Gemeenteblad van Lochem
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Lochem | Gemeenteblad 2020, 319641 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Lochem | Gemeenteblad 2020, 319641 | Verordeningen |
Verzamelverordening van de raad van de gemeente Lochem houdende regels over werk en inkomen (Verzamelverordening werk en inkomen gemeente Lochem 2021)
De raad van de gemeente Lochem,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 oktober 2020 met nummer 2020-184406;
gelezen het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van 10 september 2020;
gelet op de artikelen 6, tweede lid, 8, 8a, 8b, 10b, 35 en 47 van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2, derde lid van de Wet sociale werkvoorziening;
overwegende, dat het gewenst is om de regels over werk en inkomen, die zijn gebundeld in één verordening te wijzigen in verband met wetswijzigingen en inhoudelijke componenten
Verzamelverordening van de raad van de gemeente Lochem houdende regels over werk en inkomen (Verzamelverordening werk en inkomen gemeente Lochem 2021)
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
uitkeringsnorm: toepasselijke norm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c. van de Participatiewet, inclusief de bijzondere bijstand, bedoeld in artikel 12 Participatiewet, of de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW of artikel 5 van de IOAZ voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ;
HOOFDSTUK 2 Re-integratie en tegenprestatie
In dit hoofdstuk worden regels gegeven over de ondersteuning bij het vinden van werk, ondersteunende voorzieningen die het bestuur kan toekennen en de tegenprestatie door de uitkeringsgerechtigde.
Het college houdt bij het aanbieden van voorzieningen rekening met de mogelijkheden en omstandigheden van de belanghebbende. Deze mogelijkheden en omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon, eventuele arbeidsbeperkingen en de mogelijkheid dat hij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van beschut werk.
Als het college heeft vastgesteld dat een persoon in aanmerking kan komen voor een beschutte werkplek, wordt tot het moment waarop de dienstbetrekking van start gaat, scholing, persoonlijke ondersteuning, schuldhulpverlening of een andere voorziening aangeboden, als dit volgens het college zinvol is.
Artikel 2.4 Werken met behoud van uitkering
Het college kan een persoon met een afstand tot de arbeidsmarkt laten werken met behoud van uitkering, als de werkzaamheden volgens het integraal plan passen in een traject gericht op de arbeidsinschakeling.
Artikel 2.5 Persoonlijke ondersteuning
Het college kan een persoon uit de doelgroep persoonlijke ondersteuning aanbieden bij het uitvoeren van taken. Dit doet het college in de vorm van incidentele of langdurige begeleiding. Het college kan aan de persoonlijke ondersteuning een maximale tijdsduur verbinden.
Het college kan bepalen dat werkgevers in aanmerking komen voor een No-riskpolis van het UWV waar dit volgens het college noodzakelijk is voor totstandkoming van een arbeidsovereenkomst.
Artikel 2.8 Loonkostensubsidie
Het college kan een werkgever in aanmerking brengen voor een loonkostensubsidie, als dit volgens het college noodzakelijk is voor de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst met een persoon, die met voltijdse arbeid in staat is om het wettelijk minimumloon te verdienen.
Artikel 2.11 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie en loonwaarde
Het college kan op eigen initiatief of op verzoek van een persoon uit de doelgroep conform artikel 10, sub. c, Participatiewet bepalen of deze persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Personen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onderdeel a en artikel 10, sub. d, lid 2 behoren tevens tot de doelgroep van de loonkostensubsidie.
HOOFDSTUK 3 Inkomensvoorzieningen
In dit hoofdstuk worden regels gegeven over inkomensvoorzieningen, die op grond van de artikelen 35, 36 en 36b Participatiewet en artikel 149 Gemeentewet kunnen worden verstrekt, in aanvulling op een laag inkomen.
Artikel 3.2 Langdurig laag inkomen
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraag het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 105 % van de toepasselijke bijstandsnorm.
