Gemeenteblad van Valkenswaard
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Valkenswaard | Gemeenteblad 2020, 39842 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Valkenswaard | Gemeenteblad 2020, 39842 | Verordeningen |
Algemene subsidieverordening 2016 Gemeente Valkenswaard
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid, 107, 108 en 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;
Paragraaf 2 Aanvraag van de subsidie
Artikel 7 Bij aanvraag over te leggen gegevens
Paragraaf 3 Beslissing op de aanvraag
Artikel 10 Algemene Weigeringsgronden
aan een instelling of (in bijzondere gevallen) aan een natuurlijk persoon die uitsluitend werkzaam is in het belang van een politieke groepering, een vakorganisatie, een bedrijf of kerkgenootschap, dan wel in hoofdzaak politieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke vorming beoogt of feitelijk bedrijft;
rekening houdend met het gestelde onder sub a tot en met e en sub g aan een instelling of (in bijzondere gevallen) aan een natuurlijk persoon gevestigd binnen Valkenswaard en ten behoeve van inwoners buiten Valkenswaard indien er sprake is van activiteiten die in Valkenswaard al in voldoende mate plaatsvinden;
Het college kan voor subsidies binnen door de raad vast te stellen beleidsterreinen of onderdelen daarvan bepalen dat de gevraagde subsidie kan worden geweigerd of de verleende subsidie kan worden ingetrokken in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob).
Paragraaf 4 Vaststelling, voorschotten en betaling
Artikel 15 Directe en ambtshalve vaststelling
Bij directe vaststelling als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college de aanvrager steekproefsgewijs verplichten om op de door haar aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Artikel 17 Vaststelling subsidie
Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat de voor de beslissing op de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het hiervoor genoemde lid genoemde termijn, dan bericht het college de subsidieontvanger daarvan zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.
Paragraaf 5 Algemene verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 18 Kennisgevingsplicht
De subsidieontvanger stuurt het college onverwijld een schriftelijke mededeling als:
Artikel 20 Vergoedingsplicht bij vermogensvorming
De hoogte van de vergoeding is het gedeelte van de waarde van het vermogen van de subsidieontvanger, dat evenredig is aan het gedeelte van zijn totale inkomsten dat gedurende de laatste tien jaar de subsidie is geweest. Als nog geen tien jaar subsidie is verstrekt, wordt de verschuldigde vergoeding berekend op basis van het aantal jaren gedurende welke zij wel is verstrekt.
Bij de bepaling van de waarde van de vermogensbestanddelen wordt uitgegaan van hun waarde op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van goederen wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen. De waarde van de onroerende goederen wordt bepaald op basis van hun waarde in het economisch verkeer, die van de roerende goederen op basis van hun boekwaarde. De geldmiddelen, waaronder begrepen de banksaldi, worden gewaardeerd op hun nominale waarde.
De waarde van onroerende goederen wordt vastgesteld door een onafhankelijke deskundige, die daartoe door het college in overeenstemming met de subsidieontvanger wordt aangewezen. Bij gebreke aan overeenstemming vindt bedoelde taxatie plaats door drie onafhankelijke deskundigen van wie een door het college en een door de subsidieontvanger wordt aangewezen, en de derde door de beide eerst aangewezenen. Als zij het over de taxatie niet eens worden, beslist de derde deskundige.
Artikel 21 Verantwoording volgens SiSa
In afwijking van de artikel 20 wordt voor subsidie die is verstrekt aan een mede-overheid in het kader van een specifieke uitkering, verantwoording afgelegd overeenkomstig de beginselen van Single information, Single audit van de artikelen 17a en 17b van de Financiële-verhoudingswet.
Bij subsidies hoger dan € 5.000,- per jaar, welke verleend worden voor een subsidietijdvak van meer dan een jaar, wordt de verplichting opgelegd tot het jaarlijks tussentijds afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte activiteiten.
HOOFDSTUK 2: INTREKKING EN UITBETALING VAN SUBSIDIE
Artikel 24 Ontoelaatbare staatssteun
Het college wijzigt of trekt de beschikking tot subsidieverlening of subsidievaststelling in, als de Europese Commissie dat in verband met ontoelaatbare staatsteun vordert.
Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of meerdere artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, met uitzondering van de artikelen 1, 2 en 4, gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger wanneer dit naar haar oordeel leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Artikel 28 Intrekking oude regelingen
De Algemene subsidieverordening gemeente Valkenswaard 2016 wordt niet ingetrokken, maar enkel gewijzigd.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van de gemeente Valkenswaard d.d. 18 december 2019.
