Gemeenteblad van Noord-Beveland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Beveland | Gemeenteblad 2020, 341815 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Beveland | Gemeenteblad 2020, 341815 | Verordeningen |
Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland houdende nadere regels omtrent jeugdhulp (Nadere regels jeugdhulp gemeente Noord-Beveland 2021)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen en begripsbepalingen
De Verordening jeugdhulp gemeente Noord-Beveland 2021 regelt de belangrijkste zaken rond jeugdhulpvoorzieningen. In de Verordening heeft de gemeenteraad het college van B&W de bevoegdheid gegeven om voor bepaalde onderdelen Nadere regels te stellen, namelijk met betrekking tot:
Alle begrippen die in deze Nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de Verordening jeugdhulp of de Algemene wet bestuursrecht ( Awb ). Begrippen die al in de Jeugdwet, Verordening jeugdhulp of Awb zijn toegelicht worden hier niet opnieuw uitgelegd.
Zoals ook geldt voor de Verordening jeugdhulp 2021, zijn ook deze Nadere regels jeugdhulp in de zeven gemeenten in de Oosterschelderegio eenduidig vastgesteld.
In deze Nadere regels wordt verstaan onder:
Gesprek: het gesprek dat plaatsvindt wanneer een jeugdige of zijn ouders een aanvraag voor jeugdhulp doen, waarbij een deskundige van het gemeentelijk toegangsteam jeugd namens het college, met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen;
Hoofdstuk 3 Nadere regels voor het aanvragen van een individuele voorziening
In dit hoofdstuk is, in aanvulling op artikel 5 uit de Verordening, uitgewerkt hoe de procedure verloopt als er een mogelijke ondersteuningsvraag is en wat de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening zijn.
Artikel 3.1 Start van de aanvraagprocedure
Wanneer een jeugdige en/of zijn ouders behoefte hebben aan ondersteuning zoals bedoeld in artikel 2.3 van de jeugdwet, kan de jeugdige of zijn ouders zich rechtstreeks wenden tot een vrij toegankelijke jeugdhulpvoorziening, zoals vermeld in artikel 2.1 van de Verordening, of zich met een aanvraag voor jeugdhulp wenden tot het gemeentelijk toegangsteam jeugd.
In het onderzoek is er aandacht voor:
indien er sprake is van meerdere problemen binnen het gezin, is een systeemanalyse van de problematiek en een overzicht van de verschillende voorzieningen die al in het gezin getroffen zijn, noodzakelijk. Beoordeeld wordt, zoveel mogelijk met de jeugdige en de ouders samen, welke problematiek als eerste aangepakt moet worden en hoe de toekenning van een individuele jeugdhulpvoorziening zo goed mogelijk kan worden afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;
De bevindingen uit het onderzoek worden vastgelegd in een verslag. De jeugdige of zijn ouders krijgen de mogelijkheid om binnen twee weken op het verslag te reageren door middel van het aanleveren van correcties en/of aanvullingen. Onjuistheden en feiten worden aangepast, opmerkingen en meningen komen niet in de plaats, maar worden aan het verslag toegevoegd.
Artikel 3.5 Procedure bij hoog-complexe problematiek
Indien er sprake is van hoog-complexe problematiek, verloopt de toewijzing van jeugdhulp via een centrale toeleiding tot hoog-complexe, specialistische jeugdhulp.
Hoofdstuk 4 Toetsingskader voor individuele voorzieningen
Het beoordelingskader en de toegangscriteria voor aanspraken op individuele voorzieningen worden bepaald door de Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp. Dit hoofdstuk bevat de verdere uitwerking van de algemene criteria voor een individuele voorziening, zoals genoemd in artikel 6 van de Verordening. Daarnaast geldt dat sprake moet zijn van maatwerk.
Artikel 4.1 Toetsingskader eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen
Indien het antwoord op een van de criteria zoals hiervoor genoemd onder lid 3 a t/m d bevestigend is, beschik(ken) de ouder(s) over voldoende eigen kracht. Voor dat deel van de problematiek waarvoor de jeugdige en/of zijn ouders over voldoende eigen kracht beschikken, wordt geen individuele voorziening verstrekt.
