Wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Rijswijk 2019

De gemeenteraad van Rijswijk,

Bijeen in openbare vergadering op 15 december 2020

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 november 2020, met het kenmerk 20.090096

 

 

 

BESLUIT:

 

 

  • 1.

    De wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Rijswijk 2019 vast te stellen;

  • 2.

    De wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening voor Rijswijk 2019 de derde dag na bekendmaking in werking te laten treden.

 

 

Aldus besloten door de Raad van de gemeente Rijswijk in zijn openbare vergadering van 15 december 2020.

 

Artikel I  

De Algemene plaatselijke verordening Rijswijk 2019 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

In artikel 1:1 wordt in de definitie van ‘voertuig’ de zinsnede ‘met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen’ vervangen door ’met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen’.

 

B

 

Na artikel 2.1 wordt ingevoegd artikel 2.1a dat komt te luiden:

 

Artikel 2:1a Verstoren openbare orde

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de artikelen 424, 426 bis van het Wetboek van Strafrecht is het verboden, op of aan de openbare weg of in een voor het publiek toegankelijk bouwwerk op enigerlei wijze de orde te verstoren, personen lastig te vallen of te vechten.

  • 2.

    Het is verboden, op een in het eerste lid bedoelde plaats een voorwerp en/of stof, kennelijk meegebracht om de orde te verstoren, bij zich te hebben.

 

C

 

In de artikelen 2:9, vierde lid, 2:29, zevende lid, 5:2, vijfde lid, 5:3, derde lid, 5:6, vierde lid, 5:7, derde lid, 5:8, zesde lid en 5:36, vierde lid, wordt ‘Op de ontheffing’ vervangen door ‘Op de aanvraag om een ontheffing’.

 

D

 

Artikel 2:10, zevende lid, wordt ‘Op de ontheffing’ vervangen door ‘Op de aanvraag om een ontheffing’.

 

E

 

In de artikelen 2:11, vijfde lid, 2:39, vierde lid, 2:72, tweede lid, 5:13, vierde lid, en 5:18, vierde lid, wordt ‘Op een vergunning’ vervangen door ‘Op een aanvraag om een vergunning’.

 

F

 

Artikel 2:14 komt te luiden:

 

  • 1.

    De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

  • 2.

    Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg of openbare plaats te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of de openbare plaats binnen een straal van 100 meter van dat bedrijf of dat winkelcentrum en tevens een aan die weg of openbare plaats aansluitende parkeerplaats.

  • 3.

    Het is verboden een gebruikt winkelwagentje op de weg of openbare plaats onbeheerd daarop achter te laten anders dan op een daartoe aangewezen plaats.

  • 4.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet milieubeheer van toepassing is.

 

G

 

In de artikelen 2:24, eerste lid, onder b en 5:14, tweede lid, onder b, wordt ‘artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet’ vervangen door ‘artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet’.

 

H

 

Artikel 2:24 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Na het eerste lid, onder f, wordt ingevoegd sub g, dat komt te luiden:

     

    • g.

      sportwedstrijden, niet zijnde vechtsportevenementen als bedoeld in het tweede lid, onder f.

  • 2.

    Na het tweede lid, onder e, wordt ingevoegd sub f, dat komt te luiden:

    • f.

      een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.

 

I

 

Artikel 2:25 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het achtste lid komt te luiden:

     

    • 8.

      een krachtens artikel 2:24, tweede lid, onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s is geen klein evenement in de zin van artikel 2:24, vierde lid;

  • 2.

    Na het achtste lid worden toegevoegd lid 9 en lid 10 die komen te luiden:

    • 9.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder f, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

    • 10.

      Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

J

 

Artikel 2:28, derde lid, komt te luiden:

 

  • 3.

    Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

K

 

Na artikel 2:47 wordt ingevoegd artikel 2:47a dat komt te luiden:

 

Artikel 2:47a Messen en andere voorwerpen als steekwapen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, met inbegrip van daarvan gelegen, voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod geldt niet voor wapens, behorende tot de categorieën I, II, III, IV van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op messen en andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt en die zodanig zijn ingepakt dat deze niet voor dadelijk gebruik kunnen worden aangewend.

 

L

 

Na artikel 2:48 wordt opgenomen artikel 2:48a dat komt te luiden:

 

Artikel 2:48a Lachgasverbod

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

  • 3.

    Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

 

M

 

Artikel 2:60, tweede lid, komt te luiden:

 

  • 2.

    Het is verboden om, op door het college aan te wijzen locaties en perioden, in het wild levende dieren te voeren.

 

N

 

In artikel 2:65 wordt ‘op of aan de weg’ vervangen door ‘op een openbare plaats’.

 

O

 

In artikel 2:67, derde lid, wordt ‘Op de vrijstelling’ vervangen door ‘Op de aanvraag om een vrijstelling’.

 

P

 

Na artikel 2:73 wordt opgenomen artikel 2:73a dat komt te luiden:

 

Artikel 2:73a Verbod carbid te schieten

  • 1.

    Het is verboden acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water, of een gasmengsel met vergelijkbare eigenschappen op explosieve wijze te verbranden.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.

 

Q

 

In artikel 3:5, eerste lid, onderdeel a, komt te vervallen: ‘en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij’.

 

R

 

Artikel 4:11, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    Het tweede lid, onder b, komt te luiden:

     

    • b.

      houtopstanden gelegen in een voortuin kleiner dan 20m2 en een achtertuin tot 50m2;

  • 2.

    Aan het tweede lid wordt na sub f toegevoegd sub g dat komt te luiden:

     

    • g.

      houtopstanden met een onbehandelbare besmettelijke (boom)ziekte.

 

S

 

In artikel 5:3, eerste lid, wordt na ‘alle wegen binnen de gemeente’ ingevoegd ‘verboden’.

 

T

 

In de artikelen 5:17, tweede lid, en 5:22, tweede lid, onder a, wordt ‘artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet’ vervangen door ‘artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet’.

 

U

 

In artikel 5:33a, eerste lid, wordt na ‘met een motorvoertuig of een bromfiets’ ingevoegd ‘te crossen buiten wedstrijdverband,’.

