Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Best

Inleiding

De gemeente wil dat iedere leerling een passende plek in het onderwijs heeft en dat deze ook bereikbaar is. We stimuleren de zelfredzaamheid van de leerling. Dat betekent dat we met het leerlingenvervoer kijken naar wat kinderen wel zelf kunnen in plaats van wat ze niet kunnen.

 

In sommige gevallen kunnen kinderen echter niet zelfstandig naar school. Als er aan bepaalde criteria is voldaan, kunnen ouders een beroep doen op leerlingenvervoer. De grondslag hiervoor is de Verordening leerlingenvervoer gemeente Best (hierna: de verordening). Daarin staat wanneer iemand in aanmerking komt voor een vergoeding van de vervoerskosten van en naar school.

 

Op weg naar zelfstandig reizen

Centraal in de beoordeling van een aanvraag voor vergoeding van de vervoerskosten voor de leerling en eventueel zijn of haar begeleider, staan de mogelijkheden van de leerling. Bij het bepalen van de vervoersondersteuning wordt het maatwerkprincipe gehanteerd. Dit houdt in dat er naar de situatie van de individuele leerling wordt gekeken. De vraag bij dit alles is wat voor de leerling de meest geschikte en maximaal haalbare oplossing is. Het uitgangspunt is dat de leerling zelfstandig naar school reist. Deskundigen vanuit het onderwijs en bijvoorbeeld de jeugdzorg of het OndersteuningsTeam Bestwijzer (OTB) hebben een rol bij het bepalen of leerlingen zelfstandig kunnen reizen.

 

De toepassing van de verordening kent twee centrale uitgangspunten:

  • 1.

    Zelfstandigheid van de leerling:

    Wij willen dat kinderen opgroeien tot burgers die zelfstandig participeren in de samenleving. De verordening stimuleert het zelfstandig leren reizen van kinderen.

  • 2.

    Ouders regelen de begeleiding zelf:

    Het reizen te voet, met de fiets of met het openbaar vervoer, indien nodig onder begeleiding van een volwassene, heeft altijd de voorkeur boven aangepast vervoer per taxi of taxibusje. Het doel is dat de leerling zelfstandig leert deelnemen aan de samenleving. Het begeleiden van het kind in de weg daar naartoe maakt deel uit van het ouderschap. Ouders hebben daarin een eigen verantwoordelijkheid. Medische problemen, studie, werk van ouders en gezinssamenstelling maakt ouders niet minder verantwoordelijk dan ouders van kinderen die geen belemmeringen hebben.

Recht op leerlingenvervoer

Leerlingen hebben (samengevat) recht op leerlingenvervoer als:

  • zij naar een van de volgende scholen gaan: een school voor speciaal onderwijs, speciaal basisonderwijs of speciaal voortgezet onderwijs en waarbij de school een advies afgeeft;

  • hun basisschool meer dan 6 km van hun woonplaats verwijderd is;

  • als zij op een reguliere school zitten en vanwege hun lichamelijke, verstandelijke of zintuiglijke handicap niet in staat zijn om zelfstandig naar school te gaan.

Vergoedingen voor de leerling

Als een leerling recht heeft op leerlingenvervoer, is het uitgangspunt volgens de verordening als volgt:

  • eerst wordt gekeken of een kind met gebruik van eigen vervoer (fiets of bromfiets) kan reizen, al dan niet met begeleiding. Ook het kind met eigen auto brengen en halen is een mogelijkheid van eigen vervoer;

  • als dit niet mogelijk is, wordt gekeken naar de mogelijkheden om met het openbaar vervoer te reizen, al dan niet met begeleiding;

  • pas als eigen vervoer en openbaar vervoer niet mogelijk blijken, komt een kind in aanmerking voor aangepast vervoer.

Aangepast vervoer

Pas als een leerling ook niet onder begeleiding kan reizen, kan het college beslissen om het aangepast vervoer te bekostigen. In de praktijk betekent dat het vervoer met taxibusjes.

 

Leeftijd is geen reden om in aanmerking te komen voor het vervoer in taxibusjes. Ook is het niet zo dat een leerling met een stoornis of handicap automatisch aangepast vervoer krijgt. Alleen als vanuit verklaringen van deskundigen en school blijkt dat een kind niet in staat is – ook niet onder begeleiding – te reizen, dan moet de gemeente voorzien in aangepast vervoer. Dat betekent dat ook kinderen die vanuit hun levensbeschouwing of geloof naar een andere school gaan geen recht hebben op taxivervoer.

 

Adviezen van deskundigen

Wanneer onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheid van de leerling om (eventueel met begeleiding) met het openbaar vervoer te reizen of de mogelijkheid van ouders om het kind te begeleiden in het openbaar vervoer, kan het college besluiten om advies in te winnen bij deskundigen. Er wordt in ieder geval altijd een advies van de betrokken school ingewonnen.

