Gemeenteblad van Winterswijk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Winterswijk | Gemeenteblad 2020, 34665 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Winterswijk | Gemeenteblad 2020, 34665 | Verordeningen |
Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020
De raad van de gemeente Winterswijk;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 14 januari 2020, nr. 185268;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste tot en met vierde lid, en zesde lid, 2.1.4a, eerste, tweede, vijfde en zesde lid, 2.1.4b, tweede lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid, en 2.6.6 eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020
Artikel 2. Aanbod algemene voorzieningen
De volgende algemene voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:
Artikel 3. Reikwijdte verordening
Voor ingezetenen van Nederland met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning in de vorm van Beschermd Wonen of (maatschappelijke) Opvang geldt dat zij zich melden en de daarmee verband houdende aanvraag indienen in de centrumgemeente Doetinchem. Het college draagt zo nodig zorg voor een zorgvuldige overdracht.
HOOFDSTUK 2: PROCEDUREREGELS AANVRAAG MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING
Voor of tijdens het gesprek verschaft de cliënt het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college hiervoor nodig zijn en waarover de cliënt op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Artikel 8. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Het college onderzoekt in samenspraak met de degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na ontvangst van de melding:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Artikel 9. Onderzoeksrapportage
In afwijking van de voorgaande leden kan van het maken en verstrekken van een onderzoeksrapportage worden afgezien als het college de uitkomsten van het onderzoek betrekt bij het in samenspraak met de cliënt opstellen van een door hem in te dienen aanvraag. Aan artikel 2.3.2., achtste lid, van de wet wordt alsdan uitvoering gegeven door de uitkomsten van het onderzoek weer te geven in de op de aanvraag te nemen beschikking.
Artikel 10. Onafhankelijk (medisch) advies
Het college vraagt een deskundige die beschikt over relevante deskundigheid of een daartoe door hem aangewezen adviesinstantie om advies, als dit nodig is in het kader van de uitvoering van een onderzoek of de beoordeling van een aanvraag.
HOOFDSTUK 3: MAATWERKVOORZIENING
Artikel 12. Criteria voor een maatwerkvoorziening
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
met gebruikmaking van algemene voorzieningen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen
met gebruikmaking van algemene voorzieningen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Artikel 13. Voorwaarden en weigeringsgronden
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:
voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;
Geen woonvoorziening wordt verstrekt:
voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;
Een cliënt kan voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een pgb in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen, chronische psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.
Artikel 14. Regels voor het pgb
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikendis om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en;
Ondersteuning individueel en persoonlijke verzorging: ondersteuning gericht op ontwikkeling en stabilisatie
De hoogte van het pgb voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het minimum uurloon, inclusief vakantiebijslag, vakantie-uren en sociale lasten, zoals bedoeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek.
Begeleiding groep: ondersteuning gericht op ontwikkeling en stabilisatie
Begeleiding groep uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning:
Een tegemoetkoming van € 141 per kalendermaand voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning, tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.
Logeren uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning:
Een tegemoetkoming van € 141 per kalendermaand voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning, tenzij op basis van het pgb-plan van de cliënt kan worden volstaan met een lagere tegemoetkoming.
Uit het pgb mogen geen kosten voor tussenpersonen en/of belangenbehartigers en/of bemiddelingsbureaus en/of zaakwaarnemers en/of reiskosten en/of reistijd en/of feestdagenuitkering en/of het uitvoeren van de administratie van de pgb gemaakt worden. Ook geldt geen verantwoordingsvrij bedrag. Uitzondering op dit lid is de doelgroep zoals benoemd in lid 4b.
Cliënten die niet in staat zijn om het beheer van het pgb in eigen handen te nemen, kunnen de aan het pgb verbonden taken uit laten voeren door een (wettelijk) vertegenwoordiger. De (wettelijk) vertegenwoordiger mag geen (financiële) banden hebben met de in te zetten hulpverlener en kan niet tegelijkertijd de zorg leveren.