Valkenswaard, de gemeenteraad voornoemd
In dit artikel wordt een aantal begrippen gedefinieerd. Er is geen definitie van het begrip ‘subsidie’ in opgenomen. De definitie is in de Wet opgenomen en is een dwingende bepaling; hiervan kan dus niet worden afgeweken. Artikel 4.21, zie ook hiervoor, luidt als volgt: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen en diensten. Hieruit volgt dat niet alle gemeentelijke verstrekkingen als subsidie aangemerkt kunnen worden. Bijvoorbeeld: subsidie in natura (beschikbaar stellen van gemeentelijke accommodaties) valt niet onder de begripsomschrijving.
Het tweede lid geeft aan dat door de veelheid en verscheidenheid van subsidiemogelijkheden het niet te vermijden is, dat op onderdelen nadere regels noodzakelijk zullen blijken. Die verscheidenheid onderbrengen in een algemene verordening is mogelijk, maar komt de met een algemene verordening nagestreefde overzichtelijkheid niet ten goede. Daarbij komt dat beleidsdoelen en prioriteiten wijzigen en dit, naar aangenomen mag worden, in een hoger tempo zullen doen dan de Algemene subsidieverordening aan wijziging toe is. Het is overigens wel de bedoeling dat de algemene bepalingen van de onderhavige verordening zoveel mogelijk worden gevolgd. In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zelf is in artikel 4:23 opgenomen in welke gevallen niet op grond van een wettelijk voorschrift subsidieverstrekking hoeft plaats te vinden.
De bevoegdheden van de gemeenteraad inzake subsidieverlening worden gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders. Het college van burgemeester en wethouders beslist derhalve onder meer omtrent ingediende aanvragen voor subsidieverstrekkingen en heeft tevens onder meer de bevoegdheid om nadere verplichtingen aan de subsidieverstrekking te verbinden.
In artikel 4:37 van de Awb staan standaardverplichtingen opgesomd die desgewenst aan de subsidieontvangers kunnen worden opgelegd. Daarnaast is het mogelijk om ook andere verplichtingen op te leggen. Hiervoor moet dan wel een grondslag aanwezig zijn in de verordening zelf. Artikel 4 creëert deze grondslag en geldt als aanvulling op het bepaalde in artikel 4:37. Het moet dan wel gaan om verplichtingen die redelijkerwijs noodzakelijk en geschikt zijn om het met de subsidie nagestreefde doel te verwezenlijken. De in artikel 4:37 Awb opgenomen verplichtingen zijn de volgende:
c. het voor de subsidievaststelling verstrekken van gegevens en bescheiden die nodig zijn voor een beslissing omtrent subsidie;
De bevoegdheid van het college om nadere regels te stellen betreft een op grond van artikel 156 van de Gemeentewet gedelegeerde bevoegdheid van de gemeenteraad.
Vermeld wordt dat het college de gemeentebegroting en subsidieplafonds in acht neemt. Als de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de gemeenteraad beschikbaar is gesteld, wordt de subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat de gemeenteraad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud.
In artikel 4:25 van de Awb is bepaald dat subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van subsidie het vastgestelde subsidieplafond zou worden overschreden. Overschrijding van het subsidieplafond levert een verplichte weigeringsgrond op. Hieruit volgt dat in de weigeringsbeschikking niet meer gemotiveerd hoeft te worden waarom het belang van de begrotingsdiscipline zwaarder moet wegen dan de belangen van de aanvrager. Het rechtsgevolg ontstaat als het subsidieplafond is vastgesteld en bekend is gemaakt.
Het subsidieplafond is volgens artikel 4:22 van de Awb het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift. Een subsidieplafond leidt automatisch tot weigering van subsidie voor wat betreft het gedeelte dat boven het subsidieplafond uitstijgt (artikel 4:25, tweede lid van de Awb). Dit houdt in dat een subsidie wordt geweigerd of een aanvraag niet wordt behandeld indien de middelen zijn uitgeput die in de begroting voor de subsidie beschikbaar zijn gesteld. Zonder vaststelling van een subsidieplafond is het dus niet mogelijk om subsidie te weigeren met als reden, dat er geen of onvoldoende financiële middelen voorhanden zijn.
