Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg, 2020.2

De raad van de gemeente Tilburg;

 

  • -

    gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gelet op artikel 149 Gemeentewet;

 

Besluit

de volgende verordening vast te stellen:

 

 

Verordening tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg, 2020.2

Artikel I

De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Tilburg wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2 en de toelichting op dit artikel komen te luiden:

 

Artikel 2.

Te late indiening aanvraag.

Een vergunning of ontheffing kan worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan tien weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

Toelichting

De wetgever heeft in de Awb een sluitend systeem neergelegd voor de afhandeling van aanvragen: die worden ingewilligd of geweigerd. In artikel 4:5 van de Awb is daarop één uitzondering gemaakt: een aanvraag die zo gebrekkig is dat die moet worden aangevuld voor ze kan worden afgehandeld kan buiten behandeling worden gelaten, mits de aanvrager de kans heeft gekregen om de aanvraag aan te vullen. Gemeenten kunnen bij verordening geen aanvullende gronden stellen waarmee een aanvraag buiten behandeling kan worden gelaten.

Het is echter weinig zinvol – voor zowel de gemeente als de aanvrager – om te beginnen met een inhoudelijk toetsing van een aanvraag als door het (late) tijdstip van indienen van de aanvraag een –volledige en – goede beoordeling hiervan niet redelijkerwijs mogelijk is vóór de beoogde datum van de activiteit waarvoor de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft. Een vergunning of ontheffing zal in dergelijke gevallen niet (tijdig) verleend kunnen worden. Zie in dit verband ook artikel 3:2 van de Awb. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente. Artikel 2 APV biedt nu een weigeringsgrondslag voor dergelijke gevallen, voor zover de betreffende aanvraag is ingediend minder dan tien weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

B. Artikel 13 en de toelichting op dit artikel komen te luiden:

Artikel 13.

Voorwerpen of stoffen op, aan, in of boven de weg.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college of wanneer het gaat om het gebruik van de weg of weggedeelte ten behoeve van een terras bij een horeca-inrichting, van de burgemeester, de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de bestemming daarvan.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op:

    • a.

      vlaggen, wimpels en vlaggenstokken, indien zij geen gevaar of hinder kunnen opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt;

    • b.

      de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan, mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is;

    • c.

      voertuigen met uitzondering van voertuigen bestemd voor bewoning;

    • d.

      voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard;

    • e.

      staanplaatsen als bedoeld in de Staanplaatsenverordening;

    • f.

      evenementen als bedoeld in artikel 25.

    • g.

      civieltechnische werkzaamheden, die in opdracht van de gemeente in openbaar gebied worden verricht.

  • 3.

    Het is verboden op, in, over of boven de weg voorwerpen of stoffen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging schade toebrengen aan de weg, gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4.

    Voor de toepassing van het tweede lid, onder c, wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 5.

    Een vergunning, bedoeld in het eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    • b.

      indien het beoogde gebruik, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • c.

      in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.

  • 6.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid is niet vereist voor :

    • a.

      bouwactiviteiten, die minder tijd in beslag zullen nemen dan vier weken en minder ruimte in beslag zullen nemen dan 15 m² en de plaatsing van gedenktekens.

    • b.

      zonneschermen, stoepborden dan wel uitstallingen.

    • c.

      reclameborden, voorzover deze niet op of in de weg worden geplaatst.

    • d.

      automaten.

    • e.

      verplaatsbare voorwerpen, die beogen weggebruikers te attenderen op gewenst verkeersgedrag.

    • f.

      het aanleggen van geveltuintjes en/of het beplanten van boomspiegels, het plaatsen van een gevelbankje voor een woning.

  • 7.

    De in het zesde lid onder a. bedoelde activiteiten dienen uiterlijk vier weken voordat deze zullen plaatsvinden gemeld te worden bij het college. Het college kan aan de uitvoering van die activiteiten voorschriften verbinden dan wel de activiteiten verbieden, indien dit noodzakelijk is met het oog op de in het achtste lid van dit artikel beschreven belangen.

  • 8.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte te gebruiken ten behoeve van de in het zesde lid onder b.,c.,d. e. of f. bedoelde zaken:

    • a.

      indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig of veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

    • b.

      het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

    • c.

      het beoogde gebruik strijdig is met door het college met het oog op de onder a) en b) genoemde belangen vastgestelde algemene regels.

  • 9.

     

    • a.

      Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Wegenverordening Noord Brabant.