Artikel 16. Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s
Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.
Artikel 17. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Op grond van artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Als het college de beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
De eigenaar-bewoner die krachtens deze verordening een woningaanpassing heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 7 jaar na gereedmelding van de woningaanpassing deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden en de kosten van de verstrekte woningaanpassing, volgens het in het Besluit vastgelegde afschrijvingsschema, aan het college terug te betalen, dit onder aftrek van eventueel betaalde eigen bijdrage.
Artikel 18. Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
HOOFDSTUK 4: BIJDRAGE IN DE KOSTEN
Artikel 19. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen of pgb’s
De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen of pgb zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.
In afwijking van artikel 2.1.4a, vierde lid, van de wet valt de hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer niet onder het abonnementstarief, maar wordt deze per rit berekend per kilometer met een starttarief. Het start- en kilometertarief worden door het college vastgesteld. De hoogte van het start- en kilometertarief is te vinden op www.zoov.nl onder het kopje “ZOOV Op Maat”
De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
HOOFDSTUK 5: KWALITEIT EN VEILIGHEID
Artikel 22. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
HOOFDSTUK 6: WAARDERING MANTELZORGERS EN TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN
Artikel 25. Tegemoetkoming meerkosten of chronische problemen
Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.
HOOFDSTUK 7: KLACHTEN, MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK
Artikel 28. Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
HOOFDSTUK 8: OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 30. Overgangsregeling i.v.m. aanpassing hoogte van het pgb-tarief voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning voor ondersteuning individueel en persoonlijke verzorging
Aanvragen voor een pgb voor een maatwerkvoorziening, die bij het college zijn ingediend voor 1 januari 2020 en waarop nog niet is beslist bij het inwerkingtreden van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020, worden afgehandeld volgens de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2019.
Aldus vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Winterswijk in de openbare vergadering van 30 januari 2020,
De burgemeester,
De griffier,
NB Deze toelichting is als bijlage toegevoegd. De toelichting maakt geen onderdeel uit van het raadsbesluit c.q. de verordening. Het betreft hier een toelichting die is opgesteld ter ondersteuning van het voorstel aan de raad om het besluit te nemen.
Een algemeen gebruikelijke voorziening is bijvoorbeeld een elektrische fiets. ’Gebruikelijke hulp’ is niet in de verordening, maar in de wet gedefinieerd en is bijvoorbeeld de hulp van een partner van de cliënt. Zie ook de wettelijke definitie hieronder.
“Het gesprek is het mondeling contact na een melding waarin het college met degene die maatschappelijke ondersteuning vraagt zijn gehele situatie inventariseert ten aanzien van zijn mogelijkheden om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen zijn zelfredzaamheid of participatie te verbeteren of te voorkomen dat hij gebruik moet maken van beschermd wonen of opvang.”
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Voor de duidelijkheid zijn een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.
cliёntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).
Het bieden van maatschappelijke ondersteuning heeft betrekking op ingezetenen van de gemeente Winterswijk. Het tweede lid bepaalt wie als ingezetene worden aangemerkt.
Artikel 3 lid 3: Reikwijdte verordening
Onder maatschappelijke ondersteuning valt ook het bieden van Beschermd Wonen en Opvang. Hoewel in de Wmo 2015, in tegenstelling tot de Wmo 2007, geen centrumgemeenten zijn aangewezen zijn het wel deze gemeenten die de hiervoor genoemde maatwerkvoorzieningen bieden. Daarvoor ontvangen zij ook de middelen van het Rijk. Voor de gemeente Winterswijk treedt de gemeente Doetinchem op als ‘centrumgemeente’ voor Beschermd Wonen en Opvang. Middels een mandaatbesluit heeft de gemeente Doetinchem de bevoegdheid om de meldingen en bijbehorende aanvragen om Beschermd Wonen en Opvang namens de gemeente Winterswijk af te handelen.
