Algemene subsidieverordening 2016 Gemeente Valkenswaard

De gemeenteraad van de gemeente Valkenswaard;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 8 oktober 2019;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet alsmede de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht;

besluit vast te stellen:

"De Algemene Subsidieverordening gemeente Valkenswaard 2016".

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard;

  • b.

    gemeenteraad: de gemeenteraad van Valkenswaard;

  • c.

    instelling: een rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie, die zich zonder winstoogmerk de behartiging van belangen van ideële en/of materiële aard als doel stelt, niet zijnde politieke of levensbeschouwelijke opvattingen;

  • d.

    activiteit: de activiteit die door de instelling wordt uitgevoerd en die door het college kan worden gesubsidieerd;

  • e.

    incidentele subsidie: een eenmalige subsidie voor een activiteit met een eenmalig of experimenteel karakter;

  • f.

    structurele subsidie: subsidie die per (kalenderjaar of voor een bepaald aantal jaren) aan een instelling wordt verstrekt;

  • g.

    egalisatiereserve: een reserve bedoeld voor het dekken van exploitatierisico’s;

  • h.

    bestemmingsreserve: onderdeel van het eigen vermogen waarvoor een inhoudelijke onderbouwing wordt gegeven waarom het noodzakelijk is een bepaald bedrag te reserveren en met welk doel;

  • i.

    Vermogen: het eigen vermogen van een organisatie. Eigen vermogen is kortweg het geheel van alle activa, zoals kas- en bankgeld, gebouwen, inventaris, voorraden en vervoermiddelen minus het vreemd vermogen, zoals schulden en leningen.

  • j.

    subsidie adviescommissie: commissie die het college adviseert over aanvraag en/of vaststelling van een subsidie.

  • k.

    wet: de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • l.

    Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 en 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;

  • m.

    Nadere regels: een door het college vastgestelde nadere algemene regeling waarin in operationele zin het subsidiebeleid voor een specifiek beleidsveld is uitgewerkt;

  • n.

    Voorziening: afgezonderd deel van het vreemd vermogen met als functie te voorzien in een toekomstige in omvang redelijkerwijs in te schatten verplichting, verlies of risico.

 

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze verordening is van toepassing op de subsidiëring door de gemeente Valkenswaard. Subsidies kunnen voor de volgende beleidsterreinen worden verstrekt:

    • a.

      Wonen: ruimtelijke ontwikkeling, infrastructuur, groen, milieu

    • b.

      Werken: bedrijvigheid, onderwijs

    • c.

      Vrije tijd: recreatie, cultuur, sport

    • d.

      Sociaal domein: maatschappelijke ondersteuning, zorg, werk & inkomen, jeugd en jeugdhulp, gezondheid

    • e.

      Bestuur: samenwerking en positionering, dienstverlening, veiligheid, financiën

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen waarin de te subsidiëren activiteiten, de doelgroepen en de verdeling van de subsidie per beleidsterrein zoals bedoeld in het eerste lid worden omschreven.

  • 3.

    Subsidie wordt enkel verstrekt ten behoeve van activiteiten welke aansluiten bij de gemeentelijke beleidsdoelstellingen (zie kadernota subsidiebeleid Valkenswaard 2016).

 

Artikel 3 Bevoegdheid subsidieverstrekking

  • 1.

    Het college is bevoegd tot het verstrekken van subsidie.

  • 2.

    Het college kan - met inachtneming van de ingevolge artikel 2, lid 1, nadere regels stellen omtrent de verdeling van het beschikbare bedrag.

  • 3.

    Het college is bevoegd nadere regels te stellen met betrekking tot het bepaalde in deze verordening.

 

Artikel 4 Begroting en begrotingsvoorbehoud

  • 1.

    Een subsidie die ten laste komt van eigen middelen van de gemeente, wordt alleen verstrekt als daarvoor in de gemeentelijke begroting voldoende gelden zijn uitgetrokken.

  • 2.

    Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde dat daarvoor voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

 

Artikel 5 Subsidieplafond en verdeling beschikbaar bedrag

  • 1.

    De gemeenteraad kan jaarlijks bij de vaststelling van de begroting besluiten tot het instellen van subsidieplafond(s).

  • 2.

    Bij de vaststelling van een subsidieplafond wordt aangegeven op welke wijze het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

  • 3.

    Als voor subsidieaanvragen een uiterste indieningsdatum geldt, krijgen bij de verdeling van het beschikbare bedrag die activiteiten voorrang die het college het meest geschikt acht voor het doel waarvoor dat bedrag ter beschikking is gesteld.

  • 4.

    Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging en de gevolgen daarvan voor reeds ingediende aanvragen.

 

Artikel 6 Europees steunkader

  • 1.

    Voor zover dat ten behoeve van het voldoen aan een Europees steunkader noodzakelijk is, kan het college bij nadere regels afwijken van deze verordening en deze aanvullen.

  • 2.

    Bij nadere regels waarbij is bepaald dat toepassing kan worden gegeven aan een Europees steunkader, verwijzen de regels naar het toepasselijke steunkader.

  • 3.

    Bij subsidies waar een Europees steunkader van toepassing is, verwijst de verleningsbeschikking naar de toepasselijke bepalingen van het steunkader.

 

Paragraaf 2 Aanvraag van de subsidie

Artikel 7 Bij aanvraag over te leggen gegevens

  • 1.

    De aanvraag voor een subsidie wordt schriftelijk ingediend bij het college. Als daarvoor een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruik gemaakt. Het college kan besluiten dat aanvragen vanaf een bepaalde datum ook elektronisch kunnen worden ingediend.

  • 2.

    Bij een aanvraag om subsidie overlegt de aanvrager de volgende gegevens:

    • a.

      een beschrijving van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd; en

    • b.

      de doelen en de resultaten die worden nagestreefd, en hoe de activiteiten daaraan bijdragen. In bijzonder ook in welke mate de activiteiten gericht zijn op de gemeente of haar inwoners en op door de gemeente vastgestelde doelen en beleidsterreinen; en

    • c.

      een begroting en een dekkingsplan van de kosten van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, mede in het licht van het totale project; en

    • d.

      een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie en indien van toepassing de stand van de egalisatiereserve ten tijde van de aanvraag of de stand van het vrij besteedbare eigen vermogen op het moment van de aanvraag; en

    • e.

      andere gegevens welke van belang zijn voor beoordeling van de aanvraag.

  • 3.

    Het dekkingsplan bevat een opgave van subsidies of vergoedingen die voor dezelfde activiteiten bij andere bestuursorganen, private organisaties of personen zijn aangevraagd, onder vermelding van de stand van zaken daarvan.

  • 4.

    Bij een eerste aanvraag voor subsidieverlening alsmede bij wijzigingen binnen de instelling overlegt de instelling tevens:

    • a.

      een afschrift van de statuten;

    • b.

      een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • c.

      een overzicht van de inhoudelijke en financiële situatie op het moment van de aanvraag zijnde het jaarverslag, jaarrekening en balans van het voorgaande jaar.

  • 5.

    Het college is bevoegd ook andere dan, of slechts enkele van, de in de voorgaande leden genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.

 

Artikel 8 Aanvraagtermijn

  • 1.

    Een eerste of gewijzigde aanvraag voor subsidieverlening voor structurele subsidie wordt voor 1 maart van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, ingediend.

  • 2.

    Een vervolgaanvraag voor subsidieverlening voor structurele subsidie wordt voor 1 mei van het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, ingediend.

  • 3.