 

V

 

Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:

 

  • 1.

    het tweede lid, onder b, komt te luiden:

     

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand en buiten de periode van 31 december tot en met 1 januari.

  • 2.

    er wordt een zevende lid toegevoegd, dat komt te luiden:

    • 7.

      Het college kan plaatsen aanwijzen waar het in de periode van 31 december tot en met 1 januari is toegestaan om de in het tweede lid, onder b, genoemde sfeervuren aan te leggen, te stoken of te hebben, mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving.

 

W

 

In artikel 6:1, tweede lid, wordt ‘de artikelen 2:10, vijfde lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid, en 4:11, tweede lid’ vervangen door ‘de artikelen 2:10 en 2:11 als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit, artikel 2:12, eerste lid, en artikel 4:11, tweede lid.

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking op de derde dag na bekendmaking.

Aldus besloten door de Raad van de gemeente Rijswijk, in zijn openbare vergadering van 15 december 2020

De gemeenteraad,

de griffier,

J.A. Massaar, bpa

de voorzitter,

mr.drs. G.A.A. Verkerk

Toelichting

Deze toelichting maakt integraal onderdeel uit van dit besluit.

 

Met deze toelichting wordt de toelichting op de Algemene plaatselijke verordening Rijswijk 2019 uitgebreid en aangevuld. Het betreft niet alleen een toelichting op de gewijzigde artikelen, maar ook aanvullingen op de reeds bestaande toelichting, bijvoorbeeld door een verwijzing naar recente jurisprudentie op te nemen.

 

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Onder: Literatuur en jurisprudentie

ABRvS 13-03-2019, ECLI:NL:RVS:2019:774. Aan de orde was een wijziging van de tenaamstelling van een vergunning op grond van de Wet op de kansspelen. De reden voor de wijziging van de tenaamstelling was een rechtsvormwijziging van de vergunninghouder(s). De rechtsvormwijziging brengt volgens de Afdeling niet mee dat er sprake is van overdracht van de vergunning. Wel oordeelt de Afdeling dat de wijziging van de tenaamstelling een ‘aanzienlijke wijziging’ van de vergunning is, die tevens heeft geleid tot een aanpassing van de vergunningvoorschriften. Aangezien het gaat om een éénvergunningstelsel en daarmee om een schaarse vergunning, komt de Afdeling tot het oordeel dat de wijziging niet is toegelaten. Bij een wezenlijke wijziging van een schaarse vergunning kan geen aanspraak worden gemaakt op continuering van de schaarse vergunning. Zie ook ABRvS 27 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2611. Als het gaat om een schaarse vergunning waarbij een wijziging van de tenaamstelling wordt beschouwd als een wezenlijke (of aanzienlijke) wijziging, moet dus opnieuw gelegenheid tot indiening van aanvragen worden geboden.

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

Onder: Zedelijkheid

Over het belang van dierenwelzijn als aparte weigeringsgrond heeft de Afdeling beslist dat deze in strijd is met hogere regelgeving. Met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in samenhang met de daarop gebaseerde uitvoeringsvoorschriften is beoogd het dierenwelzijn uitputtend te regelen (ABRvS 26-08-2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ6075).

 

Onder: Voorzieningenniveau bij standplaatsen

Op grond van de Dienstenrichtlijn mag onder voorwaarden wel een kwantitatieve of territoriale beperking worden gesteld (zie de toelichting op artikel 5:18).

 

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

Onder: jurisprudentie

ABRvS 19-06-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1940. Op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de APV heeft de burgemeester bij besluit gelast om niet meer op een openbare plaats in de gemeente door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden in de nabijheid van een kerk. Aan de last heeft de burgemeester een dwangsom verbonden. De Afdeling oordeelt dat het gedrag van appellant, zeker gelet op de beledigende teksten, uitdagend was. Uit het rapport kan echter niet worden afgeleid dat als gevolg van dit uitdagend gedrag ongeregeldheden zijn ontstaan of dreigden te ontstaan. De omstandigheid dat de door appellant aangesproken personen zijn uitlatingen hoog hebben opgenomen, is hiervoor onvoldoende. De burgemeester was niet bevoegd om appellant de last op te leggen.

 

Artikel 2:1a Verstoren openbare orde

In overleg met de politie wordt een algemeen artikel over het verstoren van de openbare orde toegevoegd. De plaatselijke verordeningen van Westland en van Delft bevatten al een gelijkluidend artikel. Het betreft hier een zogenaamd kapstokartikel dat derhalve in algemene bewoordingen is gesteld. Dit artikel geeft de politie een handvat om bij (dreigende) ordeverstoring, anders dan bedoeld in artikel 424 (baldadigheid tegen personen en goederen) en 426 bis (hinderlijk volgen) Wetboek van Strafrecht, op te treden.

 

Er bestaan overigens duidelijke verschillen tussen artikel 2:2, eerste lid, van de APV en artikel 2:47, eerste lid, onder b, van de APV. Bij artikel 2:2, eerste lid moet het gaan om actief handelen van betrokkene zoals schreeuwen, uitschelden, het vernielen van eigen zaken, dit in tegenstelling tot artikel 2:47, eerste lid, onder b, van de APV dat ziet op passief maar tevens hinderlijk gedrag, bijvoorbeeld het in een groepje bij elkaar zitten.

 

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg of openbare plaats

Onder: Terrassen

ABRvS 20-02-2019, ECLI:NL:RVS:2019:534. Het terrein waarop het terras is gelegen moet als weg in de zin van de APV worden aangemerkt, omdat het terrein een open plaats betreft als bedoeld in de APV. Het gaat daarbij om de feitelijke toegankelijkheid. Bij de beoordeling van een aanvraag van een terrasvergunning wordt slechts getoetst aan de voorschriften in de APV. Dit betekent dat de aanvraag slechts kan worden geweigerd indien deze niet zou voldoen aan de vereisten van artikel 2:10, derde lid, van de APV. Dit artikel brengt niet mee dat een aanvraag voor een terrasvergunning getoetst dient te worden aan het bestemmingsplan. De weigeringsgronden zien met name op gevolgen die het plaatsen van de voorwerpen op de weg met zich brengt. Bij het beoordelen van hinder als bedoeld in artikel 2:10, derde lid, van de APV gaat het om de inrichting van de openbare ruimte met het oog op de bruikbaarheid en het aanzien van de weg (vergelijk ABRvS 11-12-2013, ECLI:NL:RVS:2013:2334).

