Gemeenteblad van Weesp
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Weesp | Gemeenteblad 2020, 41711 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Weesp | Gemeenteblad 2020, 41711 | Beleidsregels |
Nota reserves en voorzieningen Weesp 2020
Met ingang van de Begroting 2021 wordt deze nota reserves en voorzieningen Weesp 2020 toegepast. Deze nota is de verdere uitwerking van artikel 10 van de door de raad op 8 juni 2017 vastgestelde financiële verordening gemeente Weesp 2017. Deze nota is vastgesteld door de raad op 6 februari 2020 en vervangt de Nota reserves en voorzieningen 2010.
De nota reserves en voorzieningen geeft het kader voor het handelen bij het instellen, muteren en opheffen van bestemmingsreserves en voorzieningen. Het onderscheid tussen reserves en voorzieningen is vooral ingegeven door de vrijheid waarmee deze middelen kunnen worden ingezet. Reserves kunnen door het bestuur naar wens worden ingesteld of opgeheven, bij voorzieningen is dat niet het geval.
De regels voor bestemmingsreserves en voorzieningen zijn opgenomen in het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (BBV). Daarnaast geeft de commissie BBV nadere richtlijnen voor de toepassing van het BBV. De wetgeving als zodanig wordt niet in deze nota genoemd. Deze nota heeft uitsluitend een functie als uitwerking en toepassing van die verslaggevingsregels waar sprake is van een keuzemogelijkheid en verder waar dat wenselijk en mogelijk is. Dat betekent dat op de punten die in deze nota niet genoemd worden het BBV direct gevolgd wordt.
Het BBV maakt bij reserves onderscheid tussen de algemene reserve en bestemmingsreserves. Gegeven het BBV kan er maar één algemene reserve bestaan. Het kader voor de omgang met de algemene reserve als buffer wordt separaat gesteld via de Nota risicomanagement en weerstandsvermogen 2020. Alle andere reserves dan de algemene reserve zijn bestemmingsreserves en daarover gaat dit beleidskader voor wat betreft de reserves. Het BBV geeft op zich geen nadere regels die beperkingen opleggen aan het instellen van bestemmingsreserves. Wel moet vaststaan dat sprake is van een specifieke bestemming, of anders gezegd, de bestemmingsreserve moet een bepaald doel dienen.
Het BBV is op het vlak van voorzieningen wel veel specifieker. Voorzieningen moeten worden gevormd:
een voorziening kan worden gevormd voor kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren. Deze gedaante van een voorziening wordt ook wel aangeduid als een egalisatievoorziening zoals die voor kosten van groot onderhoud.
Deze nota is een actualisatie van de nota reserves en voorzieningen 2010.
In de nota worden uitgangspunten van het beleid in een apart hoofdstuk weergegeven. In het daarop volgende hoofdstuk worden de uitgangspunten nader toegelicht. Dat gebeurt in een algemeen deel en een specifiek deel voor de beleidsuitgangspunten afzonderlijk. Een lijst met definities is opgenomen als bijlage 1.
Systeemreserves worden door de raad ingesteld met een standaard instellingsduur van vier jaar, het instellingsjaar niet meegerekend. Van deze instellingsduur wordt afgeweken als de systeemreserve een financieringsreserve betreft. In het besluit tot instelling worden het instellingsjaar en het jaar waarin opheffing plaats vindt genoemd. Het jaar waarin opheffing plaats vindt is het jaar van instelling plus vier. Jaarlijks wordt getoetst of de reserve nog aan het doel en de vereisten voldoet.
Overige bestemmingsreserves worden door de raad ingesteld met een standaard instellingsduur van twee jaar, het instellingsjaar niet meegerekend. Van deze duur wordt afgeweken als de reserve een spaardoel heeft. In het besluit tot instelling worden het instellingsjaar en het jaar waarin opheffing plaats vindt genoemd. Het jaar waarin opheffing plaats vindt is het jaar van instelling plus twee. Jaarlijks wordt getoetst of de reserve nog aan het doel en de vereisten voldoet.
Bij de jaarstukken worden aan de raad geen voorstellen gedaan voor het instellen van nieuwe bestemmingsreserves. Het instellen van nieuwe bestemmingsreserves gebeurt bij de begroting of bij een afzonderlijk besluit gedurende het begrotingsjaar, maar dat laatste alleen als omvang, urgentie of het belang een specifieke behandeling rechtvaardigen.