Artikel 3.3 Hoogte individuele inkomenstoeslag
Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag op grond van de artikelen 11 of 13, eerste lid van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
Artikel 3.4 Mogelijkheden voor individuele studietoeslag
Het college kan een externe instantie verzoeken advies uit te brengen over de vraag ‘of een belanghebbende door een structurele medische beperking tijdens de studie geen inkomsten kan verwerven’.
De alleenstaande of het gezin kan in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten van deelname aan sport, (sociaal-)culturele activiteiten of maatschappelijke deelname in de breedste zin, als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
de persoon voor wie de bijdrage wordt aangevraagd is 4 jaar of ouder en is als inwoner van de gemeente Lochem ingeschreven in de Basisregistratie personen;
het inkomen is niet hoger dan 120 % van de bijstandsnorm, waarbij de kostendelersnorm niet toegepast wordt;
er is geen in aanmerking te nemen vermogen;
het verzoek om een bijdrage wordt ingediend in het peiljaar waarin de kosten zijn gemaakt.
Er bestaat geen recht op een bijdrage als de belanghebbende recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Betreft de aanvraag een kind, jonger dan 18 jaar, dan kan voor dit kind wel een bijdrage worden verkregen, als voldaan is aan in het eerste lid vermelde voorwaarden.
Artikel 3.8 Aanvraag door een gecertificeerde instelling
deze instelling is gevestigd in de gemeente Lochem, en
de bijdrage is bedoeld voor kinderen die hun feitelijke verblijf in de instelling hebben, en
Belanghebbende moet met bewijsstukken kunnen aantonen dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. De controle zal achteraf steekproefsgewijs plaatsvinden.
Een instelling die een bijdrage heeft aangevraagd kan worden verzocht om vooraf of achteraf aan te geven waarvoor de bijdrage is bedoeld dan wel besteed.
In dit hoofdstuk worden regels gegeven voor het verlagen van de uitkering bij onverantwoord gedrag en over het toezicht van het college op de rechtmatige verstrekking van uitkeringen en voorzieningen.
Artikel 4.1 Horen van belanghebbende
Voordat een verlaging wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld daarover zijn zienswijze te geven.
Artikel 4.2 Afzien van verlaging
Het college verlaagt de uitkering niet als er 12 maanden zijn verstreken sinds het moment dat het gedrag bij het college bekend is geworden.
Artikel 4.3 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Als de verlaging niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de uitkering wordt beëindigd, wordt het overgebleven deel alsnog opgelegd, als de belanghebbende binnen 1 jaar na beëindiging opnieuw in aanmerking komt voor een uitkering. Dit is niet het geval, als de uitkering is beëindigd door werkaanvaarding.
Artikel 4.6 Schending overige arbeidsverplichtingen Participatiewet, IOAW en IOAZ
Voor ander gedrag dan de gedragingen die zijn vermeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, geldt de volgende categorie-indeling:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
Artikel 4.10 Zeer ernstige misdragingen
De uitkering van een belanghebbende die zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die met de uitvoering van de Participatiewet, IOAW en IOAZ zijn belast, wordt verlaagd met 100% van de uitkeringsnorm gedurende 1 maand.
Artikel 4.15 Kaders tegengaan fraude
Het college hanteert in het handhavingsplan de volgende kaders voor het voorkomen en opsporen van fraude:
Het college kan één of meer artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover de toepassing, gelet op het belang van het ondersteunen bij het verwerven van inkomen of de arbeidsinschakeling van uitkeringsgerechtigden, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Aldus besloten in de openbare vergadering van
de raad van de gemeente Lochem,
gehouden op 23 november 2020
de griffier, de voorzitter
M. Veenbergen S.W. van ‘t Erve
Het college maakt gebruik van de loonwaarde-methode ‘Dariuz-Works’. Deze methode wordt gehanteerd om de loonwaarde van een persoon te bepalen. De deskundigen die de methode toepassen zijn gecertificeerd, zodat de gewenste kwaliteit van de metingen op peil blijft.