 

Rb. Den Haag 27-01-2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:584. Er is geen sprake van één of meer weigeringsgronden zoals opgenomen in artikel 2:10, derde lid, van de APV. Verweerder heeft in redelijkheid de terrasvergunning mogen verlenen.

 

Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg

Onder: Jurisprudentie

ARRS 12-07-1982, tB/S III, nr. 356. Als voorschrift aan de vergunning kan onder andere een onderhoudsplicht opgelegd worden.

 

ARRS 28-10-1983, Gst. 6774, nr. 12 (APV Vlijmen) en ARRS 01-04-1980, tB/S V, p. 662 (APV Dongen). Via voorschriften aan de vergunning te verbinden kan de wijze waarop wordt uitgewegd worden geregeld.

 

Artikel 2:14 Winkelwagentjes

Deze bepaling bestrijdt het ‘zwerfkarrenprobleem’ door winkelbedrijven te verplichten achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen en op deze winkelwagentjes een herkenningsteken aan te brengen. Een andere aanpak van het probleem is via een statiegeldsysteem op het gebruik van winkelwagentjes. De consument kan een wagentje pas gebruiken met bijvoorbeeld een munt van 50 eurocent. Dit heeft niet tot het gewenste resultaat geleid in de periode van enkele jaren, waarin het winkelwagentjesverbod was vervallen. Om die reden wordt het verbod weer in de APV opgenomen.

 

Jurisprudentie

KB 12-06-1985, WO RvS 1985, nr. V 60 (Haarlem). Is een winkelbedrijf vergunningplichtig op basis van de milieuregelgeving, dan kunnen voorschriften met betrekking tot winkelwagentjes worden verbonden aan de milieuvergunning.

 

Wnd. Vz. ARRS, 01-12-1981, OB 44127, III.2.2.7, nr. 49 en ARRS 17-06-1983, AB 1983, 511 (APV Weert). De algemene voorwaarden die aan de ontheffing inzake gebruik van winkelwagentjes worden verbonden, bevatten onder andere een verplichting de wagentjes uit te rusten met een muntmechanisme. Dit beleid is niet op zich zelf zodanig onjuist of onredelijk te achten dat reeds daarom een onevenredig nadeel voor verzoekster aanwezig moet worden geacht. De bedoelde voorwaarde strekt er onmiskenbaar toe de van rondslingerende winkelwagentjes ondervonden overlast te beperken.

 

Artikel 2:24

Onder: Eerste lid

g. Sportwedstrijden worden niet als een evenement aangemerkt, tenzij het om een door de burgemeester aangewezen vechtsportevenement gaat, waarmee gedoeld wordt op zogenaamde full contact-vechtsportevenementen of -gala’s (zie de toelichting bij het tweede lid).

 

Onder: Tweede lid

Full contact-vechtsportevenementen

Er is voorzien in een bevoegdheid van de burgemeester om categorieën full-contact vechtsportwedstrijden of -gala’s aan te wijzen die als evenement worden aangemerkt.

De populariteit van full-contact vechtsporten – ringcontactsporten zoals muay thai (Thaiboksen), kickboksen en MMA– is enorm toegenomen. Het is sport die als zodanig deel uitmaakt van de reguliere sportinfrastructuur. Enerzijds worden de genoemde ringcontactsporten gezien als waardevolle sport met maatschappelijke functie (zoals agressieregulering). Anderzijds is er kritiek op de organisatie van deze vechtsporten en de beoefening zelf. Wedstrijden of demonstraties (‘demo's’) van full-contact vechtsporters vinden plaats in openbaar toegankelijke accommodaties en worden 'gala's' of 'evenementen' genoemd. De praktijk wijst uit dat er bij vechtsportevenementen of -gala’s bij deze categorieën full-contact vechtsporten een verhoogde kans bestaat op ongewenste situaties rond en tijdens het evenement. Het is daarbij niet relevant of een dergelijk evenement wordt georganiseerd in een gebouw dat voor sportwedstrijden is bestemd of niet.

Om de kwaliteit van vechtsportevenementen en -gala's te vergroten en te waarborgen heeft de Nederlandse Vechtsportautoriteit in overleg met NOC*NSF, vechtsportbonden, VNG, VSG, promotors en gemeenten najaar 2017 een richtlijn voor vechtsportevenementen gepubliceerd (Regulering vechtsportgala's: handreiking voor gemeentelijk beleid). Doel is duidelijke afspraken tussen gemeenten en vechtsportsector, met veiligheid, gezondheid, goed pedagogisch klimaat en kwaliteit als kernbegrippen. De Vechtsportautoriteit is een toezichthoudend orgaan dat door middel van regelmatige controles de evenementen toetst aan de criteria die in de richtlijn staan. Gemeenten wordt aangeraden de richtlijn met bijbehorende informatie op te nemen in het lokale beleid en een regeling in de APV op te nemen (vergunnings- dan wel meldingsplicht).

 

Vooral vanwege potentiele medische impact (bijvoorbeeld hersenschade als gevolg van stoten en trappen tegen het hoofd), kwetsbare organisatie en begeleiding, geweldsincidenten en vermeende banden met criminele organisaties.

Zo zijn er ook aanwijzingen voor verwevenheid tussen de full-contact vechtsportsector en de georganiseerde criminaliteit. De sector is door zijn versnipperde en broze organisatiestructuur extra kwetsbaar voor deze verwevenheid. Regulering via een vergunnings- of meldingsplicht is gewenst.

