Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2020)

Bekendmaking Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2020

 

Op 6 oktober 2020 heeft het college van de gemeente Waterland de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2020 vastgesteld.

 

Volgens de Wet maatschappelijke ondersteuning ( Wmo ) heeft de gemeente Waterland regels vastgesteld voor de maatschappelijke ondersteuning in de gemeente. De verordening beschrijft het toegangsproces tot voorzieningen en de voorwaarden voor toegang. Daarnaast geeft de verordening duidelijkheid over de omstandigheden waaronder de gemeente compensatie biedt aan burgers met beperkingen, of er een bijdrage geldt voor een voorziening en de hoogte ervan. Verder worden er voorwaarden gegeven waaronder persoonsgebonden budget (pgb) kan worden verstrekt. In de beleidsregels is een nadere uitwerking gegeven hoe het college aanvragen behandeld en beoordeeld om zo op eenduidige wijze om te gaan met aanvragen.

 

De datum van inwerkingtreding staat in de regeling genoemd.

U kunt de gehele regeling vinden op www.overheid.nl onder lokale wet- en regelgeving. Daarnaast ligt de regeling ter inzage tijdens de openingstijden van het gemeentehuis en ontvangt u op verzoek een afschrift.

 

Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2020

 

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland,

 

overwegende dat het gewenst is regels met betrekking tot de verstrekking van maatwerkvoorzieningen maatschappelijke ondersteuning vast te stellen;

 

gelet op artikel 1.2.1, artikel 2.1.4, artikel 2.3.6 en artikel 2.3.9 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, artikel 2, artikel 9, artikel 10, artikel 12 en artikel 17 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2020

 

Besluit:

vast te stellen de navolgende Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2020.

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    De definities en begrippen in deze beleidsregels hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2020.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verder verstaan onder:

    • a.

      afschrijvingstermijn: waardevermindering van goederen die langer meegaan dan een jaar;

    • b.

      budgethouder: een persoon aan wie ingevolge de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2020 een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is;

    • c.

      dienst: een product dat niet tastbaar is;

    • d.

      primaat verhuizen: de situatie waarbij bij een aanvraag om een woningaanpassing is beoordeeld dat het verhuizen naar een andere (aangepaste) woning een goedkopere oplossing is;

    • e.

      resultaatgebied: gebied waarop de ondersteuning zich richt. De resultaatgebieden zijn: een huishouden voeren; zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan.

    • f.

      verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2020;

    • g.

      Wlz: Wet langdurige zorg;

    • h.

      zaak: een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing of een pgb bedoeld om een hulpmiddel of woningaanpassing mee te kopen.

Artikel 2 Periodiek heronderzoek

  • 1.

    Het periodieke heronderzoek op grond van artikel 2.3.9 van de Wet vindt in ieder geval plaats:

    • a.

      bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor een zaak iedere vier jaar nadat de voorziening is geleverd of het pgb is ingegaan;

    • b.

      bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening voor een dienst iedere twee jaar nadat de voorziening is gestart of het pgb is ingegaan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt voor ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden en bij begeleiding de volgende heronderzoektermijn: een jaar nadat de voorziening is gestart of het pgb is ingegaan en daarna volgens individueel vast te leggen periodiciteit maar in ieder geval eens per twee jaar.

  • 3.

    Het college kan gemotiveerd afwijken van de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen.

Hoofdstuk 2 Maatwerkvoorzieningen

Artikel 3 Maatwerkvoorziening voor diensten

  • 1.

    Het college koopt diensten in bij één of meer zorgaanbieders en bepaalt welke dienst geleverd wordt aan de cliënt.

  • 2.

    Bij de maatwerkvoorzieningen voor diensten worden de volgende resultaatgebieden onderscheiden:

  • RG 1 = Sociaal en persoonlijk functioneren

  • RG 2 = Ondersteuning en regie bij het huishouden

  • RG 3 = Financiën

  • RG 4A = Dagbesteding

  • RG 4B = Vervoer

  • RG 6 = Beschermd wonen

  • RG 7A = Respijtzorg kortdurend

  • RG 7B = Kortdurend verblijf doorlopend

  • RG 8 = Opplusmogelijkheid

  • 3.

