Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent de heffing en de invordering van hondenbelasting (Verordening hondenbelasting 2021)

De raad der gemeente Zoetermeer;

gelezen het voorstel van het college van 24 november 2020;

gelet op artikel 226 van de Gemeentewet;

 

besluit

 

vast te stellen de

 

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN EEN BELASTING OP HONDEN 2021

Artikel 1 Belastbaar feit

Onder de naam 'hondenbelasting' wordt een directe belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.

Artikel 2 Belastingplicht

  • 1.

    Belastingplichtig is de houder van een hond.

  • 2.

    Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is.

  • 3.

    Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door een door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden.

Artikel 3 Vrijstellingen

De belasting wordt niet geheven voor honden:

  • 1.

    die zijn opgeleid tot en dienen als blindengeleidehond en in hoofdzaak als zodanig door een blind persoon worden gehouden;

  • 2.

    die zijn opgeleid tot en dienen als assistentiehond en in hoofdzaak als zodanig door een gehandicapt persoon worden gehouden:

  • 3.

    die verblijven in een hondenasiel dat is aangemeld overeenkomstig artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren;

  • 4.

    die uitsluitend ten verkoop of aflevering in voorraad worden gehouden in een inrichting als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren;

  • 5.

    die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden;

  • 6.

    waarvan de houder in het bezit is van een geldend diploma van de Koninklijke Nederlandse Politiehonden Vereniging, mits de houder zich verbonden heeft zijn hond met een geleider, aan wiens bevelen hij gehoorzaamt, op aanvraag ter beschikking van de politie te stellen;

  • 7.

    die, gehouden door douanefunctionarissen, zijn of worden afgericht als douanehonden ten dienste van de douane;

Artikel 4 Maatstaf van heffing

De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.

Artikel 5 Belastingtarief

  • 1

    De belasting bedraagt per belastingjaar:

    • a

      voor een eerste hond € 65,69;

    • b

      voor een tweede hond € 98,08;

    • c

      voor iedere hond boven het aantal van twee € 130,80.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in een kennel, per belastingjaar, per kennel € 163,35. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt onder een kennel verstaan een inrichting als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren, bestemd en gebruikt voor het fokken van honden voor de verkoop of aflevering van nakomelingen.

  • 3

    Het tweede lid blijft buiten toepassing indien belastingplichtige schriftelijk verzoekt de verschuldigde belasting vast te stellen naar het werkelijke aantal honden indien blijkt dat dit bedrag lager is dan het op voet van het tweede lid bepaalde bedrag.

Artikel 6 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2

    Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting voor het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3

    Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfden gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij blijkt dat het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,47. De aanvraag tot aanspraak op ontheffing wordt ingediend bij de heffingsambtenaar binnen een termijn van zes weken nadat de omstandigheid welke die aanspraak deed ontstaan zich heeft voorgedaan.

  • 4

    Belastingbedragen van minder dan € 5,47 worden niet geheven.

Artikel 9 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 geldt ingeval op het aanslagbiljet, dat de aanslag hondenbelasting bevat, een totaalbedrag staat van meer dan € 20.000,-, dat de aanslag(en) moeten worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet staat vermeld.

  • 2.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 geldt ingeval op het aanslagbiljet, dat de aanslag hondenbelasting bevat, een totaalbedrag staat dat gelijk is aan of minder is dan € 20.000,-, dat de aanslag(en) moeten worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet staat vermeld.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid geldt ingeval op het aanslagbiljet, dat de aanslag hondenbelasting bevat, een totaalbedrag staat dat gelijk is aan of minder is dan € 20.000,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslag(en) moeten worden betaald in maximaal twaalf gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 4.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10 Kwijtschelding

Bij de invordering van de hondenbelasting bestaat slechts aanspraak op kwijtschelding voor het houden van de eerste hond als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a van deze verordening.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1

    De 'Verordening hondenbelasting 2020' van 16 december 2019 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de vierde dag na die van de bekendmaking.

  • 3

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

  • 4

    Deze verordening wordt aangehaald als Verordening hondenbelasting 2021.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 14 december 2020,

de griffier,

drs. R. Blokland MCM

de voorzitter,

M.J. Bezuijen

Naar boven