Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Rijssen-Holten 2021

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rijssen-Holten,

Besluiten vast te stellen:

Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Rijssen-Holten 2021

 

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

  • a. Bbz: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • b. bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies

  • volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

  • c. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten;

  • d. fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

  • e. inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • f. IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • g. IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • h. uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

  • i. wet: Participatiewet.

 

Artikel 2. Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

  • 1.

    Het college herziet dan wel trekt het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • 2.

    Het college maakt ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering en invordering zoals neergelegd in:

  •  De artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet;

  •  artikel 25 en 26 van de IOAW;

  •  artikel 25 en 26 van de IOAZ;

  •  artikel 12, tweede lid, onderdeel c Bbz;

  •  artikel 39, eerste lid, onderdeel a onder 3 Bbz;

  •  artikel 39, tweede lid Bbz;

  •  artikel 41, vierde en vijfde lid Bbz;

  • 3.

    Het college bruteert de vordering bij gebreke van niet tijdige betaling.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 2 vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover het dat gedeelte betreft dat na zes maanden ten onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 2 beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 3 ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 4. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

Het college vordert het bedrijfskapitaal, dat is toegekend op grond van artikel 20 en 24 Bbz terug als de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

Hoofdstuk 2. Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Artikel 5. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 6. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    In afwijking van artikel 2, tweede lid besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald; of

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten.

  • 2.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a. of b. slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c. wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 3.

    De in het eerste lid onder a. en b. genoemde termijn van vijf jaar is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

Artikel 7. Uitzondering

  • 1.

    Artikel 6 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2.

    Het op basis van artikel 6 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

     

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

Artikel 8. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, tweede lid ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien de terug te vorderen uitkering een bedrag van € 125,00 op netto basis per kalenderjaar niet te boven gaat.

 

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

Artikel 9. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Daar waar geen sprake is van een verplichte terugvordering (een bevoegdheid tot terugvordering) verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet;

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting schendt; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Hoofdstuk 3. Invordering

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

Artikel 10. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, derde lid van de Participatiewet, en ongeacht de in artikel 11 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ.

Artikel 11. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde betalingstermijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Het college verbindt aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen - voor zover dit meer bedraagt dan twee maal de gehuwdennorm - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het tweede lid:

    • a.

      worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten; en

    • b.

      is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de Participatiewet van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de bbz bedraagt de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende van de IOAW en artikel 5, lid 4 van de IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde zoals bedoeld in de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. van 8 maart 2017 en in werking getreden vanaf 1 januari 2021 in aanmerking zou komen.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in het eerste lid, wordt met een betalingsvoorstel van de debiteur ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt bij de eerstvolgende hercontrole na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de bijstandsperiode of periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.

Artikel 14. Wettelijke rente

  • 1.

    Er wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 brengen we wettelijke rente in rekening bij Bbz-terugvorderingen, ongeacht of aan de betalingsverplichting wordt voldaan of niet.

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

 

Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1.

    Bij een gegrond vermoeden dat de afloscapaciteit van belanghebbende is gewijzigd, kan het college een draagkrachtonderzoek instellen.

  • 2.

    Voor zover geen gegrond vermoeden, als bedoeld in het eerste lid, aanwezig is, stelt het college telkens binnen 24 maanden een draagkrachtonderzoek in.

  • 3.

    Wanneer het college als gevolg van een draagkrachtonderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan in kennis gesteld bij beschikking.

  • 4.

    In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 16. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting, of

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke aflossingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder

opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.

Artikel 18. Kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 16 wordt de vordering slechts verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

 

Artikel 19. Verhaal

Burgemeester en wethouders maken geen gebruik van de bevoegdheid tot verhaal van de kosten als bedoeld in de artikel 61 en 62 van de Participatiewet, met uitzondering van de situatie zoals bedoeld in artikel 62f van de Participatiewet.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 20. Terugvordering op grond van door de afdeling Sociaal Domein uit te voeren regelingen

De beleidsregels Terugvordering en Verhaal zijn van toepassing op terugvorderingen die voortvloeien uit de door de afdeling Sociaal Domein uit te voeren regelingen, voor zover deze regelingen zelf geen terugvorderings- en terugbetalingsbepalingen bevatten.

Artikel 21. Hardheidsclausule

Er kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afgeweken worden van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Rijssen-Holten 2021.

Artikel 23. Inwerkingtreding

  • 1.

    De Beleidsregels terugvordering en Verhaal gemeente Rijssen-Holten 2021 vaststellen vanaf 1 januari 2021 in werking laten treden.