Dariuz is een loonwaarde-instrument dat is ontwikkeld samen met TNO. Het loonwaarde-instrument is goedgekeurd door het AKC (Arbeidsdeskundig Kenniscentrum, de Nederlandse vereniging van arbeidsdeskundigen). Uit onderzoek van dit centrum is gebleken dat deze loonwaarde-meting tot een juiste en eenduidige loonwaardebepaling leidt. De loonwaarde-meting voldoet aan de eisen die gesteld zijn in de Participatiewet en de daarop gebaseerde ministeriële regelingen. De loonwaarde-meting vindt op een efficiënte wijze plaats en de werkgever wordt nauw betrokken bij de totstandkoming van de te bepalen loonwaarde.
De loonwaarde-meting geeft een betrouwbare en onafhankelijke beoordeling over de hoogte van de loonkostensubsidie. De uitspraak over de loonwaarde geeft een goed beeld over het tempo, kwaliteiten inzetbaarheid van de persoon met een verminderde loonwaarde in vergelijking met een regulier, volledig inzetbare collega.
L oonwaarde-meting kent de volgende stappen:
Terugkoppeling: De resultaten van de voorgaande stappen worden besproken met de werknemer en de werkgever nadat de loonwaarde is besproken met een ambtenaar van de gemeente. In de eindrapportage wordt ook inzicht gegeven in de duurzaamheid van de plaatsing, de omvang van de extra kosten en kan er een advies worden gegeven om de loonwaarde te wijzigen.
De Verzamelverordening ziet in de eerste plaats toe op de regels die op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ moeten worden vastgesteld, maar gaat verder dan dat. Ook het participatiebeleid dat voortvloeit uit de ‘autonome bestuursbevoegdheid’ van de gemeente (artikel 149 Gemeentewet) komt aan bod via de Meedoenregeling (zie Hoofdstuk 3).
Uitgangspunten bij het opstellen van deze verordening waren onder andere:
De toelichting is beperkt van opzet en gaat uit van het principe, dat de verordening helder genoeg moet zijn en dat slechts wat echt noodzakelijk is voor het goede begrip, wordt verduidelijkt.
De verordening bevat één bijlage, te weten: een weergave van de methodiek van loonwaardemeting voor loonkostensubsidie. Daarin is een uitleg gegeven van de methodiek (‘Dariuz-Works’) die wordt gehanteerd bij het bepalen van de loonwaarde van iemand die in aanmerking is gebracht voor loonkostensubsidie.
In verband met de liquidatie van Het Plein en de inwerkingtreding van ’t Baken per 1 januari 2019 is deze verordening op onderdelen noodzakelijkerwijs aangepast. De wijzigingen zijn technisch (en niet beleidsmatig) van aard.
Het onderdeel cliëntenparticipatie is grotendeels verwijderd in verband met de inwerkingtreding van de Adviesraad Sociaal Domein, waarin cliëntenparticipatie als bedoeld in artikel 47 van de Participatiewet is geïntegreerd.
HOOFDSTUK I Algemene bepalingen
Artikel 1.1. Begrips omschrijvingen
Een aantal begrippen is hier nader omschreven. De betekenis van de meeste begrippen is evident. De volgende begrippen worden kort toegelicht:
1. inkomen: met wettelijke verplichting wordt bedoeld een wettelijke verplichting in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) of executoriaal beslag op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
2. plan: voor iedereen met een uitkering wordt een plan vastgesteld. Bedoeld wordt dit plan;
3. uitkeringsnorm: om de leesbaarheid te vergroten, wordt dit begrip in Hoofdstuk 4 (Afstemming) gebruikt. Afhankelijk van de soort uitkering, wordt de verlaging berekend over de bijstandsnorm of de grondslag in de IOAW of IOAZ.
