Verordening op de heffing en de invordering van markt- en standplaatsgelden 2021-Gemeente Westerveld.

De raad van de gemeente Westerveld;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 november 2020;

gelet op het bepaalde in de artikelen 216, 219 en 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b van de Gemeentewet;

 

B E S L U I T :

vast te stellen de:

 

Verordening op de heffing en de invordering van markt- en standplaatsgelden 2021

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    marktstandplaats: een op en voor de duur van de markt door of namens het college van burgemeester en wethouders aangewezen ruimte voor het uitoefenen van de markthandel op een weekmarkt.

  • b.

    marktdagplaats: een marktstandplaats die per marktdag beschikbaar wordt gesteld.

  • c.

    vaste marktplaats: een marktstandplaats die tot wederopzegging beschikbaar wordt gesteld.

  • d.

    d. marktstandplaatshouder: ieder aan wie het door of namens het college van burgemeester en wethouders is toegestaan om gedurende een weekmarkt een marktstandplaats te bezetten.

  • e.

    standplaats: een voor een bepaalde tijd door of namens het college van burgemeester en wethouders aangewezen plaats niet zijnde een winkel of een markt waar goederen te koop worden aangeboden.

  • f.

    standplaatshouder: ieder aan wie het door of namens het college van burgemeester en wethouders is toegestaan om een standplaats in te nemen.

Artikel 2 Aard van de heffing en Belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam marktgeld wordt een recht geheven voor het innemen van een marktstandplaats voor het uitoefenen van de markthandel op onze weekmarkten en daarmee verband houdende handelingen en/of het gebruik van verstrekte hulpmiddelen.

  • 2.

    Onder de naam standplaatsgeld wordt een recht geheven voor het innemen van een standplaats voor het uitstallen, aanbieden of verkopen van diensten of goederen in het kader van de ambulante handel op een door burgemeester en wethouders aangewezen locatie, niet zijnde een winkel of op een weekmarkt.

  • 3.

    Onder de naam standplaatsgeld met elektra wordt een recht geheven voor het innemen van een standplaats alsmede voor het ter beschikking stellen van een door de gemeente aangebrachte elektriciteitsvoorziening.

  • 4.

    Onder de naam standplaatsgeld wordt een recht geheven voor het mogen innemen van een standplaats voor het uitstallen, aanbieden of verkopen van goederen in het kader van de particuliere handel op een particuliere locatie, niet zijnde een winkel of op een weekmarkt.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    Het marktgeld genoemd in artikel 2, lid 1 wordt geheven van de marktstandplaatshouder.

  • 2.

    Het standplaatsgeld genoemd in artikel 2, lid 2, 3 en 4 wordt geheven van een standplaatshouder.

Artikel 4 Belastingtijdvak

  • 1.

    Voor zover de markt- en standplaatsgelden worden geheven per jaar is het belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2.

    Voor zover de markt- en standplaatsvergunning voor een deel van het jaar wordt verleend, is het belastingtijdvak gelijk aan de periode van ingangsdatum van de vergunning tot het einde van het kalenderjaar.

Artikel 5 Belastinggrondslag

  • 1.

    Het marktgeld wordt vastgesteld op een vast bedrag, afhankelijk van de duur van de periode dat de marktplaats wordt ingenomen.

  • 2.

    Het standplaatsgeld wordt vastgesteld op een vast bedrag, afhankelijk van de frequentie en de duur van de periode dat de standplaats wordt ingenomen.

Artikel 6 Tarieven

1. Het marktgeld van artikel 2, lid 1 bedraagt:

a. voor een dagplaats (of gedeelte daarvan): € 15,00

b. voor een vaste marktplaats per jaar: € 560,00

 

2. Het standplaatsgeld voor het gebruik van een standplaats als bedoeld in artikel 2, lid 2 bedraagt:

a. voor een standplaats voor één dag in de week, per jaar: € 360,00

b. voor een standplaats voor één dag in de week voor een periode korter dan een jaar, maar langer of gelijk aan een maand, per maand: € 35,00

c. voor een standplaats korter dan een maand, per dag: € 12,00

 

