Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noardeast-Fryslân houdende regels omtrent de heffing en de invordering van parkeerbelastingen (Verordening parkeerbelastingen 2021)

De raad van de gemeente Noardeast-Fryslân;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeesteren wethouders 1 december 2020;

 

gelet op de artikelen 216, 219 en 225 van de Gemeentewet en de Parkeerverordening;

 

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2021

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • a.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • b.

    motorvoertuigen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 met inbegrip van brommobielen, zoals bedoeld in artikel 1 onder ia van het RVV 1990;

  • c.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een motorvoertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorrijtuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • d.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten, met inbegrip van verzamelparkeermeters, verzamelparkeerautomaten, centrale computer, en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • e.

    centrale computer: computer van het bedrijf waarmee de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten, bestemd voor de registratie van parkeerbewegingen in het kader van het verlenen van diensten op het gebied van betaald parkeren met gebruik van een mobiele telefoon;

  • f.

    dag: tijdvak tussen 8.00 uur en 21.00 uur of een gedeelte daarvan.

  • g.

    week: tijdvak dat loopt van de ne dag in een week tot en met de (n-1)e dag in de volgende week;

  • h.

    maand: tijdvak dat loopt van de ne dag in een kalendermaand tot en met de (n-1)e dag in de volgende kalendermaand;

  • i.

    jaar: tijdvak dat loopt van de ne dag in een kalenderjaar tot en met de (n-1)e dag in het volgende kalenderjaar;

  • j.

    laden of lossen van zaken: onder het laden of lossen van zaken wordt mede verstaan het elektrisch opladen van een motorvoertuig.

Artikel 2 Belastbaar feit

Onder de naam "parkeerbelastingen" worden de volgende belastingen geheven:

 

  • a.

    een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;

  • b.

    een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een motorvoertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.

Artikel 3 Belastingplicht

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

  • 2.

    Als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt mede aangemerkt:

    • a.

      degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen;

    • b.

      zolang geen voldoening van de belasting genoemd in artikel 2, onderdeel a, heeft plaatsgevonden: de houder van het motorvoertuig, met dien verstande dat:

      • indien een voor ten hoogste drie maanden aangegane huurovereenkomst wordt overgelegd waaruit blijkt wie ten tijde van het parkeren ingevolge deze overeenkomst de huurder van het motorvoertuig was, niet de houder maar de huurder wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd;

      • indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.

  • 3.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt niet geheven van degene die op de voet van het tweede lid, onderdeel b, als degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, indien deze aannemelijk maakt dat ten tijde van het parkeren een ander tegen zijn wil van het motorvoertuig heeft gebruikgemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.

  • 4.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.

Artikel 4 Vrijstellingen

Houders van een geldige gehandicaptenparkeerkaart zijn vrijgesteld van parkeerbelasting mits deze parkeerkaart met de daartoe bestemde zijde op een van buitenaf duidelijk leesbare plaats direct achter de voorruit van het motorvoertuig is geplaatst. Indien geen voorruit aanwezig is, dient de gehandicaptenparkeerkaart op een van buitenaf zichtbare plaats duidelijk leesbaar te worden aangebracht.

Artikel 5 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak

De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.

Artikel 6 Wijze van heffing

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven door middel van een gedagtekende kennisgeving waaronder mede wordt begrepen een elektronisch bericht, nota of ander schriftuur, waarin het verschuldigde bedrag wordt vermeld.

Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon inloggen op de centrale computer.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning is verleend.

Artikel 8 Termijnen van betaling

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald bij de aanvang van het parkeren.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het vorige lid moet de belasting overeenkomstig de aangifte worden betaald binnen 14 dagen na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het via een telefoon inloggen op de centrale computer.

  • 3.

    In afwijking van het derde lid geldt, dat indien de kennisgeving als bedoeld in het artikel 7, tweede lid digitaal wordt gedaan, de belasting terstond moet worden betaald.

  • 4.

    De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b moet worden betaald binnen 14 dagen na de dagtekening van het elektronisch bericht, de nota of ander schriftuur.

  • 5.

    Een naheffingsaanslag moet binnen 30 dagen na dagtekening van die aanslag worden betaald.

Artikel 9 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen

De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, mag worden geparkeerd, geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.

Artikel 10 Kosten

De kosten van de naheffingsaanslag ter zake van de belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedragen € 65,30.

Artikel 11 kwijtschelding

Bij de invordering van de parkeerbelastingen wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de parkeerbelastingen.

Artikel 13 Overgangsrecht

De “Verordening parkeerbelastingen 2020”, van 7 november 2019 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 14, tweede lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 14 Inwerkingtreding, datum ingang heffing en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van heffing is 1 januari 2021.

  • 3.

    Deze verordening kan worden aangehaald als 'Verordening parkeerbelastingen 2021'

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de raad van Noardeast-Fryslân van

16 december 2020.

de griffier,

mr. S. K. Dijkstra

de voorzitter,

mr. J.G.Kramer

Bijlage 1 Tarieventabel behorende bij het besluit van de raad van de gemeente Noardeast-Fryslân tot vaststelling van de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2021 van 16 december 2020

 

  • 1.

    Het tarief voor het parkeren bij parkeerapparatuur als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, bedraagt in Dokkum voor de parkeerterreinen en/of parkeerplaatsen waarvoor geldt:

    • I

      langparkeren (maximale parkeertijdsduur van 2 ½ uur): bij een parkeerduur van ten hoogste ½ uur € 0,80

    • II

      kortparkeren (maximale parkeertijdsduur van 1 uur): bij een parkeerduur van ten hoogste 20 minuten €0,80

  • 2.

    Het tarief voor een parkeervergunning als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, bedraagt voor het parkeren op de betaalde parkeerplaatsen van de binnenstad:

    • I

      inwoners van de binnenstad per jaar € 181,00

    • II

      bedrijven uit de binnenstad per jaar € 402,00

    • III

      bedrijven gevestigd buiten de binnenstad per jaar € 146,90

    • IV

      voor een parkeervergunning voor één dag € 4,30

    • V

      voor een parkeervergunning voor één week € 17,10

    • VI

      voor een parkeervergunning voor één maand € 51,40

  • 3.

    Bij vervanging ten gevolge van verlies, diefstal, beschadiging of het op andere wijze onbruikbaar worden van een geldige parkeervergunning wordt een bedrag van € 50,00 als kosten in rekening gebracht.

  • 4.

    Met muntstukken van € 0,10, € 0,20, € 0,50, €1,00 of € 2,00, dan wel door middel van een pinpas of door middel van belparkeren kan betaald worden bij de automaten. Wisselgeld wordt echter niet uitbetaald.

 

De griffier

 

 

 

Naar boven