    Een aanvraag voor subsidieverlening ten behoeve van een incidentele subsidie wordt minimaal acht weken voor aanvang van de activiteiten ingediend.

  • 4.

    Het college kan andere termijn stellen voor het indienen van een aanvraag voor daarbij aan te wijzen subsidies.

 

Paragraaf 3 Beslissing op de aanvraag

Artikel 9 Beslistermijn

  • 1.

    Het college beschikt op een aanvraag om subsidie binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    In afwijking van het vorige lid is de beslistermijn maximaal 26 weken als:

  • a.

    de subsidie adviescommissie voor de beoordeling van de aanvraag is ingeschakeld;

  • b.

    sprake is van een tendersysteem als bedoeld in artikel 5, tweede lid;

  • c.

    sprake is van een structurele subsidie.

  • 3.

    Bij onderdeel a start de beslistermijn na ontvangst van de aanvraag, bij onderdeel b na verstrijken van de uiterste indieningsdatum voor de aanvragen.

  • 4.

    Indien, de termijnen in lid 1 en lid 2 niet kunnen worden gerealiseerd, deelt het bestuursorgaan dit binnen deze termijnen aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een redelijke termijn binnen welke de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 5.

    Als een aanvraag om subsidie een cofinancieringsbijdrage in het kader van een Rijks- of Europees programma betreft, beschikt het college daarop binnen acht weken na het subsidiebesluit van het bestuursorgaan dat leidend is binnen dat programma.

  • 6.

    Als een aanvraag om subsidie in verband met staatssteun aan de Europese Commissie wordt voorgelegd, beschikt het college daarop binnen acht weken na de beslissing van de Europese Commissie.

  • 7.

    Bij nadere regels kunnen door het college andere termijnen worden gesteld.

 

Artikel 10 Algemene Weigeringsgronden

  • 1.

    Subsidie wordt in ieder geval geweigerd als de subsidie is aangemerkt als ontoelaatbare staatssteun.

  • 2.

    Subsidie kan, in aanvulling op artikel 4:35 van de wet, worden geweigerd:

  • a.

    voor activiteiten die niet in overwegende mate in het belang zijn voor de plaatselijke gemeenschap;

  • b.

    voor activiteiten waarvoor een rijkssubsidieregeling, rijksbijdrageregeling, wettelijke bekostigingsregeling of andere voorliggende voorziening geldt;

  • c.

    indien niet voldoende vaststaat dat slechts met inbegrip van de gemeentelijke subsidie voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om de gestelde doeleinden te verwezenlijken;

  • d.

    indien niet een zodanige werkwijze en/of organisatorisch verband wordt gehanteerd dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de beoogde doelstellingen worden verwezenlijkt;

  • e.

    aan een instelling of (in bijzondere gevallen) aan een natuurlijk persoon die uitsluitend werkzaam is in het belang van een politieke groepering, een vakorganisatie, een bedrijf of kerkgenootschap, dan wel in hoofdzaak politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke vorming beoogt of feitelijk bedrijft;

  • f.

    rekening houdend met het gestelde onder sub a tot en met e en sub g aan een instelling of (in bijzondere gevallen) aan een natuurlijk persoon gevestigd binnen Valkenswaard en ten behoeve van inwoners buiten Valkenswaard indien er sprake is van activiteiten die in Valkenswaard al in voldoende mate plaatsvinden;

  • g.

    indien de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

  • h.

    als met de activiteiten waarvoor de subsidie is aangevraagd, reeds is begonnen voordat de aanvraag is ingediend;

  • i.

    er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de gelden niet, of in onvoldoende mate besteed worden aan het doel waarvoor de subsidie beschikbaar wordt gesteld;

  • j.

    de aanvrager doelstellingen heeft of activiteiten zal ontplooien die in strijd zijn met de wet, deze verordening, het algemeen belang of de openbare orde;

  • k.

    de activiteiten niet of onvoldoende bijdragen aan het realiseren van met subsidie beoogde beleidsdoelen;

  • l.

    de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken;

  • m.

    de aanvrager niet minimaal 50% van de begrote subsidiabele kosten uit andere inkomsten kan genereren. Indien naar oordeel van het college afdoende is getracht 50% van de begrote subsidiabele kosten te genereren, kan het college afwijken;

  • n.

    subsidieverstrekking niet past binnen het gemeentelijk beleid op het betreffende beleidsterrein, dan wel dat de activiteiten in dat kader onvoldoende prioriteit hebben;

  • o.

    de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, geen of onvoldoende meerwaarde heeft voor het bestaande (activiteiten)aanbod in de gemeente;

  • 3.

    Het college kan voor subsidies binnen door de raad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).

  • 4.

    De weigeringsgronden kunnen in nadere regels door het college worden aangevuld.

 

Artikel 11 Egalisatiereserve

  • 1.

    Indien een instelling in enig jaar meer inkomsten dan uitgaven heeft, dienen de overschotten gestort te worden in een egalisatiereserve.

  • 2.

    De hoogte van de egalisatiereserve mag niet meer bedragen dan 25% van de totale inkomsten minus subsidie van de instelling in het subsidiejaar.

  • 3.

    Indien de hoogte van de egalisatiereserve de in lid 2 genoemde 25% overschrijdt, zal de subsidie bij de vaststelling als bedoeld in artikel 20 naar evenredigheid worden verlaagd.

 

Artikel 12 Bestemmingsreserves

  • 1.

    Een instelling die een bestemmingsreserve wil vormen dient hiervoor vooraf schriftelijk toestemming te vragen aan burgemeester en wethouders.

  • 2.

    Een verzoek tot het vormen van een bestemmingsreserve gaat vergezeld van:

  • a.

    een omschrijving van het doel van de reserve;

  • b.

    een meerjarig investeringsplan of onderhoudsplan.

  • 3.

    Een verzoek tot het vormen van een voorziening gaat vergezeld van:

  • a.

    een omschrijving van het doel van de voorzieningen;

  • b.

    het geraamde eindbedrag van de voorzieningen;

  • c.

    de grondslagen voor de ramingen van de eindbedragen (offertes en/of ervaringsgegevens e.d.).

 

Artikel 13 Besluitvorming subsidieverlening

  • 1.

    Het college kan een subsidie éénmalig, per kalenderjaar of voor een periode tot vier jaren verlenen;

  • 2.

    Verlening van meerjarige subsidies heeft altijd plaats onder het voorbehoud dat de raad van jaar tot jaar de benodigde financiële middelen beschikbaar stelt.

  • 3.

    Subsidies kunnen worden verleend in de vorm van structurele subsidies en incidentele subsidies.

  • 4.

    Het college is bevoegd om voorwaarden en/of doelgebonden verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening te verbinden in aanvulling op het bepaalde in de wet.

  • 5.

    Aan de beschikking tot verlening van een structurele subsidie kan het voorschrift worden verbonden dat een uitvoeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de wet wordt gesloten.

  • 6.

    Bij het besluit tot verlenen van subsidie geeft het college aan op welke wijze de verantwoording van de te ontvangen subsidie plaatsvindt.

 

Paragraaf 4 Vaststelling, voorschotten en betaling

Artikel 14 Aanvraag vaststelling

  • 1.

    Een aanvraag tot vaststelling van structurele subsidie wordt voor 1 mei van het jaar volgend op het tijdvak waarvoor subsidie is verleend, ingediend.

  • 2.

    Een aanvraag tot vaststelling van een incidentele subsidie van € 1.500,- of meer wordt binnen 12 weken na afloop van de activiteiten ingediend.

  • 3.

    Indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het in het eerste en tweede lid genoemd tijdstip is ontvangen, gaat het college 6 weken na een eenmalige rappel over tot ambtshalve vaststelling.

  • 4.

    Bij nadere regels kunnen door het college andere termijnen worden gesteld.

  • 5.

    De aanvraag tot vaststelling bevat:

  • a.

    een inhoudelijk verslag, waaruit blijkt dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht;

  • b.

    een overzicht van de activiteiten en de hieraan verbonden uitgaven en inkomsten (financieel verslag of jaarrekening met bijbehorende balans);

  • c.

    een accountantsverklaring bij een subsidie gelijk aan of meer dan € 50.000,- op jaarbasis.

  • 6.

    Het college kan bepalen dat ook andere, of minder dan, de in dit artikel bedoelde gegevens en bescheiden die voor de vaststelling van belang zijn, worden ingediend.

 

Artikel 15 Directe en ambtshalve vaststelling

  • 1.

    Een incidentele subsidie van minder dan of gelijk aan € 1.500,- wordt door het college direct vastgesteld.

  • 2.

    Een structurele subsidie van minder dan of gelijk aan €3.000,- per jaar, wordt door het college bij toekenning direct vastgesteld.

  • 3.

    Het college kan categorieën van subsidies of subsidieontvangers aanwijzen waarvoor de subsidie direct wordt vastgesteld zonder dat de subsidieontvanger een aanvraag voor subsidievaststelling hoeft in te dienen.

  • 4.

    Ambtshalve vaststelling vindt plaats binnen acht weken na afloop van de activiteiten of het tijdvak.

  • 5.

    Bij nadere regels kan het college afwijken van lid 1 en 2.

  • 6.

    Bij directe vaststelling als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college de aanvrager steekproefsgewijs verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

 

Artikel 16 Voorschotten

  • 1.

    Het college kan de subsidieontvanger voorschotten verlenen.

  • 2.

    Indien besloten wordt tot bevoorschotting van de subsidie, wordt in het besluit tot subsidieverlening, de hoogte en de termijnen van de voorschotten bepaald.

  • 3.

    Bij de subsidievaststelling worden betaalde voorschotten verrekend met het bedrag van de subsidie.

 

Artikel 17 Vaststelling subsidie

  • 1.

    Het college beslist binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 2.

    Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat de voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het hiervoor genoemde lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 3.

    De betalingsverplichting van een subsidie ontstaat binnen 6 weken na de vaststelling tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.

 

Paragraaf 5 Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 18 Kennisgevingsplicht

De subsidieontvanger stuurt het college onverwijld een schriftelijke mededeling als:

  • 1.

    de gesubsidieerde activiteiten niet of niet geheel zullen worden verricht;

  • 2.

    aan de opgelegde verplichtingen niet of niet geheel zal worden voldaan.

 

Artikel 19 Informatieplicht en toestemmingsvereiste

  • 1.

    De subsidieontvanger informeert het college zo spoedig mogelijk schriftelijk over:

  • a.

    besluiten of procedures die zijn gericht op de beëindiging van de activiteiten, waarvoor subsidie is verleend, dan wel ontbinding van de rechtspersoon;

  • b.

    relevante wijzigingen in de financiële en organisatorische verhoudingen met derden;

  • c.

    ontwikkelingen die er toe kunnen leiden dat aan de beschikking tot subsidieverlening verbonden voorwaarden geheel of gedeeltelijk niet kunnen worden nagekomen;

  • d.

    wijziging van de statuten voor zover het betreft de vorm van de rechtspersoon, de leden van het dagelijks bestuur en het doel van de rechtspersoon.

  • 2.

    De subsidieontvanger behoeft de toestemming van het college voor het verrichten van rechtshandelingen als vermeld in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 20 Vergoedingsplicht bij vermogensvorming

  • 1.

    In de gevallen genoemd in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht, is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan de gemeente.

  • 2.

    De hoogte van de vergoeding is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale inkomsten dat gedurende de laatste tien jaar de subsidie is geweest. Als nog geen tien jaar subsidie is verstrekt, wordt de verschuldigde vergoeding berekend op basis van het aantal jaren gedurende welke zij wel is verstrekt.

  • 3.

    Bij de bepaling van de waarde van de vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van hun waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen. De waarde van de onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, die van de roerende goederen op basis van hun boekwaarde. De geldmiddelen, waaronder begrepen de banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.

  • 4.

    De waarde van onroerende goederen wordt vastgesteld door een onafhankelijke deskundige, die daartoe door het college in overeenstemming met de subsidieontvanger wordt aangewezen. Bij gebreke aan overeenstemming vindt bedoelde taxatie plaats door drie onafhankelijke deskundigen van wie een door het college en een door de subsidieontvanger wordt aangewezen, en de derde door de beide eerst aangewezenen. Als zij het over de taxatie niet eens worden, beslist de derde deskundige.

  • 5.

    Als een subsidie vanaf € 125.000 is verstrekt, kan het college voorschrijven dat een accountantsverklaring wordt overgelegd met betrekking tot de berekening van de vergoeding.

 

Artikel 21 Verantwoording volgens SiSa

In afwijking van de artikel 20 wordt voor subsidie die is verstrekt aan een mede-overheid in het kader van een specifieke uitkering, verantwoording afgelegd overeenkomstig de beginselen van Single information, Single audit van de artikelen 17a en 17b van de Financiële-verhoudingswet.

 

Artikel 22 Tussenrapportage

Bij subsidies hoger dan € 5.000,- per jaar, welke verleend worden voor een subsidietijdvak van meer dan een jaar, wordt de verplichting opgelegd tot het jaarlijks tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten.

 

Artikel 23 Overige verplichtingen

  • 1.

    Bij de subsidieverlening kan het college de subsidieontvanger ook andere verplichtingen tot verwezenlijking van het doel van de subsidie opleggen dan die bedoeld in artikel 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    Als een subsidie is aangemerkt als toelaatbare staatssteun, voldoet de subsidieontvanger aan de daaraan door de Europese Commissie gestelde verplichtingen.

  • 3.

    Aan een subsidie kan het college de verplichting verbinden dat de subsidieontvanger in zijn bekendmakingen de gemeente als subsidiegever vermeldt.

 

HOOFDSTUK 2: INTREKKING EN UITBETALING VAN SUBSIDIE

Artikel 24 Ontoelaatbare staatssteun

Het college wijzigt of trekt de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling in, als de Europese Commissie dat in verband met ontoelaatbare staatsteun vordert.

 

Artikel 25 Intrekken, verlagen, wijzigen, van subsidie

  • 1.

    Het college kan, zolang de subsidie niet is vastgesteld, in aanvulling op het bepaalde in de wet de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de instelling wijzigen indien:

  • a.

    de instelling een financieel wanbeleid voert;

  • b.

    de instelling een zodanig beleid voert, dat het niet halen van het beoogde resultaat aan haar moet worden aangerekend;

  • c.

    de instelling bij rechterlijk vonnis wordt ontbonden;

  • d.

    bij de instelling conservatoir of executoriaal beslag is gelegd op het vermogen of een deel daarvan;

  • e.

    aan de instelling surseance van betaling is verleend;

  • f.

    de instelling in staat van faillissement is verklaard.

  • 2.

    Het college kan de subsidie lager dan het verleende subsidiebedrag vaststellen in de gevallen genoemd in de Wet.

  • 3.

    Het college kan de vastgestelde subsidie intrekken of ten nadele van de instelling wijzigen in de gevallen genoemd in de Wet.

