Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Gouda houdende regels omtrent de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten (Verordening reinigingsheffingen 2021)

De raad van de gemeente Gouda;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 november 2020, nummer 4361;

gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en artikel 15:33 van de Wet milieubeheer;

besluit tot vaststelling van:

 

 

Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2021

 

Hoofdstuk I ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Inleidende bepaling

Krachtens deze verordening worden geheven:

  • a.

    een afvalstoffenheffing;

  • b.

    reinigingsrechten.

Artikel 2 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder ‘gebruik maken’ in Hoofdstuk II Afvalstoffenheffing: gebruik maken in de zin van artikel 15:33 Wet milieubeheer.

  • 2.

    Perceel: Voor de toepassing van deze verordening wordt als één perceel aangemerkt:

    • a.

      hetgeen in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken als één onroerende zaak wordt aangemerkt;

    • b.

      een roerende zaak;

    • c.

      een gedeelte van een roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren.

Hoofdstuk II AFVALSTOFFENHEFFING

Artikel 3 Aard van de belasting en belastbaar feit

  • 1.

    Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.

  • 2.

    De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening wordt geheven ter zake van het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelij¬ke afvalstoffen geldt.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, wordt de belasting tevens geheven ter zake van het aanbieden ter lediging van een 240 liter of een 140 liter minicontainer voor restafval dan wel ter zake van het ontgrendelen van een inzamelcontainer met behulp van een afvalpas of ter zake van het aanbieden van een plastic zak voor restafval van maximaal 60 liter.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in de vorige leden, wordt de belasting tevens geheven ter zake van de belastbare feiten die zijn genoemd in artikel 5, lid 5.

Artikel 4 Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 3, lid 2, bedraagt per perceel per belastingjaar € 261,00

  • 2.

    De belasting als bedoeld in artikel 3, lid 3, bedraagt:

    • a.

      per aanbieding van een plastic zak voor restafval van maximaal 60 liter € 1,50

    • b.

      per aanbieding ter lediging van een minicontainer van 240 liter voor restafval € 6,00

    • c.

      per aanbieding ter lediging van een minicontainer van 140 liter voor restafval € 3,50

    • d.

      per ontgrendeling met behulp van een afvalpas van een ondergrondse verzamelcontainer waarin zakken van maximaal 60 liter kunnen worden aangeboden € 1,50

    • e.

      per ontgrendeling met behulp van een afvalpas van een ondergrondse verzamelcontainer waarin zakken van maximaal 30 liter kunnen worden aangeboden € 0,75

  • 3.

    Het in lid 2 onder b tot en met e bedoelde aantal aanbiedingen of ontgrendelingen wordt gesteld op:

    • a.

      voor het geval de in artikel 4 bedoelde belastingplichtige het gehele jaar voorafgaand aan het belastingjaar gebruik heeft gemaakt van het perceel ten aanzien waarvan de belasting wordt geheven: het totaal aantal in het jaar voorafgaand aan het belastingjaar met betrekking tot dat perceel geregistreerde aanbiedingen of ontgrendelingen;

    • b.

      voor het geval de in artikel 4 bedoelde belastingplichtige niet het gehele jaar voorafgaand aan het belastingjaar, maar wel tenminste de laatste zes maanden daarvan, gebruik heeft gemaakt van het perceel ten aanzien waarvan de belasting wordt geheven: het totaal aantal in de tweede helft van het jaar voorafgaand aan het belastingjaar met betrekking tot dat perceel geregistreerde aanbiedingen of ontgrendelingen, vermenigvuldigd met twee;

    • c.

      voor het geval de in artikel 4 bedoelde belastingplichtige niet het gehele jaar voorafgaand aan het belastingjaar en ook niet ten minste de laatste zes maanden daarvan, gebruik heeft gemaakt van het perceel ten aanzien waarvan de belasting wordt geheven, maar wel tenminste zes maanden gebruik heeft gemaakt van een ander perceel binnen de gemeente waarbij voor de inzameling van restafval bij dit andere perceel gebruik werd of kon worden gemaakt van hetzelfde inzamelmiddel (ondergrondse container of minicontainer) als bij het perceel ten aanzien waarvan de belasting wordt geheven: het totaal aantal in de laatste zes maanden dat de betreffende belastingplichtige gebruik heeft gemaakt van dat andere perceel, met betrekking tot dat andere perceel geregistreerde aanbiedingen of ontgrendelingen, vermenigvuldigd met twee;

    • d.

      in alle overige gevallen: een gemiddeld aantal aanbiedingen of ontgrendelingen, dat wordt gesteld op:

      • 1.