Artikel 5, eerste lid, van de verordening is de basis voor besluitvorming van de gemeenteraad om een subsidieplafond in te stellen. Hierbij zal per beleidstaak worden aangegeven, wat het beschikbare bedrag is. Wil de gemeenteraad hiertoe overgaan, dan moet hiertoe uiterlijk bij de begrotingsvaststelling worden besloten. Artikel 4:26, eerste lid, van de Awb geeft aan dat bepaald moet worden hoe het beschikbare bedrag
Het college stelt in nadere regels per beleidstaak vast op welke wijze het beschikbare budget wordt verdeeld. De wijze van verdeling is volgens de wettelijke regeling geheel vrij. Er kan gekozen worden voor een systeem ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Een andere mogelijkheid is dat voor een bepaald tijdstip aanvragen moeten worden ingediend, waarna kwalitatieve criteria een rol gaan spelen (tendersysteem). De wijze van verdeling moet tegelijkertijd bij de bekendmaking van het subsidieplafond worden vermeld. Hieraan wordt al voldaan indien wordt verwezen naar een plan of besluit van het college, waarin de maatstaf staat opgenomen. Met het oog op de rechtszekerheid moet het subsidieplafond worden bekendgemaakt, voordat de periode waarop het betrekking heeft, ingaat (artikel 4:27 van de Awb). Op die manier weten aanvragers tijdig hoeveel geld er beschikbaar is. Als het subsidieplafond niet op tijd wordt bekendgemaakt of later wordt verlaagd, heeft dat geen gevolgen voor de al ingediende aanvragen. Dat houdt in dat overschrijding van het beschikbare subsidiebudget niet aan reeds ingediende aanvragen kan worden tegengeworpen.
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de algemene subsidieverordening, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en –beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijk kader expliciet wordt vermeld.
Als er sprake is van steun die valt onder het Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4).
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met schriftelijk is meer bedoeld dan op papier geschreven. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft.
Het tweede lid, onder d, heeft onder andere betrekking op de egalisatiereserve van een instelling. Een egalisatiereserve is een financiële buffer waarmee tekorten in het ene jaar zijn op te vangen met overschotten in het andere jaar. Als sprake is van een egalisatiereserve, moet dit bij een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie worden toegelicht. In artikel 4:72 van de Awb is de wettelijke regeling voor het vormen van een egalisatiereserve terug te vinden.
In dit artikel worden de termijnen genoemd, waarbinnen aanvragen voor subsidie dienen te zijn ingediend bij het college.
Het college beslist binnen 8 weken op een aanvraag voor subsidie. Deze termijn staat ook in de Awb als redelijke termijn. De beslistermijn begint te lopen na ontvangst van de aanvraag.
a. Als een adviescommissie is ingeschakeld, moeten de leden van de commissie de gelegenheid hebben voor het uitbrengen van hun advies.
b. Als sprake is van een tendersysteem (besluitvorming na onderlinge vergelijking subsidieaanvragen) vraagt de procedure meer tijd door de samenhang tussen de aanvragen.
Als een aangevraagde subsidie een cofinancieringsbijdrage in het kader van een Rijks- of Europees samenwerkingsprogramma betreft, begint de termijn te lopen na het besluit van het bestuur dat verantwoordelijk is voor de hoofdbeslissing over de subsidie. Projecten in het kader van Rijks- of Europese samenwerkingsprogramma’s zijn ingewikkeld, met verschillende soorten activiteiten (deelprojecten) en vele partners. Bij
de hoofdbeslissing wordt een zeer uitgebreide technische toets uitgevoerd: over de vraag of het project aan de eisen voor subsidie voldoet, de gehanteerde tarieven, begrotingen, staatssteun e.a. Omdat speciale deskundigheid nodig is, wordt deze technische toets door één orgaan uitgevoerd en niet door alle medefinanciers. Dat is ook in het belang van de aanvrager.
De beslistermijn voor cofinanciering maakt het mogelijk om rekening te houden met het hoofdbesluit van de autoriteit die leidend is in het samenwerkingsprogramma. Daarmee wordt voorkomen dat het college vanwege de termijn over cofinanciering moet beslissen, zonder dat het college het besluit over de hoofdmoot van de subsidie kent. Het college hoeft niet voortijdig te beslissen, en beperkt het risico dat het cofinancieringsbesluit later moet worden teruggedraaid. Verder wordt voorkomen dat budget voor cofinanciering wordt vastgezet, met de kans dat dit later onnodig blijkt.
Het derde lid geeft de ruimte het hoofdbesluit de volgen. Uiteraard blijft het mogelijk om sneller te beslissen, gelet op de prioriteit van het project. In dat geval kan een voorwaardelijke beschikking worden genomen, d.w.z. onder de opschortende voorwaarde dat anderen ook (voldoende) cosubsidie verlenen.
Als de Europese Commissie een subsidieaanvraag beoordeelt in verband met staatsteun, begint de beslistermijn te lopen na de beslissing van de Europese Commissie.
Sinds 1 oktober 2009 geldt de Wet dwangsom en beroep waardoor het risico bestaat dat bestuursorganen, die zich niet aan de door zichzelf gestelde termijnen houden, met een dwangsom kunnen worden geconfronteerd. Gelet op de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen verdient het aanbeveling een voorzienbare lange beslistermijn vast te leggen.
Op grond van dit artikel kan subsidie worden geweigerd indien niet aan de opgesomde voorwaarden wordt voldaan. De Awb kent zelf reeds een aantal weigeringsgronden. De onderhavige bepaling is een aanvulling op deze wettelijke weigeringsgronden. Het zijn facultatieve weigeringsgronden. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe uitdrukkelijk niet verplicht. Voor een nadere toelichting op de weigeringsgronden wordt verwezen naar de kadernota subsidiebeleid Valkenswaard.