Artikel 1 Vaststellen van de afstand

Voor het bepalen van de afstand tussen het woonadres en het schooladres, dan wel opvangadres of stagelocatie maakt het college gebruik van de ANWB-routeplanner. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de optie ‘kortste route’ vanaf de woning dan wel opstapplaats naar de school. Op basis daarvan wordt de kilometerafstand vastgesteld. Het door deze routeplanner uitgerekende aantal kilometers is voor het college altijd uitgangspunt bij de beoordeling van de aanvraag en voor bekostiging van leerlingenvervoer.

 

Tot en met 6 km wordt uitgegaan van de fietsafstand indien de leerling niet vanwege handicap of beperking is aangewezen op aangepast vervoer of auto. Vanaf 6 km wordt ook bij de fietsroute uitgegaan van de autoafstand, of van de autoafstand indien leerling aangewezen is op aangepast vervoer of auto.

Artikel 2 Vaststellen van de reistijd

Het vaststellen van de reistijd en de kosten per openbaar vervoer vindt plaats op basis van de Reisinformatiegroep, via 0900-9292 of www.9292ov.nl. Voor het vaststellen van de reistijd per aangepast vervoer wordt de vervoerder geraadpleegd.

Artikel 3 Co-ouderschap

Indien er sprake is van co-ouderschap dienen beide ouders een aanvraag in te dienen in hun eigen gemeente. Beide aanvragen worden getoetst aan de daar geldende verordening leerlingenvervoer en worden alleen gehonoreerd als er sprake is van regelmaat en structuur in het verblijf op beide adressen.

Artikel 4 Begeleiding

In de verordening is de mogelijkheid opgenomen om niet alleen de vervoerskosten van de leerling maar ook die van een begeleider te vergoeden. Hierbij kan het gaan om de kosten van het openbaar vervoer of om het beschikbaar stellen van een zitplaats in een taxi(busje) voor de begeleider. De ouders zijn verantwoordelijk voor het organiseren van de begeleiding. Wanneer zij door ziekte of anderszins tijdelijk de begeleiding niet op zich kunnen nemen, dienen zij zelf alternatieve begeleiding te organiseren. Dat geldt ook als ouders hun kind zelf naar school brengen met de auto, fiets of bromfiets.

 

Uitgangspunt is dat leerlingen tot en met 10 jaar gebruik maken van de fiets of het OV met begeleiding en ouder dan 10 jaar reizen zonder begeleiding. Het college zal de persoonlijke omstandigheden van de gezinnen bij de beoordeling meewegen. Hiervoor zijn een aantal omstandigheden geformuleerd waarin ouders vrijgesteld worden van het begeleiden van hun kind naar school.

 

Om te beoordelen of begeleiden onmogelijk is of dat een gezin ernstig wordt benadeeld als ze moet zorgen voor de begeleiding van een kind naar (speciale scholen voor) basisonderwijs of het speciaal onderwijs, zijn onderstaande criteria opgesteld. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat wordt voldaan aan het voor de onderwijssoort geldende afstandscriterium.

 

Van ouders wordt geen begeleiding verlangd, indien:

  • Een alleenstaande ouder kan aantonen dat begeleiding niet mogelijk is omdat er sprake is van begeleiding van meerdere kinderen van 10 jaar of jonger naar en van verschillende scholen op of omstreeks dezelfde tijd;

  • Een alleenstaande ouder kan aantonen dat er in verband met twee of meer andere niet schoolgaande kinderen er geen beroep kan worden gedaan op een ander voor de begeleiding van het schoolgaande kind of verzorging van de niet-schoolgaande kinderen;

  • Er is sprake van structurele medische redenen die belemmeren om te begeleiden.

Artikel 5 Aangepast vervoer op basis van handicap

In dit geval gaat het om leerlingen die, gelet op hun lichamelijke, verstandelijke, psychische of zintuiglijke handicap, niet in staat zijn (ook niet onder begeleiding) van het openbaar vervoer gebruik te maken. Ouders die aanspraak willen maken op aangepast vervoer, dienen bij de aanvraag een verklaring met bewijsstukken mee te zenden, waarin wordt onderbouwd waarom voor de leerling aangepast vervoer noodzakelijk is. Het gaat om de volgende bewijsstukken:

  • een verklaring van een behandelend arts, specialist of andere deskundige over de aard van de handicap van de leerling en waarin de (on)mogelijkheid van de leerling is beschreven met betrekking tot het reizen per fiets of openbaar vervoer met of zonder begeleiding. Deze verklaring is vereist bij de aanvraag. Daarnaast zal bij de overstap naar een ander schooltype of bij de overgang van speciaal onderwijs naar voortgezet speciaal onderwijs een dergelijke verklaring moeten worden overlegd;

  • een verklaring van de directeur van de school, waaruit blijkt welke vorm van vervoer voor de leerling wenselijk is. Hiervoor wordt altijd het formulier 'schoolverklaring' gebruikt van het desbetreffende schooljaar.

Zonder deze bewijsstukken kan een aanvraag niet in behandeling worden genomen. Het college behoudt zich het recht voor om nader medisch advies op te vragen als zij van mening is dat het vervoersadvies onvoldoende is onderbouwd. Er kan ook een advies worden gevraagd over de mogelijkheden om de zelfredzaamheid te vergroten. Het is mogelijk een proefperiode in te stellen waarin de leerling zelfstandig reizen uitprobeert. De kosten van dit medische advies zijn voor rekening van de gemeente. Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening dienen betrokkenen medewerking te verlenen aan dit onderzoek.

