Beleidsregel bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Hoogeveen

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen

Gelet op het bepaalde in artikel 4.17 van de Wet basisregistratie personen en titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht;

Overwegende dat de bestuurlijke boete wet BRP ten doel heeft de burger te bewegen te voldoen aan zijn verplichtingen, zoals genoemd in artikel 4.17 van de Wet BRP;

Besluit vast te stellen:

Beleidsregel bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Hoogeveen

 

Artikel 1 Begrippen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    de Wet: de Wet basisregistratie personen;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    ingeschrevene: de ingeschrevene als bedoeld in artikel 1.1 sub e van de Wet;

  • d.

    boete: de bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 4.17 van de Wet;

  • e.

    overtreder: degene die verwijtbaar niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 4.17 onder a van de Wet dan wel zich schuldig heeft gemaakt aan het bepaalde in artikel 4.17 onder b van de Wet of een valse aangifte heeft gedaan;

  • f.

    gelegenheidsgever: de persoon als bedoeld in artikel 4.17 sub b van de Wet.

Artikel 2 Opleggen boete

  • 1.

    De boete wordt alleen opgelegd als de overtreder vooraf is geïnformeerd over het risico van oplegging van een bestuurlijke boete bij het niet voldoen aan de verplichtingen als genoemd in de Wet.

  • 2.

    Voor het opleggen van de boete gelden de volgende voorwaarden:

  • .

    a. per geconstateerde overtreding kan slechts één boete worden opgelegd;

  • .

    b. een boete wordt binnen 3 jaar nadat het college de overtreding heeft geconstateerd, opgelegd;

  • .

    c. de boete wordt opgelegd aan de overtreder/gelegenheidsgever;

  • .

    d. in geval de verplichtingen als bedoeld in de Wet moeten worden vervuld door anderen dan de ingeschrevene of aangifteplichtige zelf, wordt de boete opgelegd aan degenen op wie de verplichting ingevolge de Wet rust;

  • .

    e. het college legt geen boete op als de overtreder is overleden;

  • .

    f. de boete vervalt als zij op het tijdstip van overlijden van de overtreder niet onherroepelijk is;

  • .

    g. een onherroepelijke boete vervalt voor zover zij op het tijdstip van overlijden nog niet is betaald.

Artikel 3 Verwijtbaarheid

Van verwijtbaarheid is in ieder geval sprake, indien de overtreder:

  • a.

    al eerder eenzelfde overtreding in de zin van artikel 4.17 van de Wet heeft begaan;

  • b.

    de inhoud van de correspondentie van de gemeente niet zegt te begrijpen, daaronder mede begrepen vanwege gestelde onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal;

  • c.

    stelt niet op de hoogte zijn van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4.17 van de Wet;

  • d.

    niet aantoonbaar stelt reeds in een eerder stadium aan zijn verplichting te hebben voldaan;

  • e.

    stelt langere tijd niet in staat te zijn geweest zijn belangen te behartigen, doordat hij tijdelijk niet op het adres zegt te wonen. Hieronder wordt ook begrepen tijdelijk verblijf in het buitenland, tijdelijk verblijf in instelling voor de gezondheidszorg, instelling op het gebied van kinderbescherming of penitentiaire instelling;

  • f.

    stelt door slechte postbezorging of gebreken aan of ontbreken van een brievenbus geen post te hebben ontvangen;

  • g.

    aangemerkt wordt als gelegenheidsgever, die een verklaring heeft getekend dat de andere persoon woont op zijn adres, terwijl vastgesteld is dat hij er niet woont;

  • h.

    aangemerkt wordt als gelegenheidsgever in de zin van sub g van dit artikel en stelt dat de andere persoon niet langer op het adres woont, terwijl hij niet aantoont dat de andere persoon recentelijk verhuisd is naar een ander adres of vertrokken is naar het buitenland en daarvan nog niet binnen de wettelijke termijn als bedoeld in artikel 2.39 en 2.43 van de Wet aangifte heeft gedaan.

Artikel 4 Ne bis in idem

  • 1.

    De boete kan niet worden opgelegd aan de overtreder, indien aan hem een boete is opgelegd voor hetzelfde feit.