        7 aanbiedingen, indien bij het betreffende perceel voor het verwijderen van het restafval gebruik wordt gemaakt of kan worden gemaakt van een minicontainer van 240 liter;

      • 2.

        12 aanbiedingen, indien bij het betreffende perceel voor het verwijderen van het restafval gebruik wordt gemaakt of kan worden gemaakt van een minicontainer van 140 liter;

      • 3.

        30 ontgrendelingen, indien bij het betreffende perceel voor het verwijderen van het restafval gebruik wordt gemaakt of kan worden gemaakt van een ondergrondse inzamelcontainer waarin zakken van maximaal 60 liter kunnen worden aangeboden;

      • 4.

        60 ontgrendelingen, indien bij het betreffende perceel voor het verwijderen van het restafval gebruik wordt gemaakt of kan worden gemaakt van een ondergrondse inzamelcontainer waarin zakken van maximaal 30 liter kunnen worden aangeboden;

  • 4.

    Belastingaanslagen van € 5,-- of minder worden niet opgelegd. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt het totaal van de op één aanslag verschuldigde bedragen voor belastingen of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

  • 5.

     

    1

    De belasting voor het aanbieden van restafval in plastic zakken van maximaal 60 liter op het afvalbrengstation bedraagt per zak:

    € 1,50

    2

    De belasting voor het ophalen van grof huisvuil tijdens de reguliere inzamelroute bedraagt per m3:

    € 40,00

    3

    De belasting voor het aanbieden van grof huisvuil op het gemeentelijk afvalbrengstation bedraagt voor:

    a. een personenautoband met velg, per stuk

    € 6,00

    b. schoon puin (vanaf 2 m3), per 0,25 m3

    € 10,00

    c. schoon A-hout (vanaf 2 m3), per 0.25 m3

    € 10,00

    d. schoon B-hout (vanaf 2 m3), per 0,25 m3

    € 10,00

    e. gips (vanaf 2 m3), per 0,25 m3

    € 10,00

    f. C-hout (bielzen, verduurzaamd hout), (vanaf 2 m3), per 0,25 m3

    € 20,00

    g. dakbedekking (vanaf 2 m3), per 0,25 m3

    € 20,00

    h. gemengd verbouwingsafval, per 0,25 m3

    € 20,00

Artikel 6 Vrijstellingen

  • 1.

    Belastingplichtigen door wie blijkens een schriftelijke verklaring van een huisarts of medisch specialist of een kopie van een afleverbon/factuur/recept als gevolg van een chronische ziekte of handicap van hemzelf of van personen die behoren tot zijn huishouden extra afvalstoffen van substantiële omvang worden aangeboden ontvangen de volgende vermindering op het aantal aanbiedingen:

    • a.

      maximaal 12 aanbiedingen als belastingplichtige gebruik maakt van een minicontainer van 240 liter;

    • b.

      maximaal 21 aanbiedingen als belastingplichtige gebruik maakt van een minicontainer van 140 liter;

    • c.

      maximaal 50 aanbiedingen als belastingplichtige gebruik maakt van een ondergrondse container waarin zakken van maximaal 60 liter kunnen worden aangeboden;

    • d.

      maximaal 100 aanbiedingen als belastingplichtige gebruik maakt van een ondergrondse container waarin zakken van maximaal 30 liter kunnen worden aangeboden;

  • 2.