Artikel 4.2 Inkoopkader individuele voorzieningen
Indien na het beoordelen van de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders, zoals beschreven in artikel 4.1 van deze Nadere regels, blijkt dat een individuele voorziening nodig is, dient beoordeeld te worden welk type voorziening nodig is, met welke intensiteit en voor welke duur. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de beschrijvingen van de producten zoals opgenomen in de perceelomschrijving van de Inkooporganisatie Jeugd. Dit biedt het kader voor welke problematiek welk product van toepassing is.
Hoofdstuk 5 Nadere regels met betrekking tot vervoer
Dit hoofdstuk bevat in aanvulling op de criteria zoals beschreven in artikel 6 van de Verordening de specifieke criteria voor het toekennen van vervoer als individuele vervoersvoorziening in het kader van de Jeugdwet.
Hoofstuk 6. Nadere regels voor een persoonsgebonden budget (pgb)
Dit hoofdstuk bevat nadere voorwaarden en verplichtingen die verbonden zijn aan het ontvangen van een pgb, ter aanvulling op gestelde in artikel 9, 10 en 11 van de Verordening.
Artikel 6.3 Kwaliteitscriteria
Hoofdstuk 7. De overgang van 18-/18+.
Om een goede overgang van jeugdhulp naar een voorziening in het volwassen domein te realiseren, zijn aanbieders van jeugdhulp verplicht om contact op te nemen met de gemeentelijk toegang wanneer hun cliënten 17 jaar oud worden en het de verwachting is dat zij na hun 18de nog steeds ondersteuning nodig hebben.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Deze Nadere regels bieden een uitwerking van specifieke bepalingen in de Verordening. Soms gaat
het om een ‘kan-bepaling‘ in de Verordening. Niet in al deze gevallen is al gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Hoofdstuk 2 Algemene (vrij toegankelijke voorzieningen)
Algemene voorzieningen zijn o.a. preventief van aard en erop gericht dat kinderen mee kunnen (blijven) doen in de gemeenschap of om een grotere ondersteunings- en zorgbehoefte te voorkomen (preventie). Verder zijn deze voorzieningen een alternatief voor of een aanvulling op specialistische zorg en staan in verbinding met de andere algemene voorzieningen in de gemeente of preventie welke geboden wordt door specialistische zorgaanbieders. Dit zijn voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, soms gratis maar soms ook tegen betaling, gebruik van kan maken. Tenslotte zijn deze voorzieningen ook beschikbaar om toezicht of zorgtaken over te nemen, bijv. voor ouders die moeten gaan werken of ontlast willen worden, denk aan kinderdagverblijven, naschoolse opvang of sportverenigingen en scouting, etc.. Ook kinderen die bijvoorbeeld erg druk zijn of veel aandacht vragen kunnen op die manier in een andere omgeving ontwikkelen en geeft het de ouders/verzorgers een moment van rust.
Hoofdstuk 3 Nadere regels voor het aanvragen van een individuele voorziening
3.1 Start van de aanvraagprocedure
De Jeugdwet kent, in tegenstelling tot de Wmo 2015, geen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afwijkende aanvraagprocedure. Daarom geldt de Awb als overkoepelende wetgeving ook voor aanvragen van jeugdhulp. Volgens de Awb is een aanvraag een schriftelijk verzoek (dit kan ook digitaal zijn) van jeugdige of zijn ouders aan de gemeente (het college) om jeugdhulp.
Lid 2: afronden aanvraag zonder verder onderzoek
Soms blijkt in een eerste gesprek dat verdere hulp niet nodig is omdat de jeugdige of zijn ouders zelf verder kunnen met de gegeven informatie of advies. In dat geval hoeft geen informatie opgeslagen te worden en stopt de aanvraagprocedure. Als er wel verder onderzoek nodig is en er een vervolgafspraak gemaakt wordt, is dus de aanvraagprocedure gestart bij het eerste schriftelijke contact dat er geweest is.