Artikel 8. Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
Het onderzoek vormt de kern van de procedure. De wet beschrijft in artikel 2.3.2 lid 4 de zaken die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen. Het gesprek wordt in de wet niet expliciet genoemd, maar impliciet wordt er vanuit gegaan dat persoonlijk contact tussen gemeente en cliënt plaatsvindt.
Zaken die aan bod moeten komen tijdens het gesprek:
de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, zoals opgenomen in het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;
de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;
Artikel 9. Onderzoeksrapportage
Artikel 2.3.2, achtste en negende lid, van de wet luidt als volgt:
In artikel 9 wordt de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek aangeduid als het verslag van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek. Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.
De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij kan worden voortgeborduurd op de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, p. 32-33) staat dat de gemeente aan de cliënt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om hem in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) voor het bevorderen van zijn zelfredzaamheid en participatie waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Indien een persoonlijk plan is overhandigd, wordt dit plan ook opgenomen of toegevoegd aan het verslag.
Soms kan een verslag al direct worden meegegeven, maar vaak zal dit toch nog moeten worden uitgewerkt en gaat daar een paar dagen overheen. Daarom begint het tweede lid met de zinsnede “Binnen 10 werkdagen na het gesprek”. Het kan overigens ook zijn dat na een gesprek de cliënt bijvoorbeeld nog onderzoekt wat er in zijn omgeving mogelijk is, bijvoorbeeld of hij met iemand kan meerijden om boodschappen te doen, of dat hij nog een aanvullende opmerking heeft. Ook dan is een paar dagen tijd na het gesprek nuttig.
Het vierde lid slaat een brug tussen de melding en de aanvraag. Het zorgt ervoor dat de cliënt vrijwel drempelvrij doorstroomt van de onderzoeksfase naar de aanvraagfase en voorkomt onnodige handelingen en juridisering. Om die zelfde reden geeft het vijfde lid de mogelijkheid om af te zien van het maken en verstrekken van een verslag als het college de uitkomsten van het onderzoek betrekt bij het in samenspraak met de cliënt opstellen van een door hem in te dienen aanvraag. De uitkomsten van het onderzoek moeten dan worden weergegeven in de te nemen beschikking. Daarmee wordt nog steeds voldaan aan de bedoeling van de wet, namelijk dat met de cliënt wordt gecommuniceerd over de uitkomsten van het onderzoek, alvorens hij een aanvraag indient. De wet geeft die ruimte ook, nu daarin wel als harde eis wordt gesteld dat een aanvraag niet kan worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, maar niet dat dan ook al de schriftelijke weergave van het onderzoek moet zijn verstrekt.
Artikel 12. Criteria voor maatwerkvoorziening
Gemeenten zijn sinds 2015 verantwoordelijk voor Beschermd Wonen. De financiering daarvan loopt thans nog via de centrumgemeenten als bedoeld in de Wmo 2007. Beschermd Wonen is - net als opvang - in principe landelijk toegankelijk. Een cliënt met een indicatie voor Beschermd Wonen (of een aanvraag die daartoe strekt) heeft net als elke Nederlander een vrije keuze om een woongemeente te kiezen. Zie ook artikel 1.2.1, eerste lid onder b van de wet (zie onder c voor opvang). De Wmo 2015 kent het begrip centrumgemeente niet. Daarom is intergemeentelijke samenwerking noodzakelijk.
De middelen voor Beschermd Wonen (en ook van opvang) worden vanaf 1 januari 2020 verdeeld over alle gemeenten volgens een nieuw objectief verdeelmodel Beschermd Wonen (al dan niet geïntegreerd met opvang). Tot die tijd is er sprake van een overgangsfase en vindt de uitkering nog plaats aan de hiervoor bedoelde 43 ‘centrumgemeenten’. Voor de gemeente Winterswijk treedt de gemeente Doetinchem op als zogeheten centrumgemeente.
In artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, van de wet is bepaald dat de raad bij verordening moet aangeven op basis van welke criteria het college kan vaststellen of een cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt. In de memorie van toelichting op deze bepaling (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 134) wordt aangegeven dat het bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening op maatwerk aankomt. Gemeentelijke vrijheid is nodig omdat de behoeften van inwoners per gemeente kunnen verschillen en de sociale en fysieke infrastructuur per gemeente anders is. Ook het aanbod van algemene voorzieningen is niet in iedere gemeente gelijk. Het is daarom niet mogelijk of wenselijk dat in de verordening limitatief wordt geregeld welke maatwerkvoorzieningen zullen worden verstrekt. De gemeente moet wel aan de hand van geschikte en toepasbare criteria meer in detail en concreet nader afbakenen in welke gevallen iemand een maatwerkvoorziening kan krijgen. In dit artikel is deze verplichting uitgewerkt.
Het eerste lid is gebaseerd op artikel 2.3.5, derde en vierde lid, van de wet. Het gebruik van ‘of’ tussen de twee onderdelen van het tweede lid maakt duidelijk dat deze onderdelen niet cumulatief zijn bedoeld.
Het derde lid betreft een ‘kan’-bepaling en weet eveneens zijn grondslag in artikel 2.1.3, (eerste lid en) tweede lid, aanhef en onder a, van de wet. In de memorie van toelichting is bij artikel 2.3.5, derde lid, van de wet (Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 3, p. 148) opgemerkt dat de maatwerkvoorziening nadrukkelijk een hekkensluiter is:
“Alleen wanneer iemand echt niet zelf of met hulp van zijn omgeving in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en ook een algemene voorziening geen uitkomst biedt, is er een rol voor het college. Dat is niet het geval wanneer het gaat om diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen of andere maatregelen die naar hun aard gebruikelijk zijn (fiets, schoonmaakmiddelen, wandelstok, eenvoudige rollator). Wanneer iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met zijn beperking of problemen niet meer afdoende zijn, kan aanleiding bestaan om een voorziening te treffen. Dat is ook niet het geval als de aanvrager zijn hulpvraag redelijkerwijs van te voren had kunnen voorzien en met zijn beslissing had kunnen voorkomen, bijvoorbeeld: indien iemand is aangewezen op een rolstoel en een huis koopt waarin veel dure aanpassingen moeten worden aangebracht, had het in de rede gelegen dat de aanvrager in een al aangepast huis zou zijn gaan wonen.”
Deze passage in het bijzonder – maar gelezen in samenhang met de verdere parlementaire geschiedenis – biedt een onderbouwing om het begrip ‘voorzienbaarheid’ in individuele gevallen een rol te laten spelen bij de afwijzing van een maatwerkvoorziening. Zoveel volgt ook uit de passages in de parlementaire geschiedenis waaruit blijkt dat de wetgever aan heeft willen sluiten bij de huidige rechtspraak op dit punt (zie in het bijzonder de nadere memorie van antwoord, Kamerstukken I 2013-14, 33841, nr. J, p. 18).
Hieruit volgt verder dat met artikel 8, derde lid, nadrukkelijk geen (verkapte) inkomenstoets is – of kan worden – beoogd. Ook op grond van de wettekst en blijkens de parlementaire geschiedenis is hiervoor namelijk uitdrukkelijk geen ruimte gelaten (zie verder de nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstukken II 2013-14, 33 841, nr. 34, p. 24).
Gelet op artikel 2.1.3, eerste lid en tweede lid, aanhef en onder a, van de wet, de genoemde wetsgeschiedenis en de huidige jurisprudentie is het van belang een expliciete grondslag te hebben voor afwijzing van een maatwerkvoorziening waarbij de ‘voorzienbaarheid’ een rol speelt. Het derde lid voorziet in een dergelijke grondslag. Gelet op de noodzaak tot een individuele beoordeling is de weigeringsgrond als ‘ kan-bepaling ’ vormgegeven; het college van burgemeester en wethouders is daarmee altijd gegeven een inhoudelijke afweging te maken bij iedere individuele aanvraag.