HOOFDSTUK 2 Re-integratie en t e genprestatie
Het college kan ook ondersteuning ‘op andere passende wijze’ aanbieden, zoals doorverwijzing en bemiddeling richting werk. De belangrijkste voorzieningen zijn in deze verordening geregeld, dit is echter geen uitputtende opsomming.
Het is aan het college om voorzieningen zo in te zetten dat deze passend zijn bij de afstand tot de arbeidsmarkt. Om dit te faciliteren kan het college de doelgroep verder indelen in de tredes van de participatieladder categorieën/stromen en de ondersteuning daarop afstemmen. Re-integratie is altijd maatwerk (vierde lid). Als de inzet van voorzieningen leidt tot economisch voordeel van de betreffende organisatie, kan een inleenvergoeding worden gevraagd. Het college kan dit concretiseren in beleidsregels en/of nadere regels (artikel 6.1).
Artikel 2.2 Voorwaarden en verplichtingen voorzieningen
Bij de ondersteuning naar de arbeidsmarkt staat het plan centraal. Er is niet gekozen voor een gedetailleerde opsomming van alle voorwaarden en verplichtingen die aan voorzieningen kunnen worden verbonden. Het is aan het college overgelaten om dit verder in te vullen. Het college heeft beoordelingsvrijheid (dat is de betekenis van ‘volgens’), uiteraard binnen de wettelijke randvoorwaarden (tweede lid).
In dit artikel is invulling gegeven aan de verplichting van de gemeenteraad om te bepalen:
Het college stelt vast welke voorzieningen noodzakelijk zijn en ingezet gaan worden. Ook dit is een vorm van maatwerk.
Artikel 2.4 Werken met behoud van uitkering
Werken met behoud van uitkering kan een geschikt instrument zijn om personen met een afstand tot de arbeidsmarkt te ondersteunen en zodoende die afstand te verkleinen of in ieder geval te voorkomen dat deze groter wordt. Personen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt hebben werken met behoud van uitkering wellicht minder nodig als re-integratievoorziening maar ook voor deze groep wordt de mogelijkheid open gehouden.
De verschillende vormen van werken met behoud van uitkering zijn hier vermeld, in oplopende afstand tot de arbeidsmarkt. In artikel 1 zijn de betreffende begrippen verder omschreven. Het college kan in beleidsregels en/of nadere regels verder invulling geven aan de verschillende vormen van werken met behoud van uitkering en de voorwaarden en verplichtingen.
Artikel 2.5 Persoonlijke ondersteuning
Het betreft een voorziening zoals een jobcoach, die de werknemer met beperkingen ondersteunt bij het uitvoeren van het werk. Die begeleiding kan zowel op als buiten de werkplek plaatsvinden. Denk aan het helpen op tijd op te staan, zelfstandig te reizen en het aanleren van omgangsvormen. De begeleiding kan binnen of buiten de organisatie worden georganiseerd.
Onder de ‘no-riskpolis’ wordt verstaan een financiële dekking tegen het risico van ziekte. De loonkosten worden dan deels of geheel vergoed aan de werkgever. Voor werknemers die zijn opgenomen in het doelgroepregister banenafpraak is dit wettelijk geregeld (artikel 29b Ziektewet), voor anderen niet. Het college is bevoegd om voor andere groepen werkzoekenden een ‘no-riskpolis’ te ontwikkelen en aan te bieden.
Onder scholing wordt een breed begrip verstaan: alle vormen die een leerproces in zich dragen kunnen hieronder worden gebracht. Centraal staat dat er kennis, vaardigheden of competenties worden verworven, die de afstand tot de arbeidsmarkt verkleinen of voorkomen dat die afstand groter wordt.
