Wijzigingen in de APV van de gemeente Meppel en bijbehorende toelichting

De R a a d van de gemeente Meppel;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 september, nr. 253727.

 

Overwegende: dat vanwege nieuwe wet- en regelgeving, praktijkervaringen, maatschappelijke ontwikkelingen, voorstellen van de VNG en jurisprudentie een aantal artikelen in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meppel (hierna: APV) worden toegevoegd c.q. gewijzigd;

 

Gelet op artikel 149 van de Gemeentewet.

 

 

 

b e s l u i t :

 

De volgende wijzigingen in de APV van de gemeente Meppel en bijbehorende toelichting vast te stellen.

Artikel I. Wijzigingsverordening

De APV van de gemeente Meppel wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 1:1 = Begripsbepalingen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

a. openbare plaats: een voor het publiek toegankelijke plaats, waaronder begrepen de weg als bedoeld onder b;

 

b. weg: weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

 

c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

 

d. bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gemeenteraad de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 20A van de Wegenverkeerswet 1994;

 

e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

 

f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Meppel 2005;

 

g. gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet;

 

h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

 

i. bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

a. openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties

 

b. weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994

 

c. openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn

 

d. bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994

 

e. rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht

 

f. bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Bouwverordening Meppel 2005

 

g. gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet

 

h. handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen

 

i. bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

 

j. bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994

 

k. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

 

l. parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990

 

m. voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen

Sub A

Artikel 1, eerste lid, van de Wom bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. In artikel 1, tweede lid, van de Wom is expliciet aangegeven dat onder een openbare plaats niet wordt begrepen een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet (Kamerstukken II 1986/87, 19 427, nr. 5, p. 11-13 en nr. 6).

 

Sub D

Wetstechnische wijziging

 

Sub E

Hieronder wordt verstaan de rechthebbende naar burgerlijk recht.

 

Sub J

Wetstechnische wijziging

 

Sub K

Wetstechnische wijziging

 

Sub L

De gegeven definitie bewerkstelligt dat enkele vormen van doen of laten staan van voertuigen, die moeten worden ontzien, buiten de werking van de voorgestelde verbodsbepalingen blijven.

 

Sub M

De definitie van ‘voertuig’ haakt aan bij de definitie ervan in artikel 1 van het RVV 1990. ‘Voertuigen’ in de zin van dit artikel zijn: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens. Voor kleine voertuigen, zoals kruiwagens, kinderwagens, rolstoelen en dergelijke is een uitzondering gemaakt, omdat anders sommige bepalingen een te ruime strekking zouden krijgen

 

Artikel 1.6 = Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

 

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

 

a. indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

 

b. indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

 

c. indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

 

d. indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

 

e. indien de houder dit verzoekt.

1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

 

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

 

a. ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

 

b. op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

 

c. de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

 

d. van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn;

e. de houder dit verzoekt.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 1.7 = Termijnen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 1.7 Termijnen

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.7 Termijnen

1.De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

 

2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Uit ABRvS 02-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927, blijkt dat schaarse vergunningen zich naar hun aard niet lenen voor verlening voor onbepaalde tijd omdat dat zich niet met het formele gelijkheidsbeginsel, waarin tevens een beginsel van gelijke kansen besloten ligt.

 

Artikel 1.8 = Weigeringsgronden

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

 

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • 1.

    De openbare orde

  • 2.

    De openbare veiligheid

  • 3.

    De volksgezondheid

  • 4.

    De bescherming van het milieu

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

 

1. De vergunning of ontheffing kan door het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • 1.

    De openbare orde

  • 2.

    De openbare veiligheid

  • 3.

    De volksgezondheid

  • 4.

    De bescherming van het milieu

2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan acht weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Zie in dit verband ook artikel 3:2 AWB. Een (snelle) weigering schept (snel) duidelijkheid voor de aanvrager en voorkomt een onnodige inspanning aan de kant van de gemeente. Het tweede lid biedt nu een weigeringsgrondslag voor dergelijke gevallen, voor zover de betreffende aanvraag is ingediend minder dan acht weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

 

Artikel 2:1 = Samenscholing en ongeregeldheden

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

 

2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

 

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

 

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

 

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1 Samenscholing en ongeregeldheden

1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

 

2. Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie of een buitengewoon opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

 

3. Het is verboden zich te begeven of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

 

4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

 

5. Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

 

6. Een ieder is verplicht alle aanwijzingen van ambtenaren van politie en brandweer en de gemeente in het belang van de openbare orde en veiligheid stipt en terstond op te volgen.

Op dit moment zijn de boa’s afhankelijk van de assistentie van de politie om ongeregeldheden zo snel mogelijk te bestrijden.

In het geval van bijvoorbeeld calamiteiten moeten mensen de aanwijzingen van politie, brandweer en gemeente opvolgen. Dit spreekt voor zich, maar was nog niet opgenomen in de APV.

 

Artikel 2.2a Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

 

Was

Wordt

Waarom

N.v.t.

Artikel 2.2a Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen en andere aanverwante activiteiten

 

1.Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen reclamebiljetten, promotiemateriaal of andere geschriften aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken, leden, donateurs of klanten te werven, producten of monsters van producten uit te delen dan wel personen staande te houden ten behoeve van het uitvoeren van een enquête of een onderzoek.

 

2. Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

 

3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

 

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

In toenemende mate wordt in de binnenstad (met name in het winkelgebied) hinder ondervonden van personen die flyeren, enquêtes houden en diverse producten aanbieden. Personen die veelal voor winkels staan en mensen aanspreken wat door menig een als hinderlijk wordt ervaren en eveneens klanten weghoudt van de winkels.