  • 2.

    Er is in ieder geval geen sprake van hetzelfde feit, indien de overtreder:

  • .

    a. eerder niet voldaan heeft aan zijn aangifte of informatie verplichting ten aanzien van een inschrijving op een adres, een adreswijziging of een vertrek naar het buitenland;

  • .

    b. niet voldaan heeft aan zijn verplichting andere brondocumenten in de zin van artikel 2.8 van de Wet te overleggen, waarvoor hem een boete is opgelegd;

  • .

    c. eerder een boete is opgelegd voor het niet voldoen aan zijn identificatieplicht ten aanzien van een andere situatie;

  • .

    d. eerder een boete opgelegd heeft gekregen, vanwege het optreden als gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17 lid 2 van de Wet ten aanzien van een andere ingeschrevene dan wel ten aanzien van dezelfde ingeschrevene op een ander moment;

  • .

    e. eerder een boete is opgelegd, vanwege de overtreding van de verplichting tot het verstrekken van informatie door een ander dan ingezetene of ingeschrevene aan de gemeente ten behoeve van de bijhouding in de basisregistratie personen, als het een andere persoon betreft dan wel als het een andere overtreding ten aanzien van dezelfde persoon betreft.

Artikel 5 Boetebedrag

De hoogte van de op te leggen boete bedraagt:

Overtreding Migratie

Boete

Wetsartikelen

Het niet doen van aangifte van inschrijving uit het buitenland

€ 325

Artikel 2.38 eerste, tweede en vierde lid Wet BRP

Het niet doen van aangifte van een nieuwe verblijfplaats binnen Nederland

€ 325

Artikel 2.39 eerste lid Wet BRP

Het niet verstrekken van inlichtingen over een mogelijke adreswijziging

€ 200

Artikel 2.47 Wet BRP

Het ten onrechte opgeven van een adreswijziging naar een briefadres terwijl er sprake is van een woonadres

€ 325

Artikel 2.39 derde lid Wet BRP

Het niet geven van inlichtingen door de briefadresgever over de briefadresnemer op verzoek van het gemeentebestuur

€ 200

Artikel 2.45 vierde lid Wet BRP

Het geven van gelegenheid tot de overtreding

€ 325

Artikel 4.17 sub b Wet BRP

Overtreding Brondocumenten

Boete

Wetsartikelen

Het niet overleggen van brondocumenten betreffende de burgerlijke staat of nationaliteit in verband met vestiging uit het buitenland

€ 200

Artikel 2.38 derde lid Wet BRP

Het niet overleggen van brondocumenten van feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan en in de BRP opgenomen moeten worden

€ 200

Artikel 2.44 Wet BRP

Het niet overleggen van brondocumenten betreffende burgerlijke stand of nationaliteit op verzoek van het gemeentebestuur

€ 200

Artikel 2.46 Wet BRP

Het niet overleggen van een buitenlandse overlijdensakte

€ 200

Artikel 2.51 Wet BRP

Overtreding Migratie en Brondocumenten

Boete

Wetsartikelen

Onjuiste aangifte met overlegging van valse documenten

€ 325

Artikel 2.38, 2.39 en 2.43 juncto 2.45 Wet BRP

Overig

Boete

Wetsartikelen

Overtreder heeft eerder een overtreding begaan waarvoor de boete opgelegd kan worden (recidive)

€ 325

Alle artikelen

Artikel 6 Hoofdelijke aansprakelijkheid

Als op grond van de Wet aan meerdere personen een boete kan worden opgelegd ten aanzien van dezelfde overtreding en het college besluit de boete ook aan meerdere personen op te leggen, dan zijn deze personen afzonderlijk hoofdelijk voor de gehele boete aansprakelijk.

 

Artikel 7 Valsheid in geschrifte

  • 1.

    Indien een tot aangifte verplicht persoon een valse of vervalste aangifte doet is er sprake van een overtreding van verplichting als bedoeld in artikelen 2.38, 2.39, 2.43, 2.45 en 2.47 van de Wet.

  • 2.