Artikel 2.8 Loonkostensubsidie
In de Participatiewet is geregeld dat voor personen die het wettelijk minimumloon niet kunnen verdienen, de werkgever loonkostensubsidie kan ontvangen (artikel 10d Participatiewet). In deze verordening is aanvullend geregeld, dat voor de groep die wel in staat is dat inkomen te verdienen, tijdelijk loonkostensubsidie verstrekt kan worden. De loonkostensubsidie vormt dan een in tijd beperkte stimulans voor de werkgever om de betreffende persoon in dienst te nemen.
Artikel 2.9 Activeringssubsidies
Een financiële prikkel kan ingezet worden om activiteiten richting de arbeidsmarkt te stimuleren. Het kan daarbij gaan om werkaanvaarding (in brede zin) en om scholing. Jongeren zijn uitgesloten, tenzij omstandigheden daartoe aanleiding geven. Een financiële prikkel is normaliter bij hen niet aan de orde.
Het gaat hier bijvoorbeeld om reiskostenvergoeding of vergoeding van de aanschaf van kleding of gereedschap. In beginsel komen deze kosten voor rekening van de organisatie waar de activiteiten worden uitgevoerd. Verstrekt deze organisatie geen (toereikende) vergoeding, dan kan worden beoordeeld, of de kosten voor rekening van de gemeente komen.
Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie
Artikel 2.11 Vaststelling doelgroep loonkostensubsidie en loonwaarde
Met dit artikel wordt uitvoering gegeven aan de wettelijke verplichting om de wijze waarop wordt vastgesteld wie tot de doelgroep behoort en de manier waarop de loonwaarde wordt vastgesteld bij verordening te regelen. De loonwaardemeting, ‘Dariuz-Works’, is een gevalideerde methodiek (tweede lid).
Artikel 2.12 Voorwaarden tegenprestatie
In de Participatiewet staat ‘Meedoen naar vermogen’ centraal. Belanghebbenden kan worden gevraagd actief deel te nemen aan de samenleving, door middel van ‘onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden’ (artikel 9 Participatiewet). Onder reguliere arbeid wordt verstaan de arbeid die niet met voorzieningen, zoals loonkostensubsidie, ondersteund wordt.
Artikel 2.13 Het opdragen van een tegenprestatie
Personen met een kleine afstand tot de arbeidsmarkt moeten zich richten op werk. Het leveren van een tegenprestatie staat doorgaans effectief solliciteren in de weg. Daarom gaat dit in de regel niet samen, uitzonderingen daargelaten (eerste lid).
Artikel 2.14 Omvang en duur van een tegenprestatie
Het college zal aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie moeten bepalen. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd moeten daarom in de regel beperkt zijn.
HOOFDSTUK 3 Inkomensvoorzieningen
In de artikelen 36 en 36b lid 1 Participatiewet wordt gesproken van het indienen van een verzoek. Om onduidelijkheden te voorkomen bepaalt dit artikel dat het verzoek moet worden gedaan met een door het college vastgesteld aanvraagformulier of langs de digitale weg, die door het college is opengesteld. Een verzoek wordt aangemerkt als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In aanvulling op de wettelijke regels in artikel 36 Participatiewet, moet de gemeenteraad in ieder geval bij verordening regels stellen over de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de manier waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen (artikel 8 lid 2 Participatiewet). Omdat in artikel 36 Participatiewet de inkomenstoeslag al uitvoerig is geregeld, worden de aanvullende gemeentelijke regels in deze verordening beperkt gehouden. In de beleidsregels bijzondere bijstand en armoede en minimabeleid heeft het college verder invulling gegeven aan wettelijke voorwaarden, bijvoorbeeld de voorwaarde dat ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ mag bestaan.
Artikel 3.2 Langdurig laag inkomen
De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referentieperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 105% van de toepasselijke bijstandsnorm, zal volgens de rechtspraak niet al te formeel mogen worden beoordeeld. Een zeer geringe en tijdelijke overschrijding van de inkomensgrens zal niet leiden tot het verlies van het recht op de inkomenstoeslag.
