Gemeenteblad van Oost Gelre
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oost Gelre | Gemeenteblad 2020, 320797 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Oost Gelre | Gemeenteblad 2020, 320797 | Verordeningen |
Verordening Sociaal Domein gemeente Oost Gelre
1. Inleiding verordening sociaal domein Oost Gelre
In de gemeente Oost Gelre vinden we het belangrijk dat inwoners:
Wij vinden het ook belangrijk dat:
De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:
De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. In de verordening is geregeld dat burgemeester en wethouders die uitvoeringsregels kunnen maken. Op verschillende plekken in de verordening zijn wetsartikelen opgenomen. Die artikelen zijn wel iets anders geformuleerd. Dat maakt ze beter leesbaar. Zo kunt u de hoofdlijnen van het gemeentelijke sociaal domein zien en de samenhang tussen de regels ontdekken.
De regels in deze verordening zijn geschreven vanuit een aantal uitgangspunten. De regels:
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het resultaat van een besluit past bij de doelen van die wetten. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
Wat bedoelen we met kernwaarden? Dat zijn belangrijke uitgangspunten en overtuigingen die richting geven aan de uitvoering van de verordening. De kernwaarden in deze paragraaf gelden voor alle hoofdstukken. Daarnaast staan in elk hoofdstuk nog bijzondere kernwaarden. Dat zijn kernwaarden die speciaal voor dat hoofdstuk gelden. Ten slotte: de begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 14.
Wat leest u in deze verordening? Na de Inleiding leest u eerst hoe en waar een inwoner hulp kan vragen aan de gemeente en hoe die hulpvraag wordt opgepakt. Daarna leggen we in een aantal hoofdstukken uit wat de belangrijkste regels over de gemeentelijke taken zijn. Die regels gaan bijvoorbeeld over hulp van de gemeente om de stap naar werk te zetten (H. 3), hulp bij de opvoeding van kinderen (H. 4), en hulp bij schulden (H. 7). In die hoofdstukken leest u wanneer u hulp kunt krijgen, wat die hulp inhoudt en welke rechten en plichten u heeft. Daarna zijn er enkele hoofdstukken over de vorm die de hulp heeft, over wat inwoners en gemeente van elkaar kunnen verwachten en hoe de hulp georganiseerd is (H. 8-12). De verordening eindigt met een uitleg van belangrijke begrippen die in deze verordening worden gebruikt en met slotbepalingen (H. 13 en 14). Een inhoudsopgave (per artikel) ziet u hierboven staan.
Elk hoofdstuk begint met een korte inleiding. Daarin staat waarover het hoofdstuk gaat en welke bijzondere kernwaarde(n) voor dat hoofdstuk geldt. Daarna volgen de regels. Die regels zijn gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Bij elk artikel kunt u zien op welke wet of welke wetten het precies gebaseerd is. Dit kan per artikel en zelfs per hoofdstuk of paragraaf verschillend zijn. In deze verordening komt een aantal keer het woord ‘Gemeentewet’ voor. We bedoelen daarmee de wet die bepaalt dat de gemeenteraad zelf iets kan regelen. We noemen dat de algemene of aanvullende regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad (artt. 108, eerste lid, 121, en 147, eerste lid, Gemeentewet). Bij een aantal artikelen leest u ook de afkorting ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht). Daarmee bedoelen we dat in de Awb specifieke bepalingen over dat onderwerp staan. Bijvoorbeeld bij artikel 3.4.9 en 3.4.10 (over subsidies), 8.2 (over geld) en 11.1 t/m 11.3 (over klachten).
Ten slotte: als in deze verordening ‘hij’ staat, kan daarvoor ook ‘zij’ worden gelezen.
Soms lukt het inwoners niet om zelf hun problemen op te lossen. Inwoners kunnen dan hulp vragen aan de gemeente. In dit hoofdstuk staat hoe een inwoner die hulpvraag kan stellen. Ook staat in dit hoofdstuk hoe de hulpvraag wordt behandeld en hoe de gemeente tot een besluit komt. Uitgangspunt is dat alle hulpvragen in één keer kunnen worden gesteld. Maar soms geldt voor bepaalde hulpvragen een bijzondere route. In dit hoofdstuk staat ook, hoe inwoners en hulpverleners signalen kunnen doorgeven aan de gemeente, als ze zich zorgen maken over andere inwoners. Geeft de gemeente hulp, dan zorgt de gemeente ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die de inwoner al krijgt.
Stap 1: Melding bij de gemeente
2.1.2 Doel en procedure melding
Het doel van de melding is om de hulpvraag te bespreken en te onderzoeken of er hulp nodig is. De gemeente bevestigt de melding aan de inwoner en nodigt de inwoner uit voor een gesprek met een medewerker van de gemeente. De gemeente geeft aan waarover het gesprek gaat. Na overleg met de inwoner bepaalt de gemeente waar en wanneer het gesprek is en welke gegevens de inwoner moet meenemen. Het gesprek kan bij de inwoner thuis zijn, als dit belangrijk is voor het behandelen van de hulpvraag.
Gaat het om een hulpvraag voor Wmo- of jeugdhulp, dan stuurt de medewerker het verslag naar de inwoner. Opmerkingen of latere aanvullingen van de inwoner worden als bijlage aan het verslag toegevoegd. Bij het verslag wordt ook een aanvraagformulier gedaan. De inwoner kan het aanvraagformulier invullen en terugsturen.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De inwoner doet een aanvraag bij de gemeente. Dat geldt niet voor een bijstandsuitkering voor levensonderhoud en voor een IOAW-uitkering. Die aanvragen worden gedaan via de website van UWV (www.werk.nl). In bijzondere situaties kan een uitkering voor levensonderhoud ook schriftelijk worden aangevraagd.
