Gemeenteblad van Sittard-Geleen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Sittard-Geleen | Gemeenteblad 2020, 352297 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Sittard-Geleen | Gemeenteblad 2020, 352297 | Beleidsregels |
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen houdende regels omtrent terug- en invordering van sociale voorzieningen (Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Sittard-Geleen 2021)
de artikelen 54 en artikel 58 tot en met 60a van de Participatiewet (Pw);
de artikelen 17, 17a en 25 tot en met 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
overwegende dat het wenselijk is om beleidsregels vast te stellen over het gebruik van de aan het college toekomende bevoegdheid tot - opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, invordering, verrekening, brutering en kwijtschelding - als opgenomen in bovengenoemde bepalingen.
vast te stellen de ‘Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Sittard-Geleen 2021’.
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de aan het college toekomende bevoegdheden
Onverminderd de in de wet opgenomen plicht tot terugvordering, maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot:
terugvordering van te veel verstrekte uitkering of bedrijfskapitaal zoals vermeld onder artikel 58, tweede lid en artikel 59 Pw, artikel 25, tweede en derde lid en artikel 26 IOAW/ IOAZ of artikel 12, tweede lid, sub c, artikel 39, eerste lid, sub a, onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde lid en vijfde lid, en artikel 43, derde lid, Bbz 2004;
Artikel 3 Medewerking schuldregeling
Onverminderd artikel 60c van de Pw, artikel 29a van de IOAW/ IOAZ of artikel 42 van het Bbz 2004, verleent het college op verzoek van belanghebbende volledige medewerking aan de totstandkoming van een minnelijke schuldregeling door de aflossingsverplichting op te schorten vanaf het moment dat de belanghebbende de overeenkomst tot schuldregeling heeft ondertekend.
HOOFDSTUK 2: TERUGVORDERING INGEVOLGE HET BBZ 2004
Artikel 4 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal
Het college vordert het opeisbaar gestelde bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 van het Bbz 2004 of de achterstanden in betaling, aflossing en rente terug indien:
de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te voldoen. In dat geval kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd;
belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 van het Bbz 2004 voor zover het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 van het Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.
HOOFDSTUK 3: GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING
Artikel 6 Geheel afzien van terugvordering Geen schending inlichtingenplicht
In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder c, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit:
Artikel 7 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering Geen schending inlichtingenplicht
Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering Schending van de inlichtingenplicht
In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder c, ziet het college geheel of gedeeltelijk af van verdere terugvordering als:
de restantvordering minder dan 50% van de hoofdsom bedraagt, deze niet hoger is dan €150,00 en er geen betaling is verricht binnen de aanmaningstermijn en er op basis van de beschikbare gegevens geen verrekening ex art. 6:127 Burgerlijk Wetboek of vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering mogelijk is;
HOOFDSTUK 4: WIJZE VAN INVORDERING
Artikel 11 Invordering geldlening voor duurzame gebruiksgoederen
Het aflossingsbedrag en de termijn van een geldlening voor duurzame gebruiksgoederen worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Het maandelijkse aflossingsbedrag is maximaal het gestelde in artikel 475d van het Rv, hierbij wordt in principe een maximale aflossingstermijn van 36 maanden gehanteerd.
Is aflossing in één keer (als aangegeven onder artikel 11, eerste lid van deze beleidsregels) niet mogelijk en wenst belanghebbende een betalingsregeling te treffen dan vindt de aflossing van de vordering in maandelijkse termijnen plaats. De hoogte van de maandelijkse aflossing wordt in principe inkomensonafhankelijk berekend op basis van: de hoogte van het terugvorderingsbedrag, een maximale aflossingsperiode en een minimaal aflossingsbedrag.
Aldus besloten door het college van de gemeente Sittard-Geleen in zijn vergadering van 15 december 2020.