 

Een aantal gemeenten heeft de volgende categorieën full-contact vechtsportwedstrijden in een aanwijzingsbesluit aangewezen als risicovol: kickboksen, muay thai (Thaiboksen) en Mixed Martial Arts (gemengde vechtkunst), waaronder in ieder geval worden begrepen free fight (het vrije gevecht), vale tudo (Braziliaans MMA) en cage fight (kooigevecht).

In het aanwijzingsbesluit kan daaraan worden toegevoegd dat het moet gaan om full-contact vechtsportwedstrijden die worden georganiseerd in te noemen locaties en voor een bezoekersaantal van meer dan een nader te bepalen aantal personen.

 

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

Onder: Eerste lid

Bij het bepalen van geluidsnormen in een evenementenvergunning kan de burgemeester gebruik maken van objectieve bronnen, zoals een nota evenementenbeleid. Maar het is vaste jurisprudentie dat op objectieve gronden niet valt vast te stellen wanneer een omwonende ten gevolge van een evenement onduldbare geluidshinder ondervindt. Het oordeel of geluidshinder onaanvaardbaar is, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de burgemeester aan de belangen die zijn gediend met de activiteit die dat geluid veroorzaakt, redelijkerwijs doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen. De burgemeester moet dus in een voorliggend geval onderzoek doen naar en inzicht hebben in de mate van hinder aan de zijde van de omwonenden. Zie ABRvS 11-05-2016,

ECLI:NL:RVS:2016:1245 (Hardshock Festival Zwolle), ABRvS 15-05-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1566 (Evenement Pride Amsterdam 2017), ABRvS 06-11-2019, ECLI:NL:RVS:2019:3720 (Pride 2018 Amsterdam), ABRvS 10-7-2019, ECLI:NL:RVS:2019:2346 (Muziekboulevard 2017 en Kermis Eikenboomgaard 2017 Oss).

 

Onder: negende lid

Jurisprudentie

ABRvS 18-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2456. Gelet op het ontbreken van een nadere omschrijving van het begrip slecht levensgedrag in de APV, beoogt de APV kennelijk aan te sluiten bij de terminologie van de Drank- en Horecawet. Bij of krachtens de Drank- en Horecawet is geen nadere omschrijving gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Gelet hierop zijn geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden, die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Het is niet vereist dat bij die beoordeling alleen feiten en omstandigheden die te maken hebben met de exploitatie van een café worden betrokken. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2013 (ECLI:RVS:2013:CA0629) volgt verder dat een strafrechtelijke veroordeling niet vereist is.

ABRvS 18-12-2019, ECLI:NL:RVS:2019:4258; VR Raad van State 05-03-2020, ECLI:NL:RVS:2020:689 en ECLI:NL:RVS:2020:690. De Afdeling vindt dat het in beginsel voldoende duidelijk en ondubbelzinnig, objectief, transparant en toegankelijk genoeg is om iemand zijn levensgedrag tegen te werpen en dat er dus geen sprake is van strijd met artikel 10 van de Dienstenrichtlijn.

 

Om discussie over strijd met artikel 10 van de Dienstenrichtlijn te voorkomen, is het noodzakelijk dat de burgemeester bij het toepassen van de weigeringsgrond beleidsregels vaststelt. In die beleidsregels moet worden opgenomen wat onder slecht levensgedrag wordt verstaan en welke feiten en omstandigheden worden meegewogen. Bijvoorbeeld de beleidsregel dat slechts feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het nemen van een besluit op de aanvraag in de beoordeling van de aanvraag betrokken worden. Hebben zich in die periode geen feiten voorgedaan die te maken hebben met het levensgedrag van een exploitant, dan zal de vergunning om redenen ontleend aan het levensgedrag niet worden geweigerd. Als zich in die periode wel voorvallen hebben voorgedaan, dan kijkt de burgemeester ook naar de voorvallen in het verdere verleden om te bezien of er een patroon van zodanig levensgedrag valt te ontwaren dat het woon- en leefmilieu of de openbare orde in de omgeving van het horecabedrijf mogelijk negatief wordt beïnvloed.

 

Onder: Jurisprudentie

ABRvS 13-07-2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412. Betreft beroep tegen een door de raad vastgesteld bestemmingsplan. In artikel 10.2 van de planregels staat dat het tijdelijk, al dan niet periodiek gebruik van de gronden van het plangebied als evenemententerrein, niet strijdig is met de gebruiksregels in het bestemmingsplan. Onduidelijk is gedurende welke termijn en met welke frequentie het plangebied toestaat dat het gebied als evenemententerrein mag worden gebruikt. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat artikel 10.2 onvoldoende duidelijk is en dat de begrippen tijdelijk en periodiek uit oogpunt van rechtszekerheid nader dienen te worden geconcretiseerd. De omstandigheid dat voor het organiseren van een evenement een vergunning is vereist, waarin de duur van het evenement kan worden vastgelegd, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat niet duidelijk is op basis van welke criteria wordt beslist op een verzoek om een dergelijke vergunning.

 

Rb. Amsterdam, 20-8-2014,ECLI:NLRBAMS:2014:5288. In geschil is of de evenementenvergunning te laat is aangevraagd en verleend, of de aan de vergunning verbonden milieuvoorschriften te veel geluid toestaan dan wel onduidelijk zijn en of de vergunning in strijd met de Zondagswet en het Evenementenbeleid is verleend, aangezien het maximaal aantal festivaldagen voor een dergelijk zwaar evenement wordt overschreden. De voorzieningenrechter oordeelt dat het evenementenbeleid weliswaar een langere termijn voorschrijft, maar dat dit geen weigeringsgrond is en dat de aanvraag bovendien is ingediend binnen de termijn die in de APV staat. Het terrein is aangemerkt als evenementengebied, dus er is geen strijd met de bestemming. De burgemeester mocht zich baseren op het rapport van de eigen deskundige, waaruit blijkt dat er wat betreft de geluidsnormen geen verslechtering is ten opzichte van de situatie in het jaar daarvoor. Er is een ontheffing van de Zondagswet verleend. Verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

 

ABRvS 12-11-2014, ECLI:NL:RVS:2014:4117. De burgemeester heeft de vergunningaanvraag voor de Sinterklaasintocht voor 2013 terecht alleen getoetst aan de eisen van openbare orde en veiligheid. Hij is niet bevoegd de vraag te beantwoorden of van de figuur van 'Zwarte Piet' een discriminerend effect uitgaat en daardoor een schending oplevert van het grondrecht op respect voor het privéleven en het discriminatieverbod.