2.1.2 Instellen van bestemmingsreserves
Overige bestemmingsreserves vallen automatisch vrij bij de jaarstukken als de omvang daarvan gedaald is tot minder dan € 10.000. Verder vallen overige bestemmingsreserves automatisch vrij in het opheffingsjaar. Deze bepaling is niet van toepassing op reserves met een spaardoel. In alle gevallen wordt bij de bepaling van de omvang van de vrijval rekening gehouden met daadwerkelijk bestaande financiële verplichtingen.
2.2.3 Muteren van voorzieningen
Voorzieningen die door het college zijn gevormd ter dekking van risico’s worden tenminste jaarlijks geactualiseerd bij de opmaak van de jaarstukken. Ingeval de raming van het te verwachten verlies of de verplichting wordt verlaagd of naar nihil wordt gebracht dan leidt een verlaging altijd tot gedeeltelijke of gehele vrijval.
3 Algemene toelichting op het beleid
Bij de formulering van financieel beleid inzake reserves en voorzieningen is een tweedeling te maken. Het vormen van reserves is wettelijk gezien nauwelijks aan grenzen gebonden. De beleidsvrijheid is hier optimaal. Dat in tegenstelling tot het vormen van voorzieningen, waar de wet dwingend is. De keuzevrijheid beperkt zich hier slechts tot de vraag of lasten wel of niet geëgaliseerd moeten worden.
Voor deze beleidsnota betekent het dat deze overwegend gericht is op reservevorming.
De belangrijkste functie van een bestemmingsreserve is dat deze dient om middelen voor een langere termijn dan één jaar vast te houden ter financiering van specifieke door de gemeenteraad bepaalde doelen.
Door het instellen en aanhouden van reserves worden middelen via de balans, als onderdeel van de jaarstukken, overgeheveld naar één of meer volgende begrotingsjaren. Door onttrekking aan de reserve komen de middelen dan in een ander jaar beschikbaar. Een andere mogelijkheid is om een reserve te gebruiken voor financiering van eigen activa. Meer in het algemeen kunnen reserves aan de hand van hun functie getypeerd worden:
De egalisatiefunctie richt zich op de verdeling van lasten in de tijd. Om ongewenste sterke schommelingen van het resultaat of in een tarief te voorkomen kunnen overschotten ten gunste van de reserve worden gebracht en tekorten ten laste daarvan. Voorwaarde is wel dat de reserve altijd (dus ook vanaf het begin) een toereikend saldo moet hebben.
Het bestaan van een reserve kan op gespannen voet staan met de gedachte dat geld zo effectief mogelijk moet worden ingezet. Het overhevelen van middelen naar volgende jaren is daarom slechts verantwoord als de uitvoering van beleid daarmee gediend is.
Kern van het beleid in deze nota ten aanzien van reservevorming is het opleggen van beperkingen, juist omdat de beleidsvrijheid zo groot is en dat kan leiden tot een uitgebreid arsenaal aan reserves. Dat is ongewenst omdat in reserves in potentie middelen kunnen zijn vastgezet die wellicht anders of voor meer urgente beleidsdoelen kunnen worden ingezet.
Beperking van het aantal reserves gebeurt op twee fronten: preventief door beperkingen op te leggen aan de instelling bijvoorbeeld door verplicht onderzoek naar andere mogelijkheden op te leggen, beperking van instellingsduur en omvang en repressief door bijvoorbeeld automatische beëindiging, verplichte vrijval als de reserve beneden een minimum omvang daalt en periodieke evaluatie. Eenzelfde soort beperkingen kan worden opgelegd bij de voorzieningen als het gaat om voorzieningen die een lasten egaliserend karakter hebben, bijvoorbeeld door deze te beperken door egalisatie alleen voor onderhoudslasten toe te staan.
Het kader dat in deze beleidsnota wordt geschetst, is een samenhangend stelsel van reserves en voorzieningen en de toepassing daarvan. Kernpunten daarin zijn:
Dit stelsel kent de volgende limitatieve verdeling naar soort reserves en voorzieningen:
Het stelsel kent drie soorten reserves en twee soorten voorzieningen. Systeemreserves zijn onderverdeeld naar hun verschijningsvorm. De uitleg van de verschillende soorten systeemreserves is opgenomen in de definitielijst in bijlage 1.