Artikel 3.3 Hoogte individuele inkomenstoeslag
Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, omdat de andere partner uitgesloten is (zie de artikel 11 en 13 Participatiewet), komt de wel rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
In aanvulling op de regels over de studietoeslag die de wetgever al heeft gesteld in artikel 36b Participatiewet, moet de gemeenteraad bij verordening regels stellen, die in ieder geval betrekking hebben op de hoogte en de frequentie van de studietoeslag (artikel 8, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet). Omdat in artikel 36b Participatiewet de studietoeslag op zichzelf uitvoerig is geregeld, worden de aanvullende gemeentelijke regels beperkt gehouden.
Artikel 3.4 Toekenning en betaling individuele studietoeslag
Belangrijke voorwaarde is, dat de student of scholier niet in staat is om bij te verdienen. Het college kan dat op verschillende manieren onderzoeken: advies inwinnen bij een externe organisatie, bijvoorbeeld het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Het college kan ook een andere instantie om advies vragen. Soms kan het college ook zelf vaststellen of een persoon met voltijdse arbeid niet in staat is om bij te verdienen.
Artikel 3.5 Toekenning en betaling individuele studietoeslag
Gekozen is voor een periode van 6 maanden, omdat een persoon doorgaans halfjaarlijks kan starten met een studie of opleiding. Voor de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een individuele studietoeslag wordt de situatie op de datum van de aanvraag beoordeeld (artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet). Om deze reden is geregeld dat een persoon slechts eenmaal binnen een periode van zes maanden in aanmerking kan komen voor een individuele studietoeslag. Studeert een persoon na die zes maanden nog steeds en voldoet hij aan de voorwaarden van artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet, dan kan hij opnieuw in aanmerking komen voor een individuele studietoeslag. Bij het vaststellen van de hoogte van het normbedrag is als richtlijn gehanteerd dat te verstrekken toeslag zich reëel moet verhouden tot gemiddelde verdiensten uit een bijbaan die met een studie gecombineerd wordt. Is sprake van gehuwden die allebei afzonderlijk voldoen aan de voorwaarden voor een individuele studietoeslag, dan komen zij afzonderlijk in aanmerking voor een individuele studietoeslag.
De Meedoenregeling is op grond van artikel 149 Gemeentewet vastgesteld. Met deze regeling wordt door het verminderen en wegnemen van financiële belemmeringen, de maatschappelijke participatie van burgers gestimuleerd.
In dit artikel is bepaald onder welke voorwaarden een belanghebbende in aanmerking kan komen voor een bijdrage. De regeling kan voor elke activiteit worden aangevraagd, zolang er maar een maatschappelijk element aan verbonden is. De bijdrage kan ook worden besteed aan de kosten van een internetverbinding. Onder ‘in aanmerking te nemen vermogen’ wordt verstaan het vermogen dat onder de vermogensgrenzen blijft van artikel 34, derde lid, Participatiewet. De bijdrage is niet bedoeld voor studerenden, tenzij het een minderjarig kind van een student betreft.
Artikel 3. 7 Hoogte M eedoenregeling en betaling
De bijdrage is persoonsgebonden en niet overdraagbaar.
Artikel 3.8 Aanvraag door een instelling
Instellingen kunnen als instelling een aanvraag indienen. De bijdrage is dan bedoeld om een activiteit voor deze kinderen te kunnen organiseren. Met een langdurig tijdelijk verblijf moet worden gedacht aan een periode van gemiddeld minstens drie maanden. Het kan voorkomen, dat sommige kinderen korter verblijven, en andere kinderen weer langer. Het verblijf moet ook ononderbroken zijn. Wanneer de kinderen eens een weekend elders verblijven, bijvoorbeeld bij hun eigen ouders, dan kan daar aan worden voorbijgegaan. Het college bepaalt op individuele basis de hoogte en de voorwaarden van de verstrekking.