Het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen,
De Burgemeester,
Mr. H. Verheijen
De Secretaris,
Mr. G.J.C. Kusters
1. Reikwijdte en doel van deze beleidsregels
Met deze beleidsregels geeft het college van de gemeente Sittard-Geleen invulling aan de bevoegdheid tot terugvordering en invordering ingevolge de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz 2004.
De bevoegdheid tot terugvordering blijkt uit paragraaf 6.4 van de Pw dan wel paragraaf 5 van de IOAW/ IOAZ. Terugvordering van ten onrechte of te veel verstrekte bijstand ingevolge het Bbz 2004 is gebaseerd op de Pw.
Bovengenoemde wetten maken onderscheid tussen de verplichting en de bevoegdheid tot terugvordering. De verplichting tot terugvordering is van toepassing als er sprake is van schending van de inlichtingenplicht en is geregeld in artikel 58,eerste lid, Pw en artikel 25, eerste lid, IOAW/ IOAZ.
Enkele bepalingen in deze beleidsregels hebben betrekking op vorderingen die voortkomen uit de verplichting tot terugvordering. Terugvordering wegens schending van de inlichtingenplicht brengt in ieder geval met zich mee: een verplichting tot verrekening van de vordering (en de boete) met een eventueel recht op uitkering
In situaties waarin geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht heeft het college de wettelijk bevoegdheid om over te gaan tot terugvordering van te veel of ten onrechte ontvangen uitkering. Deze bevoegdheid en de bevoegdheden tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, invordering, verrekening, brutering en kwijtschelding van te veel of ten onrechte ontvangen uitkering zijn verder uitgewerkt in deze beleidsregels.
In een terugvorderingsbesluit wordt altijd beoordeeld of er sprake is van dringende redenen (artikel 58 lid 8 Pw of artikel 25 lid 7 IOAW/ IOAZ). Dit speelt slechts bij hoge uitzondering. Worden dringende redenen vastgesteld dan is het college verplicht om van terugvordering af te zien.
Inherente afwijkingsbevoegdheid conform artikel 4:84 Awb .
Het college handelt overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden wegens bijzondere omstandigheden onevenredige gevolgen zou hebben in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen. De grondslag hiervoor is artikel 4:84 Awb. Toepassing van dit artikel zal zeer sporadisch voorkomen.
Bij de invordering volgt het college de procedure zoals die is beschreven in titel 4.4 van de Awb. In hoofdstuk 4 worden nadere regels gesteld voor invordering.
In onderstaande tekst zijn slechts de artikelen of delen hiervan opgenomen die een toelichting behoeven.
Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de aan het college toekomende bevoegdheden
In dit artikel is geregeld dat het college gebruik maakt van de diverse bevoegdheden (opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, invordering bij dwangbevel, brutering en in sommige gevallen kwijtschelding van een bestuurlijk boete) die haar op grond van de Pw, IOAW/ IOAZ en het Bbz 2004 toekomen.
De bevoegdheid van het college om een bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden nadat gedurende minimaal één jaar medewerking is verleend aan een schuldregeling is geregeld in artikel 18a, dertiende lid, Pw en artikel 20a, twaalfde lid, IOAW/ IOAZ. In deze artikelleden is geregeld dat kwijtschelding van een bestuurlijke boete mogelijk is wanneer:
Voordat kwijtschelding wordt verleend, moet vaststaan dat belanghebbende voldoet aan de
genoemde voorwaarden. In artikel 18a, veertiende lid, Pw en artikel 20a, dertiende lid, IOAW/ IOAZ is geregeld dat het besluit tot kwijtschelding wordt ingetrokken of herzien wanneer de belanghebbende binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding wegens eenzelfde gedraging heeft begaan. Het is daarom van belang om bij kwijtschelding van een bestuurlijke boete de situatie te bewaken.
Artikel 3 Medewerking schuldregeling
Het college kan belang hebben bij het meewerken aan een schuldregeling. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat een belanghebbende lange tijd met schulden wordt geconfronteerd of dat de schuldpositie van belanghebbende zijn re-integratie belemmert.