Artikel 14. Regels voor het pgb
Het vierde lid is nieuw. Op grond van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 mei 2017 moeten de regels over de hoogte van het PGB in de verordening zelf worden opgenomen en niet, zoals voorheen, in door het college te stellen nadere regels.
Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering;
Artikel 14, lid 4c: berekening van het pgb voor professionele hulp en hulp vanuit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning
Wijze van vaststellen hoogte persoonsgebonden budget professionele ondersteuning
Bij het PGB voor professionele ondersteuning is het percentage overheadkosten aan te passen, omdat er vanuit de gemeenten geen verplichting is voor deelname berichtenverkeer, accountantsverklaring en kwaliteitscontrole. Daarnaast is er veelal sprake van een kleinere instelling, met een kleinere huisvesting en minder PIOFACH-functies.
Wijze van vaststellen hoogte persoonsgebonden budget sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning
Per 1 mei 2019 is de wet minimumloon en minimumvakantietoeslag van toepassing op het persoonsgebonden budget voor sociaal netwerk en/of niet professionele ondersteuning. Dit vormt de berekeningsbasis voor dit tarief.
De Wet minimumloon heeft tot gevolg dat er geen vergoeding sociaal netwerk voor een etmaal of dagdeel worden verstrekt. Voor logeren kan dit opgelost worden door de mogelijkheid op te nemen een symbolische vergoeding worden toegekend van maximaal € 141,- per maand. De gemeente dient dit in het beleid op te nemen en de inwoner dient een “verklaring hulp uit het sociaal netwerk” in te vullen en in te dienen. (Zie: https://www.svb.nl/int/nl/pgb/hulp_uit_sociaal_netwerk/hulp_uit_sociaal-netwerk/)
Een pgb en een symbolische vergoeding kunnen op cliëntniveau niet gezamenlijk worden verstrekt. (art. 2a/b uitvoeringsregeling Wmo)
Artikel 14, lid 4d en e: Wet minimumloon
Sinds 1 januari 2018 is de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (hierna: Wml) onverkort van toepassing op alle overeenkomsten van opdracht die zijn gesloten buiten beroep of bedrijf. Voor overeenkomsten met niet-professionele hulpen uit het sociaal netwerk koos men tot nog toe vaak het model van de overeenkomst van opdracht, waarbij men dan echter ook vergoedingen kon overeenkomen die beneden het minimumloon lagen. Doordat in VWS-wetgeving is voorgeschreven dat er een overeenkomst (van opdracht of vervoer) tegen beloning moet worden afgesproken om uit het pgb te putten en hierdoor een arbeidsrelatie ontstaat, moet aan de Wml voldaan worden, ook in situaties die zich meer kenmerken als vrijwillige hulp in familieverband.