    De cliënt kan de zorgaanbieder van de maatwerkvoorziening voor diensten kiezen uit de door de gemeente gecontracteerde aanbieders, voor zover:

    • a.

      deze leverancier naar het oordeel van het college in staat is de door het college in het plan van aanpak bepaalde dienst te leveren;

    • b.

      deze leverancier de goedkoopst adequate is, en

    • c.

      de reisafstand voor het kunnen leveren van de dienst ten opzichte van andere aanbieders niet groter is.

Artikel 4 Maatwerkvoorziening voor zaken

  • 1.

    Het college koopt hulpmiddelen in bij één of meer leveranciers en bepaalt welk hulpmiddel geleverd wordt aan de cliënt.

  • 2.

    Het college levert een maatwerkvoorziening voor woningaanpassing door middel van de goedkoopste aanbieder.

Artikel 5 Overname van hulpmiddel bij verhuizing

  • 1.

    Het college kan een hulpmiddel, dat door de cliënt reeds wordt gebruikt, overnemen indien:

    • a.

      de cliënt uit een instelling voor langdurige zorg verhuist naar een zelfstandige woonruimte in de gemeente Waterland;

    • b.

      de cliënt vanuit een andere gemeente verhuist naar een zelfstandige woonruimte in de gemeente Waterland.

  • 2.

    Het college kan een hulpmiddel dat aan de cliënt is verstrekt laten overnemen indien de cliënt vanuit de gemeente Waterland verhuist naar een andere gemeente.

  • 3.

    Het college maakt hierover afspraken met de instelling of de gemeente van waaruit of waar naartoe verhuisd wordt.

Hoofdstuk 3 Een huishouden voeren

Artikel 6 Ondersteuning bij zelfstandig wonen

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen kan bestaan uit:

    • a.

      ondersteuning bij het normale gebruik van de woning;

    • b.

      ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden.

  • 2.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening aan cliënten die ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie nodig hebben doordat zij beperkingen ondervinden bij het normale gebruik van hun woning, voor zover het zelfstandige woonruimte betreft.

Artikel 7 Noodzakelijke woonruimtes

  • 1.

    Het college verstrekt slechts ondersteuning bij zelfstandig wonen voor de noodzakelijke woonruimtes.

  • 2.

    Als noodzakelijke woonruimtes gelden in ieder geval, de:

    • a.

      woonkamer;

    • b.

      aanwezige en in gebruik zijnde slaapkamer(s);

    • c.

      keuken;

    • d.

      sanitaire ruimten;

    • e.

      daadwerkelijk gebruikte berging.

  • 3.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening ten behoeve van gemeenschappelijke ruimtes indien dit als noodzakelijke woonruimte kan worden aangemerkt, en stemt dit af met verantwoordelijke partijen.

Artikel 8 Niet-zelfstandige woonruimtes

  • 1.

    Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij zelfstandig wonen aan bewoners van niet-zelfstandige woonruimte.

  • 2.

    Als niet-zelfstandige woonruimte gelden in ieder geval een:

    • a.

      hotel/pension;

    • b.

      trekkerswoonwagen;

    • c.

      tweede woning;

    • d.

      niet permanent bewoonde vakantie- of recreatiewoning;

    • e.

      gehuurde kamer.

Artikel 9 Woonvoorzieningen

  • 1.

    Het college verstrekt de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening voor wonen en het voorzieningsniveau sociale woningbouw geldt als bovengrens van de geboden oplossing. Dit betekent dat er wordt gekozen voor een sobere, maar doelmatige oplossing.

  • 2.

    Aanpassingen aan de eisen van de tijd komen voor eigen rekening van de bewoner dan wel eigenaar van de woning.

  • 3.

    De door het college te verlenen woonvoorzieningen kan bestaan uit:

    • a.

      een maatwerkvoorziening van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard in of aan de woning;

    • b.

      een maatwerkvoorziening van bouwkundige of woontechnische aard in of aan de woning, waaronder begrepen het bezoekbaar maken van de woning;

    • c.

      onderhoud, keuring, reparatie en eventueel verwijderen van maatwerkvoorzieningen uit de woning;

    • d.

      een uitraasruimte;

    • e.

      een tegemoetkoming voor de kosten van verhuizen en herinrichten.

  • 4.