    • b.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid onder a. geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 Wegenverkeerswet.

    • c.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid onder b. geldt niet voor bouwwerken.

    • d.

      De weigeringsgrond van het vijfde lid onder c. geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

  • 10.

    De burgemeester beschikt binnen dertien weken op een aanvraag om een terrasvergunning.

  • 11.

    De in het tiende lid bedoelde vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht geworden is.

 

Toelichting

In het eerste lid is bepaald dat niet het college van burgemeester en wethouders, maar de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan is om aan een exploitant van een horeca-inrichting vergunning te verlenen om de weg of een weggedeelte als terras te mogen gebruiken. Dit houdt verband met het feit dat in artikel 174 van de Gemeentewet is bepaald dat de burgemeester belast is met het toezicht op, onder meer, de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven.

Het artikel geldt niet voor zover het betreft rijks- of provinciale wegen. Op grond van lid 8 kan een vergunning voor een op te richten bouwwerk niet geweigerd worden op basis van welstandsmotieven. De welstandstoets dient plaats te vinden in het kader van de aanvraag van de voor het gebouw noodzakelijke bouwvergunning en kan eventueel leiden tot weigering van die vergunning, maar niet tot weigering van de APV-vergunning.

Artikel 13 is gewijzigd bij raadsbesluit van 3 maart 2008 (2208/062). Ten gevolge van dit besluit komt de verplichting om een vergunning te hebben om van de weg gebruik te maken voor kleinere bouwactiviteiten, zonneschermen, stoepborden, uitstallingen, gedenktekens en automaten te vervallen. In 2019 is hieraan nog het gebruik van de weg voor het plaatsen/aanbrengen van een gevelbankje voor een woning aan toegevoegd.

In maart 2008 is ook de vergunningplicht vervallen voor reclameborden, voor zover deze niet op of in de openbare weg worden geplaatst. In de plaats daarvan komt er voor het gebruik t.b.v. kleinere bouwactiviteiten en gedenktekens een meldingsplicht.

Voor de in het zesde lid onder b., c. en d. genoemde gebruiksvormen geldt een algemeen verbod om dit op een wijze te doen, die gevaar oplevert etc. Daarnaast heeft het college algemene regels opgesteld, waaraan b.v. de plaatsing en afmeting van dergelijke zaken dient te voldoen en heeft het in dat kader b.v. ook bepaald, dat plaatsing van uitstallingen in een bepaald gebied niet is toegestaan. Overtreding van deze algemene regels levert een strafbaar feit op; daarnaast kunnen deze regels bestuurlijk gehandhaafd worden via de toepassing van bestuursdwang of het opleggen van een last onder dwangsom.

Het aanbrengen van reclameborden op of aan een onroerende zaak is geregeld in artikel 114 en artikel114a APV (zie aldaar). Artikel 114a schept een vergunningplicht voor bijvoorbeeld reclame-uitingen aan de gevel, op het dak van een pand of op het voorterrein behorend bij het pand, niet zijnde de openbare weg.

Tot slot wijzen wij er nog op, dat voor zonneschermen aan woningen, die vallen onder de Monumentenwet of- verordening en voor schermen aan ander dan woongebouwen op grond van de Woningwet wel een omgevingsvergunning vereist blijft. Hetzelfde geldt voor automaten met uitzondering van vrijstaande pinautomaten.

C. Artikel 25 en de toelichting op dit artikel komen te luiden:

Artikel 25.

Begripsomschrijving.

  • 1.

    Een evenement is een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      Bioscoopvoorstellingen en theatervoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid sub g van de Gemeentewet;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      activiteiten welke plaatsvinden in de besloten ruimte van een inrichting als bedoeld in de Drank- en Horecawet mits het evenement betrekking heeft op de reguliere exploitatie van de horeca-inrichting;

    • e.

      de jaarlijkse kermis als bedoeld in de Verordening houdende vaststelling van de plaatsen en tijden van de kermis;

    • f.

      sporttoernooien of sportwedstrijden die binnen de bestemming en/of reguliere bedrijfsvoering van de accommodatie vallen, mits het geen full contact vechtsport betreft.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een rommelmarkt;

    • d.

      een buurt- of straatfeest;

    • e.

      een straatspeeldag.

  • 3.

    In deze bepalingen worden de volgende evenementen onderscheiden:

    • a.

      Kennisgevings-evenement: evenement met een laag risicoprofiel, waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd;

    • b.