2.3.2 Voorwaarden voor hulp-op-maat
Vraagt de inwoner hulp die speciaal is afgestemd op de inwoner (hulp-op-maat), dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit effect ook niet op andere manieren bereiken, zoals met de inzet van gebruikelijke hulp van huisgenoten, met mantelzorg, met hulp vanuit het sociale netwerk, met algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen of organisaties; en
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De gemeente zorgt ervoor dat de medewerker die een melding of aanvraag behandelt de deskundigheid heeft die nodig is om deze melding of aanvraag goed te kunnen behandelen. Als de medewerker die deskundigheid niet heeft, zorgt de gemeente ervoor dat iemand die wel deskundig is een advies uitbrengt. Dit advies (deskundig oordeel) betrekt de gemeente bij de beoordeling van de melding of de aanvraag.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De gemeente beslist zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen 8 weken nadat de aanvraag is ontvangen. Gaat het om een aanvraag in het kader van de Wmo, dan beslist de gemeente binnen 2 weken nadat de aanvraag voor Wmo-hulp is ontvangen. Een Wmo-aanvraag kan worden ingediend nadat het onderzoek is afgerond, maar in ieder geval na 6 weken nadat de inwoner de melding heeft gedaan.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Awb]
De gemeente legt in een brief uit wat het besluit is, en stuurt deze brief naar de inwoner. Als de inwoner een vertegenwoordiger heeft, dan wordt de brief naar die persoon gestuurd. In het besluit staat of de gemeente wel of geen hulp geeft. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven.
3. Werk en meedoen in de samenleving
Dit hoofdstuk gaat over werk en participatie (meedoen in de samenleving). Het is belangrijk dat inwoners in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. De gemeente verwacht daarom van inwoners met een uitkering die kunnen werken, dat zij werk zoeken. De gemeente wil die inwoners daarbij te ondersteunen. Welke hulp de gemeente kan geven, staat in dit hoofdstuk. De hulp noemen we ook wel: een voorziening. De gemeente kan iets terugvragen van inwoners met een uitkering. Dat wordt een tegenprestatie genoemd. In dit hoofdstuk wordt daar meer over uitgelegd. De gemeente vindt het ook belangrijk dat inwoners meedoen in de samenleving. Dat kan via werk, maar ook op andere manieren. Meedoen is niet alleen een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf of van de gemeente, maar ook van de samenleving (omkijken naar elkaar). In dit hoofdstuk staan de belangrijkste regels voor de hulp die de gemeente kan geven om mee te doen in de samenleving. De regels in dit hoofdstuk zijn gebaseerd op de Participatiewet of op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).
De gemeente kan per soort voorziening een budgetplafond vaststellen. Een budgetplafond is het maximale bedrag dat de gemeente per kalenderjaar kan uitgeven aan die bepaalde voorziening. Als dit budgetplafond bereikt is, verstrekt de gemeente zo’n voorziening niet meer. Voor wettelijke loonkostensubsidie en voor beschut werk kan de gemeente geen budgetplafond vaststellen.
De voorzieningen van de gemeente zijn bedoeld voor inwoners uit de bovengenoemde doelgroep (zie artikel 3.1 lid 1). In bepaalde situaties kan de gemeente een voorziening ook voor andere inwoners inzetten, bijvoorbeeld als de Participatiewet dat aangeeft. Sommige voorzieningen worden aan werkgevers verstrekt, zoals loonkostensubsidie. Het kan ook zijn dat bepaalde voorzieningen niet voor iedereen uit de doelgroep kunnen worden ingezet. Als dat zo is, wordt dat hieronder per voorziening aangegeven.
De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. De gemeente bepaalt welke voorziening wordt ingezet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar verschillende dingen: de omstandigheden van de inwoner, zijn mogelijkheden en eventuele beperkingen, de zorg voor kinderen, mantelzorg, wettelijke verplichtingen en de beschikbaarheid van budget. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn ook de voorwaarden uit artikel 2.3.2 van toepassing.
De proefplaatsing is alleen mogelijk als de werkgever de inwoner goed begeleidt tijdens de proefplaatsing. Hierover worden afspraken gemaakt voordat het traject start. Wordt de proefplaatsing niet omgezet in dienstverband dan moet de werkgever uitleggen wat hij heeft gedaan om de inwoner te begeleiden
De gemeente kan een inwoner met een gemeentelijke uitkering die een kleine kans heeft op werk en voorlopig niet aan het werk kan, een participatieplaats aanbieden. De inwoner moet 27 jaar of ouder zijn. De participatieplaats wordt vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente, de werkgever en de inwoner.
De gemeente biedt een inwoner een beschutte werkplek aan, als UWV heeft geadviseerd, dat dat nodig is. Dat is zo, als de inwoner alleen kan werken zodra het werk en de werkplek zijn aangepast aan de mogelijkheden van die inwoner. Inwoners met een uitkering van UWV en inwoners zonder werk kunnen ook in aanmerking komen voor een beschutte werkplek. Voor deze inwoners geldt dit artikel ook.
3.4.8 Kortdurende loonkostensubsidie
De gemeente kan een werkgever die een inwoner in dienst neemt, voor een korte periode loonkostensubsidie geven. Dit doet de gemeente alleen, als de werkgever voor deze inwoner geen wettelijke loonkostensubsidie (zie artikel 3.4.9) kan krijgen, en ook niet in aanmerking kan komen voor andere vergoedingen voor het in dienst nemen van de inwoner.
3.4.12 Ondersteuning bij beheersing Nederlandse taal
Het beheersen van de Nederlandse taal is nodig voor het vinden en behouden van een werkplek. De gemeente kan aan een inwoner die de Nederlandste taal onvoldoende beheerst een voorziening aanbieden om de taal beter te leren.