Ten aanzien van de hoogte wordt in beginsel uitgegaan van het gemiddelde aantal kinderen dat in de instelling verblijft. Het is ook mogelijk dat wordt uitgegaan van de maximale opvangcapaciteit van de instelling, wanneer deze capaciteit een groot deel van het jaar volledig wordt benut. De hoogte van de bijdrage bedraagt dan de bijdrage voor één kind maal het aantal kinderen.
Aanvragen worden achteraf en steekproefsgewijs gecontroleerd. Blijkt dat er ten onrechte een bijdrage is verstrekt, dan kan deze worden ingetrokken en teruggevorderd op grond van Afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht.
HOOFDSTUK 4 Afstemming en handhaving
Artikel 4.1 Horen van belanghebbende
Het verlagen van een uitkering is een ingrijpend besluit. Om die reden geldt, dat de belanghebbende eerst in de gelegenheid wordt gesteld zijn zienswijze (mening) hierover te geven, voordat de uitkering wordt verlaagd. Dit is in lijn met artikel 4:8 Awb.
Artikel 4.2 Afzien van verlaging
Het opleggen van een verlaging is maatwerk. Om die reden is wettelijk bepaald, dat afgezien wordt van verlaging, als alle verwijtbaarheid ontbreekt (artikel 18, negende lid Participatiewet). In aanvulling daarop is in dit artikel een vervaltermijn geïntroduceerd. In navolging van de regels over (lichte) boetes is gekozen voor een vervaltermijn van één jaar.
Artikel 4.3 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Uitgangspunt is, dat de verlaging werkt vanaf de kalendermaand die volgt op de maand waarin het verlagingsbesluit is bekendgemaakt via een beschikking. Heeft de belanghebbende op dat moment nog aanspraak op een tegoed aan uitkering over een eerdere periode, bijv. omdat de uitkering na afloop van de maand wordt betaald, of omdat een aanvraagprocedure langer heeft geduurd, dan wordt de verlaging met terugwerkende kracht opgelegd en toegepast op die nabetaling. Daarmee wordt lik op stuk mogelijk en dit sluit aan bij de systematiek die voor ‘geüniformeerde’ verplichtingen geldt (zie artikel 4.5 en artikel 18, vijfde lid Participatiewet).
Artikel 4.4 Berekeningsgrondslag
Algemene bijstand, een IOAW- of IOAZ-uitkering, wordt per kalendermaand toegekend en verstrekt. De verlaging wordt daarom ook berekend over de uitkeringsnorm en toegepast op de maanduitkering.
Niet nakomen van verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 4.5 Schending geüniformeerde arbeidsverplichtingen Participatiewet
Voor een aantal arbeidsverplichtingen geldt, dat de wetgever de schending daarvan zo ernstig heeft gevonden, dat dit in artikel 18, vierde lid Participatiewet is bestraft met 100% voor minimaal 1 maand. De termijn wordt hier standaard op 1 maand gesteld (eerste lid). De verlaging wordt uitgesmeerd over drie maanden, als er sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals (dreigende) huisuitzetting of afsluiting van gas, water, elektriciteit, waardoor een noodsituatie ontstaat.
Artikel 4.6 Schending overige arbeidsverp lichtingen Participatiewet, IOAW en I OAZ
Voor andere gedragingen dan de in artikel 4.5 bedoelde, geldt dat de omvang van de verlaging afhankelijk is van de zwaarte van de gedraging. In de categorie-indeling is dit tot uitdrukking gebracht. In het eerste lid, onderdeel a. wordt verwezen naar artikel 18, vierde lid Participatiewet. Daarmee wordt gedoeld op de specifieke wettelijk omschreven verplichtingen. Die gaan vóór toepassing van artikel 4.5. De tweede categorie is slechts van toepassing op gedragingen binnen de IOAW en IOAZ, die voor bijstandsgerechtigden al zijn geregeld in artikel 18, vierde lid Participatiewet.