ABRvS 11-05-2016, ECLI:NL:RVS:2016:1245 (Hardshock Festival Zwolle). Op objectieve gronden valt niet vast te stellen wanneer een omwonende ten gevolge van een evenement onduldbare geluidshinder ondervindt. Het oordeel of geluidshinder onaanvaardbaar is, is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de burgemeester aan de belangen die zijn gediend met de activiteit die dat geluid veroorzaakt, redelijkerwijs doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen.

In gelijke zin: ABRvS 15-05-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1566 (Pride Amsterdam 2017). ABRvS 06-11-2019, ECLI:NL:RVS:2019:3720 (Pride 2018 Amsterdam), ABRvS 10-7-2019, ECLI:NL:RVS:2019:2346 (Muziekboulevard 2017 en Kermis Eikenboomgaard 2017 Oss).

 

Rb. Noord-Holland, 23-08-2018,ECLI:NL:RBNHO:2018:7331. Muziekevenement niet in strijd met Zondagswet. De burgemeester en het college van B&W hebben een vergunning en benodigde ontheffingen verleend voor een muziekevenement op zondag 26 augustus 2018. De Nederlandse Vereniging tot bevordering van de Zondagsrust en de Zondagsheiliging en een omwonende hebben de voorzieningenrechter gevraagd die vergunning en ontheffingen te schorsen, zodat het evenement niet doorgaat. De voorzieningenrechter heeft die verzoeken afgewezen. Het is acceptabel als de zondagsrust een paar zondagen per jaar wordt verstoord. Dit evenement vindt maar eenmaal per jaar plaats en er is tot nu toe voor 2018 door de burgemeester ook maar één ontheffing verleend voor verstoring van de zondagsrust.

 

ABRvS 21-11-2018, ECLI:NL:RVS:2018:3822: Als een evenement niet op de door het college vastgestelde evenementenkalender voorkomt, stelt de burgemeester een bij hem ingediende aanvraag voor een evenementenvergunning op grond van art. 2:25, tweede, Apv buiten behandeling. De vaststelling van de evenementenkalender is daarom gericht op rechtsgevolg en is aan te merken als een besluit in de zin van art. 1:3 lid 1 Awb. De APV, zoals die gold ten tijde van belang, biedt het college niet de beleidsruimte om andere motieven dan de impact van het evenement op de omgeving en de gevolgen daarvan voor het verkeer bij het vaststellen van de evenementenkalender te betrekken.

 

Afdeling 4. Toezicht op horecabedrijven

Onder: Dienstenrichtlijn

Artikel 10 van de Dienstenrichtlijn vereist duidelijke, ondubbelzinnige, objectieve, vooraf bekendgemaakte, transparante en toegankelijke criteria om te voorkomen dat bestuursorganen hun bevoegdheden op willekeurige wijze uitoefenen.

 

Onder: Overige jurisprudentie

Rb. Noord-Holland 01-05-2015, ECLI:NL:RBNHO:2015:3591. Een ijssalon zonder zitgelegenheid voor het eten van schepijs is detailhandel en geen horeca.

 

Artikel 2:28c weigering en intrekking exploitatievergunning

Onder: Tweede lid

Ook is slecht levensgedrag van de exploitant of leidinggevende een weigeringsgrond.

 

Slecht levensgedrag

Om discussie over strijd met artikel 10 van de Dienstenrichtlijn te voorkomen, is het noodzakelijk dat de burgemeester bij het toepassen van de weigeringsgrond ‘slecht levensgedrag’ beleidsregels vaststelt. In die beleidsregels moet worden opgenomen wat onder slecht levensgedrag wordt verstaan en welke feiten en omstandigheden worden meegewogen. Bijvoorbeeld de beleidsregel dat slechts feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het nemen van een besluit op de aanvraag in de beoordeling van de aanvraag betrokken worden. Hebben zich in die periode geen feiten voorgedaan die te maken hebben met het levensgedrag van een exploitant, dan zal de vergunning om redenen ontleend aan het levensgedrag niet worden geweigerd. Als zich in die periode wel voorvallen hebben voorgedaan, dan kijkt de burgemeester ook naar de voorvallen in het verdere verleden om te bezien of er een patroon van zodanig levensgedrag valt te ontwaren dat het woon- en leefmilieu of de openbare orde in de omgeving van het horecabedrijf mogelijk negatief wordt beïnvloed.

 

Jurisprudentie

ABRvS 18-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2456. Gelet op het ontbreken van een nadere omschrijving van het begrip slecht levensgedrag in de APV, beoogt de APV kennelijk aan te sluiten bij de terminologie van de Drank- en Horecawet. Bij of krachtens de Drank- en Horecawet is geen nadere omschrijving gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Gelet hierop zijn geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden, die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Het is niet vereist dat bij die beoordeling alleen feiten en omstandigheden die te maken hebben met de exploitatie van een café worden betrokken. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2013 (ECLI:RVS:2013:CA0629) volgt verder dat een strafrechtelijke veroordeling niet vereist is.

 

ABRvS 18-12-2019, ECLI:NL:RVS:2019:4258; Voorzieningenrechter Raad van State 05-03-2020, ECLI:NL:RVS:2020:689 en ECLI:NL:RVS:2020:690. De Afdeling vindt dat het in beginsel voldoende duidelijk en ondubbelzinnig, objectief, transparant en toegankelijk genoeg is om iemand zijn levensgedrag tegen te werpen en dat er dus geen sprake is van strijd met artikel 10 van de Dienstenrichtlijn.