 

Met dit artikel kan het college de aanbieders van producten, enquêteurs e.d. reguleren. Hetgeen er op neer komt dat in bepaalde gebieden een verbod wordt ingesteld met uitzondering van aangewezen plaatsen waar aanbieders geen hinder veroorzaken.

 

Artikel 2.5 = Maken, veranderen van een uitweg

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2.5 Maken, veranderen van een uitweg

 

1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg:

 

a. indien degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie;

 

b. indien het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

 

2. Van de melding wordt openbaar kennis gegeven.

 

3. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg:

 

a. indien daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;

 

b. indien dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

 

c. indien het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

 

d. indien sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

 

4. De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen acht weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

 

5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement.

Artikel 2.5 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:

  • 1.

    Daarvan niet van tevoren melding is gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of

  • 2.

    Het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.

  • 2.

    Van de melding wordt openbaar kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 3.

    Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:

  • 1.

    Daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht

  • 2.

    Dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats

  • 3.

    Het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast

  • 4.

    Er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen

  • 4.

    De uitweg kan worden aangelegd als het college niet binnen acht weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement

Tekstuele wijziging

 

Artikel 2:6 = Rookverbod in bossen en natuurterreinen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

 

1. Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden danwel binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

 

2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden danwel binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

 

3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

 

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2.6 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

 

1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden binnen een afstand van dertig meter daarvan:

 

a. te roken gedurende een door het

 

college aangewezen periode;

 

b. voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

 

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.

 

3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 2:8 = Evenementen

 

Was

Wordt

Waarom

Afdeling 5 Evenementen

 

Artikel 2:8 Begripsbepaling

 

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

 

a. bioscoopvoorstellingen;

 

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

Afdeling 5 Evenementen

 

Artikel 2:8 Begripsbepaling

 

1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

 

a. bioscoopvoorstellingen;

 

b. markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet of artikel 5:11

Correctie van de verwijzing naar artikel 160 Gemeentewet

 

Artikel 2:10 = Begripsbepalingen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2:10 Begripsbepalingen

 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

a. openbare inrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid. Onder een openbare inrichting wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder openbare inrichting wordt tevens verstaan een bij deze inrichting behorend terras en andere aanhorigheden;

 

b. terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

 

c. onder exploitant wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een openbare inrichting exploiteert op grond van artikel 2:11.

 

d. deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

 

1. de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

 

2. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

 

3. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:10 Definities

 

In deze afdeling wordt onder

 

a.openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.

 

b. Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.

 

c. onder exploitant wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een openbare inrichting exploiteert op grond van artikel 2:11.

 

d. deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

 

1. de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

 

2. de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht.

 

3. de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Actualisatie conform VNG model

 

Artikel 2:11 = (Horeca-) Exploitatievergunning

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2:11 (Horeca -) Exploitatievergunning

 

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een openbare inrichting te exploiteren. De vergunning bestaat uit:

 

a. het exploiteren van de openbare inrichting en/of;

 

b. het in gebruik nemen van een openbare plaats voor een terras en/of;

 

c. het vaststellen van sluitingstijden voor een openbare inrichting of een daarbij behorend terras en/of;

 

d. het verstrekken van alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse in een openbare inrichting of een daarbij behorend terras.

 

2. De vergunning voor het exploiteren van een coffeeshop wordt verleend voor een periode van 2 jaar.

 

3. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in

 

a. een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

 

b. een zorginstelling;

 

c. een museum of;

 

d. een bedrijfskantine of – restaurant.

 

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning indien vestigen of exploiteren van een openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

 

5. Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de ingebruikname van een openbare plaats voor een terras weigeren:

 

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

 

b. indien dat gebruik een belemmert in het doelmatige beheer en onderhoud van de weg.

 

6. Het verstrekken van alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd als niet wordt voldaan aan artikel 8 lid 2 en lid 3 van de Drank- en Horecawet.

 

7. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de eisen, die bij de artikelen 3, 4, 5, 6, en 7 van het Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet worden gesteld.

 

8. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de eisen, die in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet 1999 worden gesteld.

9. De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2:11 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten openbare inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

 

10. De exploitatie van een openbare inrichting waarop een besluit als bedoeld in het negende lid geldt, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

 

11. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter bescherming van de woon- en leefklimaat nadere regels stellen ten aanzien van terrassen.

Artikel 2:11 Exploitatie openbare inrichting

 

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

 

2. De burgemeester weigert de vergunning

 

a. als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening,

 

exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

 

b.de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of

 

c.de exploitant of leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

 

3. De vergunning voor het exploiteren van een coffeeshop wordt verleend voor een periode van 5 jaar.

 

4. Geen vergunning is vereist voor een:

 

a. openbare inrichting in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

 

b. openbare inrichting in

 

een zorginstelling;

 

c. openbare inrichting in een

 

museum;

 

d. bedrijfskantine of –restaurant; of

  • e. een Bed- en Breakfast voor maximaal 6 personen, zonder kookgelegenheid, ondergeschikt aan de woonfunctie.

5. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed. 

 

6. Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de ingebruikname van een openbare plaats voor een terras weigeren: a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan; b. indien dat gebruik het doelmatige beheer en onderhoud van de weg belemmert;

 

7. De burgemeester kan bepalen dat het gestelde in artikel 2:11 niet geldt voor een of meer in dat besluit aangeduide soorten openbare inrichtingen in de gehele gemeente dan wel in een of meer daarin aangewezen gedeelten van de gemeente.