Artikel 6 Advies van deskundigen

Bij alle aanvragen leerlingenvervoer (oude en nieuwe) m.b.t. aangepast vervoer wordt een extern onderzoek door deskundigen1 uitgevoerd. Dit onderzoek kan achterwege blijven als evident duidelijk is dat een leerling vanwege beperkingen niet zelfstandig naar school kan reizen. Bij alle overige aanvragen, namelijk voor vergoeding van openbaar vervoer, fietsvergoeding of eigen vervoer, wordt in principe geen extern onderzoek uitgevoerd, tenzij op grond van de verordening niet duidelijk is of de leerling hier recht op heeft. Wel wordt in alle gevallen een schoolverklaring gevraagd.

 

De beslissing welk vervoer passend is voor een leerling wordt gebaseerd op het extern deskundig advies. Bij het inwinnen van het externe advies wordt tevens verzocht een inschatting te maken of het advies naar verwachting de komende jaren ongewijzigd blijft of dat er jaarlijks opnieuw een inschatting gemaakt moet worden. Het deskundig onderzoek kan ook worden gevraagd om een advies te verkrijgen over de proefperiode zoals genoemd in artikel 5.

Artikel 7 De rol van het samenwerkingsverband

Als een kind op school extra ondersteuning nodig heeft, komt het samenwerkingsverband in beeld. Wanneer een school problemen heeft met het bieden van de juiste ondersteuning aan een leerling kan het samenwerkingsverband ingeschakeld worden. Zij bezitten zowel de expertise als de middelen om extra ondersteuning te bieden aan de school. Wanneer het een school niet lukt om de leerling voldoende te ondersteunen, kan het samenwerkingsverband de leerling toelaten tot een school voor (voortgezet) speciaal (basis-)onderwijs middels een toelaatbaarheidsverklaring.

 

Het wisselen van school hangt vaak samen met de vraag om leerlingenvervoer. Wanneer het samenwerkingsverband een toelaatbaarheidsverklaring heeft afgegeven, of een advies heeft gegeven voor een andere reguliere basisschool, wordt gesteld dat de aangewezen school de dichtstbijzijnde toegankelijke school is. Als de leerling daarnaast voldoet aan de andere, in de verordening genoemde bepalingen, kan leerlingenvervoer toegekend worden.

 

De school volgt de ontwikkelingen van de leerling en informeert de ouders hierover. Als er ontwikkelingen of veranderingen worden gesignaleerd die invloed hebben op de mogelijkheden van de leerling om zelfstandig te reizen, moet dit aan de gemeente worden bekendgemaakt.

Artikel 8 Hoogte drempelbedrag

De gemeente kan ouders van een leerling die een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs bezoekt een eigen bijdrage in rekening brengen. De bijdrage is gekoppeld aan de door de gemeente vastgestelde kilometergrens, dat wil zeggen de afstand van de woning tot de school waarboven aanspraak kan bestaan op leerlingenvervoer. In de verordening is deze grens vastgesteld op zes kilometer. De eigen bijdrage is dan gelijk aan de kosten van het openbaar vervoer over deze afstand van zes kilometer. Wanneer de afstand tussen van de woning tot de school minder dan zes kilometer bedraagt, dienen ouders het vervoer zelf te regelen, tenzij dit op grond van de wet of het lokale beleid niet van ouders gevergd kan worden.

 

Daarnaast vraagt de gemeente een bijdrage aan ouders van leerlingen die een school voor basisonderwijs bezoeken die meer dan 20 kilometer van de woning is gelegen. Deze bijdrage is afhankelijk van de draagkracht en wordt per gezin geheven.

 

Het drempelbedrag wordt gehanteerd als het inkomen van ouders tezamen meer bedraagt dan een bepaald bedrag. Dit bedrag is gelijk aan de richtlijn die jaarlijks (maart) door de VNG wordt opgesteld.

Artikel 9 Financiële draagkracht

Indien de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs (zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs) meer dan 20 km bedraagt, wordt de vastgestelde bekostiging verminderd met een van de financiële draagkracht van de ouders afhankelijk bedrag. In geval het college in plaats van bekostiging in geld toe te kennen het vervoer zelf verzorgt dan wel doet verzorgen, en de afstand van de woning naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school voor basisonderwijs meer dan 20 km bedraagt, betalen de ouders een van de financiële draagkracht afhankelijke bijdrage tot ten hoogste het bedrag van de kosten van het vervoer.

 

De hoogte van de financiële draagkracht en het bedrag van de eigen bijdrage zijn gelijk aan de richtlijn die jaarlijks (maart) door de VNG wordt opgesteld.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Het college kan van één of meer artikelen afwijken als het daaraan vasthouden voor belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.

 

03-12-2019,

Burgemeester en wethouders van Best,

Hans Ubachs

Burgemeester

Ceciel Noordman

Secretaris

Naar boven