 

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

Onder: Jurisprudentie

Vz. Rb Midden-Nederland 03-01-2019, ECLI:NL:RBMNE:2019:8. Sluiting van een club voor zes maanden in verband met geweldsincidenten. Vuurwerkincident is een ernstig geweldsincident (categorie 1). Het beleid van de gemeente is niet kennelijk onredelijk. Geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan gemeente moest afwijken van het beleid.

 

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

Onder: Jurisprudentie

ABRvS 03-04-2019, ECLI:NL:RVS:2019:1066 (Tilburg). Overtreding van het verbod om inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben. Verbod geldt ook voor bijrijder. Last onder dwangsom als herstelsanctie tot het voorkomen van herhaling.

 

ABRvS 25-09-2019, ECLI:NL:RVS:2019:3274 (Haarlemmermeer). Het college van burgemeester en wethouders was bevoegd tot het opleggen van een last onder dwangsom ter voorkoming van herhaling van het vervoeren of bij zich hebben van inbrekerswerktuigen. Met de opgelegde last gaat het in dit geval niet om het feitelijk herstellen van de openbare orde ten aanzien waarvan gelet op artikel 172, eerste lid, van de Gemeentewet uitsluitend de burgemeester is belast. Hierbij is van belang dat de last onder dwangsom in dit geval is opgelegd nadat de inbrekerswerktuigen ruim drie weken eerder in beslag waren genomen en uitsluitend met het doel om herhaling van overtreding van de APV-bepaling in de toekomst te voorkomen.

 

Artikel 2:47a Messen en andere voorwerpen als steekwapen

In de laatste twee jaar steeg het aantal jongeren dat betrokken is bij messteekincidenten. Het aantal jonge verdachten is gestegen en ook het aantal messen dat in beslag is genomen is toegenomen. Ook in Rijswijk heeft een behoorlijk aantal incidenten met messen plaatsgevonden, waar jeugdigen bij betrokken waren.

 

Het messenverbod raakt aan de mogelijkheden die de Wet wapens en munitie (WWM) biedt. De WWM verbiedt het voor onmiddellijk gebruik (openlijk) voorhanden hebben van steekwapens. Het gaat hierbij o.a. om messen met twee snijkanten, stiletto’s, valmessen, vlindermessen en werpmessen. Als in een lagere regeling een onderwerp wordt geregeld, waar een wet in formele zin (in dit geval de WWM) al in voorziet, dan is de lagere regeling (de APV) onverbindend. Dit wordt wel de bovengrens van de verordenende bevoegdheid van de gemeente genoemd. De wetgever heeft echter bij het vaststellen van de WWM in de memorie van toelichting de mogelijkheid van een verbod op messen in een plaatselijke verordening niet geheel willen uitsluiten. Er is derhalve (enige) ruimte voor het opnemen van een regeling in de APV ten aanzien van messen die niet onder de WWM vallen.

 

Er is een landelijke trend te zien, waarbij jongeren messen bij zich dragen die niet strafbaar zijn op grond van de Wet wapens en munitie. Gelet op de toename van het aantal steekincidenten en het grote aantal incidenten met messen in Rijswijk, achten wij het nodig om een verbod in te stellen op het voorhanden hebben van messen en andere voorwerpen die als steekwapen kunnen worden gebruikt. De regeling maakt het mogelijk voor de politie om alle messen die tijdens een controle worden aangetroffen in beslag te nemen, dus niet alleen de messen die onder de WWM vallen. Hiermee wordt een duidelijk signaal afgegeven: Het bij je dragen van steekwapens op de openbare weg wordt in Rijswijk niet getolereerd. Voor de politie is dit een goede aanvulling op bestaande instrumenten.

 

Deze bepaling is van toepassing op messen en andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt. Het artikel heeft ten doel de bescherming van de openbare orde en veiligheid in Rijswijk. Het bij zich hebben van dergelijke messen en andere voorwerpen wordt op alle openbare plaatsen in de gemeente verboden. Het in het openbaar “bij zich hebben” heeft een betekenis vergelijkbaar met die van (in het openbaar) “voorhanden hebben”, welk begrip voorkomt in art. 13, eerste lid, WWM ter zake van wapens van (de in die wet gedefinieerde) categorie I respectievelijk art. 26, eerste lid, WWM ter zake van wapens van de categorieën II en III. Over de betekenis hiervan heeft de Hoge Raad zich recentelijk uitgesproken in een tweetal arresten (HR 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:504 en 510. Zie voorts ten aanzien van “voorhanden hebben”

als bedoeld in art. 420bis, eerste lid onder b, Sr: HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:570).

 

Het tweede lid grenst het verbod af van de Wet wapens en munitie. Deze wet verbiedt onder meer het dragen van steekwapens op de openbare weg of andere voor het publiektoegankelijke plaatsen, anders dan vervoer (dat wil zeggen: zodanig verpakt dat zij niet voor onmiddellijk gebruik kunnen worden aangewend).

 

Artikel 2:48a Lachgasverbod

Niet alleen overmatig drankgebruik, ook oneigenlijk gebruik van lachgas (als roesmiddel) leidt vaak tot overlastsituaties. In de ledenbrief lachgas van 14 mei 2020 (Lbr. 20/015) is de VNG ingegaan op de gevaren van oneigenlijk gebruik van lachgas en is gewezen op het kabinetsvoornemen om dit oneigenlijk gebruik tegen te gaan door lachgas te plaatsen op lijst II van het Opiumbesluit. Ook is door de VNG aangegeven welke bestaande model-APV-bepalingen (in totaal 11) gemeenten kunnen gebruiken om overlast door lachgas aan te pakken. Deze bepalingen zijn goed bruikbaar om hinder en overlast door lachgas tegen te gaan. Een specifieke bepaling over lachgas brengt met zich dat moet worden aangetoond dat de hinder of overlast inderdaad is veroorzaakt door het gebruik van lachgas. In de praktijk kan het lastig zijn om dit concreet aan te tonen. Er zijn gemeenten met een of meer specifieke lachgasverboden in de APV. Bij het opstellen van dit artikel hebben die tot leidraad gediend.