Inwoners zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om mee te doen. Een inwoner kan daar hulp bij nodig hebben, vanwege een beperking of een langdurig psychisch of psychosociaal probleem. Die inwoner kan aan de gemeente hulp vragen, als hij zelf geen oplossing kan vinden voor zijn problemen. De hulp kan verschillende vormen hebben. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2. De hulp moet daarnaast langdurig nodig zijn. Hieronder staan vormen van hulp die de gemeente kan inzetten.
3.6.1 Begeleiding groep (dagbesteding)
De inwoner die de dag niet goed kan invullen, kan in aanmerking komen voor ‘begeleiding groep’. De inwoner kan dan meedoen aan sociale, arbeidsmatige, recreatieve of andere groepsactiviteiten. Groepsbegeleiding is bedoeld voor de inwoner die niet kan werken en geen andere voorzieningen kan benutten. Het gaat om activiteiten onder begeleiding, voor een of meer dagdelen per week. Als de inwoner daarbij vervoer nodig heeft, kan de gemeente ook helpen.
De inwoner die de normale dagelijkse activiteiten niet zelf kan doen, kan in aanmerking komen voor ‘begeleiding individueel’. De begeleider helpt dan bij de dagelijkse gang van zaken en bij terugkerende activiteiten, zoals het maken van een dagindeling en het doen van de administratie. Ook kan de begeleider de inwoner helpen om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over, maar ondersteunt de inwoner hierbij.
3.6.3 Vervoer in eigen omgeving
De inwoner kan in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening, als hij door een beperking in de mobiliteit onvoldoende contact met anderen kan hebben of noodzakelijke activiteiten niet kan doen. De inwoner wordt dan geholpen bij het vervoer dichtbij huis. Die hulp kan bestaan uit het aanbieden van de mogelijkheid om te reizen met collectief vervoer of het gebruikmaken van een vervoermiddel zoals een scootmobiel.
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking niet kunnen verplaatsen in en om de woning, hulp-op-maat krijgen. Hulp-op-maat houdt in dat de inwoner een rolstoel krijgt die geschikt is voor dagelijks zittend gebruikt.
Jongeren moeten zo gezond en veilig mogelijk opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders, de jongeren, en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, dan kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk geboden. Zo kan het beroep op gespecialiseerde hulp worden verminderd. Bij het geven van hulp staat de eigen kracht van ouders en jongeren voorop. Die moet worden versterkt. De hulp moet ook het probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving vergroten. Met jongeren bedoelen we in deze verordening kinderen en tieners tot 18 jaar, en eventueel tot 23 jaar. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
4.1 Uitgangspunten bij het bieden van hulp
In bepaalde situaties kunnen ouders en jongeren hun problemen niet op eigen kracht of met het sociale netwerk oplossen. Als de gemeente deze inwoners kan ondersteunen met hulp die vrij toegankelijk is, dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door het Ondersteuningsteam van de gemeente. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp, dan wordt hulp-op-maat ingezet. Daar zijn wel enkele voorwaarden aan verbonden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2 van deze verordening.
De gemeente zorgt ervoor dat jongeren die jeugdhulp krijgen, ondersteuning houden als ze 18 jaar worden en die ondersteuning nodig blijft. Als de jongere begeleiding naar scholing of werk nodig heeft, dan kan de jongere gebruik maken van de diensten van JouwUnit van de Sociale Dienst Oost Achterhoek (SDOA).
4.5 Afstemming met andere vormen van hulp
De gemeente zorgt ervoor dat de hulp aansluit bij andere vormen van hulp die aan de jongere of zijn ouders wordt gegeven. Om dat te bereiken kan de gemeente afspraken maken met hulpverleners, instellingen, zorgverzekeraars en andere personen of organisaties. Die afspraken kunnen onder andere gaan over:
De afspraken kunnen worden vastgelegd in een plan of in een andere geschikte vorm.
5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Inwoners met een beperking kunnen problemen hebben bij het gebruik van hun woning of bij het voeren van het huishouden. Als inwoners zulke problemen niet zelf kunnen oplossen, kan de gemeente deze inwoners helpen. Welke hulp dat kan zijn wordt in dit hoofdstuk uitgelegd. De gemeente kan ook helpen, als inwoners met een beperking niet goed voor zichzelf kunnen zorgen, en opvang of beschermd wonen nodig hebben. Ten slotte speelt de gemeente een rol bij het ondersteunen van mantelzorgers. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente op grond van de Wmo aan al deze inwoners kan geven, zoals hulp-op-maat.
Het is belangrijk dat inwoners zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen, de normale dagelijkse activiteiten kunnen doen en een huishouden kunnen voeren. Dat is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de inwoner zelf. Het kan zijn dat een inwoner hulp nodig heeft, vanwege een beperking of door een langdurig psychisch of een psychosociaal probleem. Die inwoner kan aan de gemeente hulp vragen als hij zelf geen oplossing kan vinden voor zijn problemen. De hulp kan verschillende vormen hebben. Gaat het om hulp-op-maat, dan zijn er wel enkele voorwaarden. Die zijn te vinden in artikel 2.3.2. De hulp moet daarnaast langdurig nodig zijn. Als de inwoner beschermd wonen of opvang nodig heeft, dan moet de hulp van de gemeente eraan bijdragen dat de inwoner zichzelf zo snel mogelijk weer kan redden in de samenleving.
De eigenaar-bewoner die een woningaanpassing heeft ontvangen moet dit bij verkoop van de woning zo snel mogelijk melden aan de gemeente. Dat moet alleen bij verkoop van de woning binnen 10 jaar na gereed melding van de woningaanpassing. Is er bij verkoop een meerwaarde naar aanleiding van de woningaanpassing, dan moet deze worden terugbetaald, volgens een afschrijvingsschema dat de gemeente heeft vastgesteld.
