Gemeenteblad van Sluis
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Sluis | Gemeenteblad 2020, 348976 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Sluis | Gemeenteblad 2020, 348976 | Verordeningen |
Verordening jeugdhulp gemeente Sluis 2021
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders 17 december 2020
In de Jeugdwet is de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente belegd. Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Daarbij is het noodzakelijk om regels vast te stellen,
Het bovenstaande volgt uit de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid van de Jeugdwet. De Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet ook op andere onderwerpen bij verordening regels te stellen. Deze verordening maakt hier spaarzaam gebruik van.
En besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Sluis 2021.
Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Het college spreekt met de huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten het uitgangspunt af dat indien er geen sprake is van verwijzing naar jeugdhulp op medische gronden, de huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten, ouders en jeugdigen in contact brengen met de gemeentelijke toegang tot jeugdhulp.
Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Tevens draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, de officier van justitie, de directeur van de justitiële jeugdinrichting (JJI) of de selectiefunctionaris van de JJI nodig acht bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.
Artikel 5. Toegang jeugdhulp via het college
Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze het jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.
Artikel 6. Criteria voor individuele voorziening (maatwerkvoorziening)
Onverlet het bepaalde in artikel 5, lid 6 kent het college geen voorziening toe als het gaat om kosten die gemaakt zijn vóór de aanvraag. Gaat het om hulp die na de aanvraag en vóór de datum van het besluit is ingezet, dan verstrekt het college hier enkel een voorziening voor als het daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven of de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.
Artikel 7. Afstemming met andere voorzieningen
het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijk kader;
Het college draagt zorg dat de gemeentelijke toegang, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen bij de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.
Artikel 10. Onderscheid formele en informele hulp
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of
personen die aangemerkt zijn als Zelfstandigen zonder personeel, die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of
Artikel 13. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Artikel 14. Voorkoming en bestrijding van ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet
Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Artikel 16. Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van de persoon aan wie het pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de Jeugdwet.
Artikel 18. Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
In de Gemeente Sluis, vinden we het belangrijk dat jongeren zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. Wij noemen dit kwaliteit van leven. Het is de taak van de gemeente om haar burgers hierbij te ondersteunen.
Volgens de Jeugdwet heeft de gemeente de plicht een jeugdhulpvoorziening te treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben, wanneer een jeugdige problemen heeft met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze ‘voorzieningenplicht’ wordt in beginsel door het college bepaald (maatwerk). Jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan Sociaal Domein, dat is vastgesteld op 29 oktober, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de Jeugdwet eveneens dient vast te stellen. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.
In de verordening wordt veel gesproken over ‘jeugdige’, ‘ouder’ en ‘jeugdhulp’. Voor de volledigheid beschrijven we hieronder wat de Jeugdwet onder deze begrippen verstaat.
Een jeugdige is volgens de jeugdwet een jongere tot 18 jaar. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk. In het kader van strafrecht geldt de 18-jaar grens niet. Ook kan er voor gekozen worden om jeugdhulp door te laten lopen tot een jongere maximaal 23 jaar is, mits de zorg voor het achttiende jaar is begonnen en binnen een halfjaar na beëindiging van de jeugdzorg wordt opgepakt.
De jeugdwet verstaat onder ouder de gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder of een ander die een jeugdige verzorgt en opvoedt alsof deze hoort bij zijn gezin. Pleegouders vallen hier niet onder.
Als er in de verordening of nadere regels staat ‘de jeugdige of zijn ouders’, bedoelen we
Waar in de verordening wordt gesproken over ‘zijn’, wordt ook ‘haar’ bedoeld.
In artikel 1.1 van de Jeugdwet, is jeugdhulp gedefinieerd als:
ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;
het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en
het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht;
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn daarom niet nogmaals opgenomen in de verordening. Omdat er soms verwarring is over wat er onder een aanvraag wordt verstaan, wordt deze hieronder wel toegelicht.
Aanvraag: De definitie van de aanvraag is ontleend aan de definitie van de aanvraag uit de Algemene wet bestuursrecht, waarin staat (artikel 1:3) Onder aanvraag wordt verstaan ‘een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen’. Uit artikel 4:1 blijkt dat een aanvraag schriftelijk moet worden ingediend en dat er verder (artikel 4:2) minimaal in moet staan: de naam en het adres van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd. Een aanvraag moet schriftelijk ingediend zijn. In de Gemeente Sluis kan dat ook elektronisch gebeuren.