Beslistermijn volgens de Awb :
Voor wat betreft de beslistermijn is hier geen aparte regel opgenomen omdat dit in de Awb geregeld is. Het college besluit binnen een redelijke termijn, maar in ieder geval binnen 8 weken op de ingediende aanvraag om een jeugdhulpvoorziening. Wat een redelijke termijn is, hangt mede af van de situatie van de jeugdige en de soort hulpvraag. Zo treft het college een sneller een voorziening wanneer er sprake is van spoed.
Lid 1: uitnodiging voor het gesprek
Het gesprek is het uitgangspunt voor het onderzoek naar de situatie van de jeugdige of zijn ouders. Het gesprek vindt zo snel mogelijk plaats, aangezien een erop volgend onderzoek en besluit (zie 3.3) binnen acht weken na de aanvraag dient te zijn afgerond.
Conform de AVG mag gevraagd worden naar informatie uit andere domeinen als dit een duidelijk doel heeft. Het is dus van belang dat de jeugdconsulent met de cliënt bespreekt waarom hiernaar gevraagd wordt en vastlegt waarom dit gebeurt. Als blijkt dat de informatie niet relevant is, mag deze niet vastgelegd worden.
Wanneer er meerdere problemen spelen in een gezin en er eventueel ook al meerdere voorzieningen zijn is het van belang dat de regie over de in te zetten ondersteuning niet verloren raakt. In eerste instantie ligt de regie uiteraard bij de jeugdige of de ouders zelf maar soms blijkt dat zij moeite hebben om dit overzicht te bewaren. Voorzieningen kunnen ook tegen elkaar inwerken. Daarom is het belangrijk om duidelijke prioriteiten te stellen en samen met het gezin te bepalen welke problematiek het eerst moet worden opgelost.
Indien er binnen het gezin ook problemen spelen betreffende de andere domeinen, zal de jeugdconsulent één en ander voorleggen en bespreken met de consulenten Wmo en Participatiewet, altijd voor zover de privacy dat toelaat en in overleg met de cliënt. Ook kan de jeugdconsulent de casus inbrengen in het desbetreffende Multidisciplinair team.
Artikel 3.5 Procedure bij hoog-complexe problematiek
Hoog-complexe problematiek betekent dat er hulpvragen zijn in het gezin die verschillende sectoren betreffen, waarbij het kind zelf forse problemen heeft en er problemen zijn tussen de jeugdige en zijn/haar systeem (gezin, ouders). Meestal betreffen de problemen minstens drie levensdomeinen uit de Zelfredzaamheidsmatrix voor Jeugd. Voor deze problematiek is brede en integrale samenwerking nodig tussen aanbieders van verschillende arrangementen, die het jeugddomein overstijgen. De problematiek vraagt om individueel maatwerk, intensieve behandeling, vaak gecombineerd met begeleiding. Voor deze problematiek is bij de inkoop een apart perceel beschreven, zie Perceel 1 in het perceeloverzicht van de Inkooporganisatie Jeugd Zeeland www.inkoopjeugdhulpzeeland.nl.
Artikel 3.6 Procedure bij een vermoeden van ernstige enkelvoudige dyslexie (EED)
In het factsheet dyslexie staan de afspraken over de taken van de betrokken partijen (dyslexie-aanbieders, onderwijs en gemeenten) met als doel om eenduidig te werken en daarmee de doelmatigheid te vergroten. Het gaat om afspraken over de samenwerking tussen gemeenten – onderwijs - dyslexieaanbieders, doelgroep, trajectduur, kwaliteit, administratie, etc. De factsheet is te vinden op www.inkoopjeugdhulpzeeland.nl. Belangrijk hierbij is dat, voordat een dyslexie behandeling kan starten, de school een aantal stappen gezet moet hebben. In de factsheet staat ook wat van de ouders verwacht wordt om de behandeling te laten slagen. In de factsheet staat onder meer dat:
EED wordt alleen vergoed aan kinderen in de leeftijd van 7 tot en met 12 jaar. Het gaat hier om kinderen die starten op de basisschool en voor wie het haalbaar is om het traject gedurende de basisschool af te ronden of hooguit in de beginfase van het voortgezet onderwijs (tot de herfstvakantie in het eerste leerjaar).