5.2.2. Een schone en leefbare woning
De hulp houdt in dat de inwoner de voorziening ´hulp bij het huishouden 1´ of ´hulp bij het huishouden 2´ aangeboden krijgt. Hulp bij het huishouden 1 bestaat uit schoonmaakhulp. Deze hulp maakt alleen schoon. Hulp bij het huishouden 2 wordt ingezet voor schoonmaakhulp, maar er wordt ook aandacht besteed aan het aanbrengen van structuur in de huishouding en het aanleren van huishoudelijke vaardigheden.
Inwoners die ziek zijn of een beperking hebben, worden vaak geholpen door familieleden, vrienden of kennissen. Deze hulp wordt mantelzorg genoemd, als de hulp langdurig en onbetaald wordt gegeven en verder gaat dan wat gebruikelijk is tussen mensen. Degene die deze hulp geeft is de mantelzorger. Het is de taak van de gemeente, om mantelzorgers te ondersteunen bij de hulp die ze geven. Mantelzorgondersteuning van de gemeente is gericht op het vinden, versterken, verlichten en verbinden van mantelzorgers.
6. Vervoer naar school (leerlingenvervoer)
Ieder kind heeft recht op passend onderwijs dat aansluit bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouders. Soms is de afstand van huis naar school groot voor het kind of kan het kind vanwege zijn beperking niet zelfstandig naar school reizen. Ouders kunnen dan in bepaalde gevallen een beroep doen op leerlingenvervoer. In dit hoofdstuk is geregeld hoe de gemeente ouders ondersteunt bij het vervoer van hun kind naar school.
De hulp van de gemeente heet een vervoersvoorziening. Het kan gaan om een vergoeding voor reiskosten of om aangepast vervoer dat wordt geregeld door de gemeente, zoals een taxibusje. Het is mogelijk dat ouders van kinderen op het basisonderwijs een deel van de kosten zelf moeten betalen. Dat is de eigen bijdrage en wordt geregeld in artikel 6.4.1 van deze verordening.
De gemeente onderzoekt of ouders in aanmerking kunnen komen voor een vervoersvoorziening. Als dat zo is gaat de gemeente na welke voorziening er nodig is. De gemeente onderzoekt dan met welk vervoermiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route voor het kind is. Ook gaat de gemeente na of er begeleiding nodig is bij het reizen.
Gaat het kind niet naar de dichtstbijzijnde school van dezelfde onderwijssoort, dan komen ouders alleen voor een vervoersvoorziening naar de verder weg gelegen school in aanmerking, als zij in een brief aangeven dat ze ernstige bezwaren hebben tegen het openbaar onderwijs of de richting van de dichter bij gelegen bijzondere school.
De gemeente verstrekt aan ouders een vergoeding voor de reiskosten van een begeleider, als hun kind begeleiding nodig heeft bij het vervoer naar school en de ouders voor dit kind een vervoersvoorziening krijgen. Het kind heeft in ieder geval begeleiding nodig als het op de peildatum jonger is dan 9 jaar. De peildatum is 1 augustus van het schooljaar waarop de vervoersvoorziening betrekking heeft. De ouders moeten wel overtuigend hebben aangetoond, dat het kind niet zonder begeleiding met het openbaar vervoer of de fiets kan reizen.
6.4 Vorm en hoogte van de vervoersvoorziening
Als aan de voorwaarden is voldaan, stemt de gemeente de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen (eventueel met begeleiding), dan krijgen de ouders een vergoeding voor het gebruik van de fiets. Kan het kind niet fietsen naar school, ook niet met begeleiding, dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het openbaar vervoer. Als ouders in aanmerking komen voor aangepast vervoer, dan kunnen ouders daarvan gebruikmaken voor het vervoer van hun kind. Ouders kunnen het kind ook zelf vervoeren, als de gemeente toestemming geeft. Volgt het kind basisonderwijs, dan betalen de ouders de reiskosten soms zelf (zie artikel 6.4.1).
De vergoeding van de gemeente voor het gebruik van een eigen vervoermiddel wordt berekend op basis van een kilometervergoeding voor dat vervoermiddel, afgeleid van de Reisregeling binnenland. Als aanspraak zou bestaan op vergoeding op basis van de kosten van het openbaar vervoer dan bekostigt de gemeente een bedrag op basis van de kosten van het openbaar vervoer.
6.4.1 Bijzondere regeling vervoer naar basisonderwijs
Is het jaarinkomen van de ouders in het peiljaar hoger dan € 27.000 per jaar, dan trekt de gemeente per kind de kosten voor de eerste 6 kilometer per rit met het openbaar vervoer af van de vergoeding aan de ouders. Het gaat om de kosten voor het gebruik van een OV-chipkaart of een andere OV-betaalmogelijkheid door het kind en een eventuele begeleider. Ook als er geen openbaar vervoer beschikbaar is of als er geen gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer, trekt de gemeente dit bedrag af van de vergoeding. Bij aangepast vervoer moeten de ouders dit bedrag aan de gemeente betalen (eigen bijdrage). Deze regeling geldt voor kinderen die naar de basisschool of een speciale school voor basisonderwijs gaan.