      A-evenement: regulier evenement met praktisch geen risico's waarbij operationele voorbereiding en uitvoering door een of meer diensten op het gebied van Openbare Orde en Veiligheid (OOV) niet noodzakelijk worden geacht;

    • c.

      B-evenement: aandacht evenement met één of meerdere aanzienlijke risico's waarbij operationele voorbereiding en uitvoering door één of meer OOV-diensten voorstelbaar wordt geacht;

    • d.

      C-evenement: risicovol evenement waarbij sprake is van één of meerdere grote risico's waarbij operationele voorbereiding en uitvoering door één of meer OOV-diensten noodzakelijk worden geacht.

  • 4.

    Onder Evenementenkalender wordt in deze afdeling verstaan een door de burgemeester vast te stellen lijst met B- en C-evenementen die in een kalenderjaar plaatsvinden.

  • 5.

    Onder organisator wordt in deze bepalingen verstaan een natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico het evenement is.

  • 6.

    De burgemeester is bevoegd tot het vaststellen van de Evenementenkalender.

 

Toelichting

Bij de omschrijving van het begrip evenement is de zgn. negatieve benaderingsmethode toegepast. Uitgaande van een algemeen geldend criterium: elk voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, wordt vervolgens enige evenementen genoemd die niet onder de definitie vallen.

 

Ook de jaarlijkse Tilburgse kermis, die van gemeentewege georganiseerd wordt, valt niet onder het begrip: evenement. Voor deze kermis is een aparte verordening in het leven geroepen. Daarnaast zijn er in de APV echter nog twee specifieke artikelen die de publiekrechtelijke regeling van de kermis betreffen. Het gaat om artikel 52 (innemen standplaats) en artikel 53 (openstellingstijden attracties). Deze artikelen richten zich tot de kermisexploitanten.

 

Ingevolge het eerste lid, onder d, is voor evenementen in openbare inrichtingen geen evenementenvergunning nodig, mits de inrichting is vergund het evenement betrekking heeft op de reguliere exploitatie van de horeca-inrichting.

 

Ingevolge het eerste lid, onder f, is voor sporttoernooien of sportwedstrijden die tot de reguliere bedrijfsvoering van het gebouw vallen geen vergunningsplicht. Dit is wel het geval voor sportwedstrijden die een full contact vechtsport betreffen. Het is daarbij niet relevant of een dergelijk evenement wordt georganiseerd in een gebouw dat voor sportwedstrijden is bestemd of niet.

 

Ingevolge het tweede lid, onder c, d, en e zijn rommelmarkten, straat- en buurtfeesten en straatspeeldagen een evenement waarvoor een kennisgeving moet worden gedaan danwel een vergunning moet worden aangevraagd.

 

Ingevolge het derde lid, worden vier categorieën onderscheiden, namelijk kennisgevingsevenementen, en

A-, B- en C- evenementen. Op basis van de risicomatrix worden evenementen ingedeeld in deze verschillende risiconiveaus. Deze matrix houdt rekening met het risico en de mate waarin operationele voorbereiding en uitvoering door één of meer diensten op het gebied van Openbare Orde en Veiligheid al dan niet noodzakelijk of voorstelbaar wordt geacht.

D. Artikel 27 en de toelichting op dit artikel komen te luiden:

Artikel 27.

Ordeverstoring.

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden bij evenementen onnodig op te dringen door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden of wanordelijkheden te veroorzaken.

  • 3.

    Het is verboden bij evenementen, messen, knuppels en slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt op een zodanige wijze mee te voeren dat de openbare orde of veiligheid in gevaar komt of kan komen.

  • 4.

    Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 5.

    Het verbod in het vierde lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

  • 6.

    Een ieder is verplicht bij evenementen alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer en de gemeente in het belang van de openbare orde of veiligheid stipt en terstond op te volgen.

  • 7.

    Het vorenstaande geldt ook voor de jaarlijkse kermis zoals bedoeld in de Verordening houdende vaststelling van de plaatsen en tijden van de kermis.

 

Toelichting

Het verbod de orde bij een evenement te verstoren, spreekt voor zich. De leden 2 en 3 geven nog extra verboden in relatie met het plaatsvinden van evenementen. Deze hebben betrekking op ongewenst gedrag en ongewenst bezit van messen en wapens.

