatiemiddel.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:

  • a.

    een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.

  • 2.

    Als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het voertuig, met dien verstande dat:

      • 1e.

        als een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overlegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het motorvoertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd;

      • 2e.

        als blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

  • 3.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 5 Wijze van heffing

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.

Artikel 6 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon of ander communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

Artikel 7 Termijnen van betaling

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen een maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon of ander communicatiemiddel inloggen op de centrale computer.

  • 3.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.

  • 4.

    Een naheffingsaanslag moet terstond worden betaald.

Artikel 8 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Artikel 9 Kosten

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 64,50.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van de parkeerbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.

Artikel 12 Overgangsrecht

  • 1.

    De ‘Verordening parkeerbelastingen 2020’ van 11 december 2019 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 13, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op

    • a.

      de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

    • b.

      Na die datum verleende vergunningen voor het parkeren van een voertuig waarvan de aanvraag voor die datum is ingediend.

  • 2.

     

  • 3.

     

Artikel 13 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 maart 2020.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening parkeerbelastingen 2020, versie 1 maart 2020'.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 29 januari 2020.

De raad der gemeente voornoemd,

griffier

mr. drs. E.J. Karman-Moerman

voorzitter

mr. drs. P. Verhoeve

Bijlage 1: TARIEVENTABEL behorende bij VERORDENING PARKEERBELASTINGEN 2020, versie 1 maart 2020

 

Onderdeel I: Tarief van de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a:

 

  • 1.

    De tarieven voor het parkeren op betaald parkeerplaatsen en in parkeermetervakken bedragen per 1 maart 2020:

 

Sector

Tarief per uur

Tarief per kalenderdag

1

€ 4,00

€ 15,00

2

€ 2,00

€ 10,00

3

€ 2,00

€ 10,00

4

€ 2,00

€ 8,00

5

€ 2,00

€ 8,00

6

€ 2,00

€ 5,00

 

  • 2.

    Het tarief voor een bezoekerskaart als bedoeld in artikel 3, lid 3 van de Parkeerverordening voor het parkeren op een parkeerplaats bedraagt per uur € 1,00.

 

Onderdeel II: Tarief van de belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, voor een vergunning.

 

Het tarief voor een vergunning voor het parkeren op bepaalde wegen of gedeelten van wegen, bedraagt:

  • 1.

    voor een vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder a, van de Parkeerverordening (bewonersvergunning):

    • -

      1e vergunning: per jaar € 156,--;

    • -

      2e vergunning: per jaar € 228,--;

  • 2.

    voor een vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder b en h, van de Parkeerverordening (bedrijfsvergunning):

    • -

      maandag t/m vrijdag: per jaar € 372,--;

    • -

      maandag t/m zaterdag: per jaar € 456,--;

  • 3.

    voor een vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder c, van de Parkeerverordening (bedrijfsvoeringsvergunning):

    • -

      per jaar € 1.200,--;

  • 4.

    voor een vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder d, van de Parkeerverordening (mantelzorgvergunning):

    per jaar € 60,--;

  • 5.

    voor een vergunning als bedoeld in artikel 3, lid 2, onder f, van de Parkeerverordening (autodatevergunning):

    • -

      per jaar € 156,--;

  • 6.

    voor een parkeerterreinvergunning als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening:

    • -

      bestemd voor sector 4 en 5 per jaar € 780,--;

    • -

      bestemd voor sector 6 per jaar € 480,--;

  • 7.

    voor een bewonersparkeerterreinvergunning als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening:

    • -

      per jaar € 480,--;

  • 8.

    voor een verhuisvergunning als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening:

    voor 4 maanden € 52,--;

  • 9.

    voor een bezoekersregeling als bedoeld in het Uitvoeringsbesluit parkeerverordening:

    per uur € 1,00.

Behorende bij het raadsbesluit van 29 januari 2020.

 

griffier

mr. drs. E.J. Karman-Moerman

 

voorzitter

mr. drs. P. Verhoeve

Naar boven