Is de reisafstand naar de dichtstbijzijnde toegankelijke basisschool meer dan 20 kilometer, dan betalen ouders de reiskosten voor een deel zelf of helemaal zelf (eigen bijdrage). Als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, dan betalen de ouders de eigen bijdrage aan de gemeente. Als het kind op een andere manier wordt vervoerd, dan wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouders van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per gezin per schooljaar berekend en hangt af van het inkomen van de ouders in het peiljaar:
6.5 Ingangsdatum en duur van de vervoersvoorziening
Een vervoersvoorziening gaat in op de datum die de ouders aangeven. Deze datum mag niet liggen vóór de datum waarop de gemeente de aanvraag heeft ontvangen. Voor aangepast vervoer geldt dat de vervoersvoorziening zo snel mogelijk na het besluit van de gemeente ingaat.
Voor inwoners die te weinig inkomen hebben om de dagelijkse kosten te kunnen betalen heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen heeft de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen beschikbaar. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste aanvullingen geregeld. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.
De gemeente heeft als taak om armoede en schulden tegen te gaan. In deze paragraaf staat waar de gemeente rekening mee houdt bij het uitvoeren van die taak.
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een laag inkomen en zonder financiële buffer hun noodzakelijke bestaanskosten kunnen betalen. De inwoner heeft een financiële buffer, als zijn vermogen hoger is dan de toepasselijke vermogensgrens uit de Participatiewet. Is het vermogen hoger dan die grens, dan kan de inwoner geen financiële ondersteuning van de gemeente krijgen. Voor bijzondere bijstand kan de gemeente andere vermogensgrenzen vaststellen.
Bijzondere bijstand is een belangrijke voorziening van de gemeente om inwoners financieel te helpen, als zij bepaalde onverwachte kosten niet kunnen betalen. In deze paragraaf staan de belangrijkste uitgangspunten van de gemeente over bijzondere bijstand.
De gemeente biedt bijzondere bijstand actief aan als een financieel vangnet. Bijzondere bijstand is bedoeld voor inwoners met een laag inkomen en zonder financiële buffer, die extra noodzakelijke uitgaven niet kunnen betalen. Dat zijn onverwachte uitgaven die niet uit het maandelijkse inkomen kunnen worden betaald, door bijzondere omstandigheden.
Studenten met een beperking hebben soms extra hulp nodig om een opleiding te volgen. Met een studietoeslag krijgen deze studenten een financiële steun in de rug. Het inkomen wordt dan maandelijks aangevuld. In deze paragraaf geeft de gemeente aan voor welke studenten de studietoeslag is bedoeld. Ook staat hier welk bedrag toegekend kan worden en hoe dat wordt uitbetaald. In wetsvoorstel 35.394 staat een wijziging van de regeling voor de studietoeslag. Zodra dit wetsvoorstel in werking treedt, vervallen de regels uit deze paragraaf. De regeling over de studietoeslag staat dan in artikel 36b van de Participatiewet.
De gemeente onderzoekt of de beperking van de student zo groot is dat hij naast zijn studie langdurig niets kan bijverdienen. De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de student of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een deskundige om een advies te geven.
Met de inkomenstoeslag kan het inkomen worden aangevuld. Het is een toeslag die jaarlijks kan worden aangevraagd. In deze paragraaf staat voor welke inwoners de inkomenstoeslag is bedoeld en welke aanvullende voorwaarden er gelden.
De inkomenstoeslag is bedoeld voor een inwoner van 21 jaar of ouder, maar jonger dan de AOW-leeftijd die:
Voor gehuwden en samenwonenden geldt het volgende: als 1 van de partners geen recht heeft op inkomenstoeslag, krijgt de ander het bedrag voor een alleenstaande of alleenstaande ouder. Het gaat om situaties, waarbij de partner uitgesloten is van de inkomenstoeslag op grond van artikel 11 en 13, eerste lid, van de Participatiewet.
De gemeente wil kinderen helpen die opgroeien in armoede, zodat ze zich kunnen ontwikkelen en mee kunnen doen aan sociale, culturele en sportieve activiteiten. De gemeente heeft maatregelen genomen om deze kinderen te ondersteunen. Deze maatregelen zijn vastgelegd in beleidsregels. Daarin is geregeld wanneer een inwoner in aanmerking kan komen voor ondersteuning en hoe hoog de ondersteuning dan is.
7.6 Collectieve zorgverzekering
Voor inwoners met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm, heeft de gemeente een collectieve zorgverzekering afgesloten. De gemeente heeft beleidsregels gemaakt. Daarin staat wanneer en hoe deze inwoners kunnen meedoen aan de collectieve zorgverzekering. Inwoners kunnen zich aanmelden via www.gezondverzekerd.nl.
De gemeente heeft de taak om inwoners met schuldproblemen te helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen. De gemeente helpt bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hieronder staan de belangrijkste uitgangspunten van de gemeente voor het geven van hulp.
Als de gemeente hulp geeft aan de inwoner, moet de gemeente ook bepalen in welke vorm die hulp dan wordt gegeven. De hulp van de gemeente is in principe hulp ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan een dienst of een product zijn. Soms geeft de gemeente de hulp in de vorm van geld of als een persoonsgebonden budget (pgb). Gaat het om Wmo-hulp of jeugdhulp, dan kan de inwoner ook kiezen voor een pgb, als aan de voorwaarden is voldaan. Dit hoofdstuk regelt in welke vorm de hulp wordt ingezet en welke regels daarbij horen. Ook is geregeld wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen op grond van de Wmo.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv, Awb]
De betaling wordt gedaan op het bankrekeningnummer dat de inwoner heeft doorgegeven. De gemeente kan het bedrag op een andere manier, in een andere vorm of aan een andere persoon betalen. De gemeente kan dat doen als het doel van de betaling alleen op die manier kan worden bereikt. Het kan bijvoorbeeld gaan om een betaling aan een aanbieder of een schuldeiser van de inwoner.