Ondersteuningsplan: het ondersteuningsplan wordt opgesteld naar aanleiding van gesprekken met de jeugdige en eventueel zijn ouders. Wanneer de medewerker al hulpvragen en/of doelen kan vaststellen worden deze opgenomen in dit intakeverslag. In plaats van ondersteuningsplan, mag hier dus ook ‘intakeverslag’ of ‘familiegroepsplan’ gelezen worden.
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp
De systematiek van de Jeugdwet (inclusief de Memorie van Toelichting) kent drie soorten voorzieningen:
Algemene (of vrij toegankelijke) en individuele voorzieningen vallen onder de Jeugdwet. Andere voorzieningen niet.
Op grond van de Jeugdwet is de gemeente verplicht bij verordening regels te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene of vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen. Los van deze verplichting vindt de gemeente het belangrijk dat voor iedereen duidelijk is wat het gemeentelijke aanbod aan jeugdhulpvoorzieningen is. Ook vindt de gemeente het belangrijk dat op voorhand duidelijk is welke soort voorzieningen alleen toegankelijk zijn na een besluit van de gemeente (de ‘individuele voorzieningen’) en welke in beginsel vrij toegankelijk zijn voor iedereen waarvoor ze bedoeld zijn (de ‘algemene of vrij toegankelijke voorzieningen’).
Onder lid 1 in dit artikel staan de vrij toegankelijke voorzieningen opgesomd. Een jeugdige of zijn ouder(s) hoeven dus geen verwijzing te vragen bij de gemeente om hier gebruik van te maken. Zij kunnen rechtstreeks contact opnemen met de betreffende organisatie. De hier genoemde lijst is niet uitputtend en kan tussentijds wijzigen.
Onder lid 2 staan de vormen van jeugdhulpverlening waarvoor een verwijzing nodig is. Deze opsomming is gebaseerd op de productcodes die landelijk gehanteerd worden. Per product staat steeds een korte omschrijving met enkele voorbeelden. Er zijn meestal meerdere aanbieders voor een bepaalde vorm van jeugdhulp zodat ouders en jeugdige kunnen kiezen voor een aanbieder die het beste bij hen past. De hulp kan variëren van licht en kortdurend tot zeer intensief. Meestal blijft een jeugdige gewoon thuis wonen en gaat hij naar de locatie van de aanbieder voor de hulp. Soms komt de hulpverlener thuis of op school. En in uitzonderlijke gevallen gaat de jeugdige (een tijdje) ergens anders wonen, bijvoorbeeld in een pleeggezin of in instelling voor jeugdhulp. Hulp kan ook gericht zijn op de ouders, bijvoorbeeld om hen te helpen hoe ze om kunnen gaan met problematiek van hun kind. De hulpverlening is bijna altijd vrijwillig, behalve wanneer er een kinderrechter aan te pas komt (jeugdbescherming of jeugdreclassering). Welke vorm van hulp er het beste is, wordt bepaald aan de hand van de problematiek en de specifieke situatie van jeugdige en ouders. Wie er een verwijzing kan geven en hoe het onderzoek gebeurt staat beschreven in artikel 3, 4 en 5 en in de nadere regels jeugdhulp van de gemeente.
Overzicht individuele voorzieningen Jeugdhulp
Artikel 3. Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
De Jeugdwet regelt dat de medische verwijzers (dit zijn de huisarts, de jeugdarts en de medische specialist) een verwijzing kunnen geven voor jeugdhulp. Met zo’n verwijzing kan de jeugdige zonder tussenkomst van de gemeente aankloppen bij jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft gecontracteerd. Het staat dan echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp er precies nodig is. Dit beoordeelt de jeugdhulpaanbieder zelf op basis van zijn professionele autonomie. Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Hierin staat dat de aanbieder voor hij ‘een verzoek tot toewijzing’ doet, bij de gemeente meldt dat er sprake is van een verwijzing. Voorts wordt in afstemming tussen de aanbieder en de gemeente de termijn van de jeugdhulp en evaluatiemoment bepaald.
De afspraken tussen gemeente en medische verwijzers zijn wenselijk om ervoor te zorgen dat de gemeente zicht heeft op de omvang van de jeugdhulp. Ook kan de gemeente soms adviseren om een andere oplossing in te zetten, zoals vrij toegankelijke vormen van jeugdhulp, een jeugdige en zijn ouders te ondersteunen. De gemeente heeft daarnaast vaak meer zicht op andere hulpverlening die er in een gezin is, bijvoorbeeld vanuit de Wmo en de Participatiewet. Om de integrale benadering rond het kind en het principe van één gezin – één plan, met name bij multiproblematiek te waarborgen, is het belangrijk dat medisch verwijzers en de gemeentelijke toegang goed op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling die zij voor een jeugdige doen. De gemeente wil niet dat er nieuwe ‘verkokering’ komt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld, zoals welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2).