  • 2.

    De Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Rijssen-Holten 2020 worden met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken.

 

 

Toelichting op de Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Rijssen-Holten 2021

 

Algemeen

Op grond van artikel 58 van de Participatiewet kan het college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een gelijksoortige bepaling is sinds invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG) opgenomen in de IOAW en IOAZ. Terugvordering is in dat kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid dan ook nader inkaderen door middel van beleidsregels.

 

Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten (Wet aanscherping) wordt de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Meer specifiek gaat het om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met schending van de inlichtingenplicht. De verplichting tot terugvordering komt daarbij mede tot uiting in:

a. een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemene bijstand, een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ dan wel een Bbz-uitkering, en

b. een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

 

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, een en ander een bevoegdheid.

 

Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere (gerelateerde) bevoegdheden opgenomen:

a. de bevoegdheid tot intrekking of herziening van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van de IOAW of IOAZ (artikel 54, derde lid Participatiewet en artikel 17, derde lid van de IOAW en IOAZ);

b. de bevoegdheid om gebruik te maken van de in titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde mogelijkheden tot invordering van een schuld; en

c. de bevoegdheid tot brutering van de vordering in het kader van te veel genoten uitkering (artikel 58, vijfde lid (v/h vierde lid) van de Participatiewet en artikel 25, vijfde lid (v/h vierde lid) van de IOAW en IOAZ).

 

Ook deze bevoegdheden worden – zij het soms indirect - aangetast door de Wet aanscherping.

a. Met betrekking tot de bevoegdheid tot intrekking of herziening moge duidelijk zijn dat vrij rigoureuze beleidskeuzes in dit kader (waarbij in meer algemene zin van intrekking/herziening over bepaalde periodes wordt afgezien) op zeer gespannen voet staan met het uitgangspunt van de Wet aanscherping, dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Er lijkt echter – tot op dit moment – juridisch gezien wel ruimte voor beleidskeuzes die gebaseerd zijn op effectiviteitoverwegingen (denk aan: beperking onderzoek naar fraude en daarmee indirect ook de periode van intrekking/herziening, voor zover dit de slagkracht van de handhaving niet ten goede komt);

b. Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college in wezen volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin zij – met inachtneming van de regelgeving rond de beslagvrije voet - middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft verrekening – indien mogelijk – verplicht verrekening (artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ).

c. Met betrekking tot brutering is de Participatiewet na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de Participatiewet het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten eveneens de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college op dit vlak niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.

 

Bbz

Vanaf 2020 zijn de beleidsregels ook van toepassing op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz). Tot 2020 is terugvordering in het Bbz een verplichting voor de gemeente. In verband hiermee zijn enkele terugvorderingsbepalingen in het Bbz zelf, per 1 januari 2020 gewijzigd in ‘kan’-bepalingen. Ook is een aantal terugvorderingsbepalingen uit het Bbz gehaald omdat daarvoor PW artikelen gebruikt kunnen worden. Aangezien Bbz vorderingen, evenals PW vorderingen, bijstandsvorderingen zijn, is het wenselijk om een consistent beleid te voeren met betrekking tot bijstandsvorderingen. Het nieuwe beleid met betrekking tot de Bbz terug- en invordering is daarom geïntegreerd in de bestaande beleidsregels.

 

 

 

 

 

 

 

Artikelsgewijze toelichting op de Beleidsregels Terugvordering Afdeling Mens en Werk gemeente Rijssen-Holten 2015

 

Hoofdstuk 1. Algemeen

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen.

 

Artikel 2. Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Dit artikel bevat de hoofdregel, oftewel de wijze waarop in beginsel gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering en brutering.

De nieuwe terugvorderingsbevoegdheden zijn opgenomen om expliciet aan te geven dat de gemeente van die bevoegdheden gebruik maakt. Deze zijn in aantal nog maar zeer beperkt, omdat vanaf 2020 ook in het Bbz uitvoering veel kan worden teruggevorderd op grond van de PW artikelen 58 en 59. De overeenkomstige terugvorderingsartikelen zoals die in het Bbz werden genoemd, zijn vanaf 2020 dan ook vervallen.

 

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

Artikel 3 beschrijft de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat specifiek om:

a. De zes maanden jurisprudentie

De zes maanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zes maanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zes maanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

b. Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd

De situatie kan bestaan dat betrokkene niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hierachter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.

c. Afzien van brutering

Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

 

 

Artikel 4. Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

In artikel 4 van de beleidsregels is een bepaling opgenomen ter vervanging van artikel 40 (oud) Bbz: bedrijfskapitaal wordt teruggevorderd na twee keer aanmanen zonder het gewenste resultaat. De terugvordering wordt dan gebaseerd op artikel 58, tweede lid onder b PS: de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen worden niet of niet behoorlijk worden nagekomen bij bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend.