4 Inhoudelijke toelichting op de uitgangspunten van het beleid
Bestemmingsreserves worden alleen gevormd als geen reële andere mogelijkheid aanwezig is om door de raad ter beschikking gestelde middelen met een bepaald bestedingsdoel gedurende meerdere jaren beschikbaar te houden.
Het meerjarig spreiden van de inzet van middelen is niet alleen via reservevorming te bereiken, maar kan bijvoorbeeld ook gebeuren door de inzet meerjarig te ramen. Het effect van deze bepaling is dat eerst onderzocht moet worden welke andere mogelijkheden bestaan. Reservevorming wordt hiermee min of meer een laatste toevluchtsoord.
De gemeente kent twee soorten bestemmingsreserves: ‘systeemreserves’ en ‘overige bestemmingsreserves’.
Deze bepaling heeft tot doel de reserves te splitsen naar gedaante. Een systeemreserve is een door de raad aangewezen bestemmingsreserve met een standaard bepaalde instellingsduur van vier jaar. Om een bestemmingsreserve aan te kunnen wijzen als systeemreserve is het noodzakelijk dat de raad, al dan niet voorgeschreven door hogere regelgeving, een specifieke invulling geeft aan de toepassing van het budgetrecht door:
Systeemreserves worden door de raad ingesteld met een standaard instellingsduur van vier jaar, het instellingsjaar niet meegerekend. Van deze instellingsduur wordt afgeweken als de systeemreserve een financieringsreserve betreft. In het besluit tot instelling worden het instellingsjaar en het jaar waarin opheffing plaats vindt genoemd. Het jaar waarin opheffing plaats vindt is het jaar van instelling plus vier. Jaarlijks wordt getoetst of de reserve nog aan het doel en de vereisten voldoet.
De standaard instellingsduur van een systeemreserve is vier jaar. Hiervan wordt alleen afgeweken bij de financieringsreserves. De reden daarvoor is dat deze gewoonlijk gelijk zijn aan de boekwaarde van een actief. Voor een financieringsreserve die wordt gebruikt voor de financiering van grond is de duur in beginsel zelfs oneindig omdat op grond niet wordt afgeschreven. Op basis van dit uitgangspunt ligt het jaar van opheffing voor andere systeemreserves, dat zijn dus alleen egalisatiereserves, dan vier jaar na het jaar van instelling:
Overige bestemmingsreserves worden door de raad ingesteld met een standaard instellingsduur van twee jaar, het instellingsjaar niet meegerekend. Van deze duur wordt afgeweken als de reserve een spaardoel heeft. In het besluit tot instelling worden het instellingsjaar en het jaar waarin opheffing plaats vindt genoemd. Het jaar waarin opheffing plaats vindt is het jaar van instelling plus twee. Jaarlijks wordt getoetst of de reserve nog aan het doel en de vereisten voldoet.
De instelling van een overige bestemmingsreserve is standaard twee jaar. Op basis van dit uitgangspunt ligt het jaar van opheffing twee jaar na het jaar van instelling:
Een nieuwe bestemmingsreserve kan alleen in de jaarstukken worden opgenomen als door de raad in of voorafgaand aan het betreffende boekjaar een instellingsbesluit is genomen.
Dit uitgangspunt is de verwoording van het budgetrecht van de raad op het punt van reserves. Alleen de raad kan reserves instellen en die kunnen alleen in de jaarstukken worden opgenomen als door de raad een voorafgaand besluit is genomen.
Bij het jaarverslag worden aan de raad geen voorstellen gedaan voor het instellen van nieuwe bestemmingsreserves. Het instellen van nieuwe bestemmingsreserves gebeurt bij de begroting of bij een afzonderlijk besluit gedurende het begrotingsjaar, maar dat laatste alleen als omvang, urgentie of het belang een specifieke behandeling rechtvaardigen.
Dit uitgangspunt ligt in het verlengde van het voorgaande: de raad neemt alleen besluiten over instelling van nieuwe reserves bij de kadernota, de begroting of bij afzonderlijk besluit. De kadernota heeft daarbij de voorkeur als moment van integrale afweging, maar er kunnen omstandigheden zijn die tussentijdse besluitvorming vergen. Tussentijdse voordrachten kunnen noodzakelijk zijn in het geval van belangrijke, meest ook omvangrijke reserves. Hetzelfde geldt voor urgentie, bijvoorbeeld in het geval externe ontwikkelingen dat rechtvaardigen.