Voor sommige vormen van hulp uit het sociaal netwerk is behoefte aan continuering van de voor 1 januari 2018 bestaande mogelijkheid om minder dan het minimumloon te vergoeden uit het pgb voor informele zorgrelaties (hulp hoofdzakelijk vanuit morele en sociale overwegingen). Bij niet-professionele hulp uit het sociaal netwerk gaat het om hulp of ondersteuning die op basis van sociale en morele overwegingen wordt verleend. In de uitvoeringspraktijk van het pgb is het gewenst dat deze hulpen bedragen ontvangen uit het pgb. Voor deze categorie wordt in de Regeling Jeugdwet een nieuwe mogelijkheid geïntroduceerd om met een verklaring (niet zijnde een arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht) bedragen te ontvangen. Het gaat dan om hulp en bijstand in de particuliere sfeer waarbij geen aanspraak op beloning wordt gemaakt, maar waarvoor de budgethouder een kleine (symbolisch) bedrag wenst te verstrekken. De Wml geldt namelijk niet in situaties zoals een vriendendienst of vrijwillige hulp in familieverband. In die situaties is er namelijk geen sprake van een juridische afdwingbare verbintenis om tegen beloning arbeid te verrichten. Om van deze mogelijkheid gebruik te kunnen maken dient deze via de verordening bestendigd te worden. Daarbij kan gekozen worden voor de variant dat een tegemoetkoming van € 141 per kalendermaand ten laste van het pgb mag worden verstrekt aan een hulp uit het sociale netwerk
Artikel 16: Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s
In de verordening moeten in ieder geval regels worden gesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Dat wordt onder meer gedaan in artikel 17. Aan het ‘bestrijden’ van ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s gaat als het goed is een poging dit te ‘voorkomen’ vooraf. Duidelijke informatie over enerzijds de rechten en plichten van de cliënt en anderzijds de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik spelen hierbij een belangrijke rol. Daarom bevat het eerste lid een ‘informatieplicht’ voor het college.
Naast met het oog op de beoordeling van de kwaliteit, dient het college, al dan niet steekproefsgewijs, te onderzoeken of de verstrekte maatwerkvoorzieningen in natura en pgb’s worden gebruikt, respectievelijk besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt en of de besteding op een rechtmatige manier gebeurt. Een onderzoek kan zowel betrekking hebben op het handelen van een cliënt of pgb-houder, als op de ondersteuningsverlening door een aanbieder. Het onderzoek kan onder meer bestaan uit: dossieronderzoek, bezoek aan de cliënt, bezoek aan de locatie waar de cliënt ondersteuning krijgt en uit gesprekken met de aanbieder. Hieraan staat behoefte omdat bij twijfel over de kwaliteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van geleverde ondersteuning, het onderzoek in het kader van artikel 2.3.9 van de wet onvoldoende houvast biedt. Op grond hiervan moet het college periodiek (ook) onderzoeken of er aanleiding is om een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening of toekenning van een pgb te heroverwegen.
Artikel 17: Nieuwe feiten omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Met artikel 17 wordt beoogd misbruik en oneigenlijk gebruik van pgb’s te bestrijden. De ratio is dat in bepaalde gevallen (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument is dan beëindiging of weigering (op grond van artikel 2, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015) of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit (op grond van artikel 2.3.10 van de wet). Middels opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking.
Daarom is de mogelijkheid voor het college toegevoegd om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de cliënt niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
Uiteraard moet het college het verzoek goed motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting.
Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.
Artikelen 19. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s en Artikel 20. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen
De wet maakt een onderscheid tussen de bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen en pgb’s, bij verordening aangewezen algemene voorzieningen waarbij sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie tussen degenen aan wie een voorziening wordt verstrekt en de hulpverlener (hierna: bij verordening aangewezen algemene voorzieningen) enerzijds en algemene voorzieningen waarbij geen sprake is van een dergelijke duurzame hulpverleningsrelatie anderzijds.
Wanneer de gemeente ervoor kiest om een eigen bijdrage te heffen, geldt voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s en voor bij verordening aangewezen voorzieningen het abonnementstarief van in totaal maximaal € 19,00 per maand. Het CAK stelt de eigen bijdrage vast en int deze.
Welke voorzieningen bij verordening worden aangewezen moet worden opgenomen in de verordening (derde lid). De gemeente heeft de mogelijkheid het bedrag van € 19,00 voor alle cliënten naar beneden bij te stellen of de eigen bijdrage voor bepaalde inkomenscategorieën op nihil te zetten.
De wet maakt een uitzondering voor de kosten van (collectief) vervoer, zowel in de vorm van een maatwerkvoorziening als in de vorm van algemene voorziening. De gemeente moet in de verordening aangeven of het (collectief) vervoer wel of niet onder het abonnementstarief valt (zevende lid).