 

Artikel 26 (Indexering)

Jaarlijks wordt door de gemeenteraad de afweging gemaakt of er tot indexering van de subsidie wordt overgegaan.

 

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 27 Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of meerdere artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2 en 4, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger wanneer dit naar haar oordeel leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

 

Artikel 28 Intrekking oude regelingen

De Algemene subsidieverordening gemeente Valkenswaard 2016 wordt niet ingetrokken, maar enkel gewijzigd.

 

Artikel 29 Overgangsrecht

Op subsidieaanvragen die voor de inwerkingtreding van de Algemene Subsidieverordening Gemeente Valkenswaard 2016 zijn ingediend, blijven de voorheen van toepassing zijnde bepalingen van toepassing.

Artikel 30 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking 1 dag na publicatie.

 

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Valkenswaard 2016.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Valkenswaard d.d. 18 december 2019.

Valkenswaard, de gemeenteraad voornoemd

Artikelgewijze toelichting

 

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

 

Paragraaf 1 Algemeen

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

 

In dit artikel wordt een aantal begrippen gedefinieerd. Er is geen definitie van het begrip ‘subsidie’ in opgenomen. De definitie is in de Wet opgenomen en is een dwingende bepaling; hiervan kan dus niet worden afgeweken. Artikel 4.21, zie ook hiervoor, luidt als volgt: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten. Hieruit volgt dat niet alle gemeentelijke verstrekkingen als subsidie aangemerkt kunnen worden. Bijvoorbeeld: subsidie in natura (beschikbaar stellen van gemeentelijke accommodaties) valt niet onder de begripsomschrijving.

 

 

 

Artikel 2 Toepassingsbereik

 

In het eerste lid wordt aangegeven voor welke beleidsterreinen subsidies kunnen worden verstrekt.

 

Het tweede lid geeft aan dat door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden het niet te vermijden is, dat op onderdelen nadere regels noodzakelijk zullen blijken. Die verscheidenheid onderbrengen in een algemene verordening is mogelijk, maar komt de met een algemene verordening nagestreefde overzichtelijkheid niet ten goede. Daarbij komt dat beleidsdoelen en prioriteiten wijzigen en dit, naar aangenomen mag worden, in een hoger tempo zullen doen dan de Algemene subsidieverordening aan wijziging toe is. Het is overigens wel de bedoeling dat de algemene bepalingen van de onderhavige verordening zoveel mogelijk worden gevolgd. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf is in artikel 4:23 opgenomen in welke gevallen niet op grond van een wettelijk voorschrift subsidieverstrekking hoeft plaats te vinden.

 

 

 

Artikel 3 Bevoegdheid subsidieverstrekking

 

De bevoegdheden van de gemeenteraad inzake subsidieverlening worden gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders beslist derhalve onder meer omtrent ingediende aanvragen voor subsidieverstrekkingen en heeft tevens onder meer de bevoegdheid om nadere verplichtingen aan de subsidieverstrekking te verbinden.

 

In artikel 4:37 van de Awb staan standaardverplichtingen opgesomd die desgewenst aan de subsidieontvangers kunnen worden opgelegd. Daarnaast is het mogelijk om ook andere verplichtingen op te leggen. Hiervoor moet dan wel een grondslag aanwezig zijn in de verordening zelf. Artikel 4 creëert deze grondslag en geldt als aanvulling op het bepaalde in artikel 4:37. Het moet dan wel gaan om verplichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken. De in artikel 4:37 Awb opgenomen verplichtingen zijn de volgende:

 

a. aard en omvang van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend;

 

b. de administratie van aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten;

 

c. het voor de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent subsidie;

 

d. de te verzekeren risico’s;

 

e. het stellen van zekerheid voor verleende voorschotten;

 

f. het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten en de

 

daaraan verbonden uitgaven en inkomsten voor zover deze voor de vaststelling van de

 

subsidie van belang zijn;

 

g. het beperken of wegnemen van de nadelige gevolgen van de subsidie voor derden.

 

De bevoegdheid van het college om nadere regels te stellen betreft een op grond van artikel 156 van de Gemeentewet gedelegeerde bevoegdheid van de gemeenteraad.

 

 

 

Artikel 4 Begroting en begrotingsvoorbehoud

 

Vermeld wordt dat het college de gemeentebegroting en subsidieplafonds in acht neemt. Als de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de gemeenteraad beschikbaar is gesteld, wordt de subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat de gemeenteraad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud.

 

 

 

Artikel 5 Subsidieplafond en verdeling beschikbaar bedrag

 

In artikel 4:25 van de Awb is bepaald dat subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van subsidie het vastgestelde subsidieplafond zou worden overschreden. Overschrijding van het subsidieplafond levert een verplichte weigeringsgrond op. Hieruit volgt dat in de weigeringsbeschikking niet meer gemotiveerd hoeft te worden waarom het belang van de begrotingsdiscipline zwaarder moet wegen dan de belangen van de aanvrager. Het rechtsgevolg ontstaat als het subsidieplafond is vastgesteld en bekend is gemaakt.

 

Het subsidieplafond is volgens artikel 4:22 van de Awb het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Een subsidieplafond leidt automatisch tot weigering van subsidie voor wat betreft het gedeelte dat boven het subsidieplafond uitstijgt (artikel 4:25, tweede lid van de Awb). Dit houdt in dat een subsidie wordt geweigerd of een aanvraag niet wordt behandeld indien de middelen zijn uitgeput die in de begroting voor de subsidie beschikbaar zijn gesteld. Zonder vaststelling van een subsidieplafond is het dus niet mogelijk om subsidie te weigeren met als reden, dat er geen of onvoldoende financiële middelen voorhanden zijn.

 

Artikel 5, eerste lid, van de verordening is de basis voor besluitvorming van de gemeenteraad om een subsidieplafond in te stellen. Hierbij zal per beleidstaak worden aangegeven, wat het beschikbare bedrag is. Wil de gemeenteraad hiertoe overgaan, dan moet hiertoe uiterlijk bij de begrotingsvaststelling worden besloten. Artikel 4:26, eerste lid, van de Awb geeft aan dat bepaald moet worden hoe het beschikbare bedrag

 

wordt verdeeld. Het bepaalde in het tweede lid van dit artikel legt hiervoor de grondslag.

 

Het college stelt in nadere regels per beleidstaak vast op welke wijze het beschikbare budget wordt verdeeld. De wijze van verdeling is volgens de wettelijke regeling geheel vrij. Er kan gekozen worden voor een systeem ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Een andere mogelijkheid is dat voor een bepaald tijdstip aanvragen moeten worden ingediend, waarna kwalitatieve criteria een rol gaan spelen (tendersysteem). De wijze van verdeling moet tegelijkertijd bij de bekendmaking van het subsidieplafond worden vermeld. Hieraan wordt al voldaan indien wordt verwezen naar een plan of besluit van het college, waarin de maatstaf staat opgenomen. Met het oog op de rechtszekerheid moet het subsidieplafond worden bekendgemaakt, voordat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat (artikel 4:27 van de Awb). Op die manier weten aanvragers tijdig hoeveel geld er beschikbaar is. Als het subsidieplafond niet op tijd wordt bekendgemaakt of later wordt verlaagd, heeft dat geen gevolgen voor de al ingediende aanvragen. Dat houdt in dat overschrijding van het beschikbare subsidiebudget niet aan reeds ingediende aanvragen kan worden tegengeworpen.

 

 

 

Artikel 6 Europees steunkader

 

Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de algemene subsidieverordening, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.