Artikel 4:35 van de Awb geeft een niet-limitatieve opsomming van een aantal algemeen geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Artikel 4:35 luidt als volgt:
1. Subsidie kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om een subsidieaanvraag te weigeren.
c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
b. failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
Ondanks dat er sprake is van staatsteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering.
Geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.
Er wordt een vergelijking gemaakt tussen de aangevraagde subsidie en de totaal begrote kosten. Indien de aangevraagde subsidie hoger is dan 50% van de begrote kosten kan de subsidie worden geweigerd. Deze weigeringsgrond hangt samen met het uitgangspunt dat subsidieaanvragers zelf een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het opstarten en organiseren van activiteiten: daarbij hoort tevens een verantwoordelijkheid om zelf (deels) in de middelen te voorzien om deze activiteiten mogelijk te maken.
Een bijzondere weigeringsgrond is opgenomen in artikel 10, lid 3. Het betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet Bibob niet kan doorstaan. Indien deze weigeringsgrond niet zou zijn opgenomen, dan zou het kunnen betekenen dat het college gehouden is subsidie te verlenen aan aanvragers aan wie het college geen vergunning voor niet-subsidiabele activiteiten zou verlenen. Daarbij is niet van belang of de activiteiten, waarvoor subsidie wordt gevraagd, op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat bij deze weigeringsgrond louter om de persoon, dan wel rechtspersoon van de aanvrager. De Wet Bibob is bedoeld als aanvulling op bestaande instrumenten, die het college reeds ter beschikking heeft. Het college zal bij ieder beleidsdoel, dat het wil subsidiëren, zich de vraag moeten stellen of er enig risico is van het faciliteren van strafbare feiten en of die risico’s niet voldoende worden ondervangen met de bestaande toetsing van aanvragen. Het is niet mogelijk te bepalen dat de Wet Bibob generiek op alle subsidies wordt toegepast. Het college dient zelf een afweging te maken in welke situatie toepassing zinvol is. Voordat tot toepassing op een gemeentelijke subsidieregeling kan worden overgegaan, dient daarvoor toestemming te zijn verkregen van de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het college heeft hier de bevoegdheid gekregen die goedkeuring te vragen. De bepaling strekt ertoe inzichtelijk te maken voor zowel bestuur als aanvrager van een subsidie in welke gevallen en voor welke (onderdelen van) beleidsdoelen een toetsing aan de Wet Bibob kan plaatsvinden.
In dit artikel staan de bepalingen opgenomen die betrekking hebben op het creëren van een egalisatiereserve. Dit is een buffer waarmee tekorten in het ene jaar kunnen worden opgevangen met overschotten in het andere jaar. Het kan niet de bedoeling zijn, dat deze reserve oneindig groot wordt. Daarom wordt vastgesteld, dat deze reserve maximaal 25% van de totale inkomsten minus subsidie van de instelling in het subsidiejaar mag bedragen. Overschrijding van dit maximum zal bij de subsidievaststelling tot een lagere subsidie leiden.
1. Indien dit bij wettelijk voorschrift of bij de subsidieverlening is bepaald, vormt de ontvanger een egalisatiereserve.
2. Het verschil tussen het vastgestelde subsidie en de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend komt ten gunste onderscheidenlijk ten laste van de egalisatiereserve.
Dit artikel biedt de mogelijkheid aan een instelling om naast een egalisatiereserve één of meerdere bestemmingsreserves en/of voorzieningen te vormen. Om een goed gebruik van de financiële middelen te waarborgen, dient hiervoor toestemming aan burgemeester en wethouders te worden gevraagd. Toestemming voor het aanvragen van een bestemmingsreserve en/of voorziening dient vooraf of ten laatste op het moment van de reguliere subsidieaanvraag te worden gedaan. Het verzoek tot het vormen van een bestemmingsreserve of voorziening kan dus gelijktijdig plaatsvinden met de reguliere subsidieaanvraag. De aanvrager hoeft slechts een korte notitie aan te leveren met de vraag om een bestemmingsreserve of voorziening te mogen aanleggen. In het geval van een bestemmingsreserve vergezeld van het doel van de reservevormingen een meerjarig investeringsplan of onderhoudsplan. In het geval van een voorziening vergezeld van het doel van de voorzieningsvorming, het geraamde eindbedrag en een onderbouwing van het eindbedrag met bijvoorbeeld een of meerdere offertes en/of ervaringsgegevens.
De leden 1, 2 en 3 geven aan op welke wijze het college subsidies kan verlenen, in welke vorm en voor welke periode.