Artikel 3.7 Te naamstelling beschikking
Wanneer beide ouders het gezag hebben en één van hen weigert toestemming te geven voor de start van de jeugdhulp, bijvoorbeeld als er sprake is van een escalerende echtscheiding (als een jeugdige jonger is dan 16 jaar), kan deze niet starten. Het is in bepaalde gevallen, zoals wanneer het gaat om opvoedondersteuning, wel mogelijk om de beschikking op naam van één van beide ouders te stellen. De hulp richt zich dan eerder op de ouder en niet op het kind.
Een verlenging van een verstrekte voorziening, uitbreiding van zorg of een aanvraag voor aanvullende/andere jeugdhulp in natura en/of pgb wordt gezien als een aanvraag. Het is daarom aan te raden dat een verlenging uiterlijk 8 weken voor het eind van het aflopen van de voorziening wordt aangevraagd. Indien de verlenging later wordt aangevraagd is dat geen reden voor de gemeente om de aanvraag niet in behandeling te nemen of om deze af te wijzen. Er kan dan echter niet gegarandeerd worden dat de verlenging, bij positief besluit, naadloos aansluit op de voorziening die afloopt.
Hoofdstuk 4 Toetsingskader voor individuele voorzieningen
4.1 Eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen
De kern van de Jeugdwet is dat ouders in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen. Ouders behoren in beginsel hun minderjarige kinderen te verzorgen, op te voeden en toezicht over hen te houden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Hebben ouders zelf mogelijkheden om de problemen het hoofd te bieden, dan is een voorziening niet nodig. In het sociaal domein wordt in dit verband vaak gesproken over ‘eigen kracht’. Binnen de Jeugdwet komt dit begrip niet voor maar wordt gesproken over de ‘eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen’.
Bij de toetsing van het probleemoplossend vermogen, maakt de gemeentelijke toegang een inschatting of de benodigde hulp valt onder gebruikelijke hulp. Kort gezegd: als de hulp die een jeugdige nodig heeft, onder gebruikelijke hulp valt, wordt er geen individuele voorziening toegekend. Als er meer dan gebruikelijke hulp nodig is, kan dit aanleiding zijn om een individuele voorziening toe te passen. De richtlijn voor het bepalen van gebruikelijke hulp is vastgelegd in de Verordening. De gemeente gaat hierbij uit van de richtlijn gebruikelijke zorg van het CIZ. (zie bijlage bij de Verordening jeugdhulp: beleidsregel gebruikelijke hulp)
Er moet altijd een individuele afweging van de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen gemaakt worden, waarbij de persoonlijke situatie van ouders en kind gewogen worden. Er zijn bijzondere omstandigheden denkbaar, waarbij ouders niet in staat zijn om de gebruikelijke hulp te bieden. Wanneer ook de inzet van het sociale netwerk onvoldoende ondersteuning biedt, zal verder onderzocht moeten worden, conform artikel 6 van de Verordening, of een individuele voorziening toegekend moet worden om te voorzien in gebruikelijke hulp.
Er is sprake van bovengebruikelijke hulp wanneer de noodzakelijk hulp en ondersteuning (in vergelijking tot kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel) structureel wordt overschreden. Maar ook wanneer er sprake is van bovengebruikelijke hulp, moet nog steeds getoetst worden of ouders voldoende eigen probleemoplossend vermogen hebben om deze hulp zelf te bieden. Dit gebeurt aan de hand van de vragen die bij a-c gesteld worden.