 

Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en –beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijk kader expliciet wordt vermeld.

 

Als er sprake is van steun die valt onder het Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4).

 

 

 

Paragraaf 2 Aanvraag van de subsidie

 

Artikel 7 Bij aanvraag over te leggen gegevens

 

In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met schriftelijk is meer bedoeld dan op papier geschreven. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft.

 

Het tweede lid, onder d, heeft onder andere betrekking op de egalisatiereserve van een instelling. Een egalisatiereserve is een financiële buffer waarmee tekorten in het ene jaar zijn op te vangen met overschotten in het andere jaar. Als sprake is van een egalisatiereserve, moet dit bij een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie worden toegelicht. In artikel 4:72 van de Awb is de wettelijke regeling voor het vormen van een egalisatiereserve terug te vinden.

 

 

 

Artikel 8 Aanvraagtermijn

 

In dit artikel worden de termijnen genoemd, waarbinnen aanvragen voor subsidie dienen te zijn ingediend bij het college.

 

 

 

Paragraaf 3 Beslissing op de aanvraag

 

Artikel 9 Beslistermijn

 

Eerste lid:

 

Het college beslist binnen 8 weken op een aanvraag voor subsidie. Deze termijn staat ook in de Awb als redelijke termijn. De beslistermijn begint te lopen na ontvangst van de aanvraag.

 

Tweede lid:

 

In drie situaties is een beslistermijn van maximaal 26 weken nodig.

 

a. Als een adviescommissie is ingeschakeld, moeten de leden van de commissie de gelegenheid hebben voor het uitbrengen van hun advies.

 

b. Als sprake is van een tendersysteem (besluitvorming na onderlinge vergelijking subsidieaanvragen) vraagt de procedure meer tijd door de samenhang tussen de aanvragen.

 

c. Als sprake is van structurele subsidie.

 

Derde lid:

 

Als een aangevraagde subsidie een cofinancieringsbijdrage in het kader van een Rijks- of Europees samenwerkingsprogramma betreft, begint de termijn te lopen na het besluit van het bestuur dat verantwoordelijk is voor de hoofdbeslissing over de subsidie. Projecten in het kader van Rijks- of Europese samenwerkingsprogramma’s zijn ingewikkeld, met verschillende soorten activiteiten (deelprojecten) en vele partners. Bij

 

de hoofdbeslissing wordt een zeer uitgebreide technische toets uitgevoerd: over de vraag of het project aan de eisen voor subsidie voldoet, de gehanteerde tarieven, begrotingen, staatssteun e.a. Omdat speciale deskundigheid nodig is, wordt deze technische toets door één orgaan uitgevoerd en niet door alle medefinanciers. Dat is ook in het belang van de aanvrager.

 

De beslistermijn voor cofinanciering maakt het mogelijk om rekening te houden met het hoofdbesluit van de autoriteit die leidend is in het samenwerkingsprogramma. Daarmee wordt voorkomen dat het college vanwege de termijn over cofinanciering moet beslissen, zonder dat het college het besluit over de hoofdmoot van de subsidie kent. Het college hoeft niet voortijdig te beslissen, en beperkt het risico dat het cofinancieringsbesluit later moet worden teruggedraaid. Verder wordt voorkomen dat budget voor cofinanciering wordt vastgezet, met de kans dat dit later onnodig blijkt.

 

Het derde lid geeft de ruimte het hoofdbesluit de volgen. Uiteraard blijft het mogelijk om sneller te beslissen, gelet op de prioriteit van het project. In dat geval kan een voorwaardelijke beschikking worden genomen, d.w.z. onder de opschortende voorwaarde dat anderen ook (voldoende) cosubsidie verlenen.

 

Vijfde lid:

 

Als de Europese Commissie een subsidieaanvraag beoordeelt in verband met staatsteun, begint de beslistermijn te lopen na de beslissing van de Europese Commissie.

 

Sinds 1 oktober 2009 geldt de Wet dwangsom en beroep waardoor het risico bestaat dat bestuursorganen, die zich niet aan de door zichzelf gestelde termijnen houden, met een dwangsom kunnen worden geconfronteerd. Gelet op de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen verdient het aanbeveling een voorzienbare lange beslistermijn vast te leggen.

 

 

 

Artikel 10 Algemene weigeringsgronden

 

Op grond van dit artikel kan subsidie worden geweigerd indien niet aan de opgesomde voorwaarden wordt voldaan. De Awb kent zelf reeds een aantal weigeringsgronden. De onderhavige bepaling is een aanvulling op deze wettelijke weigeringsgronden. Het zijn facultatieve weigeringsgronden. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe uitdrukkelijk niet verplicht. Voor een nadere toelichting op de weigeringsgronden wordt verwezen naar de kadernota subsidiebeleid Valkenswaard.

 

Artikel 4:35 van de Awb geeft een niet-limitatieve opsomming van een aantal algemeen geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Artikel 4:35 luidt als volgt:

 

1. Subsidie kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om een subsidieaanvraag te weigeren.

 

a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden.

 

b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

 

c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

 

2. De subsidieverlening kan voorts in ieder geval worden geweigerd indien de aanvrager:

 

a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de

 

verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid, of

 

b. failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

 

Artikel 10 lid 1:

 

Ondanks dat er sprake is van staatsteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering.

 

Artikel 10 lid 2 l:

 

Geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.

 

Artikel 10 lid 2 m:

 

Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de aangevraagde subsidie en de totaal begrote kosten. Indien de aangevraagde subsidie hoger is dan 50% van de begrote kosten kan de subsidie worden geweigerd. Deze weigeringsgrond hangt samen met het uitgangspunt dat subsidieaanvragers zelf een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het opstarten en organiseren van activiteiten: daarbij hoort tevens een verantwoordelijkheid om zelf (deels) in de middelen te voorzien om deze activiteiten mogelijk te maken.

 

Artikel 10 lid 3:

 

Een bijzondere weigeringsgrond is opgenomen in artikel 10, lid 3. Het betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan. Indien deze weigeringsgrond niet zou zijn opgenomen, dan zou het kunnen betekenen dat het college gehouden is subsidie te verlenen aan aanvragers aan wie het college geen vergunning voor niet-subsidiabele activiteiten zou verlenen. Daarbij is niet van belang of de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd, op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat bij deze weigeringsgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager. De Wet Bibob is bedoeld als aanvulling op bestaande instrumenten, die het college reeds ter beschikking heeft. Het college zal bij ieder beleidsdoel, dat het wil subsidiëren, zich de vraag moeten stellen of er enig risico is van het faciliteren van strafbare feiten en of die risico’s niet voldoende worden ondervangen met de bestaande toetsing van aanvragen. Het is niet mogelijk te bepalen dat de Wet Bibob generiek op alle subsidies wordt toegepast. Het college dient zelf een afweging te maken in welke situatie toepassing zinvol is. Voordat tot toepassing op een gemeentelijke subsidieregeling kan worden overgegaan, dient daarvoor toestemming te zijn verkregen van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het college heeft hier de bevoegdheid gekregen die goedkeuring te vragen. De bepaling strekt ertoe inzichtelijk te maken voor zowel bestuur als aanvrager van een subsidie in welke gevallen en voor welke (onderdelen van) beleidsdoelen een toetsing aan de Wet Bibob kan plaatsvinden.