Wanneer jeugdhulp tot stand komt via een verwijzing door een medisch verwijzer zal het college een beschikking afgeven voor jeugdhulp. In de beschikking staat voor hoe lang de jeugdhulp ingezet wordt, wat het resultaat moet zijn en welke andere vormen van ondersteuning nog meer van toepassing zijn. Zo is het zowel voor de jeugdige (en zijn ouders) duidelijk waar zij aan toe zijn en kan de gemeente beter haar verantwoordelijkheid voor de inzet van jeugdhulp waarmaken.
Artikel 4. Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere toegang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de justitiële jeugdinrichting. Wanneer langs deze weg een vorm van niet-vrij toegankelijke hulp wordt ingezet, geeft de gemeente geen beschikking af.
Een gecertificeerde instelling voert een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uit. In Zeeland zijn dit Stichting Intervence, het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering en Briedis Jeugdbeschermers. Zij zijn verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente moet op haar beurt de jeugdhulp inzetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht.
Artikel 5. Toegang jeugdhulp via het college
Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder kan binnenkomen bij het college. De beslissing op de aanvraag door het college over welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt tot stand op basis van het onderzoek dat het college in samenspraak met die jeugdige en zijn ouders wordt uitgevoerd. Veelal zal op basis van een of meerdere gesprekken tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een algemene voorziening is of een individuele voorziening. Is het laatste het geval dan neemt het college een besluit tot verstrekking van de voorziening en worden de jeugdige en zijn ouders doorverwezen naar een jeugdhulpaanbieder die in staat is om de betreffende problematiek aan te pakken.
De beschrijving van de wijze waarop het onderzoek zal plaatsvinden, is opgenomen in de nadere regels.
De mogelijkheid om te starten zonder zorgtoewijzing, betreft nadrukkelijk crisissituaties, die slechts een beperkt aantal keer per jaar voorkomen en alleen aanbieders die vallen onder Perceel 4 van het programma van eisen Inkooporganisatie jeugdhulp Zeeland (Time-out voorzieningen) kunnen hier een beroep op doen.
Artikel 6. Criteria individuele voorziening
In het sociaal domein wordt meestal gesproken over ‘eigen kracht’. In de Jeugdwet wordt dit ‘de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’ genoemd. Dit begrip wordt in dit artikel lid 1 verder verduidelijkt. Dit maakt duidelijk dat jeugdhulp pas aan de orde is, wanneer de jeugdige of zijn ouders niet zelf, eventueel met hulp van het sociale netwerk de problematiek ten aanzien de jeugdige kunnen oplossen.
In deze verordening wordt gesproken over ‘gebruikelijke hulp’. Hulp is ruimer dan alleen zorg. Ook in de rechtspraak en in de literatuur wordt gesproken over gebruikelijke hulp. De Jeugdwet heeft welbewust gebroken met de verzamelterm ‘zorg’, ook al komt het als hulpsoort nog wel voor.
Ook wanneer van de ouders meer inzet gevraagd wordt dan gebruikelijk is bij het opvoeden en verzorgen van een jeugdige van vergelijkbare leeftijd, is dit niet zonder meer een reden om jeugdhulp in te zetten. Eerst moet gekeken worden of ouders deze ‘bovengebruikelijke hulp’ kunnen bieden zonder dat zij overbelast raken of er financiële problemen ontstaan. Ook zal onderzocht moeten worden of de ouders een aanvullende verzekering hebben afgesloten die de jeugdhulp eventueel vergoedt. Ouders kunnen echter niet verplicht worden om een dergelijke verzekering af te sluiten. De kanttekening die hierbij geldt, is dat het bij het verstrekken van een individuele voorzieningen altijd op maatwerk aankomt.
Algemene of vrij toegankelijke voorzieningen
Dit zijn voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, soms gratis maar soms ook tegen betaling, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn, maar ook diensten zonder winstoogmerk. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
Andere voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving
Voorliggend op de jeugdwet is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wmo, Participatiewet, Schuldhulpverlening, Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet of passend onderwijs. Hieronder vallen ook een collectieve voorzieningen zoals collectief vervoer en leerlingenvervoer.