    Het college neemt de volgende kosten in aanmerking bij de vaststelling van de maatwerkvoorziening voor een woningaanpassing:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in de Standaardvoorwaarden Rechtsverhouding opdrachtgever-architect, SR 1997. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking;

    • d.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betalingen aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

    • h.

      de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

    • i.

      de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • j.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • k.

      de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;

    • l.

      de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de belanghebbende, voor zover de kosten onder a. tot en met j. meer dan € 1.000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.

Artikel 10 Primaat verhuizen

Wanneer de totale kostprijs van de maatwerkvoorziening(en) ter ondersteuning van het normale gebruik van de woning, voor zover bekend ten tijde van het onderzoek, hoger is dan € 10.000,--, en een geschikte of eenvoudig geschikt te maken woning binnen een redelijke termijn beschikbaar is, is een verhuizing naar een geschikte of eenvoudig geschikt te maken woning de goedkoopst adequate voorziening. Indien verhuizen een oplossing is, kan dit worden verlangd zolang dit werkelijk kan plaatsvinden binnen een medisch verantwoorde termijn. Het college onderzoekt voor de individuele cliënt wat een redelijke termijn is en betrekt daarbij de eventuele uitstelbaarheid van de verhuizing.

Artikel 11 Bezoekbaar maken van een woning

  • 1.

    Het college kan een maatwerkvoorziening verstrekken voor het bezoekbaar maken van één woning.

  • Voor een cliënt die zijn hoofdverblijf in een Wlz-instelling heeft als de cliënt:

    • a.

      regelmatig een bezoek brengt aan de bezoekbaar te maken woning in de gemeente Waterland, en

    • b.

      het bezoek voor de cliënt noodzakelijk is voor het onderhouden van sociaal contact, en

    • c.

      hij deze woning niet op een normale manier kan betreden of bereiken, en/of

    • d.

      hij in de woning geen gebruik kan maken van het toilet.

  • 2.

    Het college verstrekt voor het bezoekbaar maken van de woning de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening waarmee de woning en de woonkamer bereikbaar en betreedbaar kunnen worden gemaakt en gebruik gemaakt kan worden van het toilet of een toiletgelegenheid.

Artikel 12 Anti-speculatiebeding

  • 1.

    Het college kan de geldwaarde van een bouwkundige maatwerkvoorziening die in eigendom is verstrekt, of een pgb om een voorziening met dit doel te realiseren, terugvorderen indien de cliënt de woning waarin de voorziening is aangebracht, binnen tien jaar na de datum van gereedmelding van de voorziening verkoopt, voor zover door de bouwkundige aanpassing sprake is van een meerwaarde.

  • 2.

    Het college gaat daarbij uit van de waarde van de woning voor en de waarde van de woning na de aanpassing zoals dat wordt bepaald op de dag van het passeren van de verkoopakte van de woning. Het bepalen van de waarden geschiedt door een erkend taxateur die, in overleg met de cliënt, voor rekening van de gemeente door de cliënt wordt ingeschakeld.

  • 3.

    De eventuele meerwaarde zoals bedoeld in het eerste lid, dient aan de gemeente te worden terugbetaald tot maximaal het door de gemeente betaalde bedrag voor de in de woning getroffen voorzieningen minus de reeds betaalde eigen bijdrage.

Artikel 13 Ondersteuning en regie bij het huishouden

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning en regie bij het huishouden aan cliënten die beperkingen ondervinden bij het zelfstandig leven in de eigen leefomgeving.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening wordt uitgedrukt in de volgende resultaten:

    • -

      Een schoon en leefbaar huis – het gaat hierbij om het schoonhouden van de ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn en daadwerkelijk gebruikt worden:

      • o

        Een woonkamer

      • o

        De gebruikte slaapkamers

      • o

        De keuken en de sanitaire ruimten

      • o

        Een balkon of inwendige berging

    • -

      Schone en doelmatige kleding

    • -

      Organisatie, advies en/of instructie van het huishouden

      • o

        Plannen en organiseren van huishoudelijke activiteiten

      • o

        Helpen met verkrijgen van structuur

      • o

        Instructie bij huishoudelijke taken

    • -

      Begeleiden bij het laten doen van het huishouden

      • o

        Instructie geven hoe de activiteiten te doen

      • o

        Instructie bij omgaan met hulpmiddelen

      • o

        Voordoen, aanleren van activiteiten

    • -

      Het verzorgen van de maaltijd

      • o

        Smeren van boterhammen

      • o

        Opwarmen van maaltijden

      • o

        Klaarzetten van drinken

  • 3.