Het is niet mogelijk om bestemmingsreserves in te stellen voor bedragen van minder dan € 10.000. Deze ondergrens is niet van toepassing op reserves met een spaardoel.
Algemeen uitgangspunt van beleid is restrictie. Met dit uitgangspunt wordt voorkomen dat materieel niet van belang zijnde reserves in het leven worden geroepen. Een uitzondering wordt gemaakt voor reserves met een spaardoel omdat deze reserve een groeimodel kent waar een ondergrens minder relevant is.
Een bestedingsplan voor een overige bestemmingsreserve en de verwachte baten en lasten gedurende de eerste vier jaar in relatie tot dotatie en onttrekking voor een systeemreserve worden jaarlijks bij de voorbereiding van de begroting geactualiseerd.
Voor overige bestemmingsreserves wordt bij de instelling van een reserve een bestedingsplan gevraagd. Voor systeemreserves wordt bij de instelling van een reserve de verwachte baten en lasten gedurende de eerste vier jaar in relatie tot dotatie en onttrekking gevraagd. Beide hebben alleen waarde als het actueel is en dus bijgesteld wordt naar gelang de realisatie en de verder verwachte ontwikkelingen.
Aan reserves wordt geen rente toegevoegd.
Het toevoegen van rente aan reserves is alleen zinvol als deze middelen voor een lange termijn worden aangehouden. Tussen het moment van vorming en het moment van besteding kan dan een aanzienlijk koopkrachtverlies optreden wat dan door rentetoevoeging gecompenseerd zou kunnen worden. Gezien de instellingsduur die wordt gekozen is dat in dit geval niet aan de orde.
4.1.2 Instellen van bestemmingsreserves
De instelling van een egalisatiereserve is aan deze twee strikte voorwaarden gebonden. De eerste voorwaarde heeft betrekking op het geval dat lasten zich in de tijd gezien onzeker ontwikkelen wat leidt tot incidentele uitschieters. Een reserve kan dan gebruikt worden om het effect daarvan te dempen. Baten die verband houden met door de gemeente geleverde diensten (zoals leges en tarieven) hebben betrekking op rechtstreeks door de gemeente geleverde diensten aan gewoonlijk ingezetenen waarbij een verband bestaat tussen de geleverde prestatie en de betaling daarvan, maar waar afhankelijk van de lastenontwikkeling gekozen kan worden voor een aangepaste tariefstructuur om de tariefontwikkeling in de tijd zoveel mogelijk stabiel te houden. Ook hier kan een reserve uitkomst bieden om effecten van sterke stijgingen te voorkomen, vooropgesteld uiteraard dat de omvang van de reserve dat toelaat.
Dit uitgangspunt regelt de extra verschaffing van informatie aan de raad die moet worden verstrekt als de instelling van een egalisatiereserve wordt voorgedragen. Het systeem waarmee de bestemmingsreserve gevoed of onttrokken wordt, moet hieruit blijken, maar ook de verwachte baten en lasten (en daarmee dotaties en onttrekkingen). Een belangrijk punt is de opname van de mutaties in de jaarstukken. In het geval van een egalisatiereserve is het wezenlijk van belang een bepaling op te nemen dat de realisatie van de lasten (en baten) uitgangspunt is voor dotatie of onttrekking aan de reserve, omdat anders de reserve niet gevoed kan worden met de juiste bedragen die volgen uit de systeemafspraken.
4.1.3 Muteren van bestemmingsreserves
Een bestemmingsreserve mag als gevolg van mutaties in enig jaar geen negatieve stand aannemen.
Een reserve is een som middelen (te vergelijken met een budget) die beschikbaar is om in een bepaalde periode aan een bepaald doel uit te geven. Meer uitgeven dan dat budget is niet mogelijk en meer onttrekken aan de reserve dan het budget dus ook niet.
In de jaarstukken van enig jaar mogen alleen mutaties van overige bestemmingsreserves worden opgenomen als deze zijn begroot of in het geval dat sprake is van een systeemreserve, de mutaties in overeenstemming zijn met de methodiek van bepaling zoals deze door de raad is vastgesteld.
Dit uitgangspunt regelt dat alleen
Overschrijdingen van begrote dotaties en onttrekkingen van overige bestemmingsreserves kunnen niet verwerkt worden in de jaarstukken.