Stelt de voorwaarde waaronder het college meewerkt aan een schuldregeling. Hiervoor is in principe de ‘Gedragscode Schuldregeling Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet’ leidend. Schuldhulpverlenende instellingen werken mee aan een schuldregeling indien de gehele schuldenlast kan worden gesaneerd. Het college stemt onder deze voorwaarde en als alle overige schuldeisers meewerken in met een sanering. De gemeente die bijstand terugvordert wordt als preferente schuldeiser aangemerkt. Om akkoord te kunnen gaan met een voorstel, dient de schuldhulpverlenende instantie met deze preferentie rekening te houden.
Om te voorkomen dat de belanghebbende voordeel haalt uit het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens is in het tweede lid onder andere opgenomen dat in voorkomende gevallen het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling kan worden ingetrokken.
HOOFDSTUK 2: TERUGVORDERING INGEVOLGE HET BBZ 2004
Artikel 4 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal
Dit artikel stelt het verstrekte bedrijfskapitaal opeisbaar indien de bijstand niet overeenkomstig bestemming is besteed, bij faillissement en bij bedrijfsbeëindiging. Dit is geregeld in artikel 39 van het Bbz 2004.
Indien bijstand “om niet” niet mogelijk is vanwege het vermogen moet direct na beëindiging van de periodieke bijstandsverlening een betalingsregeling getroffen worden voor terugbetaling bedrijfskapitaal. Wordt niet aan deze betalingsregeling voldaan, dan kan worden overgegaan tot terugvordering. Tevens regelt dit artikel dat het college het bedrijfskapitaal terugvordert als ook na een tweede aanmaning niet aan de rente- en aflossingsverplichting wordt voldaan.
Artikel 5 Verwijtbare bedrijfsbeëindiging
In dit artikel is vastgelegd wanneer sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging en wat de gevolgen zijn.
HOOFDSTUK 3: GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING
Artikel 6 Geheel afzien van terugvordering
Geen schending inlichtingenplicht
Dit artikel bevat de uitwerking van de bevoegdheid om af te zien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Er wordt afgezien van terugvordering bij een gering bedrag aan te veel of ten onrechte ontvangen uitkering. Bij geringe vorderingen staan de uitvoeringskosten niet in redelijke verhouding tot de vordering zelf. We maken onderscheid tussen te veel of ten onrechte ontvangen uitkering ingevolge de Pw of IOAW/ IOAZ en het Bbz 2004. Voor de Pw of IOAW/ IOAZ is de drempel om af te kunnen zien van terugvordering gesteld op €150,00.
Voor vorderingen op grond van het Bbz 2004 is het drempelbedrag gesteld op € 250,00. Een onderzoek naar vorderingen op grond van het Bbz 2004 kost vaak meer inspanning en tijd dan andere onderzoeken. Daarom is het drempelbedrag hoger dan bij de Pw of IOAW/ IOAZ.
Hier wordt ingegaan op wat men noemt de ‘zesmaanden jurisprudentie’. Deze is niet van toepassing als sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
De zesmaanden jurisprudentie bepaalt dat het college binnen zes maanden nadat zij een signaal ofwel relevante informatie heeft ontvangen een besluit neemt waaruit blijkt dat een aanpassing van het recht op bijstand van toepassing is. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden-jurisprudentie is ook van toepassing op terugvordering op grond van de IOAW/ IOAZ of het Bbz 2004.
De belanghebbende die op 1 januari doorgeeft dat er een kostendeler bij hem is komen inwonen. Dan moet de norm gewijzigd worden. Indien per 1 september de normwijziging wordt doorgevoerd, kan alleen de ten onrechte verstrekte uitkering over de periode 1 januari tot 1 juli worden teruggevorderd. Voor het deel dat na 1 juli teveel aan uitkering is verstrekt, moet volgens de jurisprudentie van terugvordering worden afgezien.
Artikel 7 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering
Geen schending inlichtingenplicht
In dit artikel staan de voorwaarden waaronder het college afziet van verdere terugvordering als er geen sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht.