 

 

 

Artikel 11 Egalisatiereserve

 

In dit artikel staan de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het creëren van een egalisatiereserve. Dit is een buffer waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. Het kan niet de bedoeling zijn, dat deze reserve oneindig groot wordt. Daarom wordt vastgesteld, dat deze reserve maximaal 25% van de totale inkomsten minus subsidie van de instelling in het subsidiejaar mag bedragen. Overschrijding van dit maximum zal bij de subsidievaststelling tot een lagere subsidie leiden.

 

Artikel 4:72  

 

1. Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald, vormt de ontvanger een egalisatiereserve.

 

2. Het verschil tussen het vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.

 

 

 

 

 

3. De egalisatiereserve wordt zo hoog rentend en zo veilig als redelijkerwijs mogelijk is belegd.

 

 

 

Artikel 12 Bestemmingsreserves

 

Dit artikel biedt de mogelijkheid aan een instelling om naast een egalisatiereserve één of meerdere bestemmingsreserves en/of voorzieningen te vormen. Om een goed gebruik van de financiële middelen te waarborgen, dient hiervoor toestemming aan burgemeester en wethouders te worden gevraagd. Toestemming voor het aanvragen van een bestemmingsreserve en/of voorziening dient vooraf of ten laatste op het moment van de reguliere subsidieaanvraag te worden gedaan. Het verzoek tot het vormen van een bestemmingsreserve of voorziening kan dus gelijktijdig plaatsvinden met de reguliere subsidieaanvraag. De aanvrager hoeft slechts een korte notitie aan te leveren met de vraag om een bestemmingsreserve of voorziening te mogen aanleggen. In het geval van een bestemmingsreserve vergezeld van het doel van de reservevormingen een meerjarig investeringsplan of onderhoudsplan. In het geval van een voorziening vergezeld van het doel van de voorzieningsvorming, het geraamde eindbedrag en een onderbouwing van het eindbedrag met bijvoorbeeld een of meerdere offertes en/of ervaringsgegevens.

 

 

 

Artikel 13 Besluitvorming subsidieverlening

 

De leden 1, 2 en 3 geven aan op welke wijze het college subsidies kan verlenen, in welke vorm en voor welke periode.

 

Conform lid 3 en 4 kan het college, indien er reden toe bestaat, voorwaarden en/of doelgebonden verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening verbinden in aanvulling op het bepaalde in de Awb (artikel 4:38). De verplichtingen moeten strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. De verplichtingen kunnen ook een meer afgeleid en ondersteunend karakter hebben. Bovendien kan een uitvoeringsovereenkomst worden voorgelegd.

 

Het college bepaalt hoe de subsidieontvanger verantwoording aflegt. De zwaarte van de verantwoording loopt op met de hoogte van het subsidiebedrag. Van een simpele melding dat activiteiten zijn verricht, een bestuurdersverklaring tot aan een accountantsverklaring.

 

 

 

Paragraaf 4 Vaststelling, voorschotten en betaling

 

Artikel 14 Aanvraag vaststelling

 

Deze bepalingen leggen de hoofdregel vast dat de subsidievaststelling geschiedt op aanvraag van de subsidieontvanger, binnen de van toepassing zijnde termijn. De subsidieontvanger is verplicht volgens art. 4:44 Awb om deze aanvraag tot vaststelling te doen. Bij overschrijding van de gestelde aanvraagtermijn wordt de subsidieontvanger op grond van de wettelijke regeling eenmaal aangemaand (artikel 4:44). Volgt er weer geen aanvraag, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen (artikel 4:44, derde en vierde lid van de Awb). Ook als er al voorschotten zijn verstrekt moet een aanvraag tot subsidievaststelling worden ingediend aangezien hierdoor de hoogte van het subsidiebedrag definitief wordt vastgesteld.

 

Artikel 4:45 van de Awb bevat een algemene, rechtstreekse verplichting om bij de aanvraag tot subsidievaststelling verantwoording af te leggen over de activiteiten die zijn verricht en de uitgaven en inkomsten die daaraan verbonden zijn. Deze verplichting hoeft dan ook niet nog eens in de verordening te worden opgenomen. Dit artikel luidt als volgt:

 

1. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.

 

2. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

 

De omvang van de verantwoordingsplicht hangt af van de aard en hoogte van de subsidie. De wettelijke bepaling geeft de ruimte om van instellingen veelal een jaarverslag en financieel verslag te vragen. Bij grotere subsidies kan een goedkeurende accountantsverklaring worden verlangd. Voor meer ingewikkelde subsidies kan een specifiekere verantwoordingsplicht ook als nadere verplichting worden opgenomen op grond van artikel 4:37, eerste lid, sub f van de Awb.

 

Artikel 14, lid 5: Indien het een subsidie voor gelijk of meer dan € 50.000,- betreft, wordt een accountantsverklaring met inbegrip van de rechtmatigheid gevraagd ter vaststelling van de subsidie.

 

Artikel 14 lid 6: Dit artikel biedt aan het college de bevoegdheid om andere of minder dan de in artikel 14 genoemde gegevens en bescheiden te verlangen. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om geen accountantsverklaring te verlangen. Bijvoorbeeld in situaties waarin de subsidie grotendeels wordt ingezet ter voldoening van de huurkosten van de accommodatie.

 

 

 

Artikel 15 Directe en ambtshalve vaststelling

 

In beginsel vindt verstrekking van subsidie in twee stappen plaats: de subsidieverlening waarna de subsidie wordt vastgesteld. De wettelijke systematiek maakt het ook mogelijk om de subsidie direct vast te stellen. Een incidentele subsidie voor een bedrag minder dan € 1.500,- wordt op het moment van verlening direct vastgesteld, evenals een structurele subsidie van €500,- per jaar en lager. Op deze manier ontstaat er een besparing van de werklast; de subsidieontvanger hoeft in deze gevallen geen aanvraag te doen tot vaststelling. Artikel 4:43 van de Awb regelt deze situatie. Aan de subsidieontvanger kunnen ook nadere verplichtingen worden opgelegd onder dezelfde condities als bij een subsidieverlening. Artikel 4:43, tweede lid, van de Awb verklaart het bepaalde in de artikelen 4:32 (duursubsidies), 4:35, tweede lid (weigeringsgronden), 4:38 (overige doelgebonden verplichtingen) en 4:39 (niet-doelgebonden

 

verplichtingen) van overeenkomstige toepassing.

 

In het geval van directe vaststelling worden de bewijsstukken van de prestatie direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden, kan directe vaststelling plaatsvinden. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie en risicoafweging van de subsidieverstrekker.

 

Artikel 15, lid 4: Het college kan bepalen dat bepaalde categorieën van subsidies, dan wel subsidieontvangers, niet tot verantwoording van de aan hun verleende subsidie hoeven over te gaan. Te denken valt daarbij aan subsidies van een beperkte omvang, zoals die met reguliere sturing van €3.000 en lager, of subsidies, die aan een vertrouwde ontvanger worden verstrekt, dan wel subsidies die voor een doel worden aangewend, dat nadere verantwoording van de besteding van het geld overbodig maakt. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de huurkosten van een gebouw. De verantwoorde besteding van de subsidie blijkt dan immers al uit het feit, dat het betreffende gebouw in gebruik is bij de subsidieontvanger. Artikel 15 lid 7: Steekproefsgewijze controle na vaststelling is mogelijk. Dit zal in ieder geval gebeuren in het kader van subsidierelaties met reguliere sturing, waarbij subsidies tot en met €3.000,- per jaar in principe direct worden vastgesteld, maar dat er binnen vier jaar zo nodig toch om verantwoording gevraagd kan worden.