    De vergoeding voor de kosten van de in het vorige lid genoemde ondersteuning wordt vastgesteld aan de hand van het betreffende resultaatgebied en het niveau van de begeleiding en is gebaseerd op het te behalen resultaat.

  • 4.

    De door de client gekozen leverancier bepaalt in samenspraak met de client welke taken er nodig zijn om aan het eindresultaat van een schoon huis te voldoen. Hierbij wordt de in het onderstaande schema genoemde normering gehanteerd. De frequentie geeft aan wat als een algemeen aanvaard basisniveau wordt beschouwd. Met toestemming van de cliënt kan de zorgaanbieder afwijken van de normering.

 

Normering schoon huis

Taken

Frequentie

Stof afnemen, ragen

Wekelijks

kamers opruimen

Wekelijks

Schrobben/dweilen/soppen (toilet, badkamer, keuken)

Wekelijks

Bedden verschonen

1 maal per 2 weken

Opruimen huishoudelijk afval

Wekelijks

Stofzuigen

Wekelijks

Ramen lappen aan binnenzijde

1 maal per kwartaal

Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine

Wekelijks

Vouwen en opbergen

Wekelijks

Ophangen/afhalen

Wekelijks

Hoofdstuk 4 Zich verplaatsen in en om de woning

Artikel 14 Rolstoel

  • 1.

    Het college onderzoekt of de cliënt zich door beperkingen bij het lopen vrijwel dagelijks grotendeels en langdurig zittend moet verplaatsen.

  • 2.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij beperkingen door niet of zeer beperkt kunnen lopen, in de vorm van een rolstoel inclusief noodzakelijke accessoires.

  • 3.

    De door het college te verlenen rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

    • a.

      een handbewogen rolstoel;

    • b.

      een elektrische rolstoel;

    • c.

      aanpassingen aan de rolstoel;

    • d.

      een sportrolstoel of andere sportvoorziening voor recreatieve sportbeoefening.

  • 4.

    Het college verstrekt geen rolstoel voor incidenteel gebruik.

  • 5.

    De maatwerkvoorziening als bedoeld in artikel 16, derde lid, onderdelen a, b en c, worden in natura of in de vorm van een pgb verleend.

  • 6.

    Het persoonsgebonden budget voor de in het derde lid, onderdeel d, bedoelde sportrolstoel, of een ander sportvoorziening is mede bestemd als tegemoetkoming in aanschaf, het onderhoud, de reparaties en de aanpassingen van de voorziening voor een periode van 3 jaar en bedraagt maximaal €2.975,-.

Hoofdstuk 5 Zich verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 15 Niveau van beperkingen

  • 1.

    Het college verstaat onder ondersteuning bij vervoer: ondersteuning voor cliënten met een (zeer) beperkte mobiliteit die hen in staat stelt zich te verplaatsen tot maximaal 20 kilometer rondom het woonadres om daarmee te voorzien in beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.

  • 2.

    Van een beperkte mobiliteit is sprake als een cliënt die niet meer dan 800 meter aaneengesloten in rustig tempo, en eventueel met behulp van een loophulpmiddel, kan lopen of fietsen.

  • 3.

    Van een zeer beperkte mobiliteit is sprake als een cliënt die niet meer dan 100 meter aaneengesloten in rustig tempo, en eventueel met behulp van een loophulpmiddel, kan lopen.

  • 4.

    Het college hanteert de begrippen beperkt en zeer beperkte mobiliteit als richtlijn, maar beoordeelt individueel of, en zo ja welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt.

Artikel 16 Vervoer rondom het woonadres

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij vervoer aan een cliënt met een (zeer) beperkte mobiliteit wanneer uit het onderzoek blijkt dat de cliënt een substantiële vervoersbehoefte heeft en hierin niet op een andere wijze kan voorzien.

  • 2.

    Bij een cliënt met een beperkte mobiliteit is de goedkoopst adequate voorziening voor ondersteuning bij vervoer het systeem van Aanvullend Openbaar Vervoer (AOV) dat is gericht op het vervoer van personen met een beperking. Het college kan hiervoor een maximaal aantal kilometers hanteren.

  • 3.