Een algemeen, voor de gehele gemeente geldend gebruiksverbod stuit op belangrijke juridische bezwaren en is vanuit oogpunt van proportionaliteit ook niet te verdedigen. Daarmee zou er geen evenredigheid meer zijn tussen middel en doel, en dat zou in strijd met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarom beperkt het verbod in het eerste lid zich tot concrete situaties van oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik, die gepaard gaan met verstoring van de openbare orde, nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat of anderszins hinder tot gevolg hebben. Bij de handhaving moet de gemeente kunnen aantonen dat genoemde situaties de oorzaak zijn van de overlast en dergelijke.

Op grond van het tweede lid kan het college openbare plaatsen aanwijzen waar het oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik op voorhand verboden is, los van de vraag of dat in de concrete situatie tot ordeverstoring en dergelijke leidt. In het aanwijzingsbesluit moet het college motiveren waarom het verbod in dat specifieke gebied geldt (het belang van de openbare orde of bescherming van het woon- of leefklimaat). Uit politierapportages kan bijvoorbeeld blijken dat op bepaalde openbare plaatsen sprake is van aantoonbare en structurele overlast door lachgas. Het college kan – als dat afdoende lijkt te zijn – in het aanwijzingsbesluit opnemen dat het verbod op bepaalde tijden geldt, bijvoorbeeld tijdens de uitgaansavonden (derde lid).

 

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

Onder: Jurisprudentie

ABRvS 19-02-2020, ECLI:NL:RVS:2020:514 (Assen). Het college van B&W had met toepassing van spoedeisende bestuursdwang besloten tot inbeslagname van een rottweiler. Het besluit tot inbeslagname was gebaseerd op een artikel in de APV die vergelijkbaar is met artikel 2:59 van de model APV. Het besluit tot inbeslagname heeft bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stand gehouden. Dit is voor het grootste deel terug te voeren op het feit dat het college de hond eerder als gevaarlijke hond had aangewezen en hiermee ook een aanlijn- en muilkorfgebod had opgelegd. De Afdeling vindt het aannemelijk dat de hond bij latere bijtincidenten niet gemuilkorfd was.

 

Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren

Onder: Lid 2

Oorspronkelijk was in dit artikel een verbod op het voeren van alle dieren opgenomen. Als gevolg daarvan was onbedoeld ook het voeren van huisdieren in de openbare ruimte verboden. In het huidige artikel wordt dit verbod daarom beperkt tot het voeren van in het wild levende dieren.

 

Artikel 2:65 Bedelarij

Het verbod geldt op openbare plaatsen in zo’n aangewezen gebied. Gelet op de definitie van ‘openbare plaats’ in artikel 1:1 geldt het verbod dus voor wegen, parken, plantsoenen en in voor het publiek toegankelijke gebouwen waarin het verblijf door de rechthebbende niet aan een bepaald doel is gebonden. Het verbod geldt dus niet voor bijvoorbeeld stadions, postkantoren, warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen, kerken en gemeentehuizen. De eigenaren/exploitanten daarvan moeten zelf reguleren.

 

Artikel 2:73a Verbod carbid te schieten

Er is geen landelijke regelgeving met betrekking tot carbid schieten. Hieruit volgt dat in de gemeentelijke verordeningen regels kunnen worden gesteld. Als gevolg van landelijke beperkingen van de verkoop en het gebruik van consumentenvuurwerk is een toenemende populariteit van carbid schieten te zien. Carbid schieten is in Rijswijk geen traditie of historisch erfgoed. De inwoners van Rijswijk hebben derhalve niet of nauwelijks ervaring met carbid schieten. Er bestaat daarom een gerede kans dat daardoor onveilige situaties ontstaan en de openbare orde en veiligheid in het geding kan komen. Gelet hierop wordt ervoor gekozen om carbid schieten in heel Rijswijk te verbieden. Een gelijkluidend verbod is reeds enkele jaren in de gemeente Delft van kracht. Met het Rijswijkse verbod wordt mede voorkomen dat inwoners van andere gemeenten, waaronder Delft, naar Rijswijk zullen komen om carbid te schieten (waterbedeffect).

 

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onder: Drugshandel op straat en coffeeshopbeleid

Bij “daarop gelijkende waar” kan bijvoorbeeld worden gedacht aan nieuwe middelen die al wel worden gebruikt (denk aan lachgas), maar nog niet op de lijst voorkomen en waartegen wel moet worden opgetreden of aan nepdrugs (bijvoorbeeld waspoeder). Het is dan van belang dit goed te motiveren.

 

Onder: Jurisprudentie

HR 17-11-1992, ECLI:NL:PHR:1992:AD1779, NJ 1993, 409. Doel van het Amsterdamse verbod op drugshandel op of aan de openbare weg in de APV is het voorkomen van een aantasting van de openbare orde en strafbare feiten. De bepaling heeft derhalve betrekking op andere gedragingen dan strafbaar gesteld in de Opiumwet. Ook de klacht dat de bepaling onverbindend is wegens te grote onbepaaldheid faalt, aangezien de bepaling — ook voor zover zij melding maakt van 'daarop gelijkende waar', waarmee kennelijk is bedoeld waar die voor enig verdovend middel kan doorgaan — voldoende duidelijk maakt welke gedraging daarbij is verboden en strafbaar gesteld.

 

Artikel 3:3 Vergunning

Een seksbedrijf (activiteit/activiteiten) kan meer dan een seksinrichting (locatie) omvatten. De vergunning wordt verleend per seksbedrijf (eerste lid), maar kan dus ook voor één seksinrichting (van het seksbedrijf) gelden.

 

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

Jurisprudentie

ABRvS 18-07-2018, ECLI:NL:RVS:2018:2456. Gelet op het ontbreken van een nadere omschrijving van het begrip slecht levensgedrag in de APV, beoogt de APV kennelijk aan te sluiten bij de terminologie van de Drank- en Horecawet. Bij of krachtens de Drank- en Horecawet is geen nadere omschrijving gegeven van de eis dat leidinggevenden niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn. Gelet hierop zijn geen beperkingen gesteld aan de feiten of omstandigheden, die bij de beoordeling van het levensgedrag mogen worden betrokken. Het is niet vereist dat bij die beoordeling alleen feiten en omstandigheden die te maken hebben met de exploitatie van een café worden betrokken. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 mei 2013 (ECLI:RVS:2013:CA0629) volgt verder dat een strafrechtelijke veroordeling niet vereist is.