De gemeente moet in de verordening opnemen hoe de kostprijs van een voorziening wordt bepaald De kostprijs wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling (bruikleen/lease, huur of koop (achtste lid). Voor de eigen bijdrage voor maatschappelijke opvang kan de gemeente een andere instantie aanwezen dan het CAK (negende lid). De gemeente kan bepalen dat een eigen bijdrage van de onderhoudsplichtige ouders is verschuldigd voor een maatwerkvoorziening of woningaanpassing voor een minderjarige cliënt (tiende lid).
Het gaat hierbij om de volgende bepaling uit het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 die staat weergegeven bij art. 3.8, lid 4:
De bijdrage is niet verschuldigd:
indien het college, na advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk, de Raad voor de Kinderbescherming of het AMHK, van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage kan leiden tot mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding en ontwikkeling van een minderjarige door de ouder, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;
indien het college van oordeel is dat de verschuldigdheid van de bijdrage nadelige gevolgen heeft voor de doelstellingen van een integrale dienstverlening of persoonsgerichte aanpak van een cliënt die gericht is op het zich kunnen handhaven in de samenleving, het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving blijven of de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente.
Voor een algemene voorziening waarbij geen sprake is van een duurzame hulpverleningsrelatie mag de gemeente de hoogte van de eigen bijdrage zelf bepalen tot maximaal de kostprijs. De gemeente moet van iedere algemene voorziening waarvoor een eigen bijdrage wordt gevraagd de hoogte van deze eigen bijdrage in de verordening opnemen.
De gemeente kan er ook voor kiezen om bepaalde algemene voorzieningen wel onder het abonnementstarief te laten vallen. Daarbij zal de afweging moeten worden gemaakt of de kosten van het abonnementstarief niet te hoog zijn als de cliënt alleen gebruik maakt van de algemene voorziening.
Ook bij algemene voorzieningen kan de gemeente ervoor kiezen om voor bepaalde inkomensgroepen een lagere eigen bijdrage te bepalen. Het is van belang dat voor het gebruik van algemene voorzieningen zo min mogelijk financiële drempels worden opgeworpen.
De wet verplicht tot het vaststellen van de kostprijs van een maatwerkvoorziening (artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet), een bij verordening aangewezen algemene voorziening (artikel 2.1.4a, zesde lid, van de wet) en een algemene voorziening (artikel 2.1.4, zesde lid, van de wet). Dat kan op drie manieren en deze zijn vastgelegd in artikel 19, vijfde lid, onder a, en artikel 20, tweede lid (door een aanbesteding, na consultatie in de markt of na overleg met de aanbieder).
In het nieuw toegevoegde artikel 19, vijfde lid, onder b, is opgenomen dat de kostprijs van een voorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing ook bepaald wordt door de wijze van verstrekken van de voorziening te weten bruikleen, huur of eigendom.
Het is van belang dat de eigen bijdrage van € 19,00 per maand de kostprijs van de voorziening niet te boven mag gaan. Dit zal zeker bij de voorzieningen waar een dienst wordt geleverd nooit het geval zijn. Het zou wel kunnen voorkomen bij een hulpmiddel of woningaanpassing. Wanneer deze in eigendom wordt verstrekt, kan er een moment komen dat de kostprijs is betaald. Het CAK ziet toe op het niet overschrijden van de kostprijs. De gemeente mag voor die voorziening dan geen eigen bijdrage meer heffen. Wanneer de voorziening in bruikleen of huur is verstrekt, kan de eigen bijdrage worden geheven zolang de cliënt van de voorziening gebruik maakt.
Artikel 21: Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning
In de verordening moet bepaald worden welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, inclusief eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten. In artikel 21 wordt in het eerste lid de hoofdregel vastgelegd. Detailafspraken kunnen daarnaast desgewenst vormgegeven worden via de contracten en afspraken met aanbieders. Aan deze hoofdregel is een extra eis toegevoegd, namelijk dat aanbieders erop toe moeten zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken (zo die er zijn).