Conform lid 3 en 4 kan het college, indien er reden toe bestaat, voorwaarden en/of doelgebonden verplichtingen aan de beschikking tot subsidieverlening verbinden in aanvulling op het bepaalde in de Awb (artikel 4:38). De verplichtingen moeten strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. De verplichtingen kunnen ook een meer afgeleid en ondersteunend karakter hebben. Bovendien kan een uitvoeringsovereenkomst worden voorgelegd.
Het college bepaalt hoe de subsidieontvanger verantwoording aflegt. De zwaarte van de verantwoording loopt op met de hoogte van het subsidiebedrag. Van een simpele melding dat activiteiten zijn verricht, een bestuurdersverklaring tot aan een accountantsverklaring.
Deze bepalingen leggen de hoofdregel vast dat de subsidievaststelling geschiedt op aanvraag van de subsidieontvanger, binnen de van toepassing zijnde termijn. De subsidieontvanger is verplicht volgens art. 4:44 Awb om deze aanvraag tot vaststelling te doen. Bij overschrijding van de gestelde aanvraagtermijn wordt de subsidieontvanger op grond van de wettelijke regeling eenmaal aangemaand (artikel 4:44). Volgt er weer geen aanvraag, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen (artikel 4:44, derde en vierde lid van de Awb). Ook als er al voorschotten zijn verstrekt moet een aanvraag tot subsidievaststelling worden ingediend aangezien hierdoor de hoogte van het subsidiebedrag definitief wordt vastgesteld.
Artikel 4:45 van de Awb bevat een algemene, rechtstreekse verplichting om bij de aanvraag tot subsidievaststelling verantwoording af te leggen over de activiteiten die zijn verricht en de uitgaven en inkomsten die daaraan verbonden zijn. Deze verplichting hoeft dan ook niet nog eens in de verordening te worden opgenomen. Dit artikel luidt als volgt:
1. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling toont de aanvrager aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de aan de subsidie verbonden verplichtingen, tenzij de subsidie voor de aanvang van de activiteiten wordt vastgesteld.
2. Bij de aanvraag tot subsidievaststelling legt de aanvrager rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
De omvang van de verantwoordingsplicht hangt af van de aard en hoogte van de subsidie. De wettelijke bepaling geeft de ruimte om van instellingen veelal een jaarverslag en financieel verslag te vragen. Bij grotere subsidies kan een goedkeurende accountantsverklaring worden verlangd. Voor meer ingewikkelde subsidies kan een specifiekere verantwoordingsplicht ook als nadere verplichting worden opgenomen op grond van artikel 4:37, eerste lid, sub f van de Awb.
Artikel 14, lid 5: Indien het een subsidie voor gelijk of meer dan € 50.000,- betreft, wordt een accountantsverklaring met inbegrip van de rechtmatigheid gevraagd ter vaststelling van de subsidie.
Artikel 14 lid 6: Dit artikel biedt aan het college de bevoegdheid om andere of minder dan de in artikel 14 genoemde gegevens en bescheiden te verlangen. Hiermee wordt de mogelijkheid geboden om geen accountantsverklaring te verlangen. Bijvoorbeeld in situaties waarin de subsidie grotendeels wordt ingezet ter voldoening van de huurkosten van de accommodatie.
In beginsel vindt verstrekking van subsidie in twee stappen plaats: de subsidieverlening waarna de subsidie wordt vastgesteld. De wettelijke systematiek maakt het ook mogelijk om de subsidie direct vast te stellen. Een incidentele subsidie voor een bedrag minder dan € 1.500,- wordt op het moment van verlening direct vastgesteld, evenals een structurele subsidie van €500,- per jaar en lager. Op deze manier ontstaat er een besparing van de werklast; de subsidieontvanger hoeft in deze gevallen geen aanvraag te doen tot vaststelling. Artikel 4:43 van de Awb regelt deze situatie. Aan de subsidieontvanger kunnen ook nadere verplichtingen worden opgelegd onder dezelfde condities als bij een subsidieverlening. Artikel 4:43, tweede lid, van de Awb verklaart het bepaalde in de artikelen 4:32 (duursubsidies), 4:35, tweede lid (weigeringsgronden), 4:38 (overige doelgebonden verplichtingen) en 4:39 (niet-doelgebonden
In het geval van directe vaststelling worden de bewijsstukken van de prestatie direct met de aanvraag meegestuurd. Ook indien de activiteiten nog niet hebben plaatsgevonden, kan directe vaststelling plaatsvinden. De toepassing is dan onder meer afhankelijk van de aard van de subsidie en risicoafweging van de subsidieverstrekker.