Lid 4 is opgenomen om te voorkomen dat jeugdhulpaanbieders al vast beginnen met hulp voor er een toewijzing is van de gemeente. In bepaalde gevallen kan het wel nodig zijn dat de hulp alvast ingezet kan worden voordat de hele procedure rond is. Dan is schriftelijke toestemming van de gemeente aan de aanbieder, bijvoorbeeld via een e-mail van een bevoegde persoon bij de gemeente, nodig om te zorgen dat de aanbieder erop kan vertrouwen dat hij zijn inzet kan declareren. Deze tekst gaat niet over spoedeisende hulp, zoals beschreven in artikel 5, lid 6 en dat apart is ingekocht in perceel 4.
Artikel 7. Afstemming met andere voorzieningen
Gemeenten hebben de opdracht gekregen om in het sociaal domein te komen tot de – door het Rijk beoogde – integrale uitvoering ‘over de wetten heen’ (een gezin, een plan, een regisseur). Daarom zal de gemeente zich moeten inzetten voor een goede afstemming tussen de inzet van voorzieningen op grond van de jeugdhulp en voorzieningen uit andere domeinen.
Bij het al dan niet toekennen van jeugdhulp, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een jeugdhulpvoorziening, zal het college een schriftelijke beschikking afgeven. Hiertegen staan voor de jeugdige of zijn ouders rechtsmiddelen open. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daaropvolgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb en geldt in beginsel voor alle beschikkingen. Uitzonderingen zijn onder meer beschikkingen die inhouden dat gesloten jeugdhulp nodig is of een door de gecertificeerde instelling genomen besluit tot verlening.
In dit lid wordt aangegeven dat de jeugdige of zijn ouders zich binnen drie maanden moet melden bij de beoogde jeugdhulpaanbieder, dan wel binnen 3 maanden een start moet maken met de besteding van het pgb. Dit wordt in de regel ondervangen met een startgesprek met de jeugdhulpaanbieder na de besluitvorming.
Bij het inzetten van jeugdhulp, moet er sprake zijn van noodzakelijkheid. Daarom moet degene aan wie de hulp verstrekt wordt, zich ook zo snel mogelijk doch uiterlijk binnen drie maanden melden bij de aanbieder van de jeugdhulp of het pgb aanwenden voor de hulp. Zo niet dan vervalt de jeugdhulp. Mocht door redenen die buiten de invloedsfeer van ouders/jeugdige liggen, deze termijn overschreden worden en er daardoor een voor de jeugdige onwenselijke situatie ontstaan, dan kan het college hiervan afwijken. Na het afgeven van de beschikking wordt het ondersteuningsplan opgesteld. Dit plan is elektronisch beschikbaar via de applicatie ‘Mijn Regie’ en kan daarnaast op verzoek op papier worden toegestuurd.
In Zeeland werken we met hoofdaannemers die zelf onderaannemers inzetten om de jeugdhulp uit te voeren. In de beschikking zal daarom opgenomen worden:
Na het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt een budgetplan opgesteld. Dit budgetplan is elektronisch beschikbaar via de applicatie ‘Mijn Regie’ en kan daarnaast op verzoek op papier worden toegestuurd.
In artikel 11, lid 5 is opgenomen dat voor het logeren binnen sociaal netwerk, dat bekostigd wordt met een pgb, het college een tegemoetkoming ten laste van het pgb mogelijk maakt van €141,-. In dat geval wordt in de beschikking vastgelegd dat deze tegemoetkoming specifiek voor het logeren bestemd is, en welke voorwaarden aan het logeren verbonden zijn.
Artikel 9, lid 1 verwijst naar het centrale pgb-artikel in Jeugdwet, zodat de verordening een compleet beeld geeft van de rechten en plichten van de ouders. Als aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan, hebben jeugdige of ouders het recht de individuele voorziening in de vorm van een pgb te krijgen. Belangrijke voorwaarde die in de Jeugdwet staat, is dat de betrokkenen hun belangen goed kunnen beoordelen en de taken die behoren bij een pgb op verantwoordelijke wijze kunnen uitvoeren. Ook dient men te motiveren waarom Zorg in natura niet voldoet. Als hieraan niet voldaan wordt, kan het college het pgb weigeren. Dit kan verder worden uitgewerkt in de nadere regels.