 

ABRvS 18-12-2019, ECLI:NL:RVS:2019:4258; VR Raad van State 05-03-2020, ECLI:NL:RVS:2020:689 en ECLI:NL:RVS:2020:690. De Afdeling vindt dat het in beginsel voldoende duidelijk en ondubbelzinnig, objectief, transparant en toegankelijk genoeg is om iemand zijn levensgedrag tegen te werpen en dat er dus geen sprake is van strijd met artikel 10 van de Dienstenrichtlijn.

 

Om discussie over strijd met artikel 10 van de Dienstenrichtlijn te voorkomen, is het noodzakelijk dat de burgemeester bij het toepassen van de weigeringsgrond een vaste gedragslijn volgt of hierover beleidsregels vaststelt. In die beleidsregels moet worden opgenomen wat onder slecht levensgedrag wordt verstaan en welke feiten en omstandigheden worden meegewogen. Bijvoorbeeld de vaste gedragslijn/beleidsregel dat slechts feiten die zich hebben voorgedaan in de periode van vijf jaar voorafgaand aan het nemen van een besluit op de aanvraag in de beoordeling van de aanvraag betrokken worden. Hebben zich in die periode geen feiten voorgedaan die te maken hebben met het levensgedrag van een exploitant, dan zal de vergunning om redenen ontleend aan het levensgedrag niet worden geweigerd. Als zich in die periode wel voorvallen hebben voorgedaan, dan kijkt de burgemeester ook naar de voorvallen in het verdere verleden om te bezien of er een patroon van zodanig levensgedrag valt te ontwaren dat het woon- en leefmilieu of de openbare orde in de omgeving van het horecabedrijf mogelijk negatief wordt beïnvloed.

 

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

Tweede lid, onder a

In sommige gevallen zal het eenvoudiger zijn om de stamomtrek van een houtopstand (boom) te meten in plaats van de diameter. In dat geval geldt dat voor het kappen van houtopstanden met een stamomtrek van minder dan 47 cm (komt overeen met een diameter van 15 cm) op een hoogte gemeten van 1.30 meter geen omgevingsvergunning nodig is.

 

Tweede lid, onder g

Het onder sub g opgenomen vergunningsvrij vellen van houtopstanden met een besmettelijke ziekte is noodzakelijk voor de bestrijding van besmettelijke boomziekten. Zo kan onder andere de razendsnelle verspreiding van de iepziekte tot stand worden gebracht. Door het snel isoleren en omhakken van zieke bomen kan de ziekte als het ware ‘doodbloeden’.

 

Toelichting bij (unaniem aangenomen) amendement om in plaats van ‘besmettelijke (boom)ziekte’ onder g op te nemen ‘onbehandelbare besmettelijke (boom)ziekte’: Besmettelijk is een te ruim begrip om vergunningsvrij te verklaren. Zonder vergunningsplicht voor het kappen van bomen met een besmettelijke ziekte is het niet te bepalen welke criteria worden gehanteerd om vast te stellen of een boom een besmettelijke ziekte heeft. De verplichting tot een vergunning ondervangt dat, maakt bezwaar maken mogelijk en kan onnodig kappen voorkomen. Of en hoe verspreiding moet worden voorkomen hangt af van de besmettelijkheid van de ziekte en de omstandigheden. Om specifiek van iepziekte verdere verspreiding te voorkomen is het van belang dat, na constatering van deze onbehandelbare zeer besmettelijke boomziekte, zo snel als mogelijk overgegaan wordt tot het kappen van de besmette iep of de iepen.

 

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke

Het artikel moet zo gelezen worden dat het niet van toepassing is als de voertuigen, vaartuigen of afvalstoffen en dergelijke zich binnen een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer bevinden.

 

Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

Onder: Derde lid, onder a

Op basis van deze bepaling mogen er dan binnen een cirkel met een straal van dat meteraantal maximaal twee, dus geen drie, voertuigen staan. Eén van de op de weg geparkeerde voertuigen geldt als middelpunt van de cirkel. Voor eventuele volgende voertuigen die buiten deze cirkel staan, geldt opnieuw dat er maximaal twee voertuigen binnen een cirkel met een straal van het meteraantal mogen staan. En zo verder. Overigens lijkt de Afdeling de bepaling anders, en strikter, uit te leggen. Zie hiervoor ABRvS 06-02-2019, ECLI:NL:RVS:2019:358 (Den Haag), waarin naar aanleiding van een gelijkluidende APV-bepaling is beoordeeld of de voertuigen waren geparkeerd in een straal van 25 meter rond de onderneming. Dat is echter niet wat in artikel 5.2 van de APV staat.

 

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

Vierde lid

De vergunning dient om te voorkomen dat de openbare orde wordt verstoord en overlast wordt tegengegaan. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld: geluidsoverlast, stankoverlast, verkeershinder en overlast door zwerfafval. In verband hiermee is het onwenselijk dat de lex silencio positivo van toepassing is.

 

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

Onder: Uitzonderingen artikel 5:34

De afgelopen jaarwisselingen hebben vuurhaarden en –korven de nodige schade aan de omgeving en het wegdek veroorzaakt. Tevens leverde dit (brand)gevaarlijke situaties op. Om dit te voorkomen wordt het gebruik van deze sfeervuren tijdens de jaarwisseling verboden.

 

Het stoken van vuur in gesloten oliedrums blijft toegestaan, mits dit veilig gebeurt en zonder dat overlast of hinder voor de omgeving wordt veroorzaakt.

 

Zevende lid

Het college kan plekken aanwijzen waar het op het verbod op vuurhaarden en –korven tijdens de jaarwisseling niet geldt.

Naar boven