 

Lid 4 en 5:

Het Openbaar Ministerie heeft bij de rechter civiele verboden gevraagd en gekregen tegen enkele motorclubs. Een groot aantal leden is gedurende een reeks van jaren betrokken bij tal van verboden en

grotendeels ook ernstig verwijtbare criminele gedragingen. Deze veelvuldige en voortdurende

inbreuken op de openbare orde ontwrichten de samenleving of kunnen deze ontwrichten. Ze vormen een wezenlijke aantasting van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Door de frequentie van de (criminele) gedragingen van een groot aantal leden van deze organisaties, en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als deze uitgaat, is sprake van uitstraling van deze gedragingen naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers.

Het is vanuit het oogpunt van openbare orde en veiligheid niet acceptabel dat in de publieke ruimte nog uiterlijk vertoon plaatsvindt dat verband houdt met dergelijke verboden en ontbonden organisaties, gelet op de intimidatie die daarvan uitgaat of uit kan gaan.

Deelneming aan de voortzetting van dergelijke organisaties, waaronder uiterlijk vertoon kan worden begrepen, is strafbaar gesteld in artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling geldt echter pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk (definitief) is geworden. Zolang de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie nog openstaan en niet zijn afgewikkeld, kan tegen dergelijk uiterlijk vertoon dus niet op grond van het Wetboek van Strafrecht handhavend worden opgetreden. Dit ondanks het feit dat een civielrechtelijk verbod al wel in werking kan zijn getreden middels uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak.

Om toch te kunnen optreden tegen de aanwezigheid van dit uiterlijk vertoon in de publieke ruimte, vanwege de impact die dat heeft op de openbare orde, wordt een verbodsbepaling opgenomen in de APV. Deze bepaling houdt in dat het verboden is om bij evenementen zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of ontbonden is vanwege strijd met de openbare orde.

Het kan bijvoorbeeld gaan om de naam, logo’s, spreuken, kleding en andere aanduiding op motoren. Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 137. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (met name relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een anti-samenloopbepaling (vijfde lid).

Door strafbaarstelling in de APV kan daartegen handhavend worden opgetreden. Vanuit een oogpunt van openbare orde is het wenselijk om niet te wachten met het weren van zichtbare aanwezigheid van verboden/ontbonden organisaties uit de publieke ruime tot een onherroepelijk vonnis voorhanden is.

 

Lid 6 bevat de verplichting gevolg te geven aan aanwijzingen die de politie of de brandweer geeft in het belang van de openbare orde of veiligheid. Lid 7 is toegevoegd nu de jaarlijkse kermissen niet onder het begrip evenement vallen zoals bedoeld in artikel 25 APV.

E. Een nieuw artikel 27a in te voegen na artikel 27. Artikel 27a en de toelichting op dit artikel komt te luiden:

Artikel 27a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1.

    Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

 

Toelichting

Het Openbaar Ministerie heeft bij de rechter civiele verboden gevraagd en gekregen tegen enkele motorclubs. Een groot aantal leden is gedurende een reeks van jaren betrokken bij tal van verboden en grotendeels ook ernstig verwijtbare criminele gedragingen. Deze veelvuldige en voortdurende

inbreuken op de openbare orde ontwrichten de samenleving of kunnen deze ontwrichten. Ze vormen een wezenlijke aantasting van de veiligheid van de samenleving en de vrijheid van burgers om naar eigen inzicht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Door de frequentie van de (criminele) gedragingen van een groot aantal leden van deze organisaties, en als gevolg van de intimidatie die van het optreden door leden van een duidelijk herkenbare groep als deze uitgaat, is sprake van uitstraling van deze gedragingen naar een wijdere kring van niet-betrokken burgers.

Het is vanuit het oogpunt van openbare orde en veiligheid niet acceptabel dat in de publieke ruimte nog uiterlijk vertoon plaatsvindt dat verband houdt met dergelijke verboden en ontbonden organisaties, gelet op de intimidatie die daarvan uitgaat of uit kan gaan.

Deelneming aan de voortzetting van dergelijke organisaties, waaronder uiterlijk vertoon kan worden begrepen, is strafbaar gesteld in artikel 140, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Deze strafbaarstelling geldt echter pas op het moment dat de uitspraak van de rechter onherroepelijk (definitief) is geworden. Zolang de mogelijkheden van hoger beroep en cassatie nog openstaan en niet zijn afgewikkeld, kan tegen dergelijk uiterlijk vertoon dus niet op grond van het Wetboek van Strafrecht handhavend worden opgetreden. Dit ondanks het feit dat een civielrechtelijk verbod al wel in werking kan zijn getreden middels uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de uitspraak.