    Bij een cliënt met een zeer beperkte mobiliteit kan het college naast de AOV-pas een maatwerkvoorziening verlenen die bestaat uit:

    • a.

      een individuele vervoerskostenvergoeding:

      • -

        t.b.v. de eigen auto of bruikleenauto

      • -

        t.b.v. een (rolstoel)taxi

    • b.

      een open buitenwagen (scootmobiel);

    • c.

      een gesloten buitenwagen;

    • d.

      een andere speciaal voor de doelgroep bedoelde vervoersvoorziening;

    • e.

      een aanpassing aan een vervoersvoorziening.

  • 4.

    Indien de persoon met beperkingen geen gebruik kan maken van AOV, kan deze in aanmerking komen voor een individuele vervoerskostenvergoeding. Hiervoor geldt een maximumvergoeding van €0,19 per kilometer tot maximaal 2000 km op jaarbasis. Deze maatwerkvoorziening wordt in pgb verstrekt.

Artikel 17 Bijdrage aan AOV

  • 1.

    Het tarief voor het gebruik van het AOV bedraagt voor een reguliere rit € 0,98 als basistarief verhoogd met € 0,17 per reiskilometer. Een normale rit is een rit waarbij men samen reist met andere passagiers.

  • 2.

    Voor een prioritaire rit geldt €1,60 als basistarief en €0,30 per reiskilometer. Met een prioritaire rit reist men individueel en deze is bedoeld voor eenmalige bijzondere gebeurtenissen.

De hiervoor genoemde bedragen voor reguliere ritten dan wel prioritaire ritten zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2020 en kunnen ieder opvolgend jaar worden gewijzigd aan de hand ontwikkelingen ten aanzien van de gehanteerde prijsindex, vervoerstarieven en reizigersvolume

Hoofdstuk 6 Zelfredzaamheid en participatie

Artikel 18 Ondersteuning

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie aan cliënten die beperkingen ondervinden in het sociale en persoonlijk functioneren, regie bij het huishouden, financiën, vervoer en zelfzorg en/of aan cliënten die gebaat zijn bij dagbesteding, beschermd wonen, respijtzorg kortdurend en kortdurend verblijf doorlopend.

  • 2.

    De vergoeding voor de kosten van de in het vorige lid genoemde ondersteuning wordt vastgesteld aan de hand van het betreffende resultaatgebied en het niveau van de begeleiding en is gebaseerd op het te behalen resultaat.

Hoofdstuk 7 Het persoonsgebonden budget

Artikel 19 Tarieven pgb voor diensten

  • 1.

    Bij de hoogte van het persoonsgebonden budget wordt uitgegaan van een gedifferentieerde tariefstelling voor inkoop via een pgb bij erkende zorginstellingen, een zelfstandige zonder personeel (ZZP) of eenmansbedrijf en sociaal netwerk. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

    • a.

      De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt, in geval de zorg wordt verleend door een door de minister toegelaten zorginstelling, vastgesteld op 100% van het in geval van belanghebbende toepasselijke zorgtarief.

    • b.

      De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt, in geval de zorg wordt verleend door een bij de Kamer van Koophandel ingeschreven en door de belastingdienst erkende ZZP-er of een zorginstelling die lagere loonschalen hanteert, en die bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd, 85% van de kosten van het in geval van belanghebbende toepasselijke zorgarrangement van een instelling als bedoeld in sub a. De betreffende ZZP-er dient een relevante opleiding in de zorg te hebben.

    • c.

      In alle andere gevallen wordt het tarief vastgesteld op 50% van de kosten van het toepasselijke zorgarrangement van een instelling als bedoeld in lid a.

    • d.

      Het tarief van 50% kan worden verhoogd met aantoonbare bedrijfsonkosten, die het gevolg zijn van wettelijke voorschriften en dwingende cao-afspraken, althans voor zover die verband houden met de hulpverlening aan belanghebbende, tot een maximum van 85% van het toepasselijke ZIN-tarief.

    • e.

      Indien en voor zover de noodzakelijke hulp niet verleend kan worden vanuit een toepasselijk zorgarrangement bedraagt het tarief 100% van de noodzakelijke kosten, voor zover belanghebbende de noodzaak aannemelijk heeft gemaakt.

  • 2.

    De tarieven voor pgb’s zijn vastgelegd in de bijlage behorende bij deze beleidsregels.