De inwoner maakt een plan voor de besteding van het pgb. Dit is het pgb-plan. Hierin staat welke hulp de inwoner met het pgb wil betalen en door wie de hulp wordt gegeven. De inwoner geeft in het pgb-plan ook aan, hoe hoog de kosten zijn (kostprijs), tenzij dit niet nodig is. De gemeente moet het plan goedkeuren en stelt daarna het pgb vast. De gemeente keurt het plan goed, als de inwoner voldaan heeft aan de voorwaarden uit artikel 8.3.1 en 8.3.2.
De gemeente baseert de hoogte van het pgb op de offerte van de aanbieder uit het goedgekeurde pgb-plan of op de tarieven die de gemeente heeft vastgesteld. De gemeente kan meerdere offertes vragen. Dan wordt het pgb gebaseerd op de offerte met de laagste kostprijs. Met deze kostprijs moet de inwoner veilige, doeltreffende en kwalitatief goede hulp kunnen inkopen. De kostprijs mag niet hoger zijn dan wat gebruikelijk is voor die dienst of dat product.
Het pgb voor professionele hulp is gelijk aan het tarief dat de gemeente betaalt voor gecontracteerde hulp in natura (berekend met behulp van het tariefmodel sociaal domein Achterhoek) waarbij de overheadkosten naar beneden zijn bijgesteld naar 15%, tenzij op basis van het pgb-plan van de inwoner passende en toereikende hulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.
De gemeente kan de inwoner vragen om duidelijk te maken hoe het pgb is besteed en welke resultaten de hulp voor de inwoner heeft gehad. De inwoner is verplicht die informatie te geven. De gemeente kan daarvoor een formulier vaststellen.
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo-hulp-op-maat, zolang de inwoner gebruik maakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product, dan betaalt de inwoner een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het CAK. De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.
9. Afspraken tussen inwoners en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan. Het gaat over de manier waarop de gemeente zich moet gedragen en wat er van de inwoner wordt verwacht. Als de inwoner rechten heeft, dan staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee, dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen. Hieronder staan de hoofdregels die daarvoor gelden.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner voldoende geinformeerd blijft over deze punten.
De gemeente stuurt de inwoner een brief met daarin duidelijk vermeld wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening zal voortzetten (als die is stopgezet).
9.2.3 Het besluit om de uitkering te verlagen
De gemeente stuurt de inwoner een brief, als de uitkering wordt verlaagd. In die brief staat in ieder geval:
9.2.4 Ingangsdatum en periode verlaging
De verlaging gaat in op de eerste dag van de kalendermaand die op het besluit volgt. De verlaging duurt 1 of meer maanden. Als de uitkering tijdens die periode wordt beëindigd, dan kan de verlaging niet volledig worden uitgevoerd. De gemeente legt dan het overgebleven deel van de verlaging alsnog op, als de inwoner binnen 12 maanden na de beëindiging opnieuw een uitkering gaat ontvangen.
De uitkering wordt verlaagd met een percentage van de uitkeringsnorm. De uitkeringsnorm is de uitkering die de inwoner in zijn situatie maximaal kan krijgen. Krijgt de inwoner bijstand, dan gaat het om de bijstandsnorm. Krijgt de inwoner een IOAW- of IOAZ-uitkering, dan is het de grondslag uit de IOAW of IOAZ. Hieronder staat met welk percentage de uitkeringsnorm verlaagd wordt.
9.2.6 Niet nakomen wettelijke (geüniformeerde) arbeidsverplichtingen
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner een verplichting uit artikel 18, vierde lid, aanhef en onderdeel b, f of g, van de Participatiewet, niet nakomt. Het gaat om bijzondere verplichtingen in verband met werk. De verlaging kan over 2 maanden worden uitgesmeerd. Dit doet de gemeente alleen als dit past bij bijzondere omstandigheden van de inwoner. De bijstandsuitkering wordt dan 2 maanden achter elkaar met 50% van de uitkeringsnorm verlaagd.
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering 2 maanden met 100% van de uitkeringsnorm, als de inwoner een verplichting uit artikel 18, vierde lid, aanhef en onderdeel a, c, d, e of h, van de Participatiewet, niet nakomt. Het gaat hier ook om bijzondere verplichtingen in verband met werk, maar andere dan in lid 1. De verlaging kan over 3 maanden worden uitgesmeerd. Dit doet de gemeente alleen als dit past bij bijzondere omstandigheden van de inwoner. De bijstandsuitkering wordt dan 3 maanden achter elkaar met 66,67% van de uitkeringsnorm verlaagd.
9.2.7 Niet nakomen andere verplichtingen in verband met werk en tegenprestatie [PW, IOAW, IOAZ, Awb]
9.2.8 Te weinig besef van verantwoordelijkheid
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering van een inwoner die zich te weinig beseft dat hij zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen levensonderhoud. Door dat gedrag heeft de inwoner meer of langer uitkering nodig dan als de inwoner zich verantwoordelijk had gedragen. De gemeente is daardoor benadeeld. De verlaging hangt af van het bedrag dat de gemeente meer heeft uitbetaald dan nodig was (benadelingsbedrag).
9.2.9 Ontoelaatbaar gedrag (zeer ernstige misdragingen) [PW, IOAW, IOAZ, Awb]
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich ontoelaatbaar gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en IOAZ uitvoeren. De uitkering wordt een maand verlaagd met 50% van de uitkeringsnorm.
9.2.11 Samenloop van gedragingen
Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat meerdere verplichtingen uit deze paragraaf niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig opgelegd. De gemeente stelt de verlaging naar beneden bij, als de gedragingen nauw met elkaar samenhangen en de totale verlaging niet meer in verhouding staat tot de ernst van de gedragingen.