Om toch te kunnen optreden tegen de aanwezigheid van dit uiterlijk vertoon in de publieke ruimte, vanwege de impact die dat heeft op de openbare orde, wordt een verbodsbepaling opgenomen in de APV. Deze bepaling houdt in dat het verboden is om op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of ontbonden is vanwege strijd met de openbare orde.

Het kan bijvoorbeeld gaan om de naam, logo’s, spreuken, kleding en andere aanduiding op motoren. Strafbaarstelling van het verbod vindt plaats in artikel 137. Voor het geval van samenloop met de strafbaarstelling in het Wetboek van Strafrecht (met name relevant na het onherroepelijk worden van een rechterlijke uitspraak) is voorzien in een anti-samenloopbepaling (tweede lid).

Door strafbaarstelling in de APV kan daartegen handhavend worden opgetreden. Vanuit een oogpunt van openbare orde is het wenselijk om niet te wachten met het weren van zichtbare aanwezigheid van verboden/ontbonden organisaties uit de publieke ruime tot een onherroepelijk vonnis voorhanden is.

F. Artikel 64 en de toelichting op dit artikel komen te luiden:

Artikel 64.

Slapen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent of ander onderkomen als slaapplaats te gebruiken, daarin te overnachten of daartoe gelegenheid te bieden.

  • 2.

    Het verbod uit het eerste lid geldt niet voor het plaatsen van een kampeermiddel:

    • a.

      voor het gebruik op eigen terrein door de rechthebbende van datzelfde terrein;

    • b.

      door nachtvissers aan nachtviswateren;

    • c.

      door leden van jeugdverenigingen in verenigingsverband.

 

Toelichting

Het artikel verbiedt het gebruik van tenten, voertuigen, zelfgemaakte bouwsels etc. op of aan de weg om in te slapen of te overnachten. De centrale doelstellingen van het verbod zijn het voorkomen en tegengaan van hinder en overlast, brandgevaar, verontreiniging van de openbare ruimte en risico's voor de volksgezondheid.

In het tweede lid zijn de uitzonderingen opgenomen voor wie het verbod niet geldt. In de gemeente Tilburg is een aantal wateren aangewezen als nachtviswateren en zijn er jeugdverenigingen - zoals Scouting Nederland, Jong Nederland, Kindervakantiewerk en dergelijke - aanwezig die in hun spelaanbod voorwerpen plaatsen die onder de definitie van kampeermiddelen vallen. De activiteiten van nachtvissers en van jeugdverenigingen, waarbij kampeermiddelen worden gebruikt, zijn niet verboden.

G. Artikel 80a en de toelichting op dit artikel komen te luiden:

Artikel 80a.

Gevaarlijke honden op eigen terrein.

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 80 APV Tilburg, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

 

Toelichting.

Het aanlijn- en muilkorfgebod dat de burgemeester, op grond van artikel 80, kan opleggen voor het laten verblijven of laten lopen van een gevaarlijke hond op een openbare plaats of op het terrein van een ander, is niet in alle gevallen voldoende om bijtincidenten te voorkomen. Een aanlijn- en muilkorfgebod voorkomt niet dat mensen geconfronteerd worden met bijtincidenten op privéterrein. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan postbezorgers en koeriers, maar ook aan bijtincidenten die plaatsvinden binnen een huishouden.

Om hier enigszins aan tegemoet te komen is artikel 80a opgenomen. Artikel 80a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is. De VNG heeft de volgende drie cumulatief geldende voorzieningen benoemd:

  • -

    een duidelijk leesbaar waarschuwingsbord dat vanaf de weg zichtbaar is;

  • -

    een buiten het terrein geplaatste brievenbus of aanbelmogelijkheid, en

  • -

    een deugdelijke afrastering die voorkomt dat de hond zelfstandig buiten het terrein kan komen.

 

Deze bepaling is gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen. Het verplicht plaatsen van een waarschuwingsbord zorgt ervoor dat mensen die een terrein willen betreden gewaarschuwd worden.

Toepassing van dit artikel zal in de praktijk in combinatie met artikel 80 plaatsvinden.

H. Een nieuw artikel 93a en een nieuw artikel 93b in te voegen na artikel 93. Artikel 93a en artikel 93b komen te luiden:

Artikel 93a.

Carbidschieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

 

Artikel 93b.