Door onder bepaalde voorwaarden toepassing te geven aan de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van de verdere terugvordering komt het college tegemoet aan de opvatting dat een debiteur niet gedurende een (zeer) lange periode in een schuldensituatie moet blijven.
Als gedurende vijf jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende gedurende deze periode geen enkele aflossing heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij valt te denken aan de situatie dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een persoon zich definitief heeft gevestigd in een ander land waardoor inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen.
Voordat van verdere invordering wordt afgezien wordt overwogen of belanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost of in de toekomst aanspraken ontstaan op inkomen of uitkering, waarmee het vooruitzicht bestaat dat alsnog aan de betalingsverplichting kan worden voldaan. Dit geldt ook voor situaties waarin verwacht wordt dat in de toekomst vermogen te gelde kan worden gemaakt.
Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering
Schending van de inlichtingenplicht
In dit artikel staan de voorwaarden waaronder het college afziet van verdere terugvordering als sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht. De toelichting op dit artikel is gelijk aan die van artikel 7, met die aanpassing dat de termijn onder het eerste lid, sub d, tien jaar is.
HOOFDSTUK 4: WIJZE VAN INVORDERING
Artikel 12 Invordering door verrekening
Indien een vordering verrekend wordt met de uitkering dan wordt een eventueel eerder op de uitkering gelegd beslag opgeschort voor de duur van de verrekening. De beslaglegger wordt hierover geïnformeerd.
Voor een terugvordering vanwege schending van de inlichtingenplicht en de daarmee samenhangende boete geldt een verrekeningsplicht.
De hoofdregel is dat een vordering ineens binnen zes weken na verzenddatum van het terugvorderingsbesluit wordt terugbetaald. Is dit niet mogelijk dan kan een betalingsregeling worden getroffen.
Houdt belanghebbende zich niet aan de onder het eerste lid overeengekomen betalingsregeling dan wordt deze ingetrokken en wordt betaling ineens binnen zes weken na verzending beschikking verlangd.
Artikel 14 Tussentijdse wijziging betalingsverplichting
Uitgangspunt is dat er in principe geen periodiek onderzoek wordt ingesteld naar het inkomen en vermogen van de belanghebbende. Dit is vooral een pragmatische keuze, omdat de uitvoeringspraktijk laat zien dat het aantal wijzigingen in inkomen en vermogen gering is.
Artikel 15 Verzoek tot wijziging of uitstel van een betalingsverplichting
Dit artikel biedt belanghebbende de mogelijkheid een schriftelijk verzoek bij het college in te dienen tot wijziging of uitstel van zijn betalingsverplichting.
Als uit onderzoek blijkt dat de belanghebbende over onvoldoende financiële middelen beschikt, of voor zover met het treffen van een betalingsregeling wordt bewerkstelligd dat belanghebbende de vordering via minnelijke weg zal blijven betalen, wordt toepassing gegeven aan het verzoek tot wijziging of het uitstel van de betalingsverplichting. Zowel financiële als niet-financiële (immateriële) omstandigheden kunnen een rol spelen.
Het aangaan van nieuwe schulden is over het algemeen geen reden om de aflossingsverplichting te herzien. In dergelijke situaties dient belanghebbende aan te tonen dat het aangaan van een nieuwe schuld absoluut noodzakelijk was.
Artikel 16 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Wanneer een dwangbevel is afgegeven heeft belanghebbende nog steeds de
gelegenheid om binnen de hiervoor gestelde wettelijke termijn zelf de vordering te voldoen.
Indien belanghebbende in gebreke blijft zal nadere invordering zoveel mogelijk middels vereenvoudigd derdenbeslag plaatsvinden.
Wanneer invordering via een vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is, is overdracht aan een deurwaarder aan de orde, als er een kans van slagen voor de invordering aanwezig is. Wanneer belanghebbende niet traceerbaar is, dan rest alleen de mogelijkheid tot periodieke controle tot invordering.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-352297.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.