 

 

 

Artikel 16 Voorschotten

 

Voor de praktijk is voorschotverlening van groot belang, omdat de gesubsidieerde activiteit veelal niet kan worden verricht als niet vooraf gelden ter beschikking worden gesteld. Op grond van de Awb moet de beschikking het bedrag vermelden van het voorschot, dan wel de wijze waarop het bedrag wordt berekend (bijvoorbeeld: 10% van het subsidiebedrag per maand). Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het in de subsidieregeling of de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme. De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen. Dit leidt tot lastenbesparingen bij zowel de subsidieontvanger als de subsidieverstrekkende gemeente.

 

Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteit is ervoor gekozen om de termijnen, waarop de (automatische) bevoorschotting plaats vindt, niet in de verordening te noemen. Het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden in verleningsbeschikking vermeld.

 

De subsidieontvanger is volgens artikel 18 en 19 verplicht te melden, indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De subsidieverstrekker kan vervolgens, indien nodig, door een wijziging van de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het

 

vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten) uitgekeerd aan de subsidieontvanger.

 

Met de algemene formulering van dit artikel is de mogelijkheid open gelaten om, zonder dat daartoe wijziging van de verordening noodzakelijk is, recht te doen aan de wijziging van de voorschotregeling, die beslag heeft gekregen met de invoering van de vierde tranche Awb.

 

 

 

Artikel 17 Vaststelling subsidie

 

In dit artikel is geregeld binnen welke termijnen het college besluit ter zake van de vaststelling van de subsidie.

 

Bij overschrijding van de gestelde aanvraagtermijn wordt de subsidieontvanger op grond van de wettelijke regeling eenmaal aangemaand (artikel 4:44). Volgt er weer geen aanvraag, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen (artikel 4:44, derde en vierde lid van de Awb). Hierbij kan een schatting worden gemaakt van de kosten van de gesubsidieerde activiteit, die lager kan uitvallen dan vaststelling op basis van de daadwerkelijke kosten. In sommige gevallen kan dit ook betekenen dat het subsidiebedrag op nihil wordt vastgesteld.

 

 

 

Paragraaf 5 Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger

 

Artikel 18 Kennisgevingsplicht

 

De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdverlies) te melden bij de gemeente dat het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen.

 

 

 

Artikel 19 Informatieplicht en toestemmingsvereiste

 

In artikel 19 zijn de overige verplichtingen van de ontvanger van de subsidie opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. Overigens moet “schriftelijk” hier niet al te letterlijk worden opgevat; een melding per e mail kan ook voldoende zijn. Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger en om nadere stukken te vragen.

 

 

 

Artikel 20 Vergoedingsplicht bij vermogensvorming

 

Artikel 4:41 van de Awb geeft de mogelijkheid om te regelen dat de subsidieontvanger in een aantal gevallen een vergoeding verschuldigd is aan de gemeente, indien de subsidie bij de subsidieontvanger heeft geleid tot vermogensvorming. Hierbij moet vaststaan dat de vermogenstoename niet zou hebben plaatsgevonden als de subsidie niet zou zijn verleend. Omdat het niet redelijk is en doenlijk is iedere vermogenstoename af te romen, is de vergoedingsverplicht aan enkele beperkingen gebonden. De onderhavige bepalingen uit de verordening verklaart artikel 4:41 van de Awb van toepassing.

 

In de gevallen genoemd in het tweede lid van artikel 4:41 (zie hieronder), is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan het bestuursorgaan, mits:

 

a. dit bij wettelijk voorschrift of, indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift

 

berust, bij de subsidieverlening is bepaald en

 

b. daarbij is aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.

 

Op grond van artikel 4:41, tweede lid van de Awb is de vergoeding slechts verschuldigd indien:

 

c. de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde

 

goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;

 

d. de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van

 

voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;

 

e. de gesubsidieerde activiteiten geheel of gedeeltelijk worden beëindigd;

 

f. de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt

 

beëindigd, of

 

g. de rechtspersoon de subsidie ontving wordt ontbonden.

 

Op grond van artikel 4:41, derde lid van de Awb wordt de vergoeding vastgesteld binnen een jaar nadat het college op de hoogte is gekomen of kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan, maar in ieder geval binnen vijf jaren na de bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.

 

 

 

Artikel 21 SISA

 

In juli 2008 is de Financiële-verhoudingswet gewijzigd in verband met de zogenoemde “Single information en Single audit-systematiek”. Uitgangspunt is dat het Rijk in het kader van de verantwoording naar informatie vraagt die zoveel mogelijk aansluit bij de informatiebehoefte en verantwoordingsmomenten van de gemeenten en provincies zelf. Dit betekent dat het Rijk in principe voldoende heeft aan het jaarverslag inclusief de jaarrekening van een gemeente, gemeenschappelijke regeling en provincie. Inherent aan invoering van ‘Single information en Single audit’ is dat er geen aparte verantwoording en accountantsverklaring per specifieke uitkering meer wordt gevraagd. Daarvoor in de plaats wordt een bijlage bij de jaarrekening van iedere medeoverheid opgenomen. In deze bijlage wordt alleen de noodzakelijke verantwoordingsinformatie per specifieke uitkering opgenomen, zodat het Rijk zijn verantwoordelijkheid voor het beheer van specifieke uitkeringen kan waarmaken.

 

Conform de afspraken uit het bestuursakkoord Rijk – Gemeenten zal de SiSa-systematiek gelden voor zowel de bijdragen die de gemeente uit de specifieke uitkering van het Rijk bekostigt als voor eventuele aanvullende bijdragen die voor deze regelingen uit de autonome gemeentelijke middelen worden verstrekt.

 

De begrippen ‘Single information’ en ‘Single audit’ worden gehanteerd in de volgende betekenis:

 

Single information: Voor de verantwoordingen (jaarstukken inclusief bijlage over specifieke uitkeringen) naar het bestuur van medeoverheden en naar het Rijk wordt dezelfde verantwoordingsinformatie over specifieke uitkeringen gebruikt. Met het bestuur wordt voor het jaarverslag de gemeenteraad, provinciale staten of bestuur van een gemeenschappelijke regeling bedoeld.

 

Single audit: Voor de verantwoording (de verantwoording waarop de controle betrekking heeft) naar de besturen van de medeoverheden en naar het Rijk wordt van dezelfde controle gebruik gemaakt. Met het bestuur wordt voor het jaarverslag de gemeenteraad, provinciale staten of bestuur van een gemeenschappelijke regeling bedoeld.

 

Reikwijdte Single information en Single audit: Het kabinetsstandpunt, en daarmee ook het principe van Sisa, is van toepassing op de verhouding tussen het Rijk en de decentrale overheden, zijnde de provincies, gemeenten en gemeenschappelijke regelingen. Daartoe behoren alle organisatieonderdelen waarvoor de besturen van deze medeoverheden verantwoordelijk zijn.

 

In het wetsvoorstel bij de wijziging van de Financiële-verhoudingswet is de werking van het principe van Single information en Single audit in vergelijking met het Besluit

 

financiële verhouding 2001 verbreed. Het principe geldt door het artikel 17a, eerste en derde lid, van de Financiële- verhoudingswet tevens voor specifieke uitkeringen die door medeoverheden aan andere medeoverheden worden verstrekt. Dit betekent dat afzonderlijke verantwoordingen en accountantsverklaringen over specifieke uitkeringen, die door medeoverheden aan medeoverheden worden gevraagd, vervallen. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt daarbij zorg voor het verzamelen van de benodigde informatie en het onverwijld verstrekken van deze informatie aan de relevante medeoverheden. Door de verbreding van het principe en door de rijks faciliteiten wordt een efficiencyslag behaald en wordt de verantwoordings- en controlebureaucratie verminderd.