Vervoeren of bij zich hebben van carbid of soortgelijke stoffen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats carbid of soortgelijke stoffen [of voorwerpen] als bedoeld in artikel 93a te vervoeren of bij zich te hebben, waarvan gelet op hun aard of de omstandigheden waaronder deze worden aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze zullen worden gebruikt in strijd met het bepaalde in artikel 93a.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing, voor zover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.

I. Artikel 116 en de toelichting op dit artikel komen te luiden:

Artikel 116.

Begripsomschrijvingen.

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

    • 1.

      treinen en trams;

    • 2.

      fietsen en bromfietsen;

    • 3.

      invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

    • 4.

      kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

  • c.

    parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

  • d.

    deelvoertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van personenauto's, die op een openbare plaats ter beschikking worden gesteld om, al dan niet tegen betaling of anderszins met commerciële doeleinden, herhaald en opeenvolgend gezamenlijk gebruikt te worden op grond van een overeenkomst tussen natuurlijke en rechtspersonen en/of een of meerdere aanbieder(s).

 

Toelichting

Voor in de begripsomschrijving opgenomen definities van “weg”, “voertuigen” en “parkeren” is aansluiting gezocht bij de in de verkeerswetgeving voor deze begrippen gebruikte definities.

J. Artikel 117 en de toelichting op dit artikel komen te luiden:

Artikel 117.

Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 100 meter met als middelpunt een dezer voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 3.

    Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

  • 6.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

  • 7.

    Het verbod uit het eerste lid, sub a, is niet van toepassing op een deelvoertuig, voor zover voor het aanbieden van dat voertuig een vergunning of ontheffing is afgegeven op grond van artikel 117a van deze verordening.

 

Toelichting

Deze bepaling maakt optreden mogelijk tegen die autohandelaren en exploitanten van garage-, herstel- en autoverhuurbedrijven die de weg voortdurend gebruiken als stallingruimte voor auto’s, die hun toebehoren of zijn toevertrouwd.

K. Een nieuw artikel 117a in te voegen na artikel 117. Artikel 117a komt als volgt te luiden:

Artikel 117a.

Aanbieden van deelvoertuigen.

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college deelvoertuigen die op of aan de weg staan ter gebruik aan derden aan te bieden.

  • 2.

    Het college kan categorieën van deelvoertuigen aanwijzen die voor een vergunning als bedoeld in het eerste lid in aanmerking komen.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen voor het experimenteren met vormen van deelvervoer. Een experiment is een tijdelijke proef met een maximale tijdsduur van één jaar.

  • 4.

    Het college kan aan de vergunning of ontheffing voorschriften of beperkingen verbinden.

  • 5.

    Het college kan een vergunning of ontheffing weigeren indien:

    • a.

      een door het college vastgesteld deelvoertuigplafond door het verlenen van de vergunning of ontheffing zou worden overschreden; of

    • b.

      het ter gebruik aanbieden van de deelvoertuigen:

      • i.

        gevaar oplevert voor de veiligheid van de gebruikers of de verkeersveiligheid;

      • ii.

        een nadelige invloed heeft op het milieu;

      • iii.

        onevenredig beslag legt op de openbare ruimte, of

      • iv.

        afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte.

  • 6.

    Het college kan stallingsplaatsen, wegen of weggedeelten, of gebieden aanwijzen waar:

    • a.

      Het verboden is om voertuigen of categorieën van deelvoertuigen als bedoeld in het eerste lid te plaatsen, en/of

    • b.

      Het verboden is om voertuigen of categorieën van voertuigen als bedoeld in het eerste lid ter gebruik aan te bieden.

  • 7.

    Het college kan nadere regels vaststellen ten aanzien van het aanbieden van deelvoertuigen als bedoeld in dit artikel.

L. Artikel 127 en de toelichting op dit artikel komen te luiden:

Artikel 127

Venten en dergelijke.

  • 1.

    In dit artikel wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een staanplaats.

  • 3.