    De overtreding in de zin van het eerste lid is ook op te vatten als valsheid in geschrifte in de zin van de artikelen 225 en verder van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    Namens het college wordt in geval van overtreding van het bepaalde in het eerste lid aangifte gedaan van valsheid in geschrifte bij de politie.

  • 4.

    Een boete wordt niet opgelegd, als de overtreder strafrechtelijk wordt vervolgd voor dit feit.

Artikel 8 Onvoorziene omstandigheden en afwijkingsbevoegdheid

  • 1.

    In de gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan van het opleggen van een boete afzien of kan een boete matigen, indien:

  • .

    a. er sprake is van bijzondere in de beleidsregel niet-voorziene omstandigheden die met zich mee brengen dat de gevolgen van handelen overeenkomstig de beleidsregel onevenredig zouden zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen;

  • .

    b. het niet nakomen van een verplichting niet aan degene, die in overtreding is, kan worden verweten, omdat hij op het moment dat hij aan de verplichting moest voldoen verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen.

Artikel 9 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling wordt aangehaald als: beleidsregels bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Hoogeveen.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de vergadering van ????

 

de secretaris, de burgemeester,

Toelichting op de Regeling bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Hoogeveen

Algemeen

Op 6 januari 2014 is de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) in werking getreden, in plaats van de Wet Gemeentelijke Basisadministratie Personen (Wet GBA). Met de nieuwe Wet BRP wordt een nieuw instrument geïntroduceerd voor de handhaving van de plichten die burgers hebben ten aanzien van de BRP, namelijk de bestuurlijke boete. Het strafrecht is niet in de Wet BRP opgenomen. Het heffen van de bestuurlijke boete heeft tot doel burgers aan te zetten tot het nakomen van verplichtingen die de Wet BRP aan hen oplegt. Denk hierbij aan het tijdig doen van aangifte, verhuizing, emigratie, overleggen van bescheiden, voldoen aan de informatieplicht, etc.

 

In de wet BRP zijn de volgende bepalingen opgenomen waarin de plicht van de burger is vastgelegd:

1. Artikel 2.38:

verplichting tot het in persoon doen van aangifte van vestiging (uit het buitenland) en het overleggen van de relevante schriftelijke bewijsstukken;

2. Artikel 2: 39:

verplichting tot het doen van aangifte van verhuizing naar een woon- of briefadres;

3. Artikel 2:40 vijfde lid:

verplichting van het hoofd van een instelling betrokkene te wijzen op de mogelijkheid tot het doen van aangifte van vestiging van een briefadres;

4. Artikel 2:43:

verplichting tot het (in persoon) doen van aangifte van vertrek (uit Nederland) en het overleggen van de relevante schriftelijke bewijsstukken;

5. Artikel 2:44:

verplichting tot het melden van feiten met betrekking tot de burgerlijke staat en nationaliteit die zich buiten Nederland hebben voorgedaan en het overleggen van de relevante schriftelijke bewijsstukken;

6. Artikel 2:45:

verplichting tot het verstrekken van informatie en overlegging van bescheiden, nodig ter bijhouding van de basisregistratie, door diegenen die ingevolge de Wet verplicht zijn tot aangifte; tevens zijn in dit artikel de verplichtingen van een briefadresgever en een briefadresnemer vastgelegd;

7. Artikel 2:46:

algemene verplichting tot het verstrekken van informatie en overlegging van bescheiden, nodig ter bijhouding van de basisregistratie;

8. Artikel 2:47:

verplichting van degene die in gebreke is met het doen van een aangifte (in persoon) de nodige informatie te verstrekken en relevante bescheiden te overleggen, binnen een door het College te bepalen termijn;

9. Artikel 2:50:

de verplichting van het hoofd van een (aangewezen) instelling om informatie te verstrekken en de nodige bewijsstukken te overleggen van die personen die naar redelijke verwachting voor onbepaalde tijd in de instelling zullen verblijven dan wel minimaal 3 maanden in de instelling zullen overnachten;

10.Artikel 2:51:

verplichting van echtgenoot, partner en andere nabestaanden een overlijden buiten Nederland te melden en met betrekking tot dat overlijden de nodige bewijsstukken te overleggen;

11.Artikel 2:52:

verplichting tot het overleggen van een geldig identiteitsbewijs door betrokkene, diens minderjarige kinderen of een onder curatele gestelde, als zij op het verzoek van het College in persoon verschijnen om de nodige inlichtingen te verstrekken.

