6de wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Sluis

 

DE RAAD VAN DE GEMEENTE SLUIS

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 15 september 2020

 

gelet op de artikelen 147, 149 en 151c van de Gemeentewet;

 

gezien het positieve advies van de Commissie Ruimte/AB van 10 november 2020

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de geamendeerde 6de wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Sluis;

Artikel I

De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Sluis wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2:10 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

1. Het is verboden zonder vergunning een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan en/of zonder inachtneming van de veiligheid.

2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

b. terrassen als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid;

c. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18;

d. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend

e. door het bevoegd bestuursorgaan aan te wijzen categorieën van voorwerpen waarvoor met een melding kan worden volstaan.

3. Het plaatsen van een voorwerp als bedoeld onder lid 2 sub e. kan geschieden indien het bevoegd bestuursorgaan niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste plaatsing wordt verboden.

4. Van deze melding wordt kennisgegeven in een huis- aan huisblad.

5. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels vaststellen.

6. Het bevoegd bestuursorgaan kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in dit artikel bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingswet.

7. Het in het eerste lid verbod geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of de provincialen wegenverordening.

8. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

Artikel 2:10 Het plaatsen van voorwerpen op een openbare plaats in strijd met de publieke functie ervan

1. Het is verboden zonder vergunning een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan en/of zonder inachtneming van de veiligheid.

2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:

a. evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

b. terrassen als bedoeld in artikel 2:28, vijfde lid;

c. standplaatsen als bedoeld in artikel 5:18;

d. overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend

e. door het bevoegd bestuursorgaan aan te wijzen categorieën van voorwerpen waarvoor met een melding kan worden volstaan.

3. Het plaatsen van een voorwerp als bedoeld onder lid 2 sub e. kan geschieden indien het bevoegd bestuursorgaan niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste plaatsing wordt verboden.

4. Van deze melding wordt kennisgegeven in een huis- aan huisblad.

5. Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels vaststellen.

6. Het college kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in dit artikel bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder j. of k. van de Wet algemene bepalingen omgevingswet.

7. Het in het eerste lid verbod geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of de provincialen wegenverordening.

8. Paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.

 

 

B

Artikel 2:18 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden te roken in bossen, dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende een door het college aangewezen periode.

2. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen

1. Het is verboden te roken in bossen, dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan.

2. Het is verboden in bossen, dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

3. Het in het eerste en tweede lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

 

C

Artikel 2:28 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

3. De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren:

a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de openbare inrichting.

b. indien uit de hem ter beschikking staande gegevens kan worden afgeleid, dat in de openbare inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet zullen worden bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zullen zijn.

4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting, het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de openbare inrichting.

5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

6. Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een openbare inrichting behorende terrassen weigeren:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

b. indien het gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer van de weg.

7. Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de provinciale wegenverordening van toepassing is.

8. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

 

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

2. De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

3. De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren:

a. indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de openbare inrichting.

b. indien uit de hem ter beschikking staande gegevens kan worden afgeleid, dat in de openbare inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet zullen worden bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zullen zijn.

c. de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

4. Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van de openbare inrichting, het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van de openbare inrichting.

5. In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die betrekking heeft op een of meer bij de openbare inrichting behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

6. Onverminderd het gestelde in het derde en vierde lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een openbare inrichting behorende terrassen weigeren:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

b. indien het gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer van de weg.

7. Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken en de provinciale wegenverordening van toepassing is.

8. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

D

Artikel 2:48a wordt nieuw toegevoegd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:48a Lachgasverbo d

1. Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.

2. Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.

3. Het college kan in het aanwijzingsbesluit het in het tweede lid bedoelde verbod beperken tot bepaalde tijden.

 

E

Artikel 2:50a wordt nieuw toegevoegd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

1. Het is verboden op openbare plaats en of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

 

F

Artikel 2:57 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. binnen de bebouwde kom op of aan de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

d. op of aan de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het eerste lid aanhef en onder a niet geldt.