De commissie BBV heeft in het kader van de beoordeling van rechtmatigheid neergelegd dat:
“In de rekening kunnen de toevoegingen en onttrekkingen aan elk van de bestemmingsreserves worden verwerkt tot maximaal het bedrag dat via de begroting(swijzigingen) door de raad is goedgekeurd voor de betreffende bestemmingsreserve. Verder kunnen er raadsbesluiten zijn die inhouden dat specifiek benoemde saldi, bijvoorbeeld een overschot op de uitvoering van de WMO, ook nog in het lopende begrotingsjaar ten gunste of ten laste van een specifieke bestemmingsreserve mogen worden gebracht (...)”.
Overige bestemmingsreserves vallen automatisch vrij bij de jaarstukken als de omvang daarvan gedaald is tot minder dan € 10.000. Verder vallen overige bestemmingsreserves automatisch vrij in het opheffingsjaar. Deze bepaling is niet van toepassing op reserves met een spaardoel. In alle gevallen wordt bij de bepaling van de omvang van de vrijval rekening gehouden met daadwerkelijk bestaande financiële verplichtingen.
Dit uitgangspunt regelt de vrijval van overige bestemmingsreserves. Dat kan altijd door de raad besloten worden, maar het gaat automatisch (met uitzondering van reserves met een spaardoel) als ze kleiner worden dan € 10.000. Als sprake is van automatische vrijval, maar verlenging gewenst is, dan kan daartoe worden besloten. Als daadwerkelijk financiële verplichtingen zijn aangegaan, dan is de gemeente jegens derden gebonden. Deze bedragen kunnen niet vrijvallen omdat een uitgave volgt. Als sprake is van automatisch vrijval, dan kan die in de jaarstukken worden verwerkt zonder verdere instemming van de raad.
Systeemreserves vallen automatisch vrij in het opheffingsjaar. Bij de bepaling van de omvang van de vrijval wordt rekening gehouden met daadwerkelijk bestaande financiële verplichtingen.
Dit uitgangspunt regelt de vrijval van systeemreserves. Ook dat kan altijd, maar het gaat automatisch in het opheffingsjaar. Een financieringsreserve wordt in stand gehouden gedurende de levensduur van het actief tenzij het actief waaraan deze gekoppeld is eerder uit gemeentelijk bezit verdwijnt. Ook die reserve zal dan automatisch vrijvallen als deze niet meer nodig is. Als sprake is van automatische vrijval, maar verlenging gewenst is, dan kan daartoe worden besloten. Ook hier geldt de beperking voor daadwerkelijk aangegane financiële verplichtingen. Als sprake is van automatisch vrijval, dan kan die in de jaarstukken worden verwerkt zonder verdere instemming van de raad.
Andere vrijval dan bedoeld in 19. en 20. hiervoor mag alleen in de jaarstukken worden opgenomen als de raad hiermee heeft ingestemd tijdens het boekjaar.
Als een reserve of een deel daarvan niet meer noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij gevormd is, dan kan dat uit de reserve worden genomen of de reserve kan worden opgeheven. Er is dan sprake van vrijval en die mag alleen in de jaarstukken worden verwerkt als de raad daarmee in het boekjaar heeft ingestemd.
Vooruitlopend op goedkeuring door de gemeenteraad van de instelling van een bestemmingsreserve kunnen geen financiële verplichtingen aangegaan worden.
Reserves worden net als de begroting door de raad vastgesteld. Zolang dat nog niet gebeurd is, is er door de raad nog geen budget toegekend en is er dus geen titel om financiële verplichtingen (die de gemeente binden tot een betaling aan een derde) aan te gaan.
Resultaatbestemmingsvoorstellen worden vooruitlopend op instemming van de raad niet in de jaarstukken verwerkt. Nog niet door de raad goedgekeurde resultaatbestemmingsvoorstellen kunnen worden opgenomen in de voordracht van de jaarstukken.
Dit uitgangspunt ligt in het verlengde van het uitgangspunt dat mutaties en wijzigingen in reserves alleen in het boekjaar aan de raad kunnen worden voorgelegd en dus niet na afloop van het boekjaar in de jaarstukken, zonder voorafgaand raadsbesluit, kunnen worden verwerkt.