 

8. De exploitatie van een openbare inrichting waarop een besluit als bedoeld in het zesde lid geldt, moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed.

 

9. De vergunning vervalt zodra de exploitant van de vergunning, de exploitatie van het horecabedrijf feitelijk heeft beëindigd. Van beëindiging is in ieder geval sprake, indien:

a. het horecabedrijf blijkens de registers van de Kamer van Koophandel niet meer voor rekening van de exploitant, op wiens naam de vergunning is gesteld, wordt geëxploiteerd;

b. op grond van andere informatie blijkt, dat het horecabedrijf niet meer voor rekening van de exploitant, op wiens naam de vergunning is gesteld, wordt geëxploiteerd.

 

10. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of ter bescherming van de woon- en leefklimaat nadere regels stellen ten aanzien van terrassen.

Tweede lid.

 

De toegevoegde weigeringsgrond is aan de gemeentelijke praktijk ontleend. Uit jurisprudentie van de Afdeling volgt

 

dat ‘slecht levensgedrag’ een voldoende duidelijke weigeringsgrond is. Wel is het noodzakelijk dat de burgemeester

 

beleidsregels vaststelt, waaruit voldoende duidelijk blijkt hoe hij deze weigeringsgrond invult.

 

Derde lid: In het kader van jurisprudentie (zie ook artikel 1:7 lid 2) moet een eerlijke verdeelprocedure worden gehouden bij schaarse vergunningen. Het is daarbij van belang dat degene die de vergunning verkrijgt de daarmee gemoeide investeringen kan terugverdienen.

 

De leden 6,7 en 8 komen te vervallen, omdat deze regelingen ook al zijn opgenomen in de Drank- en Horecawet.

 

Artikel 2:12 = Sluitingstijd

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2.12 Sluitingstijd

 

1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 24.00 uur en 6.00 uur (sluitingstijd).

 

2. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

 

3. De burgemeester kan in de horeca-exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:11 andere sluitingstijden vaststellen.

 

4. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:11, derde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

Artikel 2.12 Sluitingstijden

 

1. Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met zondag tussen 24:00 uur en 06:00 uur.

 

2. Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

 

3. De burgemeester kan in de horeca-exploitatievergunning als bedoeld in artikel 2:11 andere sluitingstijden vaststellen.

 

4. Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:11, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

 

5. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

De Wet milieubeheer beoogt een uitputtende regeling te geven ter voorkoming of beperking van alle nadelige gevolgen voor het milieu door het in werking zijn van krachtens die wet aangewezen inrichtingen.

 

Artikel 2:15a Handel binnen openbare inrichtingen wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 2:15a Handel binnen openbare inrichtingen

 

De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

Dit artikel betreft een verbod van heling in bijvoorbeeld een café. Omdat artikel 2:15a een verbod bevat voor de exploitant (en niet voor de handelaar), kan dit artikel niet worden gebaseerd op artikel 437ter of artikel 437 van het WvSr. Het artikel is vastgesteld op basis van artikel 149 van de Gemeentewet, terwijl de strafsanctie is gebaseerd op artikel 154 van de Gemeentewet.

 

Ook op grond van de uitspraak van de Raad van State (ABRvS 15-07-1996, AB 1996, 414) kan de burgemeester optreden bij een overtreding van dit artikel.

 

Artikel 2:18 = Definities

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2:18 Speelgelegenheden

 

1. Dit artikel verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

 

2. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

 

a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

 

b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

 

c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

 

3. De burgemeester weigert de vergunning:

 

a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

 

b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:18 Begripsbepalingen

1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

 

2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.

Tekstuele wijziging/actualisatie

 

Artikel 2:18a = Speelgelegenheden

Was

Wordt

Waarom

N.v.t.

Artikel 2.18a Speelgelegenheden

 

1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

 

a. speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

 

b. speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen;

 

c. speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

 

2. De vergunning voor het exploiteren van een speelgelegenheid wordt verleend voor een periode van 3 jaar.

 

3. De burgemeester weigert de vergunning:

 

a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

 

b. indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Tekstuele wijziging

 

Elk jaar de vergunning verlenen is niet nodig. Een Horeca ondernemer heeft een zaak immers ook voor meerdere jaren. Door de termijnverlenging maak je de periode niet te lang om te voorkomen dat je elkaar uit het oog verliest en het scheelt beide partijen administratieve lasten. Het gaat hier niet om een schaarse vergunning, dus er hoeft niet gekeken te worden naar een redelijke termijn waarbinnen de gemoeide investeringen terugverdiend zijn.

 

Artikel 2:19 = Speelautomaten

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2:19 Speelautomaten

 

1. In dit artikel wordt verstaan onder:

 

a. Wet: de Wet op de kansspelen;

 

b. speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a, van de Wet;

 

c. kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

 

d. hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

 

e. laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

 

2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

 

3. In laagdrempelige inrichtingen zijn 2 speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Artikel 2:19 Kansspelautomaten

 

1. In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan twee kansspelautomaten.

 

2. In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in zijn geheel niet zijn toegestaan.

Dit artikel is een uitwerking van artikel 30c, tweede lid, van de Wok. Hierin staat dat bij gemeentelijke verordening het aantal kansspelautomaten wordt vastgesteld waarvoor per hoog- en laagdrempelige inrichting een aanwezigheidsvergunning wordt verleend. Voor hoogdrempelige inrichtingen kan dat voor maximaal twee kansspelautomaten.