3. Het standplaatsgeld voor het gebruik van een standplaats als bedoeld in artikel 2, lid 3 bedraagt:

a. voor een standplaats voor één dag in de week, per jaar: € 560,00

b. voor een standplaats voor één dag in de week voor een periode korter dan een jaar, maar langer of gelijk aan een maand, per maand: € 50,00

c. voor een standplaats korter dan een maand, per dag: € 15,00

 

4. Het standplaatsgeld voor het gebruik van een standplaats als bedoeld in artikel 2, lid 4 bedraagt:

a. voor een standplaats voor één dag in de week, per jaar: € 155,00

b. voor een standplaats voor één dag in de week voor een periode korter dan een jaar, maar langer of gelijk aan een maand, per maand: € 10,00

c. voor een standplaats korter dan een maand, per dag: € 6,00

 

5. Het recht voor het gebruik van een (seizoen)standplaats voor de verkoop van ijs bedraagt per maand: € 75,00

6. Voor een standplaats op meer dan één dag in de week worden de in lid 2, 3 en 4 genoemde standplaatsgelden vermenigvuldigd met het aantal dagen waarvoor per week een standplaats is toegewezen.

Artikel 7 Wijze van heffing

  • 1.

    Het markt- en standplaatsengeld wordt geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder ook wordt begrepen een nota of ander schriftuur.

  • 2.

    Het verschuldigde bedrag wordt in de kennisgeving, de nota of ander schriftuur vermeld.

Artikel 8 Ontstaan van belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    Marktgeld

  • a.

    Het marktgeld als bedoeld in artikel 6, lid 1 is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • b.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is het in het eerste lid, sub a van dit artikel bedoelde marktgeld verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden.

  • c.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, wordt voor het in dit artikel, eerste lid, sub a bedoelde marktgeld ontheffing verleend over zoveel twaalfde gedeelten als er in dat jaar, na het tijdstip van het eindigen van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven.

 

  • 2.

    Standplaatsgeld

  • a.

    Het standplaatsgeld als bedoeld in artikel 6, lid 2 t/m 6, is verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • b.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is het in het tweede lid, sub a van dit artikel bedoelde standplaatsgeld verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden.

  • c.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, wordt voor het in dit artikel, eerste lid, sub a bedoelde standplaatsgeld ontheffing verleend over zoveel twaalfde gedeelten als er in dat jaar, na het tijdstip van het eindigen van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven.

Artikel 9 Tijdstip van betaling

  • 1.

    Het markt- en standplaatsgeld moet, met inachtneming van onderstaande leden, worden voldaan in vier gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving. De volgende termijnen vervallen elke drie maanden na het vervallen van de vorige termijn.

  • 2.

    Indien na het ontstaan van de belastingplicht voor het markt- of standplaatsgeld zeven, acht of negen kalendermaanden resteren tot het einde van het belastingjaar, moet het verschuldigde bedrag worden voldaan in drie gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving. De volgende termijnen vervallen elk drie maanden na de vorige termijn.

  • 3.

    Indien na het ontstaan van de belastingplicht voor het markt- of standplaatsgeld vijf of zes kalendermaanden resteren tot het einde van het belastingjaar moet het verschuldigde bedrag worden voldaan in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving. De tweede termijn vervalt drie maanden na de eerste termijn.

  • 4.

    Indien na het ontstaan van de belastingplicht voor markt- of standplaatsgeld vier kalendermaanden of minder resteren tot het einde van het belastingjaar, moet het verschuldigde bedrag worden voldaan op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving.

  • 5.

    In afwijking van bovenstaande leden vervalt de betaaltermijn voor standplaatsgelden minder dan € 275,-- op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving.

  • 6.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van de markt- en standplaatsgelden wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de markt- en standplaatsgelden.

Artikel 12 Inwerkingtreding, overgangsbepaling en citeerartikel

  • 1.

    De ‘Verordening markt- en standplaatsgelden 2018’ vastgesteld bij raadsbesluit van 19 december 2017, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

  • 4.

    Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening markt- en standplaatsgelden 2021’.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering

van de raad van 22 december 2020.

de raadsgriffier, de voorzitter,

R.J. Weernekers H. Jager

Naar boven