3. De verboden genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:57 Loslopende honden

1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

a. binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

b. op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

c. buiten de bebouwde kom op een door het college aangewezen plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

d. op of aan de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2. Het college kan plaatsen aanwijzen waar het eerste lid aanhef en onder a niet geldt.

3. De verboden genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of als een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

 

G

Artikel 2:66 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 2:66 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2:66 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken.

 

Artikel 2:73a wordt nieuw toegevoegd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe Tekst

 

Artikel 2:73a Carbidschieten

1. Onder carbidschieten wordt verstaan het in een (melk)bus, container, opslagvat of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

2. Behoudens het bepaalde in het derde lid is carbidschieten verboden.

3. Voor het carbidschieten gelden de volgende regels:

a. Het gebruik vindt plaats tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daaropvolgende jaar.

b. Carbidschieten vindt enkel plaats buiten de bebouwde kom.

c. Er is een meldingsplicht en dit dient minimaal 7 dagen van te voren kenbaar gemaakt te worden bij het college van Burgemeester en Wethouders.

d. Er wordt niet geschoten met harde materialen, zoals metalen busdeksels.

e. Bij het carbidschieten dienen maatregelen te worden genomen, zodat op de schietlocatie geen reëel gevaar of schade kan optreden voor mens of milieu.

4. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie of het Wetboek van Strafrecht.

 

H

Artikel 3:7 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

1. Een vergunning wordt geweigerd als:

a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

b. de exploitant of de beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij;

c. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

d. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

f. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

g. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

h. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

i . de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,– of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Sluis;

2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

i. een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

j. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

a. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

b. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,– bedraagt.

3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

5. Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

a. voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

b. als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

c. als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

d. als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

e. als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

f. als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.

 

Artikel 3:7 Weigeringsgronden

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning geweigerd als:

a. de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

b. de exploitant of de beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

c. de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt;

d. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

e. redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

f. er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;

g. de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van meer dan zes maanden;

h . de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,– of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1°. bepalingen, gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet 2000, de Wet arbeid vreemdelingen en hoofdstuk 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Sluis;

2°. de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 416, 417, 417bis, 420bis tot en met 420quinquies, 426 en 429quater van het Wetboek van Strafrecht;

3°. artikel 69 van de Algemene wet rijksbelastingen;

4°. de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

5°. de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; of

6°. de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

i. een maximum als bedoeld in artikel 3:5 al is bereikt;

j. de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, een beheersverordening of een aanwijzing als bedoeld in artikel 3:4.

2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder h, wordt gelijkgesteld:

a. een bevel tot tenuitvoerlegging van een zodanige voorwaardelijke straf;

b. vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,– bedraagt.

3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

5. Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

a. voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;

b. als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3:6 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen;

c. als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

d. als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

e. als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3:15, eerste en tweede lid;

f. als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3:17 gestelde verplichtingen zal naleven.

 

 

I

Artikel 4:5c wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 4:5c (Geluid)hinder door knalapparaten

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit een knalapparaat in werking te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken.

2. Het verbod is niet van toepassing op knalapparaten voor het verjagen van vogels of ander schadelijk wild van ingezaaide of ingeplante akkers en knalapparaten voor het verjagen van vogels uit boomgaarden ter bescherming van rijpend fruit of noten, indien:

a. een knalapparaat niet in werking is vóór 07.00 uur en ná 21.00 uur;

b. de kortste afstand tussen een knalapparaat en een geluidsgevoelig gebouw of terrein 300 meter of meer bedraagt;

c. de kortste afstand tussen een knalapparaat en de openbare weg tenminste 50 meter bedraagt;

d. de loop van een knalapparaat van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen af gericht staat;

e. binnen 250 meter van een knalapparaat geen ander knalapparaat staat opgesteld;

f. de knalfrequentie maximaal 6 knallen per uur bedraagt.

3. In andere dan de onder lid 2 vermelde gevallen kan door het college ontheffing worden verleend.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 4:5c (Geluid)hinder door knalapparaten

1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit een knalapparaat in werking te hebben, te gebruiken of te doen gebruiken.