 

Als het college subsidie aan een medeoverheid (provincie, gemeente, waterschap, gemeenschappelijke regeling) verstrekt in het kader van een specifieke uitkering, vindt verantwoording plaats volgens het principe van Sisa. Er worden dan geen aanvullende eisen gesteld. Dit betekent dat wordt afgeweken van de andere verantwoordingsregimes genoemd in de verordening.

 

 

 

Artikel 22 Tussenrapportage

 

Er is voor gekozen aan meerjarig verstrekte subsidies, hoger dan € 5.000 per jaar, jaarlijks een verantwoording te vragen. Het college moet vooraf bepalen welke vereisten worden gesteld aan de tussentijdse, inhoudelijke en financiële verantwoording. Het ligt voor de hand dat dit regime in ieder geval lichter is dan het regime wat is opgesteld voor de eindverantwoording. Op basis van deze rapportages kan besloten worden tot tussentijdse wijzigingen in de subsidieverlening daar waar dat gewenst of noodzakelijk is. De aanvragers van meerjarige subsidies onder de €5.000,- per jaar, hoeven daarentegen, in het kader van het terugdringen van administratieve lasten, niet bovengenoemde jaarlijkse verantwoording af te leggen.

 

 

 

Artikel 23 Overige verplichtingen

 

Het college kan conform lid 1 de subsidieontvanger bij de verlening van subsidie verplichtingen opleggen. Het gaat om verplichtingen die nodig zijn om het doel van de subsidie te realiseren. De verplichtingen kunnen betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteit. De verplichtingen kunnen ook ondersteunend zijn.

 

De subsidieontvanger moet zich conform lid 2 houden aan de verplichtingen die de Europese Commissie bij de toetsing op staatssteun heeft gesteld. Deze verplichting geldt op basis van de verordening.

 

Het college kan op basis van lid 3 de subsidieontvanger verplichten om de gemeente als subsidieverstrekker te vermelden in de communicatie naar buiten toe. Deze verplichting kan in het subsidiebesluit worden opgenomen.

 

 

 

HOOFDSTUK 2: INTREKKING EN UITBETALING VAN SUBSIDIE

 

Artikel 24 Ontoelaatbare staatssteun

 

Als een subsidie volgens de Europese Commissie ongeoorloofde staatssteun is, moet het college het subsidiebesluit wijzigen of intrekken. Verleende subsidie moet worden teruggevorderd, eventueel met rente.

 

 

 

Artikel 25 Intrekken, verlagen, wijzigen van subsidie

 

Artikel 25, eerste lid:

 

Op grond van dit artikel heeft het college de bevoegdheid om de subsidieverlening met terugwerkende kracht in te trekken of te wijzigen. Het gaat hierbij om onregelmatigheden die worden ontdekt na de subsidieverlening maar vóór de

 

subsidievaststelling. Dit artikel werkt aanvullend op de bepalingen die hieromtrent reeds in de Awb zijn opgenomen, in de artikelen 4:48, eerste lid en 4:50, eerste lid.

 

Artikel 4:48 van de Awb ziet toe op de intrekking en wijziging van de subsidieverlening met terugwerkende kracht. Het eerste lid luidt als volgt:

 

Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:

 

a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

 

b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

 

c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;

 

d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of

 

e. met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

 

Artikel 4:50 van de Awb ziet toe op situaties waarin het college een subsidieverlening voor de toekomst kan wijzigen (opzeggen, verlagen of anderszins wijzigingen doorvoeren in de subsidieverplichtingen). De Awb stelt hieraan zware eisen aangezien er een inbreuk op het vertrouwensbeginsel wordt gemaakt. Dit houdt in dat in ieder geval een redelijke termijn in acht moet worden genomen. Waaruit een redelijke termijn in een individueel geval bestaat hangt af van de aard van de subsidie en de gesubsidieerde activiteiten (bijvoorbeeld: afwikkeling van verplichtingen jegens derden, ingrijpendheid van de beslissing).

 

Artikel 4:50, eerste lid, van de Awb luidt als volgt:

 

Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:

 

a. voor zover de subsidieverlening onjuist is;

 

b. voor zover veranderende omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie te verzetten, of

 

c. in andere bij wettelijk voorschrift geregelde gevallen.

 

Artikel 25, tweede lid:

 

De wettelijke systematiek gaat er vanuit dat in een ‘normale situatie’ de subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig de subsidieverlening (als er beschikking tot subsidieverlening is gegeven). Als echter subsidieverplichtingen niet worden nageleefd of de subsidiabele activiteit niet (volledig) wordt uitgevoerd is het mogelijk om de subsidie lager vast te stellen. Op grond van artikel 25, tweede lid kunnen burgemeester en wethouders hiertoe overgaan in de gevallen die in artikel 4:46, tweede lid van

 

de Awb zin opgesomd. Het gaat hierbij om dezelfde situaties als in artikel 4: 48, eerste lid, sub a tot en met d staan opgesomd.

 

Artikel 25, derde lid:

 

Artikel 25, derde lid regelt de intrekking of wijziging met terugwerkende kracht van de beschikking tot subsidievaststelling. Aangezien de subsidieontvanger reeds een definitieve aanspraak heeft op de gelden, kan de beschikking in minder situaties worden ingetrokken dan de beschikking tot subsidieverlening. Op grond van artikel 4:49, eerste lid, van de Wet kan het college de subsidievaststelling intrekken:

 

a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;

 

b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of

 

c. indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.

 

Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid geldt wel en verjaringstermijn van vijf jaren na de bekendmaking van de vaststellingsbeschikking dan wel na het tijdstip waarop de subsidieontvanger een verplichting niet is gaan naleven.

 

 

 

Artikel 26 Indexering

 

Indexering van subsidie is geen vanzelfsprekendheid. Jaarlijks zal bepaald worden of overgaan tot indexering passend is.

 

 

 

HOOFDSTUK 3: SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 27 Hardheidsclausule

 

In de hardheidsclausule is zo concreet en nauwkeurig mogelijk (dus door het benoemen van de specifieke artikelen) aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is.

 

De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor en bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening of deelverordening te worden neergelegd.

 

 

 

Artikel 28 Intrekking oude regelingen

 

Het is van belang dat van de vigerende subsidieregelingen wordt aangegeven of ze worden ingetrokken en hoe ze zich verhouden tot de Algemene subsidieverordening.

 

 

 

Artikel 29 Overgangsrecht

 

Het begrip subsidieverstrekking ziet toe op zowel de subsidieverlening als de subsidievaststelling. Het traject van subsidiëring dat reeds voor inwerkingtreding van de onderhavige verordening in gang is gezet alsmede subsidieaanvragen die al voor de inwerkingtreding van de onderhavige verordening zijn ingediend, worden afgedaan volgens de op dat moment geldende bepalingen.

 

 

 

Artikel 30 Inwerkingtreding

 

Voor de hier opgenomen slotbepaling is gebruik gemaakt van de daarvoor gebruikelijke

 

formuleringen.  

 

 

 

Artikel 31 (Citeertitel)

 

Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene subsidieverordening gemeente Valkenswaard 2016.

 

Voor de hier opgenomen slotbepaling is gebruik gemaakt van de daarvoor gebruikelijke

 

formuleringen.  

 

Aldus vastgesteld in de raad van de gemeente Valkenswaard d.d. 18 december 2019.

 

Valkenswaard, de gemeenteraad voornoemd

 

 

Naar boven