De duur van de verlaging wordt verdubbeld als de inwoner zich binnen 12 maanden na het verlagingsbesluit opnieuw zo gedraagt dat de uitkering wordt verlaagd. De duur wordt ook verdubbeld als de gemeente eerder alleen een waarschuwing heeft gegeven. Het moet dan gaan om een gedraging die kan leiden tot eenzelfde of grotere verlaging dan bij de eerdere gedraging.
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet]
9.4.2 Terugvordering en verrekening voorziening
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Gemeentewet]
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ]
De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een duidelijke en volledige manier over de rechten en plichten. Ook informeert de gemeente inwoners over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er adviesraden zijn en is de taak van deze raden beschreven. Ten slotte is hier ook geregeld op welke manier inwoners met leveranciers, zoals zorgaanbieders, kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor inwoners met een beperking.
10.2 Hulp van de gemeente bij inspraak
[Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Gemeentewet]
De gemeente zorgt voor goede inspraak en doet dat op de volgende manier:
10.3 Cliëntenraad Participatiewet
De gemeente zet zich ervoor in dat er een cliëntenraad Participatiewet is die betrokken wordt bij de uitvoering van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, en de Wet sociale werkvoorziening. De cliëntenraad vormt een afspiegeling van de inwoners die de Sociale Dienst Oost Achterhoek (SDOA) ondersteunt. Het doel van de cliëntenraad is het geven van advies over het beleid van de gemeente bij de uitvoering van de genoemde wetten.
10.3.1 Samenstelling en werkwijze
Inwoners kunnen een vergadering van de cliëntenraad bijwonen, behalve als er een zwaarwegend belang is om dit niet te doen. Inwoners kunnen bij de cliëntenraad onderwerpen voor de agenda aanmelden. De cliëntenraad informeert inwoners waar en wanneer de vergaderingen zijn en hoe onderwerpen aangemeld kunnen worden.
De gemeente zorgt voor goede ondersteuning van de cliëntenraad, bijvoorbeeld door
voldoende tijd om advies over nieuw beleid te kunnen geven. De gemeente zorgt ervoor dat een plan voor nieuw beleid bij de cliëntenraad ligt, uiterlijk 6 weken voordat het dagelijks bestuur van de SDOA een besluit wil nemen of een advies daarover wil geven aan de gemeenteraad of het algemeen Bestuur van de SDOA;
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. Wanneer een inwoner niet tevreden is, vindt de gemeente dit een belangrijk signaal. De gemeente wil dan graag de kritiek met de inwoner bespreken en nagaan of er een oplossing is. Als dit niet mogelijk is, bestaat de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen of bezwaar te maken. Bij problemen met jeugdhulp, kan de inwoner een vertrouwenspersoon spreken. Dit hoofdstuk sluit aan bij de visie op klachtbehandeling van de Nationale ombudsman.
De inwoner kan een klacht indienen over het gedrag van bestuursorganen en medewerkers van de gemeente bij de uitvoering van hun taak. In de Awb en de Klachtenverordening gemeente Groenlo 2005 staan de regels die gelden voor het indienen en behandelen van klachten.
11.3 Klachten over andere personen of organisaties
De inwoner die een klacht heeft over het gedrag van een persoon of organisatie die is gecontracteerd om namens de gemeente hulp te verlenen, moet zijn klacht eerst indienen bij die persoon of organisatie. Die persoon of organisatie moet een klachtenregeling hebben en deze met de gemeente hebben gedeeld.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die jeugdhulp krijgt, een onafhankelijke vertrouwenspersoon kan spreken. De vertrouwenspersoon kan de inwoner ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de jeugdhulp.
De inwoner die het niet eens is met een besluit kan daartegen bezwaar maken volgens de regels die zijn beschreven in de Awb en de Verordening adviescommissie voor bezwaarschiften gemeente Oost Gelre. Als het gaat om besluiten die door of namens het dagelijks bestuur van SDOA zijn genomen, dan zijn de regels van de Verordening commissie bezwaarschriften Sociale Dienst Oost Achterhoek van toepassing.
Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, neemt een medewerker telefonisch contact op met de inwoner om het bezwaar te bespreken. Er kan vervolgens een gesprek plaatsvinden waarin een medewerker van de gemeente uitleg geeft over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente en kan leiden tot een heroverweging van het besluit. Een gesprek vindt niet plaats als het voor de gemeente overduidelijk is dat een mondelinge toelichting geen zin heeft.
12. kwaliteit, inkoop, subsidies en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente en aanbieders leveren, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten degelijk zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij subsidiëring en de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, subsidiëring, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
Aanbieder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert op grond van een besluit van de gemeente.
Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, treintaxi of bustaxi;
ADL-clusterwoning: Een zelfstandige woning voor mensen met een ernstige lichamelijke handicap of chronische aandoening waar 24 uur per dag hulp en assistentie ingeroepen worden.
Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die
Andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft, anders dan hulp-op-maat. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan bijvoorbeeld een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorliggende voorzieningen op grond van andere regelingen, zoals alimentatie en toeslagen.
Anw -uitkering: een maandelijkse uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet.
AOW-leeftijd: leeftijd waarop een uitkering (pensioen) op grond van de Algemene Ouderdomswet ingaat.
Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW en artikel 37 van de IOAZ.
Basisonderwijs: onderwijs op een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Basisschool: basisschool als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Beperking: de vermindering van mogelijkheden door een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap. Dat heeft tot gevolg gehad dat er een belemmering is ontstaan in het sociaal-maatschappelijk functioneren, of, als het om vervoer naar school gaat, het vervoer naar school.
Bestuurlijke boete: een boete, vanwege het niet (behoorlijk) nakomen van de inlichtingenplicht op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, artikel 13, eerste lid, van de IOAW, artikel 13, eerste lid, van de IOAZ, of artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering, bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.
Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b van de Participatiewet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
CAK: Centraal Administratiekantoor.
Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een speciale school voor basisonderwijs gaat, dan is de dichtstbijzijnde school de school in het samenwerkingsverband waarop het kind eerst zat, of een andere speciale school voor basisonderwijs binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.
DUO: Dienst Uitvoering Onderwijs.
Effect: het resultaat of het doel.
Eigen kracht: Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen.
Eigen vervoermiddel: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat hij kan gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel zoals een deel-, leen- of lease-auto.
Financiële buffer: het vermogen boven de vermogensgrens uit artikel 34, lid 3 van de Participatiewet, die past bij de leefsituatie. De gemeente kan een lagere vermogensgrens vaststellen, als dat past bij de specifieke kostensoort. Een financiële buffer is in dat geval die lagere vermogensgrens. Vermogen is de waarde van geld en bezittingen.
Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Hierdoor wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.
Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet worden met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld.
Gedrag: het geheel van acties en reacties van een persoon.
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oost Gelre.
Geüniformeerde arbeidsverplichtingen: de verplichtingen die een inwoner met een bijstandsuitkering heeft om werk te zoeken en te aanvaarden, of om mee te werken aan activiteiten om aan het werk te komen, zoals het volgen van een opleiding. Deze verplichtingen staan concreet opgesomd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Gewenst effect: het resultaat dat de inwoner met zijn hulpvraag wil bereiken.
Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.
Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
Inkomen: het inkomen, uit artikel 32, lid 1 van de Participatiewet. Gaat het om vervoer naar school (hoofdstuk 6) dan wordt onder inkomen verstaan: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het inkomen wordt dan gemeten over het peiljaar (artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs).
Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet. Met inspraak wordt in artikel 10.1 van deze verordening ook bedoeld het recht om invloed uit te oefenen en over iets mee te beslissen.
Instelling: een organisatie die bedrijfsmatig zorg of hulp verleent.
Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om:
Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook verstaan: de persoon die hulp van de gemeente heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft. Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan: verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jongere: Als het gaat om de Jeugdwet: de jeugdige, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet. Als het om werk en inkomen gaat: personen die jonger zijn dan 27 jaar.
Jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jongeren, zoals kinderwerk, tiener- en jongerenwerk, sportbuurtwerk en jongereninformatie. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jongeren tot doel heeft.
Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
Llv : de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden, dat wil zeggen de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.
Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
Melding: het kenbaar maken van een hulpvraag aan de gemeente.
Normale dagelijkse activiteiten: noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen, bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wmo.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn.
Ondersteuningsteam: Ondersteuningsteam Oost Achterhoek, dat namens de gemeenten Aalten, Oost Gelre en Winterswijk kinderen en jongeren van 0 tot 23 jaar en hun ouders of verzorgers begeleidt als er problemen zijn.
Onderwijssoort: het soort onderwijs dat het kind nodig heeft gelet op zijn lichamelijke of geestelijke situatie.
Openbaar vervoer: openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart). Daaronder valt ook een buurtbus.
Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jongere.
Participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar begint, waarvoor een vervoersvoorziening voor leerlingenvervoer wordt aangevraagd.
Persoonlijk plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp wordt geïnventariseerd. Gaat het om jeugdhulp, dan wordt hieronder verstaan: een familiegroepsplan.
Pgb-plan: een plan van aanpak dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. In het plan geeft de inwoner onder andere aan welke hulpverlener op welke manier en op welke momenten de noodzakelijke hulp gaat geven en hoe de kwaliteit en de continuïteit van die hulp gewaarborgd worden.
Professionele hulpverlener: iemand die beroepsmatig hulp verleent en voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn.
Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 10 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 10 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor openbaar vervoer of aangepast vervoer.
Richting: godsdienstige of levensbeschouwelijke richting.
Voor het primair onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs; of
Voor het voortgezet onderwijs: samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;
Samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
School: basisschool : speciale school voor basisonderwijs, of school waar speciaal of voortgezet onderwijs wordt gegeven.
SDOA: Sociale Dienst Oost Achterhoek.
Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.
Speciaal onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
Uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.
Uitkeringsnorm: de maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Vaderschapsactie: een procedure die de biologische moeder van een kind instelt tegen een (vermoedelijke) vader, als een kind buiten een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt geboren, en de biologische vader het kind niet heeft erkend. Deze procedure dient om alimentatie van de vader te kunnen ontvangen en schept geen familierechtelijke band tussen de vader en het kind.
Vavo -onderwijs: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
Vergoeding: Vergoeding van kosten. In het kader van hoofdstuk 6 (vervoer naar school): de gehele of gedeeltelijke bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 Wet op het primair onderwijs, artikel 4 Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.
Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op het Voortgezet Onderwijs.
Voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag, of een combinatie daarvan.
Wet: de Participatiewet : de IOAW, de IOAZ, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet kinderopvang, de Wet sociale werkvoorziening, de Wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.
Wettelijk minimumloon: het wettelijk minimumloon, bedoeld in de Wet Minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Wgs : Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wmo : Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wmo -hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Woning: de woonruimte waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Gaat het om vervoer naar school, dan is de woning de plaats waar het kind structureel (over een langere periode) en feitelijk verblijft.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog goed werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit nodig is.
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
14.2 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening. Dit kan als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is.
14.3 Intrekken oude verordeningen
De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:
Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór 1 januari 2021 en waarover de gemeente pas later een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór 1 januari 2021 geldt iets anders. De gemeente behandelt deze aanvraag volgens de ingetrokken verordening. Maar als een besluit volgens deze nieuwe verordening gunstiger uitpakt voor de inwoner, past de gemeente deze verordening toe.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-320797.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.