2. Het verbod is niet van toepassing op knalapparaten voor het verjagen van vogels of ander schadelijk wild van ingezaaide of ingeplante akkers en knalapparaten voor het verjagen van vogels uit boomgaarden ter bescherming van rijpend fruit of noten, indien:

a. een knalapparaat niet in werking is vóór 07.00 uur en ná 21.00 uur.

b. de kortste afstand tussen een knalapparaat en een geluidsgevoelig gebouw of terrein 300 meter of meer bedraagt;

c. de kortste afstand tussen een knalapparaat en de openbare weg tenminste 50 meter bedraagt;

d. de loop van een knalapparaat van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen af gericht staat;

e. binnen 250 meter van een knalapparaat geen ander knalapparaat staat opgesteld;

f. de knalfrequentie maximaal 6 knallen per uur bedraagt;

g. het geluid van het knalapparaat niet wordt versterkt;

h. het knalapparaat is voorzien van een duidelijk leesbaar label waarop de naam, adres, woonplaats, (mobiel) telefoonnummer en een e-mailadres van de gebruiker staan vermeld.

3. In andere dan de onder lid 2 vermelde gevallen kan door het college ontheffing worden verleend.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

J

Artikel 4:10 wordt nieuw toegevoegd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe Tekst

 

Artikel 4:10 Ballonnen

1. Het is verboden niet afbreekbare en/of plastic ballonnen op te laten stijgen.

2. Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing op:

a. ballonnen waarbij de richting en/of hoogte door menselijk ingrijpen wordt bepaald,

b. ballonnen, die noodzakelijk zijn voor bijvoorbeeld meteorologische of andere wetenschappelijke waarnemingen en

c. vaartuigen als bedoeld in de Wet luchtvaart, zoals een luchtballon bedoeld voor personenvervoer.

 

K

Artikel 4:11 wordt nieuw toegevoegd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

 

Artikel 4:1 1 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging

1. Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu.

2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3. Het verbod is niet van toepassing op:

a. het overeenkomstig deze verordening ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen;

b. het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval;

c. voor zover de (afval)stoffen tijdelijk op de weg geraken of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg.

4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet bodembescherming of het Bouwstoffenbesluit voorziet in de beoogde bescherming van het milieu.

 

L

Artikel 5:6 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangwagens e.a.

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a. langer dan op zeven achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale wegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de provinciale wegenverordening of de Provinciale landschapsverordening.

4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 Awb (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

 

 

 

 

 

 

M

Artikel 5:32 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:32 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel e van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

Artikel 5:32 Crossterreinen

1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoel in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel e van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2. Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

 

N

Artikel 5:44 wordt gewijzigd als volgt:

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 5:44 Dieren op het strand

1. Het is een eigenaar of houder van een hond verboden die hond los te laten lopen op het strand in de periode van 1 mei tot 1 oktober van 10.00 uur tot 18.00 uur.

2. In de periode van 1 mei tot 1 september van 10.00 uur tot 18.00 uur is het verboden op het strand een paard te berijden of te begeleiden direct langs de vloedlijn. Buiten deze periode is het alleen toegestaan om een paard te berijden of te begeleiden op het strand langs de vloedlijn.

3. Artikel 2:58 is onverminderd van toepassing.

Artikel 5:44 Dieren op het strand

1. Het is een eigenaar of houder van een hond verboden die hond los te laten lopen op het strand in de periode van 1 mei tot 1 oktober van 10.00 uur tot 18.00 uur.

2. In de periode van 1 mei tot 1 september van 10.00 uur tot 18.00 uur is het verboden op het strand een paard te berijden of te begeleiden. Buiten deze periode is het alleen toegestaan om een paard te berijden of te begeleiden op het strand direct langs de vloedlijn.

3. Artikel 2:58 is onverminderd van toepassing.

 

 

 

 

 

 

Artikel II

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van d.d. 26 november 2020

Sluis, 26 november 2020

DE RAAD VOORNOEMD,

De griffier, De voorzitter,

mr. P.T.G. Claeijs mr. M.M.D. Vermue

Naar boven