Het budgetplan moet niet verward worden met het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt door een medewerker van de gemeentelijke toegang namens het college opgesteld tijdens het onderzoek en in samenspraak met jeugdige of zijn ouders en geeft onder meer aan welke individuele voorziening ingezet moet worden en welk resultaat hiermee behaald moet worden. Het budgetplan wordt vervolgens door de jeugdige of ouders (of een vertegenwoordiger) zelf opgesteld als zij willen kiezen voor een pgb en wordt inhoudelijk getoetst door de gemeente.
In het budgetplan moet onder meer staan aan welke doelen er wordt gewerkt, hoe die doelen worden bereikt en hoe ze geëvalueerd worden. Dit kan dan verder besproken worden in het gesprek tussen ouder en een medewerker van de toegang. Het budgetplan geeft ook een overzicht van zorgmomenten. Hierin kan ook aangegeven worden welke hulp bovengebruikelijk is. In het budgetplan moet ook staan hoe de kwaliteit van de hulp gewaarborgd is. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan zorgverleners die in het bezit zijn van bepaalde certificaten die van toepassing zijn voor de te verlenen hulp of beschikken over een SKJ-registratie. Ook is het beschikken over een VOG een vereiste. Zonder deugdelijk budgetplan kan er geen pgb worden verschaft.
De GGZ-instellingen hebben gezamenlijk als kwaliteitseis geformuleerd dat er een professionele relatie tussen zorgverlener en cliënt moet zijn. GGZ-behandeling kan niet uitgevoerd worden door een persoon uit het sociale netwerk omdat niet voldaan kan worden aan deze kwaliteitseis.
Als binnen drie maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is gestart, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Er zijn echter situaties denkbaar, waarin het intrekken nadelig zou zijn voor de jeugdige, vandaar dat hier een kan bepaling is gekozen.
Artikel 11. De hoogte van het pgb
In de verordening moet in ieder geval worden bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld (artikel 2.9 onderdeel c van de Jeugdwet). Daarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. Een pgb kan nooit duurder zijn dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Als de jeugdige of zijn ouders met een pgb een jeugdhulpaanbieder willen contracteren die een hoger tarief per eenheid jeugdhulp vraagt dan wordt vergoed, is dit mogelijk. De meerkosten boven het vergoede tarief worden dan door de jeugdige of zijn ouders zelf betaald. Dit wordt vastgelegd in het budgetplan.
De gemeente wil dat geld voor jeugdhulp ook zo veel mogelijk rechtstreeks aan de hulp aan de jeugdige of zijn ouders zelf toekomt. Daarom komen kosten die hier niet direct mee te maken hebben, zoals genoemd in dit artikel lid 3, a-f niet voor vergoeding uit het pgb in aanmerking. Daarnaast is een voorwaarde dat de betrokkenen hun belangen zelf goed kunnen beoordelen en de taken die behoren bij een pgb op verantwoordelijke wijze kunnen uitvoeren. Ook daarom worden de kosten voor bijvoorbeeld het voeren van een administratie, voor tussenpersonen en voor het beheer van het pgb niet vergoed.
Vijfde lid: Pgb voor logeren binnen sociaal netwerk
De wetgever is van mening dat voor sommige vormen van informele hulp die zonder dienstbetrekking wordt verleend, de behoefte bestaat aan de mogelijkheid om met het pgb minder dan het minimumloon te vergoeden. Daarom is per 1 mei 2019 de mogelijkheid gecreëerd om met een verklaring, niet zijnde een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht, een pgb te ontvangen (zie artikel 8ab Regeling Jeugdwet). De vergoedingen kunnen onderdeel zijn van een maatwerkoplossing voor hulp uit het sociaal netwerk. Het bedrag van €141,- per maand geldt per budgethouder. De budgethouder kan hiermee eventueel meerdere mensen uit zijn sociale netwerkt tegemoetkomen.
Artikel 12. Privacy en gegevensverwerking
Vanwege de kwetsbare positie waarin een jeugdige en zijn ouders zich bevinden en de gevoelige aard van de informatie waarmee wordt gewerkt, zijn in dit artikel regels opgenomen om de privacy van de jeugdige of zijn ouders zoveel als mogelijk te garanderen.
Deze regels sluiten aan op het in de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) neergelegde kader. In dit artikel wordt evenals in de AVG gesproken van het verwerken van persoonsgegevens en daarmee geldt het artikel voor elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens. Daaronder valt onder meer het verzamelen, vastleggen, bewaren, wijzigen, opvragen, raadplegen, vernietigen, het delen met derden, en het verstrekken door middel van doorzending.