 

Artikel 2:20 = Aanvraag

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2:20 Aanvraag

 

1. Voor het indienen van een aanvraag om een vergunning maakt de exploitant gebruik van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

 

2. Bij een aanvraag wordt een bedrijfsplan overgelegd, waarin in ieder geval staat beschreven welk spel in de speelgelegenheid zal worden beoefend en op welke wijze de bedrijfsactiviteiten zullen worden gefinancierd.

 

3. Indien de exploitant een wijziging wenst van het soort spelen in de speelgelegenheid, deelt hij dit de burgemeester vooraf schriftelijk mede; de mededeling wordt als aanvulling op het bedrijfsplan aangemerkt.

Artikel 2:20 Aanvraag

 

1. Voor het indienen van een aanvraag om een vergunning maakt de exploitant gebruik van een door de burgemeester vastgesteld formulier.

 

2. Indien de exploitant een wijziging wenst van het soort spelen in de speelgelegenheid, deelt hij dit de burgemeester vooraf schriftelijk mede.

In de praktijk wordt er geen bedrijfsplan opgevraagd en ook overige gemeenten hebben dit niet geregeld.

 

Artikel 2.24 = Betreden gesloten woning of lokaal

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2:24 Betreden gesloten woning of lokaal

 

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

 

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

 

3. Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 2:24 Betreden gesloten woning of lokaal

 

1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

 

2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

 

3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.

Tekstuele wijziging/ actualisatie

 

Artikel 2:25 = Plakken en kladden

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2:25 Plakken en kladden

 

1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

 

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

 

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

 

b.met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

 

3. Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

 

4. Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

 

5. Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

 

6. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

 

7. De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:25 Plakken en kladden

 

1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

 

2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

 

a. een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

 

b. met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

 

3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

 

4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

 

5. Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

 

6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

 

7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 2:28 = Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2:28 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

 

1. Het is verboden op een openbare plaats:

 

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

 

b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

 

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424 , 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:28 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

 

1. Het is verboden op een openbare plaats:

 

a. te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

 

b. zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.

 

c. tot schijngevechten aan te zetten, dan wel te vechten.

 

d. iemand uit te jouwen, na te schreeuwen, met aanstootgevende taal lastig te vallen, al dan niet met een voorwerp hinderlijk aan te raken, dan wel op andere wijze overlast aan te doen.

 

2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424 , 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Vanuit met name de politie is dit een aandachtspunt. Het is namelijk niet altijd duidelijk of mensen echt aan het vechten zijn of niet. Voor hen is het dan ook moeilijk om hiertegen op te treden.

 

Artikel 424 van het WvSr stelt ‘straatschenderij’ strafbaar, terwijl artikel 426bis van het WvSr het belemmeren van anderen op de openbare weg met straf bedreigt. Artikel 431 van het WvSr stelt nachtelijk burengerucht strafbaar. Deze handelingen zou men kunnen omschrijven als baldadigheid. De omschrijvingen zijn echter ‘strakker’ dan wat men in het taalgebruik meestal als baldadigheid ervaart. Artikel 2:28 vormt daarom hierop een aanvulling.

 

Artikel 2.29 = Verboden drankgebruik

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2:29 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied:

 

a. alcoholhoudende dranken te gebruiken of;

 

b. geopende flessen, blikjes, glazen en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

 

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

 

a. een terras als bedoeld in artikel 2:10;

 

b. de plaats, niet zijnde een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:10, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet, voorzover alcoholhoudende drank in plastic bekers wordt verstrekt door een leidinggevende als genoemd in artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2:29 Verboden drankgebruik

1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied:

 

  • 1.

    Alcoholhoudende dranken te gebruiken; of

  • 2.

    Geopende flessen, blikjes, glazen en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

 

a. een terras als bedoeld in artikel 2:10;

 

b. de plaats, niet zijnde een openbare inrichting, als bedoeld in artikel 2:10 onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet, voor zover drinken in plastic bekers wordt verstrekt door een leidinggevende als bedoeld in artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 2:29a Glazen drinkgerei wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

N.v.t.

Artikel 2:29a Glazen drinkgerei

 

1. De houder van een openbare inrichting is verplicht zodanige maatregelen te nemen

 

dat de bezoekers van de openbare inrichting geen drinkgerei van glas of flessen van

 

glas buiten de openbare inrichting brengen.

 

2. Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het

 

college aangewezen gebied, drinkgerei van glas of geopende flessen van glas die

 

kennelijk zijn bestemd voor het bewaren van drank bij zich te hebben of met zich

 

mee te voeren.

De regel om vanaf een bepaald tijdstip geen glazen / flesjes meer buiten een openbare inrichting te brengen, maar over te gaan op plastic, is bij veel openbare inrichtingen al vanzelfsprekend. Echter staat dit nergens geregeld en verschilt dit per openbare inrichting. Om veiligheidsredenen is het gebruik van glazen drinkgerei in de openmare ruimte ongewenst. Handhaving heeft geen goed instrument om het gebruik van glazen drinkgerei in het openbaar gebied tegen te gaan.

 

Meppel heeft als uitgangspunt dat het gebruik van plastic moet worden gereduceerd. We hebben echter bij het gebruik van glas tevens te maken met een veiligheidsvraagstuk. Handhaving constateert dat glas ook als geweldsmiddel wordt gebruikt. Het verbod van het gebruik van glas laat onverlet het uitgangspunt dat gebruik van plastic moet worden gereduceerd.

 

Artikel 2:29b Lachgasverbod wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

N.v.t.

Artikel 2:29b Lachgasverbod

1. Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

 

2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

 

3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

Bestaande regelgeving geeft tot op heden beperkte mogelijkheden het gebruik en de handel in lachgas tegen te gaan.