4.1.4 Opheffen en verlenging van de instellingsduur van reserves
Met dit uitgangspunt wordt in feite de periodieke evaluatie van de reserves geëffectueerd. Dat gebeurt (naast de jaarlijkse toets) vierjaarlijks voor de systeemreserves en tweejaarlijks voor overige bestemmingsreserves. De gewenste hoogte en ontwikkeling van de reserve wordt met bovenstaande informatie opnieuw bepaald. Als gevolg hiervan kan dus ook sprake zijn van een gedeeltelijke vrijval of toevoeging.
Het raadsbesluit tot verlenging van een bestemmingsreserve dient voor het einde van het opheffingsjaar genomen te zijn.
Net als dat voor de instelling van reserves het geval is, dient verlenging van de instellingsduur van een reserve in het kalenderjaar zelf besloten te worden om automatische vrijval bij de jaarstukken te voorkomen.
Er geldt een ondergrens van € 10.000 voor het treffen van een voorziening voor een risico waarbij de ondergrens geldt per risicogeval en niet voor een groep van risico’s.
Dit uitgangspunt heeft tot doel te voorkomen dat het aantal risico voorzieningen een explosief karakter krijgt. Kleinere risico’s dienen opgevangen te worden in de exploitatie als het financieel effect zich manifesteert zonder grote gevolgen voor het rekeningresultaat.
Een risico (met een financieel effect) dat zich nog kan voordoen , maar gerelateerd is aan een activiteit die nog moet plaatsvinden kan niet op voorhand worden voorzien. Een structureel verlieslatende exploitatie is op zich geen risico maar een zekerheid van een verlies dat zich jaarlijks zal voordoen en ook aan een exploitatiejaar is gebonden. In dit geval kan geen voorziening voor het complete exploitatieverlies gedurende de exploitatieperiode worden gevormd. Voorzieningen die worden gevormd met een egalisatieprincipe als basis voor andere dan onderhoudslasten worden niet toegestaan. Hiervoor is het instrument egalisatiereserve in beginsel beschikbaar.
4.2.2 Instellen van voorzieningen
Door de wetgever verplicht gestelde voorzieningen worden in de jaarstukken of zoveel eerder als noodzakelijk is gevormd als de omstandigheden dat vereisen.
De instelling van een wettelijk verplichte voorziening is geen keuze maar een plicht. Vorming daarvan dient dus uiterlijk bij de jaarstukken te gebeuren, maar eerder en ook zelfs al met een begrotingswijziging zodra voldoende duidelijk is dat er sprake moet zijn van vorming.
Voorzieningen kunnen worden gevormd om de effecten van verschillen in uitgavenpatronen in onderhoud te egaliseren in de tijd. Het gaat dan eigenlijk alleen om de kosten van groot onderhoud die gekenmerkt worden door een lage frequentie, maar vaak wel gepaard gaat met relatief hoge kosten. Te denken valt aan zaken als de vervanging van een dak en dergelijke. Belangrijk is dat de voorziening gevormd wordt voor de kosten van dat cyclische (groot) onderhoud en niet voor investeringen (of vervangingsinvesteringen) en niet voor lasten met een jaarlijks weerkerend karakter.
Naarmate de verschillen in uitgavenpatronen voor groot onderhoud tussen jaren groter zijn, is het effect op het resultaat groter.
Dat neemt niet weg dat geaccepteerd moet worden dat verschillen bestaan en dat dat niet altijd met een voorziening hoeft te worden opgevangen. Deze vorm van een voorziening is daarom facultatief. Het mag, maar dan alleen als de verwachte resultaatsinvloed belangrijke pieken vertoont. Naast deze beperking is het beheerplan prominent opgevoerd. Qua uitwerking betekent dat: geen beheerplan, dan geen voorziening.
4.2.3 Muteren van voorzieningen
Lasten die ontstaan en waarvoor een voorziening is gevormd worden ten laste van die voorziening gebracht en kunnen niet opnieuw tot een last in de programmabegroting of -rekening leiden.
De vorming van of het toevoegen aan een voorziening creëert op zichzelf al een last in de exploitatie. Lasten moeten niet dubbel worden verantwoord en daarom direct ten laste van de voorziening worden gebracht. Het kan om administratieve redenen mogelijk zijn deze via de programmarekening te laten lopen, maar ook dan moet voorkomen worden dat sprake is van het opnieuw opnemen van een last.