    Het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan huis is verboden elke dag na 18.00u.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het vorige lid kan het college openbare plaatsen, dagen of uren aanwijzen waarop het verboden is om te venten.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

 

Toelichting

Eerste lid

Het uitoefenen van de ambulante handel (het venten) moet onderscheiden worden van enerzijds de collectevergunning en anderzijds de staanplaatsvergunning. Bij venten is het van belang dat de venter in beweging is. De venter biedt zijn waren voortdurend aan vanaf een andere plaats. Het tijdelijk stilstaan in afwachting van klanten is geen venten. zie HR 26-03-1974, NJ 1974, 239. Het onderscheid tussen venten en collecteren is het volgende. Van venten of colporteren is sprake wanneer voor deze goederen een reële contraprestatie in de vorm van een vast bedrag wordt gevraagd. In principe worden bij collecteren geen goederen aangeboden, maar gaat het om het inzamelen van geld en goederen. Verkrijgt men een drukwerk of ander goed door een willekeurig bedrag of een weliswaar vast, maar niet meer als reële contraprestatie aan te merken bedrag aan geld in een bus te werpen of te overhandigen als bijdrage voor een duidelijk kenbaar liefdadig of ideëel doel, dan is sprake van een collecte. De goederen worden daarbij slechts ter ondersteuning van die actie uitgereikt. Bij strafrechtelijk optreden tegen dit soort zonder vergunning gehouden inzamelingen, zal ten laste gelegd en bewezen moeten worden dat te kennen is gegeven of de indruk is gewekt dat de opbrengst geheel of gedeeltelijk is bestemd voor een ideëel doel. Het onderscheid tussen venten en het innemen van een staanplaats betreft de periode gedurende welke goederen vanaf dezelfde plaats op straat worden aangeboden aan willekeurige voorbijgangers. Onder het innemen van een staanplaats wordt verstaan het te koop aanbieden van goederen vanaf eenzelfde plaats, gebruikmakend van fysieke hulpmiddelen als een kraam of een aanhangwagen, in de openbare ruimte. Het tien minuten staanplaats innemen vereist een staanplaatsvergunning en geen ventvergunning (HR 26-03-1974, NJ 1974, 239). Venten en staanplaatsen sluiten elkaar dus uit.

 

Derde lid

Er is voor gekozen om een algemeen verbod op te nemen voor venten aan huis in de gemeente Tilburg elke dag na 18.00u. Hierdoor wordt voorkomen dat kwetsbare mensen 's avonds lastig worden gevallen en zich onveilig voelen doordat zij venters aan de deur krijgen.

 

Vierde lid

Het aanwijzen van gebieden en tijden schept helderheid: op die plaatsen en momenten mag niet worden gevent. Daarbuiten wel. Het college heeft verschillende gronden voor zijn gebiedsaanwijzingen, zoals overlast (waarschijnlijk verreweg de meest voorkomende grond), of verkeersveiligheid.

M. Artikel 132 en de toelichting op dit artikel komen te luiden:

Artikel 132.

Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Toelichting

Op het houden van auto- en motorsportevenementen, het crossen met auto’s, motoren, bromfietsen en dergelijke al dan niet met een wedstrijdkarakter, zijn verschillende wettelijke regelingen van toepassing. Hierbij speelt mede een rol in hoeverre deze activiteiten al dan niet op een weg in de zin van de wegenverkeerswetgeving plaatsvinden.

 

Afbakening

Op grond van artikel 122 van de Gemeentewet vervallen bepalingen van de APV van rechtswege als in het onderwerp door een wet, AMvB of provinciale verordening wordt voorzien. De term ‘onderwerp’ in artikel 122 van de Gemeentewet betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het derde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet.

Hieronder wordt ingegaan op de afbakening van dit APV-artikel ten opzichte van de Wegenverkeerswet 1994, de Wabo en het Bor, en de Zondagswet.

 

1. WVW 1994 en APV

Het verkeersrechtelijk regime is niet van toepassing wanneer de bedoelde activiteiten zich afspelen op een terrein dat niet kan worden aangemerkt als een weg die feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat in de zin van de wegenverkeerswetgeving.

Indien een auto- of motorsportactiviteit, crossen en dergelijke op de weg, als bedoeld in de WVW 1994, plaats vindt én een wedstrijdkarakter heeft, is artikel 10 van de WVW 1994 van toepassing. Het eerste lid van deze bepaling zegt dat het verboden is op een weg een wedstrijd met voertuigen te houden of daaraan deel te nemen. Dit verbod richt zich dus zowel tot de organisator van de wedstrijd als tot de deelnemers aan de wedstrijd.

Vindt een wedstrijd met voertuigen plaats op andere plaatsen dan op de weg in de zin van de WVW 1994, dan kan artikel 132 APV van toepassing zijn. Artikel 132 APV ziet op het gebruik van motorvoertuigen of een bromfiets als bedoeld in het RVV 1990 in het kader van een wedstrijd op speciaal daarvoor aangewezen terreinen door het college. Kenmerkend voor het wedstrijdkarakter is dat er een beloning in de vorm van prijzen, medailles of iets dergelijks in het vooruitzicht wordt gesteld.