 

Het gebruik en de handel in lachgas is echter een groeiend maatschappelijk probleem. Meppel wil meer inspelen op de toenemende problematiek die het gebruik en handel in lachgas met zich meebrengt door een lachgasverbod op te nemen in de APV. Dit artikel die specifiek lachgas verbiedt geeft handhaving naast de bestaande mogelijkheden meer handvaten om effectiever op te kunnen treden en te zorgen dat de overlast door lachgas beperkt kan worden.

 

In de VNG ledenbrief ‘Lachgas’ van 14 mei 2020 (Lbr. 20/015) wordt ingegaan op de gevaren van oneigenlijk gebruik van lachgas en heeft de VNG gewezen op het kabinetsvoornemen om dit oneigenlijk gebruik tegen te gaan door lachgas te plaatsen op lijst II van het Opiumbesluit. Hierdoor zal onder meer de verkoop, het afleveren, het verstrekken en het aanwezig hebben van lachgas voor oneigenlijk gebruik verboden worden. Dat heeft een gunstig effect op de mate van overlast in de openbare ruimte. Inmiddels heeft dit kabinetsvoornemen geleid tot een internetconsultatievoorstel (https://www.internetconsultatie.nl/lachgasbesluit). De VNG ondersteunt dit verbod.

 

In die ledenbrief heeft de VNG aangegeven welke bestaande Model-APV-bepalingen (in totaal 11) gemeenten kunnen gebruiken om overlast door lachgas aan te pakken. Deze bepalingen zijn goed bruikbaar om hinder en overlast door lachgas tegen te gaan. Een specifieke bepaling over lachgas brengt met zich dat moet worden aangetoond dat de hinder of overlast inderdaad is veroorzaakt door het gebruik van lachgas. In de praktijk kan het lastig zijn.

 

Een aantal gemeenten heeft de VNG toch gevraagd om een specifieke APV-bepaling met een verbod op het gebruik van lachgas als roesmiddel. Er zijn ook al gemeenten met verbodsbepalingen. De rubricering en de formulering verschilt. Een verbod kan het beste worden ondergebracht in afdeling 8 van hoofdstuk 2 van de APV, Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade. Gebruikmakend van verschillende praktijkvoorbeelden (te vinden op https://www.overheid.nl/lokale_wet_en_regelgeving), is de VNG met een voorbeeldartikel gekomen.

 

Toelichting op het artikel.

 

Een algemeen, voor de gehele gemeente geldend gebruiksverbod stuit op belangrijke juridische bezwaren en is vanuit oogpunt van proportionaliteit ook niet te verdedigen. Daarmee zou er geen evenredigheid meer zijn tussen middel en doel, en dat zou in strijd zijn met artikel 3:4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Daarom beperkt het verbod in het eerste lid zich tot concrete situaties van oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik, die gepaard gaan met verstoring van de openbare orde, nadelige beïnvloeding van het woon- of leefklimaat of anderszins hinder tot gevolg hebben. Bij de handhaving moet de gemeente kunnen aantonen dat genoemde situaties de oorzaak zijn van de overlast en dergelijke.

 

Op grond van het tweede lid kan het college openbare plaatsen aanwijzen waar het oneigenlijk lachgasgebruik, voorbereidingen of het bij zich hebben van hulpmiddelen voor dat gebruik op voorhand verboden is, los van de vraag of dat in de concrete situatie tot ordeverstoring en dergelijke leidt. In het aanwijzingsbesluit moet het college motiveren waarom het verbod in dat specifieke gebied geldt (het belang van de openbare orde of bescherming van het woon- of leefklimaat). Uit politierapportages kan bijvoorbeeld blijken dat op bepaalde openbare plaatsen sprake is van aantoonbare en structurele overlast door lachgas. Het college kan – als dat afdoende lijkt te zijn – in het aanwijzingsbesluit opnemen dat het verbod op bepaalde tijden geldt, bijvoorbeeld tijdens de uitgaansavonden (derde lid).

 

Artikel 2:33 Loslopende honden

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2.33 Loslopende honden

 

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

 

a. binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

 

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

 

c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

 

2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

 

3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.33 Loslopende honden

 

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

 

a. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet aangelijnd is;

 

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

 

c. op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

 

2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

 

3. De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Volgens het huidige onderdeel b geldt een verbod voor honden op de weg indien ze niet aangelijnd. Dus op andere openbare

 

plaatsen dan de weg mag een hond niet aangelijnd lopen, behalve op een krachtens onderdeel a genoemde

 

plaats/aangewezen plaats. De wijziging breidt het verbod voor niet-aangelijnde honden uit tot andere plaatsen binnen de

 

bebouwde kom dan de weg, zoals parken en plantsoenen of andere voor publiek openstaande plaatsen. Dat past ook beter bij

 

de uitzondering in het tweede lid, waar wordt gesproken over ‘aangewezen plaatsen’.

Artikel 2:35 = Gevaarlijke honden

Was

Wordt

Waarom

Artikel 2:35 Gevaarlijke honden

 

1. Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

 

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

 

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

 

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

 

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

 

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

 

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:33, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

5. Vervallen.

Artikel 2:35 Gevaarlijke honden

 

1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

 

2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

 

3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

 

a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

 

b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

 

c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

 

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2:33, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

 

5. In aanvulling op het in lid 1 bepaalde geldt dat de burgemeester de eigenaar of houder van die hond kan opdragen bij de hond een gedragstest (risico assessment) te laten afnemen om zicht te krijgen op het karakter en het gedrag van de hond.