Voorzieningen die door het college zijn gevormd ter dekking van risico’s worden tenminste jaarlijks geactualiseerd bij de opmaak van de jaarstukken. Ingeval de raming van het te verwachten verlies of de verplichting wordt verlaagd of naar nihil wordt gebracht dan leidt een verlaging altijd tot gedeeltelijke of gehele vrijval.
Dit uitgangspunt beschrijft dat tenminste jaarlijks evaluatie van de risicovoorzieningen plaats vindt en dat - ter vermijding van nodeloos vastgehouden middelen - lagere ramingen direct leiden tot gehele of gedeeltelijke vrijval.
Rentetoevoeging of indexatie wordt alleen toegepast bij een voorziening als het toevoegen van rente noodzakelijk is omdat de bepaling van de voorziening berust op een netto-contante-waardebepaling.
Ook aan voorzieningen kan rente worden toegevoegd of ter vervanging daarvan gewerkt worden met indexatie. Dit uitgangpunt beschrijft dat dat alleen kan als de voorziening op netto contante waarde wordt bepaald.
4.2.4. Opheffen van voorzieningen
De raad kan onverschillig de instellingsduur besluiten tot het beëindigen van voorzieningen die door de raad zijn gevormd ter egalisatie van onderhoudslasten.
De raad kan ten allen tijde besluiten het egaliseren van onderhoudslasten via voorzieningen te staken en besluiten tot opheffen van de corresponderende voorzieningen.
Een onderliggend plan bij een bestemmingsreserve waaruit tenminste blijkt wat het bestedingsmoment, de bestedingsrichting (bijvoorbeeld inkoop, subsidieverstrekking) en de bestedingsomvang zal zijn, voorzien van toelichting.
Een door de raad vastgestelde reserve gevormd voor een specifiek bestedingsdoel.
De overheveling van budgetten naar (een) volgend(e) ja(a)r(en) als die niet of niet geheel tot besteding zijn gekomen.
Een door de raad gevormde of te vormen systeemreserve bedoeld om een jaarlijks overschot of tekort dat samenhangt met de realisatie van minder of meer lasten ten opzichte van door de raad geoormerkte of van derden verkregen bijdragen of budgetten over een minimale periode van vier jaar te egaliseren onder voorwaarde dat de bijdragen niet teruggegeven moeten worden aan derden.
Een door de raad gevormde of te vormen systeemreserve waaraan al dan niet voorgeschreven door hogere regelgeving baten zijn of worden toegevoegd met het uitsluitende doel investeringen in een corresponderend actief geheel of gedeeltelijk met eigen middelen te financieren.
Een bestemmingsreserve waaraan meer is onttrokken of dreigt te worden onttrokken dan aan middelen aanwezig is.
Een onttrekking aan een bestemmingsreserve die door de raad is vastgesteld of volgt uit de specifieke toepassing voor een systeemreserve.
Het jaar waarin een bestemmingsreserve in de jaarstukken van dat jaar wordt opgeheven.
Een door de raad gevormde of te vormen bestemmingsreserve die binnen een periode van maximaal twee jaar besteed dient te zijn.
een door de raad aangewezen bestemmingsreserve waarbij de raad, al dan niet voorgeschreven door hogere regelgeving, een specifieke invulling geeft aan de toepassing van het budgetrecht door:
Een toevoeging aan een bestemmingsreserve die door de raad is vastgesteld of volgt uit de specifieke toepassing voor een systeemreserve.
De verlenging van de duur van instelling van een bestemmingsreserve die het college aan de raad kan voorstellen.
De vermindering van een bestemmingsreserve met een bedrag omdat die middelen niet meer nodig zijn om het doel waarvoor de bestemmingsreserve is gevormd te bereiken. Een vrijval is geen onttrekking.
Een voorziening waaraan meer is onttrokken of dreigt te worden onttrokken dan aan middelen aanwezig is.
Een onttrekking aan een voorziening die begroot is en/of volgt uit de specifieke noodzaak de voorziening te gebruiken waarvoor hij gevormd is.
Een toevoeging aan een voorziening die begroot is en/of volgt uit de specifieke verplichting tot toepassing voor het type.
De vermindering van een voorziening met een bedrag omdat die middelen niet meer nodig zijn om het doel waarvoor de voorziening is gevormd te bereiken. Een vrijval is geen onttrekking.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-41711.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.