    Ingeval de belastingplichtige voldoet aan het gestelde in lid 1 en het restafval op vastgestelde tijden in daartoe aangewezen plastic zakken van 60 liter op straat mogen worden aangeboden, wordt per kalenderjaar compensatie verleend in relatie tot maximaal 50 daartoe aangewezen plastic zakken van 60 liter.

  • 3.

    Belastingplichtigen die in aanmerking willen komen voor het bepaalde in het eerste en tweede lid, moeten daartoe een verzoek indienen bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente.

  • 4.

    Per huishouden wordt slechts één vermindering verleend.

Artikel 7 Belastingjaar

Met betrekking tot de belasting die per jaar wordt geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

  • 1.

    De belasting bedoeld in artikel 5, leden 1 en 2, onder b tot en met e, wordt bij wege van aanslag geheven met dien verstande dat per grondslag een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

  • 2.

    De belasting bedoeld in artikel 5, lid 2, onder a, en onder lid 5, wordt geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Het gevorderde bedrag wordt door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1

    De belasting bedoeld in artikel 5, leden 1 en 2, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2

    Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belasting¬plicht, nog volle kalender-maanden overblijven.

  • 3

    Indien de belastingplicht, bedoeld in het eerste lid van dit artikel, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting, als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.

  • 5.

    De belasting bedoeld in artikel 5, lid 5, is verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.

Artikel 10 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet de belasting als bedoeld in artikel 8, eerste lid, worden betaald in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 75,--, doch minder dan € 5.000,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in maximaal acht termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

  • 3.

    De belasting als bedoeld in artikel 8, tweede lid, moet worden betaald:

    • a.

      Ingeval van uitreiking van de kennisgeving: op het tijdstip van uitreiking;

    • b.

      Ingeval van toezending van de kennisgeving: binnen 30 dagen na de dagtekening daarvan.

  • 4.

    De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Hoofdstuk III REINIGINGSRECHTEN

Artikel 11 Belastbaar feit

Onder de naam ‘reinigingsrechten’ worden rechten geheven voor zowel het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.

Artikel 12 Belastingplicht

De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.

Artikel 13 Maatstaf van heffing en belastingtarief

  • 1.

    Het recht bedraagt voor het verwijderen van bedrijfsafval op dezelfde wijze als het huisvuil:

    • a.

      per aanbieding van een plastic zak van maximaal 60 liter bestemd voor bedrijfsafval € 2,05

    • b.

      per aanbieding ter lediging van een minicontainer van 140 liter bestemd voor bedrijfsafval € 4,80

    • c.

      per aanbieding ter lediging van een minicontainer van 240 liter bestemd voor bedrijfsafval € 8,25

    • d.

      per ontgrendeling met behulp van een afvalpas van een ondergrondse inzamelcontainer waarin zakken van maximaal 60 liter kunnen worden aangeboden € 2,05

    • e.

      per ontgrendeling met behulp van een afvalpas van een ondergrondse inzamelcontainer waarin zakken van maximaal 30 liter kunnen worden aangeboden € 1,05

  • 2.

    De tarieven voor bedrijfsafval worden nog verhoogd met de wettelijk verplichte belasting op de toegevoegde waarde.

  • 3.

    Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een eenheid als een volle eenheid aangemerkt.

Artikel 14 Wijze van heffing

De rechten worden geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.

Artikel 15 Termijnen van betaling

  • 1

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald binnen één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt dat, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 75,--, doch minder dan € 5.000,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in maximaal acht termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens één maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 16 Kwijtschelding

Bij de invordering van de reinigingsrechten wordt geen kwijtschelding verleend.

Hoofdstuk IV AANVULLENDE BEPALINGEN

Artikel 17 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de reinigingsheffingen.

Artikel 18 Overgangsrecht

De ‘Verordening reinigingsheffingen 2020’ van 11 december 2019 wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 19, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 19 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

Artikel 20 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening reinigingsheffingen 2021'.

Aldus besloten in de openbare vergadering van 9 december 2020.

De raad der gemeente voornoemd,

griffier

mr. drs. E.J. Kaman-Moerman

voorzitter

mr. drs. P. Verhoeve

Naar boven