  • 3.

    De noodzakelijke kosten voor keuring, onderhoud, reparatie en verzekering voor hulpmiddelen en woningaanpassingen verstrekt via een persoonsgebonden budget worden op declaratiebasis vergoed. Dit wordt vergoed tot maximaal de hoogte van het bedrag dat hiervoor voor een voorziening in natura betaald zou worden door middel van een onderhoudscontract dat de gemeente afsluit met de leverancier.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget voor de in artikel 14, derde lid, onderdeel d, bedoelde sportrolstoel, of een ander sportvoorziening is mede bestemd als tegemoetkoming in aanschaf, het onderhoud, de reparaties en de aanpassingen van de voorziening voor een periode van 3 jaar en bedraagt maximaal €2.975,-.

Artikel 20 Uitbetaling en controle

  • 1.

    Zolang hiervoor uitbetaling via de Sociale Verzekeringsbank niet mogelijk is wordt een eenmalig pgb rechtstreeks uitbetaald aan de budgethouder.

  • 2.

    Het college controleert de besteding van een eenmalig pgb door de budgethouder te verplichten na levering van de zaak de desbetreffende nota aan het college te overleggen. Het college kan zo nodig ter controle een huisbezoek afleggen.

  • 3.

    Het deel van het toegekende pgb dat niet wordt besteed aan de geïndiceerde maatwerkvoorziening wordt niet uitgekeerd, of dient te worden terugbetaald aan de gemeente.

Artikel 21 Terugvordering

  • 1.

    Een deel van het verstrekte pgb voor de aanschaf van een roerende maatwerkvoorziening wordt teruggevorderd als de betreffende afschrijvingstermijn nog niet is verstreken en de cliënt:

    • a.

      de met het pgb aangeschafte voorziening niet meer gebruikt;

    • b.

      verhuist naar een andere gemeente;

    • c.

      is overleden.

  • 2.

    Als het terug te vorderen bedrag op grond van de voorgaande leden lager is dan € 100,-- wordt afgezien van invordering.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 22 Afschrijvingstermijnen

  • 1.

    De gemeente houdt voor maatwerkvoorzieningen voor zaken de volgende afschrijvingstermijnen aan:

    • a.

      sportrolstoelen: drie jaar;

    • b.

      rolstoelen, vervoermiddelen en roerende woonvoorzieningen: zeven jaar;

    • c.

      niet-roerende woningvoorzieningen: tien jaar.

  • 2.

    Voorzieningen waarvan de afschrijvingstermijn is verstreken, maar die nog goed functioneren, worden niet vervangen.

Artikel 23 Indexering

  • 1.

    De in dit besluit geldende bedragen kunnen jaarlijks door het college aangepast worden conform de ontwikkelingen van de prijsindex voor de gezinsconsumptie volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 2.

    Voor de resultaatgebieden uit de zorgarrangementen kan er door het college worden gekozen om hiervoor de indexering vanuit de Overheidsbijdrage aan de Arbeidsontwikkeling (OVA) te gebruiken.

Artikel 26 Overgangsbepaling

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2015 totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze beleidsregels, worden afgehandeld krachtens de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2015.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2015 wordt beslist met inachtneming van die beleidsregels.

Artikel 24 Intrekking oude beleidsregeling

De beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning gemeenten Waterland 2015 worden ingetrokken.

Artikel 25 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2021.

Artikel 26 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2020.

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland, gehouden op 6 oktober 2020.

Het college voornoemd,

drs. E.G.H. Dijk MPM

algemeen directeur/gemeentesecretaris

K.S. Heldoorn

burgemeester

Bijlage 1 behorende bij artikel 19 van de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Waterland 2020

Tarieven pgb’s per cliëntgroep

In deze bijlage staat een schematische weergave van de tarieven van het pgb-stelsel die in gemeente Waterland gehanteerd worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie cliëntgroepen. De cliëntgroepen zijn: VVT (verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg), GGZ (geestelijke gezondheidszorg) en de GZ (gehandicaptenzorg). Elke cliëntgroep heeft vanuit de zorgarrangementen zijn eigen tarieven. Er is gebruik gemaakt van de 100-85-50%-regel die in artikel 19 van deze beleidsregels staat. Het pgb-bedrag mag het ZIN-tarief niet overschrijden.

 

 

Naar boven