 

Bestuurlijke boete

De bestuurlijke boete is één van de handhavingsinstrumenten in het bestuursrecht. De bestuurlijke boete is een boete die een bestuursorgaan of toezichthouder kan opleggen voor een overtreding van een wettelijke regel. Het is een zogenaamde punitieve sanctie, dat wil zeggen een sanctie die opgelegd wordt met het doel te bestraffen.

Het is ook een onvoorwaardelijke sanctie. Dat betekent dat de boete niet kan worden ingetrokken of gewijzigd indien iemand alsnog aan zijn verplichting voldoet, behoudens bezwaar en beroep. De regels van de bestuurlijke boete zijn vastgelegd in titel 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Hierin is onder meer bepaald wanneer een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wie de bestuurlijke boete oplegt, hoe de bestuurlijke boete wordt opgelegd en wanneer de bestuurlijke boete vervalt. De regeling bestuurlijke boete Wet BRP is gebaseerd op titel 5.4 Awb.

 

Dossiervorming

Voordat het college van B&W ambtshalve besluit tot opname of wijziging van verblijfplaatsgegevens, moet het dossier op basis waarvan het besluit wordt genomen op orde zijn. Dit dossier vormt immers de basis voor het opleggen van de bestuurlijke boete als daaruit ook blijkt dat er sprake is van een verwijtbare overtreding.

Er wordt een rapport opgemaakt, dat wordt toegevoegd aan het dossier. Geadviseerd wordt om alleen een rapport op te stellen, als het iets toevoegt ten aanzien van het bewijs dat iemand in overtreding is. Bijvoorbeeld als iemand weigert om aangifte van verhuizing of inschrijving te doen, terwijl tijdens huisbezoek blijkt dat hij er woont, wordt hiervan een rapport opgemaakt. Op basis van het dossier wordt het besluit genomen om een boete op te leggen.

 

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 – Begripsbepalingen

In dit artikel zijn de in de regeling gebruikte begrippen nader gedefinieerd en is aansluiting gezocht bij de wettelijke begripsomschrijvingen, die onverkort van toepassing zijn.

 

Artikel 2 – Opleggen boete

Om de preventieve werking van dit handhavingsinstrument vorm te geven worden in alle correspondentie aangaande aangiften, relevante verklaringen en onderzoeken melding gemaakt van de bestuurlijke boete bij overtreding. In individuele gevallen wordt de burger tweemaal gewaarschuwd dat als niet aan de verplichting wordt voldaan een bestuurlijke boete opgelegd kan worden.

Op grond van artikel 5:43 van de Algemene wet bestuursrecht kan één overtreding slechts éénmaal worden beboet. Wanneer de burger geen aangifte doet van zijn adreswijziging en vervolgens niet verschijnt wanneer het college van B&W hem daartoe verplicht, dan zijn dat in feite twee overtredingen. Het kan disproportioneel zijn om twee boetes op te leggen. Er kan dan worden overwogen om slechts één boete op te leggen.

De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen vervalt drie jaar nadat de overtreding is begaan. Dat staat in artikel 5:45 Awb. De datum die voor een overtreding geldt op grond van de wet BRP geldt is wanneer de overtreding door het college van B&W wordt geconstateerd. Na overtreden van de aangifteplicht blijft de overtreding actueel. Elke dag dat de burger in gebreke blijft, overtreedt hij de wet. De termijn schuift daarmee ook op.