Ook bij het bieden van bovengebruikelijke hulp mag van ouders verwacht worden dat zij, waar mogelijk, hun sociale netwerk inschakelen. Als personen uit het sociale netwerk van de jeugdige of zijn ouder(s) kunnen bijdragen aan het verminderen of oplossen van de problematiek, wordt dit ook gezien als het aanspreken van ‘de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen’. Hulp vanuit het sociale netwerk kan niet worden verplicht maar het college mag wel met ouders hierover in gesprek gaan en ouders vragen te verkennen wat de mogelijkheden zijn. Maar wil het netwerk dit niet leveren of alleen tegen betaling, dan kan het college niet volhouden dat sprake is van voldoende eigen kracht. Dit naar analogie met de jurisprudentie onder de Wmo 2015 (zie o.a. ECLI:NL:CRVB:2017:17), waaruit volgt dat mantelzorg niet kan worden afgedwongen. Bij ouders ligt dit anders, omdat zij wettelijk verplicht zijn om hun kind te verzorgen en op te voeden (artikel 1:247 BW).
De zorg voor een kind met een beperking of aandoening kan zo zwaar worden dat van overbelasting sprake is of overbelasting dreigt, of er nu sprake is van gebruikelijke of bovengebruikelijke hulp die ouders leveren. Overbelasting wijst op een verstoring van het evenwicht tussen draagkracht en draaglast waardoor fysieke en/of psychische klachten ontstaan. Naast de aard en ernst van de overbelasting wordt ook onderzocht of deze komt doordat er sprake is draagkrachtvermindering bij de ouder(s) zelf en/of dat deze gevolg is van de ernst van de ziekte van het kind (draaglastverhoging).
Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die de ouder(s) biedt(en). Bij overbelasting door een dienstverband van te veel uren of als gevolg van spanningen op het werk, zal de oplossing in de eerste plaats gezocht moeten worden in minder uren gaan werken of aanpak van de spanningen op het werk. Steeds zal daarom in het indicatiebesluit worden aangegeven dat, wanneer de overbelasting bijvoorbeeld door het herinrichten van het huiselijk leven en/of werk kan worden teruggedrongen, dit dan ook van de ouder(s), wordt verwacht. Wanneer de geldigheidsduur van het indicatiebesluit verlopen is en een herindicatie wordt aangevraagd, zal worden gekeken of en welke inspanningen zijn gedaan om de overbelasting terug te dringen.
Ondanks het gegeven dat de Jeugdwet nadrukkelijk geen inkomensvoorziening is voor ouders, kunnen de financiële consequenties voor ouders en het gezin wel meegewogen worden bij het bepalen of de benodigde hulp valt binnen de ‘eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen’. (Dit valt af te leiden uit de uitspraak van de CRvB ECLI:NL:CRVB: 2019:2362.) Zo kan het zijn dat een ouder zelf graag de zorg voor zijn kind wil bieden maar dan minder uren kan werken. In dat geval moet beoordeeld worden of de hiermee gepaarde teruggang in het inkomen nog redelijk is en moet onderzocht worden of ouders de gevolgen van een terugval in inkomen op kunnen lossen binnen de bestaande woon- en leefsituatie.
Lid 5 Herstel of vergroten eigen kracht.
Eigen kracht is geen statisch begrip. Als de jeugdige of zijn ouders op het moment van de aanvraag niet zelf zijn probleem kan (kunnen) oplossen, mag wel van hen gevraagd worden hoe zij de eigen kracht zodanig kunnen vergroten dat in de toekomst minder of geen ondersteuning nodig is. Indien er bijvoorbeeld sprake is van overbelasting, kan gezocht worden naar manieren om de overbelasting terug te dringen. Of als ouders over onvoldoende kennis en vaardigheden beschikken om te gaan met de problematiek van kind, dan kan bijvoorbeeld gezocht worden naar een (groeps)training of lotgenotencontact om hieraan te werken.
In de Jeugdwet en in de Verordening, artikel 6, staan de criteria opgenomen voor dit verdere onderzoek. Gekeken moet worden:
Dit zijn voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, soms gratis maar soms ook tegen betaling, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn, maar ook diensten zonder winstoogmerk. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
Andere voorzieningen op grond van andere wet- of regelgeving
Voorliggend op de jeugdwet is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wmo, Participatiewet, Schuldhulpverlening, Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet of passend onderwijs. Hieronder vallen ook een collectieve voorzieningen zoals collectief vervoer en leerlingenvervoer.