Tekstuele wijziging/actualisatie

 

De invoering van lid 5 is gebaseerd op de beleidsregel 'gevaarlijke en bijtende honden' d.d. 26 – 02 – 2019. Deze is vastgesteld door de gemeente Meppel.

 

Artikel 2:35a Gevaarlijke honden wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 2:35a Gevaarlijke honden op eigen terrein

 

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:35, eerste lid dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

 

2. Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

 

a. op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

 

b. het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

 

c. het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2:35a bepaalt dat het de eigenaar of houder van een gevaarlijke hond verboden is die hond zonder muilkorf op zijn terrein los te laten lopen. Het verbod geldt niet als er voorzieningen zijn getroffen waardoor gevaar voor derden in de openbare en vrij toegankelijke privéruimte niet aanwezig is.

 

Deze bepaling is gericht op de veiligheid in de openbare ruimte en voorkomt dat gevaarlijke honden op de openbare weg komen doordat ze van het terrein ontsnappen.

 

Artikel 2:39a Openlijk drugsgebruik wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 2:39a Openlijk drugsgebruik

 

Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.

De rechtspraak is een aantal jaren wisselend geweest, waarbij in een aantal gevallen zo’n bepaling onverbindend werd geacht omdat de rechter van oordeel was dat door de overlap met de Opiumwet de bovengrens van de gemeentelijke regelgevende bevoegdheid werd geschonden.

 

Inmiddels is er een rechterlijke consensus ontstaan waarbij zo’n bepaling, omwille van de openbare orde, dus met een ander motief dan de Opiumwet, toelaatbaar wordt geacht

 

Artikel 3:4 Gedragseisen exploitant en beheerder

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 3:4 Gedragseisen exploitant en beheerder

 

1. De exploitant en de beheerder:

 

a. staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

Artikel 3:4 Gedragseisen exploitant en beheerder

 

1. De exploitant en de beheerder:

 

a. staan niet onder curatele;

De in het eerste lid genoemde weigeringsgronden/vereisten dienen als aanvulling op de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8.

 

Dat is in de aanhef tot uitdrukking gebracht. In het eerste lid is onderdeel a aangepast. Door de inwerkingtreding van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregel (Stb. 2014/131) is niet langer sprake van ontheffing of ontzetting uit het ouderlijk gezag of de voogdij, maar van beëindiging van ouderlijk gezag of voogdij. Artikel 3:4,

 

eerste lid is daarom aangepast. Beëindiging van het ouderlijk gezag is veel ruimer dan de zeer beperkte groep ontzette ouders. (Voor de Drank- en Horecawet was één van de weigeringsgronden destijds ook dat degene die de vergunning aanvraagt niet uit het ouderlijk gezag mag zijn gezet. Dit vereiste is in 2015 vervallen.)

 

Artikel 4.2 = Kennisgeving incidentele festiviteiten

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 4.2 : Kennisgeving incidentele festiviteiten

 

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

 

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 , eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

 

3. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

 

4. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

 

5. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

 

6. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.2 : Melding incidentele festiviteiten

 

1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a, en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

 

2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Activiteitenbesluit Milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.

 

3. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van de inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

 

4. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een melding.

 

5. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

 

6. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Tekstuele wijziging

 

In lid 1 gaat het om een betere duiding/uitbreiding van de grondslagen voor de geluidsnormen.

 

Artikel 4.3a = Overige geluidshinder

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 4:3a Overige geluidhinder

 

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

 

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

 

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening

Artikel 4:3a Overige geluidhinder

 

1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.

 

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Provinciale milieuverordening

 

4. Het college kan terreinen of wateren aanwijzen waar het verbod niet van toepassing is op het in werking hebben van bepaalde in de aanwijzing aangewezen categorieën van geluidsapparaten, toestellen of machines, voor zover wordt voldaan aan de door het college vast te stellen voorschriften ter voorkoming of beperking van geluidhinder.

Tekstuele wijziging / actualisatie

 

Artikel 4:3b Geluidhinder door dieren wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 4:3b Geluidhinder door dieren

 

Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidshinder veroorzaakt.

Dit artikel valt, net als artikel 4:3a onder voorschriften over overlast in het algemeen. Echter is dit artikel toegespitst op geluidsoverlast, gevaar of schade. Dit artikel is, net als artikel 4:3a, gebaseerd op de verordenende bevoegdheid krachtens de Gemeentewet.

 

Artikel 4:3c Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 4:3c Geluidhinder door motorvoertuigen en bromfietsen

 

Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.

‘Gedragen’ betreft niet alleen het rondrijden, maar ook het stilstaan met (luidruchtig) draaiende motor. Het artikel komt niet in strijd met het bepaalde in de Wegenverkeerswet; de Hoge Raad heeft uitgemaakt dat deze wet geen betrekking heeft op het misbruiken van de weg door personen die daarbij geen eigen verkeersbelang kunnen doen gelden.

 

Artikel 4:4a Verbod op het gebruik van (wens)ballonnen wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 4:4a Verbod op het gebruik van (wens)ballonnen

 

1. In dit artikel wordt onder een (wens)ballon verstaan: een ballon die door middel van hete lucht afkomstig van vuur dan wel door middel van helium of andere gassen in de lucht wordt gebracht en mede door de wind door de lucht wordt verplaatst. Hieronder wordt mede verstaan: herdenkingsballon, vuurballon, gelukslampion, Thaise wensballon, geluksballon of een andere daarmee vergelijkbare ballon.

 

2. Het is verboden een wensballon op te laten of in de lucht te brengen.

Ter uitvoering van een motie uit de gemeenteraad d.d. 28 maart 2019.

