Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Barendrecht houdende regels omtrent de heffing en invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten (Verordening Reinigingsheffingen 2021)

De raad van de gemeente Barendrecht;

 

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 oktober 2020;

 

gelet op het advies van de commissie Planning en Control van 23 november 2020;

 

b e s l u i t :

 

vast te stellen de volgende

 

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN AFVALSTOFFENHEFFING EN REINIGINGSRECHTEN 2021

 

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Inleidende bepaling

Krachtens deze verordening worden geheven:

  • a.

    een afvalstoffenheffing;

  • b.

    reinigingsrechten.

Artikel 2 Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder grof bedrijfsafval: afvalstoffen, met uitzondering van autowrakken, afkomstig van bedrijven en instellingen, welke door aard, omvang of hoeveelheid niet periodiek worden ingezameld.

Hoofdstuk II Afvalstoffenheffing

Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 4 Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in artikel 16, onder a, c, d en f, van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam een aan plaats gebonden is.

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder ‘gebruik maken’ verstaan gebruik maken in de zin van artikel 15.33 Wet milieubeheer.

Artikel 6 Maatstaf van heffing en belastingtarief

De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

Artikel 7 Belastingtijdvak

Met betrekking tot de belasting die per jaar wordt geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

  • 1.

    De belasting bedoeld in hoofdstuk 1, onderdelen 1.1.1 t/m 1.1.3 van de tarieventabel wordt geheven bij wege van aanslag geheven.

  • 2.

    De belasting bedoeld in hoofdstuk 1, onderdelen 1.2.1. t/m 1.4 van de tarieventabel wordt geheven door middel van een mondeling dan wel een schriftelijke gedagtekende kennisgeving. Het gevorderd bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 9,--.

  • 4.

    Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar van een ander perceel gebruik maakt.

  • 5.

    Belastingbedragen van minder dan € 9,-- worden niet geheven.

  • 6.

    Voor de toepassing van de bepalingen in het derde en het vijfde lid, wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 10 Termijnen van betalen

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald uiterlijk drie maanden na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De belasting moet worden betaald ingeval de kennisgeving bedoeld in artikel 8, tweede lid:

    • a.

      mondeling wordt gedaan, op het moment van doen van de kennisgeving;

    • b.

      schriftelijk wordt gedaan, op het moment van het uitreiken van de kennisgeving, dan wel ingeval van toezending daarvan, binnen twee weken na dagtekening van de kennisgeving.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in voorgaande leden gestelde termijnen.

Hoofdstuk III Reinigingsrechten

Artikel 11 Belastbaar feit

Onder de naam “reinigingsrechten” worden rechten geheven zowel voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.

Artikel 12 Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in artikel 16, onder a, c, d en f, van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam een aan plaats gebonden is.

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 13 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 14 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1.

    De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in hoofdstuk 2 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.

  • 2.

    Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

  • 3.

    De tarieven, genoemd in dit hoofdstuk van de tarieventabel zijn exclusief BTW.

Artikel 15 Belastingtijdvak

Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 16 Wijze van heffing/tijdstip van betaling

  • 1.

    De rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel worden geheven bij wege van een mondelinge of schriftelijke gedagtekende kennisgeving, waaronder ook wordt verstaan een nota of ander schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving bekendgemaakt.

  • 2.

    De rechten als bedoeld in het eerste lid moeten worden betaald ingeval de kennisgeving:

    • a.

      mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;

    • b.

      schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel ingeval van toezending daarvan, binnen 2 weken na dagtekening van de kennisgeving.

Artikel 17 Ontstaan van de belastingschuld en de heffing naar tijdsgelang voor de jaarlijks verschuldigde rechten

  • 1.

    De rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht voor de rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel in de loop van het belastingjaar aanvangt, zijn de rechten verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht voor de rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 9,--.

  • 4.

    Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

  • 5.

    Ter zake van de belasting als bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel worden belastingbedragen van minder dan € 9,-- niet geheven.

  • 6.

    Voor de toepassing van de bepalingen in het derde en het vijfde lid, wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde verschuldigde bedragen aangemerkt als één belastingbedrag.

Hoofdstuk IV Aanvullende bepalingen

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “Verordening Reinigingsheffingen 2020” wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening Reinigingsheffingen 2021”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Barendrecht, gehouden op 15 december 2020.

De griffier,

mw. mr. G.E. Figge

De Voorzitter,

drs. J. van Belzen

Bijlage 1: Tarieventabel Reinigingsheffingen 2021 behorende bij de Verordening reinigingsheffingen 2021

 

Hoofdstuk 1 Maatstaven en tarieven afvalstoffenheffing

1.1.1

De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar voor een éénpersoonshuishouden

€ 204,24

1.1.2.

De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar voor een tweepersoonshuishouden

€ 319,08

1.1.3.

De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar voor een huishouden met meer dan twee personen

€ 373,44

1.1.4.

 

Het aantal personen dat gebruik maakt van het perceel wordt bepaald naar de situatie per 1 januari van het belastingjaar dan wel op het moment van het ontstaan van de belastingplicht

 

 

1.2.1

Het recht voor het op de aangegeven dag op verzoek verwijderen van grof huishoudelijk afval bedraagt per keer (max. 3m3 per keer)

€ 40,00

1.2.2

Het recht voor het op de aangegeven dag op verzoek verwijderen van grove tuinafvalstoffen per aanvraag (max. 3m3 per keer) buiten de geplande inzamelrondes.

€ 40,00

1.2.3

Indien kwijtschelding gemeentelijke belasting is verleend, wordt restitutie voor het inzamelen van grof huishoudelijk of grof tuinafval verleend voor maximaal € 80,-- (2 keer € 40).

 

1.2.4

Eenmalige kwijtschelding voor het inzamelen van grof huishoudelijk afval na overlijden.

 

1.3.1

Het op aanvraag omwisselen van een minicontainer, voor de eerste keer gratis en daarna per keer

€ 75,00

1.3.2

Voor het op aanvraag verstrekken van een vervangende minicontainer als gevolg van beschadiging of verlies door eigen schuld

€ 75,00

1.3.3

Voor het alsnog verstrekken van een eerder geweigerde minicontainer

€ 0,00

1.4

Onverminderd het bepaalde in de vorige artikelen, bedraagt de belasting voor het verstrekken van een nieuwe afvalpas.

€ 20,00

 

Hoofdstuk 2 Maatstaven en tarieven reinigingsrechten

2.1.

Het recht voor het al dan niet periodiek aanbieden van restafval en grondstoffen in de daarvoor bestemde voorzieningen en gebruik van het afval aanbiedstation voor bedrijfsafval van beperkte omvang of hoeveelheid als bedoeld in artikel 11, bedraagt per jaar

€ 214,90

Exclusief BTW

 

Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De “Tarieventabel Reinigingsheffingen 2020” wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze tarieventabel treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Tarieventabel Reinigingsheffingen 2021”.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Barendrecht van 15 december 2020.

 

De griffier,

mw. mr. G.E. Figge

 

De voorzitter,

drs. J. van Belzen

Naar boven