De boete wordt opgelegd aan de overtreder. In het geval de verplichtingen van de Wet BRP rusten op de wettelijk vertegenwoordiger van minderjarigen of onder curatele gestelden, wordt de bestuurlijke boete opgelegd aan die wettelijk vertegenwoordiger(s) of de curator. De minderjarige is bijvoorbeeld niet bevoegd om zelf aangifte van verhuizing te doen, terwijl aan hem ook niet de verplichting tot het overleggen van (bron) documenten kan worden opgelegd. De verplichtingen rusten op de wettelijke vertegenwoordiger of de curator, die op deze verantwoordelijkheid (middels oplegging van een bestuurlijke boete) kunnen worden aangesproken. Onderstaand een aantal voorbeelden:

1. Aangifte van vertrek van kinderen, die in het buitenland naar school gaan en daardoor ook vertrokken zijn naar het buitenland;

2. Jojo kinderen (kinderen die het ene moment ingeschreven staan bij hun moeder en dan weer ingeschreven staan bij hun vader);

3. Pleeg- of verzorgkind (tijdelijk is geplaatst bij een pleegouder of verzorger, is die verantwoordelijk voor de aangifte);

4. Curator.

De bestuurlijke boete kan niet opgelegd worden als de burger is overleden. Wanneer bij leven van de burger de boete is opgelegd en hij komt voor de inning te overlijden, dan vervalt de boete (5:42 Awb).

 

Artikel 3 – Verwijtbaarheid

Een voorwaarde voor het opleggen van een bestuurlijke boete is, dat de overtreding van de burger alleen gesanctioneerd kan worden als er sprake is van verwijtbaar gedrag. De mate van verwijtbaar wordt volgens vaste jurisprudentie bepaald op grond van objectieve verwijtbaarheid en subjectieve verwijtbaarheid. Bij de objectieve verwijtbaarheid kijken we naar de handeling of het nalaten van betrokkene: heeft betrokkene feitelijk een regel overtreden? Bij subjectieve verwijtbaarheid kijken we naar de persoon: wist de belanghebbende of kon hij redelijkerwijs weten dat hij een verplichting had moeten nakomen. De mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, wordt beoordeeld naar de situatie op het moment waarop de belanghebbende zijn verplichting had moeten nakomen.

Of er sprake is van verwijtbaar gedrag moet blijken uit het dossier op grond waarvan uiteindelijk de boete wordt opgelegd. (artikel 5:41 Awb). Het nalaten van het vervullen van verplichtingen, wel of niet bewust, kan als verwijtbaar bestempeld worden. Aan de hand van feiten en omstandigheden van het betreffende geval kan bepaald worden in welke mate het niet voldoen aan de verplichting verwijtbaar is. Afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid kan gevarieerd worden met de hoogte van de op te leggen bestuurlijke boete.

Zowel de subjectieve omstandigheden, waardoor iemand niet aan zijn verplichting heeft kunnen voldoen, zoals spoed opname in een ziekenhuis, als ook objectief waarneembare omstandigheden, zoals het aantal keer dat betrokkene eerder niet voldaan heeft aan zijn verplichting om op tijd zijn verhuizing door te geven, kunnen bepalen of er een boete opgelegd wordt en welk bedrag aan boete wordt opgelegd.

 

Artikel 4 – Ne bis in idem

Op grond van de Awb is het niet mogelijk om twee keer voor hetzelfde feit een boete te krijgen. Dit vloeit voort uit het beginsel van ne bis in idem. Het gaat hierbij om een sanctionering van hetzelfde feit. Als een persoon eerder beboet is in verband met eenzelfde verplichting, maar later weer niet voldoet aan een deze verplichting, dan is het niet hetzelfde feit. In lid 2 zijn hiervan een aantal voorbeelden genoemd.

 

Artikel 5 – Boete bedrag

Ten aanzien van de bestuurlijke boete wordt er in het bestuursrecht onderscheid gemaakt tussen lage bestuurlijke boeten en hoge bestuurlijke boeten. Voor lage bestuurlijke boeten gelden minder voorschriften waaraan het bestuur moet voldoen dan voor de hoge bestuurlijke boeten. De grens tussen lage en hoge boeten ligt op € 340,-. De wet BRP stelt een maximum van € 325,-. De reden dat de wet BRP de boete maximeert, is omdat gemeenten bij een hoger bedrag geconfronteerd worden met meer administratieve lasten om de boete op te kunnen leggen. Afwijking van dit bedrag naar beneden is overigens mogelijk.

De Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken adviseert in de handreiking bestuurlijke boete november 2013 om twee boete bedragen te hanteren, te weten de standaardboete van € 200,- en een maximale boete van € 325,-.