Artikel 15, lid 4: Het college kan bepalen dat bepaalde categorieën van subsidies, dan wel subsidieontvangers, niet tot verantwoording van de aan hun verleende subsidie hoeven over te gaan. Te denken valt daarbij aan subsidies van een beperkte omvang, zoals die met reguliere sturing van €3.000 en lager, of subsidies, die aan een vertrouwde ontvanger worden verstrekt, dan wel subsidies die voor een doel worden aangewend, dat nadere verantwoording van de besteding van het geld overbodig maakt. Bij dit laatste kan worden gedacht aan de huurkosten van een gebouw. De verantwoorde besteding van de subsidie blijkt dan immers al uit het feit, dat het betreffende gebouw in gebruik is bij de subsidieontvanger. Artikel 15 lid 7: Steekproefsgewijze controle na vaststelling is mogelijk. Dit zal in ieder geval gebeuren in het kader van subsidierelaties met reguliere sturing, waarbij subsidies tot en met €3.000,- per jaar in principe direct worden vastgesteld, maar dat er binnen vier jaar zo nodig toch om verantwoording gevraagd kan worden.
Voor de praktijk is voorschotverlening van groot belang, omdat de gesubsidieerde activiteit veelal niet kan worden verricht als niet vooraf gelden ter beschikking worden gesteld. Op grond van de Awb moet de beschikking het bedrag vermelden van het voorschot, dan wel de wijze waarop het bedrag wordt berekend (bijvoorbeeld: 10% van het subsidiebedrag per maand). Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het in de subsidieregeling of de verleningsbeschikking opgenomen bevoorschottingsritme. De bevoorschottingsbeschikking wordt ambtshalve gegeven op het moment van de verleningsbeschikking. De subsidieaanvrager hoeft geen aanvra(a)g(en) voor bevoorschotting in te dienen of tussentijdse overzichten van prestaties of uitgaven te overleggen. Dit leidt tot lastenbesparingen bij zowel de subsidieontvanger als de subsidieverstrekkende gemeente.
Omdat de bevoorschotting mede afhankelijk is van de aard van de te subsidiëren activiteit is ervoor gekozen om de termijnen, waarop de (automatische) bevoorschotting plaats vindt, niet in de verordening te noemen. Het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten worden in verleningsbeschikking vermeld.
De subsidieontvanger is volgens artikel 18 en 19 verplicht te melden, indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. De subsidieverstrekker kan vervolgens, indien nodig, door een wijziging van de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het
Met de algemene formulering van dit artikel is de mogelijkheid open gelaten om, zonder dat daartoe wijziging van de verordening noodzakelijk is, recht te doen aan de wijziging van de voorschotregeling, die beslag heeft gekregen met de invoering van de vierde tranche Awb.
In dit artikel is geregeld binnen welke termijnen het college besluit ter zake van de vaststelling van de subsidie.
Bij overschrijding van de gestelde aanvraagtermijn wordt de subsidieontvanger op grond van de wettelijke regeling eenmaal aangemaand (artikel 4:44). Volgt er weer geen aanvraag, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen (artikel 4:44, derde en vierde lid van de Awb). Hierbij kan een schatting worden gemaakt van de kosten van de gesubsidieerde activiteit, die lager kan uitvallen dan vaststelling op basis van de daadwerkelijke kosten. In sommige gevallen kan dit ook betekenen dat het subsidiebedrag op nihil wordt vastgesteld.
De subsidieontvanger is verplicht tijdig (zonder nodeloos tijdverlies) te melden bij de gemeente dat het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen.
In artikel 19 zijn de overige verplichtingen van de ontvanger van de subsidie opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college. Overigens moet “schriftelijk” hier niet al te letterlijk worden opgevat; een melding per e mail kan ook voldoende zijn. Niets belet de gemeente om bij twijfel direct contact op te nemen met de subsidieontvanger en om nadere stukken te vragen.
Artikel 4:41 van de Awb geeft de mogelijkheid om te regelen dat de subsidieontvanger in een aantal gevallen een vergoeding verschuldigd is aan de gemeente, indien de subsidie bij de subsidieontvanger heeft geleid tot vermogensvorming. Hierbij moet vaststaan dat de vermogenstoename niet zou hebben plaatsgevonden als de subsidie niet zou zijn verleend. Omdat het niet redelijk is en doenlijk is iedere vermogenstoename af te romen, is de vergoedingsverplicht aan enkele beperkingen gebonden. De onderhavige bepalingen uit de verordening verklaart artikel 4:41 van de Awb van toepassing.
In de gevallen genoemd in het tweede lid van artikel 4:41 (zie hieronder), is de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd aan het bestuursorgaan, mits:
Op grond van artikel 4:41, derde lid van de Awb wordt de vergoeding vastgesteld binnen een jaar nadat het college op de hoogte is gekomen of kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan, maar in ieder geval binnen vijf jaren na de bekendmaking van de laatste beschikking tot subsidievaststelling.