Artikel 4.2 Inkoopkader individuele voorzieningen
Met het inkoopkader wordt bedoeld de inkoopdocumenten van de Inkooporganisatie Jeugd Zeeland voor de inkoop 2020, waaronder het programma van eisen en de perceelindeling. Deze documenten zijn te vinden op de website www.inkoopjeugdhulpzeeland.nl.
Hoofdstuk 5 Nadere regels met betrekking tot vervoer
Een aanvraag voor een vervoersvoorziening in het kader van de jeugdhulp volgt in de basis dezelfde afwegingsprocedure als een andere individuele voorziening voor jeugdhulp. Er zijn daarnaast echter een aantal specifieke criteria van toepassing. Om het geheel overzichtelijk te houden staat daarom hier de gehele procedure beschreven.
Artikel 5.2 Criteria vervoersvoorziening/vergoeding
Dat het gaat om een vervoersvraag voor een jeugdige die een indicatie heeft voor een individuele voorziening jeugdhulp betekent in principe dat vervoer voor de jeugdige zelf wordt toegekend en niet voor ouders, waarbij een zodanig langdurig, langer dan 3 maanden en/of intensieve, twee of meer keer per week hulptraject is geïndiceerd
Lid 1, ad c: Eigen kracht jeugdige en/of ouders
Bij de beoordeling van de eigen kracht geldt hetzelfde toetsingskader als beschreven in deze Nadere regels, hoofdstuk 3, artikel 3.1, lid 1 tot en met 3. Zo moet onder meer gekeken worden naar de mate van belastbaarheid. Overbelasting kan aanleiding zijn om vervoer (tijdelijk) toe te kennen.
Bij de beoordeling van een aanvraag voor een vervoersvoorziening, wordt naar het totaal van de jeugdhulpaanvraag gekeken en geldt ook het criterium van goedkoopst adequaat zoals beschreven in de Verordening jeugdhulp. Als bijvoorbeeld ouders kiezen voor een jeugdhulpvoorziening die zover weg gelegen is dat er daardoor vervoer geregeld moet worden, kan van ouders gevraagd worden een andere voorziening te kiezen die dichterbij is en ook passend is, wanneer daardoor geen vervoer nodig is.
De minimale afstand van 6 km in deze Nadere regels komt overeen met de Verordening leerlingenvervoer, waarin ook deze afstand als een van de criteria benoemd.
Het is belangrijk dat iedere jeugdige met een beperking zoveel mogelijk leert zelfstandig te zijn. Hier hoort ook zelfstandig reizen bij. Zelfstandig reizen geeft jongeren zelfvertrouwen en meer vrijheid. En voorkomt dat ze de rest van hun leven afhankelijk blijven van speciaal vervoer. Niet alle jongeren kunnen dat leren, maar sommige wel. Voor jongeren die met speciaal vervoer reizen naar school, werk of een jeugdhulpaanbieder zijn verschillende trainingen en ondersteuningsmogelijkheden. Hierbij wordt vaak gebruik gemaakt van een opgeleide vrijwilliger. Daarom zal bij een aanvraag naar vervoer altijd onderzocht worden in hoeverre de jeugdige op termijn, eventueel met inzet van een specifieke training, wel zelfstandig kan reizen. Als het de inschatting is dat een dergelijke ontwikkeling mogelijk is, zal de toekenning van het vervoer hierop aangepast worden.
Hoofdstuk 6 Nadere regels voor een pgb
Artikel 9, lid 1 van de Verordening jeugdhulp gemeente Noord-Beveland 2021 verwijst naar de Jeugdwet, artikel 8.1.1, waarin als voorwaarde voor het verkrijgen van een pgb gesteld wordt dat de jeugdige of zijn ouders in staat zijn de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te voeren. Dit is belangrijk om te voorkomen dat de jeugdige of zijn ouders in de problemen komen, bijvoorbeeld doordat zij niet goed weten welke zorg er nodig is, hoe zij goede afspraken kunnen maken met een zorgverlener of hoe zij de financiële kant moeten regelen. Taalvaardigheid, zoals het begrijpen van voorschriften en regels, het kunnen invullen van formulieren en digitale vaardigheid, zoals om kunnen gaan met de computer en e-mail en informatie internet vinden zijn van groot belang.