 

2. Wabo en APV

Bij het reguleren van auto- en motorsportactiviteiten, crossen en dergelijke buiten de weg moet onderscheid worden gemaakt tussen speciaal daarvoor ingerichte terreinen, zoals circuits, en overige terreinen, zoals natuurgebieden, parken, plantsoenen of andere voor recreatief gebruik beschikbare terreinen. De eerst bedoelde terreinen vallen doorgaans onder de Wabo; voor de overige terreinen kan een gemeente zelf regels stellen, zoals in artikelen 132 en 133 APV.

 

Besluit omgevingsrecht (Bor)

De speciaal voor auto- en motorsport ingerichte terreinen vallen onder de werking van de Wabo en het Bor. De regeling betreffende de motorterreinen is opgenomen in categorie 19 van onderdeel C van bijlage I bij het Bor. In categorie 19.1, onder g, worden genoemd: inrichtingen of terreinen, geen openbare weg zijnde, waar gelegenheid wordt geboden tot het gebruiken van: bromfietsen, motorvoertuigen of andere gemotoriseerde voer- of vaartuigen in wedstrijdverband ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden.

Op grond van artikel 2.4 van de Wabo is het college bevoegd om op een aanvraag voor vergunning voor een motorterrein als bedoeld in categorie 19 te beslissen. Voor zover de terreinen, geen openbare weg zijnde, echter bestemd of ingericht zijn voor het in wedstrijdverband, ter voorbereiding van wedstrijden of voor recreatieve doeleinden rijden met gemotoriseerde voertuigen voorzien van verbrandingsmotoren, en de terreinen daartoe acht uren per week of meer zijn opengesteld, wordt de vergunning niet afgegeven door het college, maar door gedeputeerde staten (categorie 19.2).

Bij de vergunningverlening wordt rekening gehouden met de motieven die aan de wettelijke regeling ten grondslag liggen, zijnde de gevolgen voor de fysieke leefomgeving of de bescherming van de fysieke leefomgeving.

 

APV

De regeling in de APV is van belang voor die terreinen die niet genoemd zijn in categorie 19.1, onder g, van het Bor, bijvoorbeeld een terrein dat niet is ingericht voor motorwedstrijden en -activiteiten en terreinen die hiervoor slechts eenmalig of zeer incidenteel worden gebruikt.

In een gemeentelijke regeling met betrekking tot dit soort motorterreinen zal de werkingssfeer ten opzichte van de Wabo in ieder geval moeten zijn afgebakend.

Bij een aanwijzingsbesluit kunnen alleen regels worden gesteld ter bescherming van de belangen die dit voorschrift dient. Behalve het belang van de openbare orde zijn dat milieubelangen en het belang van de veiligheid van het publiek of de deelnemers.

In de in het tweede lid van artikel 132 genoemde regels kan bepaald worden dat op het terrein slechts gecrost mag worden op bepaalde dagen en uren, en wel alleen door leden van de vereniging; dat de vereniging zich gedraagt volgens de aanwijzingen van KNAC, KNMV en MON; dat zij haar leden voldoende verzekert tegen ongevallen dan wel aansprakelijkheid voor schade als gevolg van ongevallen en – eventueel – dat de crossers ten minste een bepaalde leeftijd moeten hebben dan wel dat de vereniging er – ter voorkoming van ongelukken – zorg voor draagt dat toezicht door volwassenen wordt uitgeoefend indien van dat terrein gebruik wordt gemaakt.

 

3. Zondagswet

Krachtens artikel 3, eerste lid, van de Zondagswet is het verboden op zondag zonder strikte noodzaak gerucht te verwekken dat op een afstand van meer dan 200 meter van het punt van verwekking hoorbaar is. Volgens het tweede lid van dit artikel is de burgemeester bevoegd van dit verbod voor de tijd na 13.00 uur ontheffing te verlenen.

De training voorafgaand aan de motorcrosswedstrijd kan als deze voor publiek toegankelijk is, reeds aangemerkt worden als een openbare vermakelijkheid als bedoeld in artikel 4 van de Zondagswet.

Artikel II.

Deze verordening treedt in werking daags na haar bekendmaking.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 14 december 2020.

de griffier,

de voorzitter

Naar boven