In juli 2008 is de Financiële-verhoudingswet gewijzigd in verband met de zogenoemde “Single information en Single audit-systematiek”. Uitgangspunt is dat het Rijk in het kader van de verantwoording naar informatie vraagt die zoveel mogelijk aansluit bij de informatiebehoefte en verantwoordingsmomenten van de gemeenten en provincies zelf. Dit betekent dat het Rijk in principe voldoende heeft aan het jaarverslag inclusief de jaarrekening van een gemeente, gemeenschappelijke regeling en provincie. Inherent aan invoering van ‘Single information en Single audit’ is dat er geen aparte verantwoording en accountantsverklaring per specifieke uitkering meer wordt gevraagd. Daarvoor in de plaats wordt een bijlage bij de jaarrekening van iedere medeoverheid opgenomen. In deze bijlage wordt alleen de noodzakelijke verantwoordingsinformatie per specifieke uitkering opgenomen, zodat het Rijk zijn verantwoordelijkheid voor het beheer van specifieke uitkeringen kan waarmaken.
Conform de afspraken uit het bestuursakkoord Rijk – Gemeenten zal de SiSa-systematiek gelden voor zowel de bijdragen die de gemeente uit de specifieke uitkering van het Rijk bekostigt als voor eventuele aanvullende bijdragen die voor deze regelingen uit de autonome gemeentelijke middelen worden verstrekt.
Single information: Voor de verantwoordingen (jaarstukken inclusief bijlage over specifieke uitkeringen) naar het bestuur van medeoverheden en naar het Rijk wordt dezelfde verantwoordingsinformatie over specifieke uitkeringen gebruikt. Met het bestuur wordt voor het jaarverslag de gemeenteraad, provinciale staten of bestuur van een gemeenschappelijke regeling bedoeld.
Single audit: Voor de verantwoording (de verantwoording waarop de controle betrekking heeft) naar de besturen van de medeoverheden en naar het Rijk wordt van dezelfde controle gebruik gemaakt. Met het bestuur wordt voor het jaarverslag de gemeenteraad, provinciale staten of bestuur van een gemeenschappelijke regeling bedoeld.
Reikwijdte Single information en Single audit: Het kabinetsstandpunt, en daarmee ook het principe van Sisa, is van toepassing op de verhouding tussen het Rijk en de decentrale overheden, zijnde de provincies, gemeenten en gemeenschappelijke regelingen. Daartoe behoren alle organisatieonderdelen waarvoor de besturen van deze medeoverheden verantwoordelijk zijn.
In het wetsvoorstel bij de wijziging van de Financiële-verhoudingswet is de werking van het principe van Single information en Single audit in vergelijking met het Besluit
financiële verhouding 2001 verbreed. Het principe geldt door het artikel 17a, eerste en derde lid, van de Financiële- verhoudingswet tevens voor specifieke uitkeringen die door medeoverheden aan andere medeoverheden worden verstrekt. Dit betekent dat afzonderlijke verantwoordingen en accountantsverklaringen over specifieke uitkeringen, die door medeoverheden aan medeoverheden worden gevraagd, vervallen. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt daarbij zorg voor het verzamelen van de benodigde informatie en het onverwijld verstrekken van deze informatie aan de relevante medeoverheden. Door de verbreding van het principe en door de rijks faciliteiten wordt een efficiencyslag behaald en wordt de verantwoordings- en controlebureaucratie verminderd.
Als het college subsidie aan een medeoverheid (provincie, gemeente, waterschap, gemeenschappelijke regeling) verstrekt in het kader van een specifieke uitkering, vindt verantwoording plaats volgens het principe van Sisa. Er worden dan geen aanvullende eisen gesteld. Dit betekent dat wordt afgeweken van de andere verantwoordingsregimes genoemd in de verordening.
Er is voor gekozen aan meerjarig verstrekte subsidies, hoger dan € 5.000 per jaar, jaarlijks een verantwoording te vragen. Het college moet vooraf bepalen welke vereisten worden gesteld aan de tussentijdse, inhoudelijke en financiële verantwoording. Het ligt voor de hand dat dit regime in ieder geval lichter is dan het regime wat is opgesteld voor de eindverantwoording. Op basis van deze rapportages kan besloten worden tot tussentijdse wijzigingen in de subsidieverlening daar waar dat gewenst of noodzakelijk is. De aanvragers van meerjarige subsidies onder de €5.000,- per jaar, hoeven daarentegen, in het kader van het terugdringen van administratieve lasten, niet bovengenoemde jaarlijkse verantwoording af te leggen.
Het college kan conform lid 1 de subsidieontvanger bij de verlening van subsidie verplichtingen opleggen. Het gaat om verplichtingen die nodig zijn om het doel van de subsidie te realiseren. De verplichtingen kunnen betrekking hebben op de gesubsidieerde activiteit. De verplichtingen kunnen ook ondersteunend zijn.