Om de pgb vaardigheid te toetsen, wordt aangesloten bij de criteria die het ministerie van VWS en Per Saldo hiervoor hebben opgesteld (zie: https://www.pgb.nl/pgb/keuze-pgb/ben-je-pgb-vaardig/) .
Indien iemand niet aan deze criteria kan voldoen, en het beheer ook niet door iemand anders gedaan kan worden (zie hiervoor artikel 5.4 voor de voorwaarden) is Zorg in natura een betere oplossing en kan de pgb-aanvraag afgewezen worden.
Het budgetplan vormt de basis voor de evaluatie met de budgethouder. Daarom is het belangrijk dat hierin de activiteiten en goed beschreven zijn.
Artikel 6.3 kwaliteitscriteria
Lid 1, formele aanbieders van jeugdhulp
Formele aanbieders moeten voldoen aan het wettelijke kwaliteitskader Jeugd (toepassing verantwoorde werktoedeling in de praktijk) zie www.skjeugd.nl. Met een pgb worden vaak ZZP-ers ingehuurd. Zolang zij als een professionele aanbieder beschouwd worden, en dus vallen onder het professionele tarief, geldt ook voor hen de verantwoorde werktoedeling. Bij jeugdprofessionals die in dienst zijn van een jeugdhulpaanbieder, is de werkgever verantwoordelijk voor de uitvoering van de verantwoorde werktoedeling. Bij een ZZP-er is er geen werkgever. Daarom ligt in dat geval de verantwoordelijkheid bij de opdrachtgever (budgethouder van het pgb) om in het budgetplan aan te tonen dat de norm van verantwoorde werktoedeling wordt gehanteerd.
Lid 1, ad c: nieuwe aanbieders
Het college toetst de kwaliteit van de jeugdhulp geboden door professionals niet zelf. De landelijke inspecties (onder meer Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd) zorgen voor toetsing van de kwaliteit van jeugdhulp. In de landelijke afspraken is vastgelegd dat gemeenten aanbieders van jeugdhulp melden bij het Inspectieloket Sociaal Domein en Jeugd, als deze hier nog niet bekend zijn.
Lid 2, informele hulpverleners
Het college heeft als taak om bij de pgb-aanvraag te beoordelen of de in te kopen jeugdhulp van de juiste kwaliteit is. Dat houdt in dat het college moet vaststellen of de hulp die verleend zal worden een passende oplossing biedt voor de hulpvraag van de jeugdige. Het gaat hier vooral om een toets op de doelmatigheid: gaat de in te zetten jeugdhulp een oplossing bieden voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige of ouder.
Ook de hulp van een informele hulpverlener die door middel van een pgb betaald wordt, moet aan minimale kwaliteitseisen voldoen. De landelijke inspecties controleren de niet-professionele hulpverleners (veelal sociaal netwerk). Daarom legt de gemeente voor deze groep aparte eisen vast.
Artikel 6.4 Pgb beheerd door een ander dan de jeugdige of zijn ouders
Indien de jeugdige of zijn ouders zelf niet in staat zijn om het pgb te beheren, mag dit ook gedaan worden door bijvoorbeeld iemand uit het sociale netwerk. De vertegenwoordiger kan ook een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp zijn. Het is aan het college om daar in iedere individuele situatie een oordeel over te vellen (TK 2013-2014, 33983. nr. 3, p. 23). Om misbruik te voorkomen, stelt het college hieraan een aantal eisen.
Artikel 6.5. Weigeringsgronden
Het pgb dat het college biedt, moet voor een jeugdige of zijn ouders toereikend zijn om de vastgestelde jeugdhulp ook werkelijk te kunnen inkopen. Als de door de jeugdige en/of zijn ouders voorgestelde aanbod duurder is dan het goedkoopst adequate aanbod van zorg in natura, kan het college het pgb weigeren voor dat gedeelte dat duurder is. Jeugdigen of hun ouders kunnen zelf bijbetalen als het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-341815.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.