 

 

Hoofdstuk 2. Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

 

Artikel 5. Reikwijdte

In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen van na 1 januari 2013 enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de Participatiewet en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk II is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen van na 1 januari 2013.

 

Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

 

Artikel 6. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de

betalingsverplichting

In dit artikel wordt de hoofdregel beschreven wanneer afgezien wordt van terugvordering of verdere terugvordering als de betrokkene voldaan heeft aan de opgelegde betalingsverplichting.

 

Toelichting met betrekking tot Bbz:

Voor een goed begrip van de bepalingen omtrent invordering (hiermee wordt het traject bedoeld na het nemen van een terugvorderingsbesluit), is het allereerst van belang om leningen te onderscheiden van terugvorderingen. Bij de Bbz uitvoering wordt bijna alle bijstand in eerste instantie verstrekt als lening, al dan niet met een vastgesteld terugbetalingsschema. De looptijd van een Bbz lening kan maximaal 10 jaar zijn.

Pas als er een besluit is genomen om de lening terug te vorderen, is het eerdere schema vervallen en is het invorderingsbeleid van toepassing. De verdere terugbetaling wordt dan meestal gebaseerd op de aanwezige draagkracht of er wordt ingevorderd met inachtneming van de beslagvrije voet. Er is daarbij geen verschil tussen PW vorderingen of Bbz vorderingen.

 

Wel wordt verschil gemaakt tussen verwijtbare en niet verwijtbare vorderingen. Er is met betrekking tot kwijtscheldingsbeleid in artikel 6 van de beleidsregels aansluiting gezocht bij het onderscheid zoals dat ook wordt gemaakt bij de huidige uitvoering van artikel 58 PW: bij schending van de inlichtingenplicht kan pas na 10 jaar kwijtschelding plaatsvinden, bij overige terugvorderingen is dit na 5 jaar , of na 3 jaar als de debiteur in die periode onvindbaar was dan wel van een besteedbaar inkomen ter hoogte de beslagvrije voet heeft moeten leven.

 

Doordat hierbij in de beleidsregels PW noch Bbz worden genoemd, kan de vraag ontstaan wanneer sprake is van een verwijtbare Bbz vordering. Er is voor gekozen om dit niet expliciet te benoemen, omdat er vele verschillende situaties denkbaar zijn. Van een verwijtbare vordering is in elk geval sprake als de gestelde betalings- en informatieverplichtingen niet correct zijn nagekomen, of niet is voldaan aan de gestelde overige verplichtingen. Voorbeelden zijn situaties zoals bedoeld in artikel 6 van de beleidsregels (betalingsverplichtingen niet nakomen), het niet verstrekken van gevraagde jaarcijfers en het niet voldoen van specifieke voorwaarden en verplichtingen die bij de toekenning van de bijstand zijn gesteld, zoals het aantoonbaar correct besteden van de bijstand aan de aangegeven bestemming. Ook bij de definitieve vaststelling van de Bbz inkomensaanvulling kan sprake zijn van verwijtbaar gedrag als bijvoorbeeld de terugvordering wordt veroorzaakt door het feit dat ten tijde van de verstrekking van de uitkering, de eigen geschatte inkomsten bewust te laag zijn opgegeven. Tot slot kan ook bij bedrijfsbeëindiging sprake zijn van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging, waardoor er moet worden teruggevorderd in plaats van het toepassen van de regeling van artikel 43 Bbz. Dit is bijvoorbeeld het geval als het bedrijf door te hoge privé onttrekkingen in de problemen is gekomen met bedrijfsbeëindiging tot gevolg.

 

Artikel 7. Uitzondering

Het college is vrij om uitzonderingen te benoemen op artikel 6 van deze beleidsregels. Deze staan dan ook in dit artikel beschreven. Lid 1 onder a benoemt dat bij schenden van de inlichtingenplicht niet kan worden afgezien van terugvordering. Dit betreft niet alleen de inlichtingenplicht van artikel 17 PW, maar ook die van artikel 38, tweede lid Bbz.