 

Artikel 4.9 = Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 4:9 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

 

1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

 

2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Aktiviteitenbesluit milieubeheer.

Artikel 4:9 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

 

1. Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

 

2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Grammaticale wijziging

 

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

 

Artikel 4:10 Begripsbepaling wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 4:10 Begripsbepaling

 

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

In de definitie gaat het in het algemeen over een tent, tentwagen, kampeerwagen en caravan.

 

Artikel 4:11 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 4:11 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

 

1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

 

2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

 

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

 

a. natuur en landschap; of

b. een stadsgezicht.

Met de intrekking van de WOR per 1 januari 2008 heeft de Rijksoverheid bedoeld een nogal omslachtig stuk regelgeving te dereguleren. Door het opnemen van dit artikel wordt de ruimte die gemeenten met de intrekking van de wet is geboden op een lastenarme manier ingevuld. Het gaat in dit artikel niet om nachtvissers.

 

“Gemeentelijk kampeerbeleid na intrekking WOR”, Kamerstukken II 2009/10, 26 419, nr. 38.

 

Artikel 4:12 Aanwijzing kampeerplaatsen wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 4:12 Aanwijzing kampeerplaatsen

 

1. Artikel 4:11, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

 

2. Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen genoemd in artikel 4:11, vierde lid.

Met de intrekking van de WOR per 1 januari 2008 heeft de Rijksoverheid bedoeld een nogal omslachtig stuk regelgeving te dereguleren. Door het opnemen van dit artikel wordt de ruimte die gemeenten met de intrekking van de wet is geboden op een lastenarme manier ingevuld.

 

“Gemeentelijk kampeerbeleid na intrekking WOR”, Kamerstukken II 2009/10, 26 419, nr. 38.

 

Artikel 5.1 = Begripsbepalingen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

a. voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

 

b. parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Vervallen!

De begrippen die genoemd worden in dit artikel zijn overgeheveld naar artikel 1:1.

 

Artikel 5.2 = Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

 

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

 

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

 

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

 

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

 

a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

 

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

 

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

 

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

 

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

 

4. Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5.2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke

 

1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

 

a. het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen: of

 

b. het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

 

2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend: a. voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden; of

 

b. voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

 

3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel gewoonte van maakt voertuigen te stallen, herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

 

a. drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

 

b. de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

 

4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 5:3a Defecte voertuigen wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 5:3a Defecte voertuigen

 

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Het gaat hier niet om voertuigwrakken, maar om (verweesde) voertuigen met kleinere gebreken. Deze voertuigen kunnen zorgen voor een tekort aan parkeerruimte en een ontsiering van het uiterlijk van de gemeente. Ze kunnen echter niet aangemerkt worden als voertuigwrak en door de invoering van artikel 5:4 kan er wel opgetreden worden.

 

Artikel 5.5 = Parkeren van reclamevoertuigen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5:5 Parkeren van reclamevoertuigen

 

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

 

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.5 : Reclamevoertuigen

 

1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

 

2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 5.6 = Parkeren van grote voertuigen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5:6 Parkeren van grote voertuigen

 

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

 

2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

 

3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

 

4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

 

5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:6 Grote voertuigen

 

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

 

2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

 

3. Het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

 

4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op caravans e.d. als bedoeld in artikel 5:3, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

 

5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 5.7 = Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5:7 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen.

 

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

 

2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:7 Uitzichtbelemmerende voertuigen

 

1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

 

2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 5.8 = Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5:8 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

 

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

 

2. Dit verbod is niet van toepassing:

 

a. op de weg;

 

b. op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

 

c. op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

 

3. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

 

1. Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

 

2. Dit verbod is niet van toepassing op:

 

a. de weg;

 

b. voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

 

c. voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

 

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 5:8a wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 5:8a Parkeren anders dan op de rijbaan

 

1. Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

 

2. Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Het college kan als wegbeheerder door middel van een verkeersbesluit parkeer- of stopverboden voor de weg instellen (artikel 18, eerste lid, onder d, van de WVW 1994).

 

Een voorbeeld is parkeren in de berm.

 

Artikel 5:9a wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 5:9a Neerzetten van fietsen of bromfietsen

 

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, een gevel van een gebouw of de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor de ingang versperd wordt.

Het neerzetten van fietsen en bromfietsen tegen panden, terwijl de eigenaar heeft aangegeven dat dit niet gewenst is of waardoor de toegang tot het gebouw wordt gehinderd, geeft vaak aanleiding tot klachten. Dit artikel geeft de mogelijkheid hiertegen op te treden.

 

Artikel 5:9b wordt toegevoegd

 

Was

Wordt

Waarom

n.v.t.

Artikel 5:9b Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke

 

Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.

In de mensenmenigte kan een fiets of bromfiets hinder veroorzaken. Het verbod moet wel aan de bezoekers van het terrein kenbaar gemaakt worden.

 

Artikel 5.10 = Inzameling van geld of goederen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5:10 Inzameling van geld of goederen

 

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

 

2. Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

 

3. Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Artikel 5:10 Inzamelen van geld of goederen of leden- of donateurswerving

 

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

 

2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen, bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

 

3. Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:

 

a. in besloten kring

 

b. door een instelling die is ingedeeld in het door het college voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gegeven voorwaarden plaatsvindt.

 

c. door een andere, door het college aangewezen instelling.