Artikel 13. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Er moet gewaarborgd zijn dat er een goede verhouding is tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 14. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet
Deze bepaling betreft een uitwerking van artikel 2.9, aanhef en onder d, van de jeugdwet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s gaat als het goed is echter een poging dit te voorkomen vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de jeugdige en ouders en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom is in het eerste lid een informatieplicht voor het college opgenomen.
Het tweede en derde lid zijn waar het betreft pgb’s in hoofdzaak een herhaling van de regeling zoals deze is neergelegd in de artikelen 8.1.2 en 8.1.4 van de wet. Deze is hier echter uitgebreid naar individuele voorzieningen (in natura).
Dit is bedoeld om Jeugdwet, Wlz en Zvw goed op elkaar aan te laten sluiten, zodat een jeugdige niet tussen wal en schip valt. De Wlz en Zvw zijn voorliggend op de Jeugdwet, maar er kan toch in bepaalde situaties een samenloop ontstaan met de Jeugdwet.
Artikel 15. Onderzoek naar recht- en doelmatigheid individuele voorzieningen en pgb’s .
Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de Jeugdwet moeten in de verordening regels worden gesteld over de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening in natura of een pgb alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Gemeenten zijn in het kader van de Jeugdwet (net als bij de Wmo 2015) verantwoordelijk voor rechtmatige toekenning van de jeugdhulp. Daarom is het wenselijk dat ze, net als bij de Wmo 2015, een toezichthouder rechtmatigheid aanstellen, alhoewel dit niet in de Jeugdwet is vastgelegd. Met dit artikel ontstaat hiermee een grondslag.
Artikel 16. Opschorting betaling uit het pgb
Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.9, aanhef en onderdeel d, van de Jeugdwet, in combinatie met artikel 8b, vierde lid, aanhef en onder f, van de Regeling Jeugdwet, en wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. In bepaalde gevallen is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 8b, vierde lid, van de Regeling Jeugdwet) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Om deze redenen is de mogelijkheid voor het college om de Sociale Verzekeringsbank (hierna: SVB) te verzoeken over te gaan tot opschorting aan de verordening toegevoegd. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige of diens ouders niet langer voldoende in staat zijn op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van een vertegenwoordiger, de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de hulpverlening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt uitgevoerd.
Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting. Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wlz.
Op grond van het tweede lid kan het college de SVB gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 16, derde lid, onder d. Deze bepaling is toegevoegd omdat het voor kan komen dat een jeugdige tijdelijk geen gebruik van een individuele voorziening of pgb kan maken door (tijdelijke) opname in een instelling. In dat geval kan het praktischer zijn de individuele voorziening of het pgb tijdelijk op te schorten. Het college stelt de budgethouder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek. Zie artikel 6:3 van de Awb: voorbereiding op eventueel intrekken of herzien.
Artikel 17. Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6 lid 1 onderdeel f van de Jeugdwet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze vóór 2015 al werkzaam was binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.
De wet adresseert het college rechtstreeks en vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In paragraaf 4.1 van het Besluit Jeugdwet is een nadere uitwerking gegeven van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
Namens alle gemeenten verricht het Rijk vanaf 2018 de landelijke inkoop en financiering van de Stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ).
Artikel 18. Inspraak en medezeggenschap
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid. In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.
In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Dit artikel sluit aan op Artikel 213a van de Gemeentewet. Dit luidt als volgt: ‘Het college verricht periodiek onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het door hem gevoerde bestuur. De raad stelt bij verordening regels hierover.’
In aansluiting bij de beleidscyclus, zoals vastgelegd in de verordening, wordt het jeugdbeleid eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt het evaluatieverslag na vaststelling daarvan naar de gemeenteraad, die op basis van het evaluatieverslag kan beoordelen of de verordening doeltreffend is en wat de effecten van het werken met de verordening in de praktijk zijn.
Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal (rijks)niveau (zie artikel 12.2 van de Jeugdwet) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten. Zo nodig worden aanpassingen in de verordening doorgevoerd. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de regels van de gemeente passend blijven en aansluiten bij ontwikkelingen die zich lokaal, regionaal of landelijk kunnen voordoen.
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.
Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 21. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Dit artikel bevat overgangsrecht en regelt welke verordening in een aantal situaties van toepassing is op het moment dat de nieuw verordening in werking treedt. In het tweede lid is duidelijk gemaakt dat bestaande rechten doorlopen, totdat een nieuwe beoordeling heeft plaatsgevonden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-348976.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.