 

Paragraaf 2.2 Kwijtschelding in verband met kruimelbedragen

 

Artikel 8. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om in het geheel af te zien van terugvordering. Dit kan enerzijds worden ingegeven door doelmatigheidsoverwegingen, in gevallen waarin de ten onrechte verleende bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering (kruimelbedragen). Gekozen is om het bedrag vast te stellen op € 125,00 netto. Voorwaarde hiervoor is wel dat er geen sprake mag zijn van een schending van de informatieplicht. Dit is conform artikel 5 van deze beleidsregels.

 

Paragraaf 2.3 Schuldregeling

 

Artikel 9. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

In dit artikel wordt aangegeven onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling (lid 1). Wettelijk is bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevorderingen betreft of de daarmee samenhangende boete. Dat artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

 

Hoofdstuk 3. Invordering

In hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen binnen dit hoofdstuk zien op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.

 

Met betrekking tot de invordering van fraudevorderingen, alsmede de daarmee samenhangende boete, is enkel bepaald dat verrekening verplicht is voor zover dit mogelijk is omdat aan betrokkene een Participatiewet, IOAW, IOAZ dan wel Bbz-uitkering wordt verstrekt.

 

Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting

 

Artikel 10. Verrekening

Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ is het college bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan. Het college kan daarbij ervoor kiezen om direct tot verrekening over te gaan of om bijvoorbeeld te wachten totdat het besluit tot invordering in kracht van gewijsde is getreden (6 weken na afgifte, hetgeen ook in beginsel het einde van de betalingstermijn inhoudt). In deze verordening is ervoor gekozen om, indien mogelijk, direct tot verrekening over te gaan.

 

Artikel 11. Uitstel van betaling

In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. De voorwaarden hiervoor staan in dit artikel beschreven.

Weigering van (verder) uitstel van betaling heeft tot gevolg dat, indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken, betrokkene in verzuim verkeert. Dit betekent dat betrokkene over de openstaande schuld wettelijke rente verschuldigd is en eventueel ook kan worden geconfronteerd met kosten in het kader van aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel.

 

Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij

belanghebbenden met een uitkering

De aflossingscapaciteit wordt bepaald tot een maximaal bedrag. Lid 2 benoemt de uitzondering die in lid 1 van dit artikel staat geformuleerd.

 

Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en uitkering krachtens de IOAZ.

In artikel 12 wordt gesproken over een situatie waarbij er sprake is van een uitkering. Indien

betrokkene echter geen uitkering heeft of indien de uitkering wordt beëindigd, zal op een andere wijze

gekeken worden naar het vaststellen van de hoogte en de duur van de maandelijkse aflossing. De

situatie daarvoor wordt bekeken bij de eerstvolgende hercontrole.

 

Artikel 14. Wettelijke rente

Voor Bbz-terugvorderingen geldt dat in afwijking van het gestelde in lid 1 van artikel 14 de verschuldigde wettelijke rente wel in rekening wordt gebracht. Lid 2 van artikel 14 benoemt deze uitzondering.

 

Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

 

Artikel 15. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

Indien er sprake is van een gegronde reden wordt tussendoor gekeken naar de betalingsverplichting. Dit wordt uitgevoerd middels een draagkrachtonderzoek. Dit draagkrachtonderzoek vindt, afgezien van de eventuele wijzigingen tussendoor, elke twee jaar plaats.

 

Artikel 16. Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot wijziging van de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. Het college kan in beleid criteria vastleggen wanneer een dergelijk verzoek in beginsel wel of juist niet (bij voorbeeld bij het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen) wordt toegekend alsmede welke procedurele eisen hiervoor gelden.

 

Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

 

Artikel 17. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. Dit artikel geeft geen termijnen weer, maar geeft wel aan dat het opleggen van beslag niet eerder gebeurt dan wanneer de gestarte betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen zoals bedoeld in artikel 4:117.

 

Artikel 18. Kosten

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 17 van deze verordening, wordt de vordering slechts verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, indien de vordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

 

Artikel 19. Verhaal

De Participatiewet biedt de mogelijkheid om kosten van verstrekte bijstand te verhalen op grond van artikel 62. Het betreft een bevoegdheid. Burgemeester en wethouders maken geen gebruik van deze bevoegdheid, met uitzondering van verhaal bij schenking en nalatenschap, zoals in artikel 62f van de Participatiewet staat benoemd.

 

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

 

Artikel 20. Terugvordering op grond van door de afdeling Sociaal Domein uit te voeren regelingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 21. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 22. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 23. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

 

 

 

 

Aldus vastgesteld bij besluit van

De secretaris, de voorzitter,

A.C. van Eck , A.C. Hofland

Naar boven