De leden- of donateurswerving wordt toegevoegd aan dit artikel. In tegenstelling tot collecteren werft de betreffende instelling (in opdracht van andere organisaties) leden of donateurs. In de praktijk bestaat onduidelijkheid over de vraag of voor deze wervingsactiviteiten nu wel of geen vergunning moet worden aangevraagd en zo ja wat voor soort vergunning daarvoor precies benodigd is. Deze onduidelijkheid wordt door zowel de gemeenten als de betrokken organisaties als onwenselijk ervaren. Om die reden worden wervingsacties thans expliciet geregeld in dit artikel.

 

Artikel 5:11 Begripsbepalingen venten

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5:11 Begripsbepaling

 

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

 

2. Onder venten wordt niet verstaan:

 

a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

 

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;

 

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:13.

Artikel 5:11 Begripsbepaling

 

1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

 

2. Onder venten wordt niet verstaan:

 

a. het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

 

b. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

 

c. het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:13.

Correctie van de verwijzing naar artikel 160 Gemeentewet

 

Artikel 5:13 Begripsbepalingen standplaats

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5.13 Begripsbepaling

 

1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

 

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

 

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

 

b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:8.

Artikel 5.13 Begripsbepaling

 

1. In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

 

2. Onder standplaats wordt niet verstaan:

 

a. een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

 

b. een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:8.

Correctie van de verwijzing naar artikel 160 Gemeentewet

 

Artikel 5.14 = Standplaatsvergunning

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5:14 Standplaatsvergunning

 

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

 

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

 

a. indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

 

b. vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 5:14 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

 

1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

 

2. Een standplaatsvergunning wordt verleend voor de duur van vijf jaar.

 

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

 

a. de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen van redelijke welstand;

 

b. het in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit

Een standplaatsvergunning wordt verleend voor de duur van vijf jaar. Het is een schaarse vergunning en om die reden moet er een redelijke termijn gesteld worden waarbinnen de gemoeide investeringen terugverdiend kunnen worden.

 

Uit ABRvS 02-11-2016, ECLI:NL:RVS:2016:2927, blijkt dat schaarse vergunningen zich naar hun aard niet lenen voor verlening voor onbepaalde tijd omdat dat zich niet met het formele gelijkheidsbeginsel, waarin tevens een beginsel van gelijke kansen besloten ligt.

 

Artikel 5.15 = Afbakeningsbepalingen

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5:15 Afbakeningsbepalingen

 

1. Het verbod van artikel 5:14, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken.

of het Provinciaal wegenreglement.

 

2. De weigeringsgrond van artikel 5:14, tweede lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5:15 Afbakeningsbepalingen

 

1. Artikel 5:14, eerste lid is niet van toepassing op situaties, waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciaal wegenreglement.

 

2. De weigeringsgrond van artikel 5:14, tweede lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 5.16 = Voorwerpen in, op of boven openbaar water

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5.16 Voorwerpen in, op of boven openbaar water

 

1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

 

2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

 

3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

 

4. Van de melding wordt openbaar kennis gegeven.

 

5. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaart-verkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Provinciale vaarwegenverordeningofhet bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 5.16 Voorwerpen in, op of boven openbaar water

 

1. Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

 

2. Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk twee weken tevoren een melding aan het college.

 

3. De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

 

4. Van de melding wordt openbaar kennis gegeven.

 

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaart-verkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 5.19 = Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 5.19 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

 

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

 

2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

 

a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

 

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

 

c. vuur voor koken, bakken en braden.

 

3. Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

 

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

 

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening.

Artikel 5.19 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

 

1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

 

2. Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op: a. verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

 

b. sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand.

 

c. vuur voor koken, bakken en braden.

 

3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

 

4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

 

5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 en 3, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale milieuverordening.

Tekstuele wijziging

 

Artikel 6:1 = Strafbepaling

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 6:1 Strafbepaling

 

1. Overtreding van een bij of krachtens deze verordening vastgestelde verbodsbepaling, niet nakoming van een bij of krachtens deze verordening opgelegde verplichting en niet nakoming van één of meer voorschriften aan een vergunning of ontheffing verbonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

 

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:3, vierde lid, 2:4, tweede lid, 4:6, eerste lid en 4:7, eerste lid.

Artikel 6:1 Strafbepaling

 

1. Overtreding van een bij of krachtens deze verordening vastgestelde verbodsbepaling, niet nakoming van een bij of krachtens deze verordening opgelegde verplichting en niet nakoming van één of meer voorschriften aan een vergunning of ontheffing verbonden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

 

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:3, vierde lid, 2:4, tweede lid, 4:6, eerste lid en 4:7, eerste lid als sprake is van een omgevingsvergunningplichtige activiteit.

In artikel 2.3 in het vierde lid staat geen verbod maar wordt alleen gesteld dat de vergunning als omgevingsvergunning wordt verleend. Hetzelfde geldt voor de verwijzing naar artikel 2:4, 4:6 en 4:7. De tekst is daarom verduidelijkt door het verbod te duiden als omgevingsvergunningplichtige activiteit.

 

Artikel 6:2 = Toezichthouders

 

Was

Wordt

Waarom

Artikel 6:2 Toezichthouders

 

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de toezichthouders van de gemeente Meppel.

 

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:2 Toezichthouders

 

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast: de toezichthouders van de gemeente Meppel.

 

2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

 

3. Onverminderd het eerste en tweede lid zijn ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

De politieambtenaren worden toegevoegd als toezichthouder. Enerzijds omdat dit voor sommige bepalingen goed aansluit op hun opsporingsbevoegdheid (inbrekerswerktuigen, bestrijding heling), anderzijds omdat daarmee hun algemene taak met betrekking tot de openbare orde tot uiting komt.

 

Artikel II. Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking acht dagen na bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare

raadsvergadering van 26 november 2020

de griffier,

de voorzitter,

Naar boven