De standaard boete wordt minimaal opgelegd als is besloten tot een bestuurlijke boete. De burger moet op enig moment zijn geïnformeerd over het risico dat hem een bestuurlijke boete wordt opgelegd wanneer hij zich niet houdt aan de verplichtingen volgens de wet BRP.

De maximale boete opleggen bij overtredingen van verplichtingen die te maken hebben met migratie (o.a. vestiging, adreswijziging en vertrek) met dien verstande dat: het aannemelijk is dat verplichtingen bewust niet zijn nagekomen, het gaat om gelegenheid geven, als bedoeld in art 4.17 onder b Wet BRP of het gaat om recidivisten. Daarnaast is ervoor gekozen om bij valsheid in geschrifte ook de maximale boete op te leggen.

 

Artikel 6 – Hoofdelijke aansprakelijkheid

Meestal kan de boete alleen worden opgelegd aan één persoon, de persoon die op grond van de Wet BRP verplicht is tot het verstrekken van informatie of het doen van aangifte en dit nalaat. In sommige gevallen echter zijn er meerdere personen verplicht tot het doen van aangifte voor een ander. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de verplichting van burgers om voor anderen aangifte te doen. Alleen als op grond van 2:48 Wet BRP een verplichting bestaat om namens minderjarigen of onder curatele gestelden aangifte te doen, kan de bestuurlijke boete worden opgelegd.

Als meerdere personen de verplichting hebben om aangifte te doen op grond van dit artikel, dan zijn deze personen hoofdelijk aansprakelijk. Dat betekent dat elke persoon afzonderlijk een boete opgelegd kan worden, ook al zijn anderen ook aansprakelijk. Als een van de personen, aan wie de boete is opgelegd betaald, zijn de anderen gevrijwaard van het betalen van de boete.

Ten aanzien van de aangifte moet het college van B&W wel bepalen op wie de verplichting redelijkerwijs het meest rust. In het geval van minderjarigen zal de verplichting eerder rusten op de ouder, voogden of verzorgers, bij wie het kind gaat wonen dan bij de ouder of ouders op wiens adres het kind niet meer woont.

In het geval dat het college van B&W meerdere personen aansprakelijk stelt voor de bestuurlijke boete, worden deze personen afzonderlijk aangeschreven.

 

Artikel 7 – Valsheid in geschrifte

De wettelijke definitie van valsheid in geschrifte is: iemand die een geschrift, dat bestemd is om het als echt en onvervalst te gebruiken. Uit deze definitie blijkt dat het om een schriftelijk document moet gaan, dat een bewijsbestemming heeft, dat valselijk is opgemaakt of vervalst met de intentie het als echt en onvervalst te gaan gebruiken. Ook het opzettelijk gebruiken van een door iemand anders valselijk opgemaakt of vervalst geschrift in valsheid in geschrifte.

Bij een valse aangifte kan een bestuurlijke boete worden opgelegd, vanwege overtreding van de aangifteplicht. Wel is dan artikel 5.44 van de Awb van toepassing, indien naast het overtreden van de aangifteplicht tevens sprake is van valsheid in geschrifte. Dat betekent dat eerst de overtreding aan het OM moet worden voorgelegd en afhankelijk van de reactie van het OM kan dan alsnog worden overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete.

Artikel 5:44 van de Awb regelt dat voor hetzelfde feit niet zowel een bestuurlijke boete als een strafrechtelijke sanctie kan worden opgelegd. Op enig moment moet definitief worden gekozen voor een van beide.

 

Artikel 8 – Hardheidsclausule

Dit artikel biedt het college enige speelruimte. In een geval waarin deze regeling niet voorziet kan het College alsnog besluiten een bestuurlijke boete op te leggen. Op grond van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel kan het College in geval van bijzondere omstandigheden echter ook besluiten om geen boete op te leggen. Denk hierbij aan een situatie dat het niet voldoen aan de verplichtingen weliswaar verwijtbaar is, maar betrokkene niet bij machte is om de boete te voldoen. In deze situaties staat van te voren vast dat de boete kan worden ingevorderd. Dit kan voorkomen bij mensen die een bijstandsuitkering hebben, failliet zijn, een schuldsaneringstraject doorlopen, etc..

 

Naar boven