De subsidieontvanger moet zich conform lid 2 houden aan de verplichtingen die de Europese Commissie bij de toetsing op staatssteun heeft gesteld. Deze verplichting geldt op basis van de verordening.
Het college kan op basis van lid 3 de subsidieontvanger verplichten om de gemeente als subsidieverstrekker te vermelden in de communicatie naar buiten toe. Deze verplichting kan in het subsidiebesluit worden opgenomen.
Als een subsidie volgens de Europese Commissie ongeoorloofde staatssteun is, moet het college het subsidiebesluit wijzigen of intrekken. Verleende subsidie moet worden teruggevorderd, eventueel met rente.
Op grond van dit artikel heeft het college de bevoegdheid om de subsidieverlening met terugwerkende kracht in te trekken of te wijzigen. Het gaat hierbij om onregelmatigheden die worden ontdekt na de subsidieverlening maar vóór de
subsidievaststelling. Dit artikel werkt aanvullend op de bepalingen die hieromtrent reeds in de Awb zijn opgenomen, in de artikelen 4:48, eerste lid en 4:50, eerste lid.
Artikel 4:48 van de Awb ziet toe op de intrekking en wijziging van de subsidieverlening met terugwerkende kracht. Het eerste lid luidt als volgt:
Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen, indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid;
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of
e. met toepassing van artikel 4:34, vijfde lid, een beroep wordt gedaan op de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.
Artikel 4:50 van de Awb ziet toe op situaties waarin het college een subsidieverlening voor de toekomst kan wijzigen (opzeggen, verlagen of anderszins wijzigingen doorvoeren in de subsidieverplichtingen). De Awb stelt hieraan zware eisen aangezien er een inbreuk op het vertrouwensbeginsel wordt gemaakt. Dit houdt in dat in ieder geval een redelijke termijn in acht moet worden genomen. Waaruit een redelijke termijn in een individueel geval bestaat hangt af van de aard van de subsidie en de gesubsidieerde activiteiten (bijvoorbeeld: afwikkeling van verplichtingen jegens derden, ingrijpendheid van de beslissing).
Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen:
b. voor zover veranderende omstandigheden of gewijzigde inzichten zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie te verzetten, of
De wettelijke systematiek gaat er vanuit dat in een ‘normale situatie’ de subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig de subsidieverlening (als er beschikking tot subsidieverlening is gegeven). Als echter subsidieverplichtingen niet worden nageleefd of de subsidiabele activiteit niet (volledig) wordt uitgevoerd is het mogelijk om de subsidie lager vast te stellen. Op grond van artikel 25, tweede lid kunnen burgemeester en wethouders hiertoe overgaan in de gevallen die in artikel 4:46, tweede lid van
de Awb zin opgesomd. Het gaat hierbij om dezelfde situaties als in artikel 4: 48, eerste lid, sub a tot en met d staan opgesomd.
Artikel 25, derde lid regelt de intrekking of wijziging met terugwerkende kracht van de beschikking tot subsidievaststelling. Aangezien de subsidieontvanger reeds een definitieve aanspraak heeft op de gelden, kan de beschikking in minder situaties worden ingetrokken dan de beschikking tot subsidieverlening. Op grond van artikel 4:49, eerste lid, van de Wet kan het college de subsidievaststelling intrekken:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan bij de subsidievaststelling redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de subsidie lager dan overeenkomstig de subsidieverlening zou zijn vastgesteld;
b. indien de subsidievaststelling onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten, of
c. indien de subsidieontvanger na de subsidievaststelling niet heeft voldaan aan aan de subsidie verbonden verplichtingen.
Vanuit een oogpunt van rechtszekerheid geldt wel en verjaringstermijn van vijf jaren na de bekendmaking van de vaststellingsbeschikking dan wel na het tijdstip waarop de subsidieontvanger een verplichting niet is gaan naleven.
Indexering van subsidie is geen vanzelfsprekendheid. Jaarlijks zal bepaald worden of overgaan tot indexering passend is.
In de hardheidsclausule is zo concreet en nauwkeurig mogelijk (dus door het benoemen van de specifieke artikelen) aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is.
De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen. De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor en bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening of deelverordening te worden neergelegd.
Het is van belang dat van de vigerende subsidieregelingen wordt aangegeven of ze worden ingetrokken en hoe ze zich verhouden tot de Algemene subsidieverordening.
Het begrip subsidieverstrekking ziet toe op zowel de subsidieverlening als de subsidievaststelling. Het traject van subsidiëring dat reeds voor inwerkingtreding van de onderhavige verordening in gang is gezet alsmede subsidieaanvragen die al voor de inwerkingtreding van de onderhavige verordening zijn ingediend, worden afgedaan volgens de op dat moment geldende bepalingen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-39842.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.