Artikel 22: Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders/derden laten verrichten. Voor de gevallen waarin dit gebeurt moeten in de verordening regels gesteld worden, ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Dit alles gebeurt in artikel 22.
Aan het eerste lid is nu een extra (verplicht) aandachtspunt opgenomen: het college moet – in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten – nu óók rekening houden met de kosten van de beroepskracht, waaronder de loonkosten en overige kosten voortvloeiend uit de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst, de kosten van wettelijke verplichtingen ter zake van de arbeid en de overige kosten van wettelijke verplichtingen verbonden aan het leveren van een dienst.
Artikel 24: Jaarlijkse waardering mantelzorgers
In de verordening moet bepaald worden op welke wijze het college zorg draagt voor een jaarlijkse blijk van waardering voor de mantelzorgers van cliënten in de gemeente. De verordening moet in ieder geval óók voorzien in een procedure die waarborgt dat alle mantelzorgers, die voldoen aan de voorwaarden, voor het ontvangen van een blijk van waardering in aanmerking kunnen worden gebracht. Dat is nu geregeld (eerste lid, een meldingsstelsel). Ten aanzien hiervan kan het college op grond van het derde lid (nieuw) nadere regels stellen. Gedacht kan worden aan: de wijze van melding (formulier of niet), de periode waarbinnen melding gedaan moet worden, welke gegevens overgelegd moeten worden (als er niet met een formulier gewerkt wordt), wanneer de jaarlijkse blijk van waardering wordt uitgereikt. Uitwerking van dergelijke regels van proceduretechnische en administratieve aard – zeker gezien het gegeven kader – leent zich in beginsel uitstekend voor delegatie aan het college.
Artikel 25: Tegemoetkoming meerkosten of chronische problemen
De tegemoetkoming wordt gebruikt als titel om de bestaande financiële tegemoetkomingen voor zaken als de verhuiskostenvergoeding en de taxikostenvergoeding te kunnen handhaven. De maatwerkvoorziening kan volgens de Wmo 2015 alleen in de vorm van zorg in natura of een pgb worden verstrekt. De tegemoetkoming (een subsidie waarvoor wel een beschikking moet worden afgegeven) kan een alternatief voor de maatwerkvoorziening of een pgb zijn. Als de cliënt instemt met de tegemoetkoming krijgt hij een vast bedrag op zijn rekening, aangezien het trekkingsrecht alleen van toepassing is bij een maatwerkvoorziening. Een tegemoetkoming kan daarom aanlokkelijk zijn voor de cliënt, maar ook voor de gemeente omdat het bedrag in bepaalde gevallen lager zal zijn dan de kosten van een maatwerkvoorziening of pgb.
In dit artikel wordt bepaald om welke voorzieningen het gaat en worden de bedragen per voorziening vastgesteld. De bedragen kunnen jaarlijks worden geïndexeerd. Deze zijn ook opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
Artikel 30: Overgangsregeling i.v.m. aanpassing hoogte van het pgb-tarief voor informele hulp uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning voor ondersteuning individueel en persoonlijke verzorging
In het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Winterswijk 2020 zijn de (nieuwe) pgb-tarieven vastgesteld met betrekking tot logeren, individuele- en/of groepsbegeleiding uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning. Om bestaande pgb’s op een verantwoorde en acceptabele wijze aan te passen is een overgangsregeling nodig. Dit artikel voorziet hierin.
Belangrijke aandachtspunten bij deze overgangsregeling voor het pgb met betrekking tot individuele- en/of groepsbegeleiding uitgevoerd door een persoon uit het sociaal netwerk en/of niet-professionele ondersteuning zijn vastgelegd in de Verordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-34665.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.