Artikel 4.7 Hoogte en duur van de verlaging
Gekozen is voor 2 categorieën, ter wille van de overzichtelijkheid. De vermelde percentages zijn uitgangspunten. Afhankelijk van de individuele omstandigheden kunnen de percentages in het concrete geval verlaagd of verhoogd worden.
Omdat een verlaging wegens schending van de arbeidsverplichtingen een ingrijpend gevolg kan hebben, heeft de wetgever een ‘inkeerregeling’ opgenomen in artikel 18, elfde lid Participatiewet. De belanghebbende kan bij aanpassing van zijn houding en gedrag herziening van de verlaging vragen. Dat past bij het herstelkarakter van verlagingen wegens schending van arbeidsverplichtingen. De inkeerregeling wordt in dit artikel uitgebreid tot schending van alle arbeidsverplichtingen. In dit artikel is vastgelegd dat het bestuur ook daadwerkelijk gebruik maakt van deze bevoegdheid om een verlaging te herzien.
Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 4.9 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Een verlaging moet ook worden toegepast als sprake is van ‘tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan’ (artikel 18, tweede lid Participatiewet). Dat is aan de orde, als de belanghebbende eerder of tot een hoger bedrag is aangewezen op bijstand, bijvoorbeeld omdat een andere voorziening niet is benut, omdat vermogen te snel is opgemaakt of omdat een aanspraak op een voorziening verloren is gegaan door onverantwoord gedrag.
Artikel 4.10 Zeer ernstige misdragingen
Onder 'zeer ernstige misdraging' wordt in elk geval verstaan: elke vorm van ongewenst verbaal en fysiek contact met een persoon of pogingen daartoe, gericht op personen en instanties (bestuur, SVB en re-integratiebedrijven) die met de uitvoering van de Participatiewet zijn belast, tijdens het verrichten van hun werk. Ook voor de IOAW en IOAZ geldt dat ‘zeer ernstige misdragingen’ aanleiding zijn voor verlaging van de uitkering. Anders dan in de Participatiewet kan het bestuur echter alleen een verlaging opleggen als er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij het vaststellen van het recht op een uitkering.
Artikel 4.11 Niet nakomen van overige verplichtingen
De Participatiewet geeft het college de bevoegdheid om personen verplichtingen op te leggen die volledig individueel bepaald zijn en tot doel hebben de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen of het beroep op bijstand te beperken. De hoogte van de verlaging is per categorie vastgesteld.
Artikel 4.12 Samenloop van gedragingen
Dit artikel spreekt voor zich.
Recidive is het opnieuw vertonen van hetzelfde soort gedrag. Daarnaast moet het gedrag leiden tot eenzelfde of hogere verlaging dan het eerder gesanctioneerde gedrag. Is dit niet het geval, dan moet de verwijtbare gedraging worden aangemerkt als een eerste schending van een verplichting. Met de laatst opgelegde gedraging wordt het eerdere gedrag bedoeld dat geleid heeft tot een verlaging en nu aanleiding geeft tot verdubbeling van de duur van de verlaging. Ook als wegens dringende redenen – op grond van artikel 4, tweede lid van deze verordening en 18, tiende lid Participatiewet – is afgezien van het opleggen van een verlaging, kan sprake zijn van recidive (tweede lid). Als een belanghebbende voor een derde of volgende keer een niet-geüniformeerde arbeidsverplichting schendt (zie artikel 4.5), is de recidivebepaling van deze verordening ook van toepassing. Dit wordt tot uitdrukking gebracht door het woord "telkens" in de recidivebepaling.
Handhaving rechtmatige verstrekking
Artikel 4.14 Opdracht aan het bestuur
In dit artikel worden de verplichte onderdelen van het handhavingsplan genoemd. In artikel 8b Participatiewet wordt bepaald dat de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Artikel 4.15 Kaders tegengaan fraude
Deze kaders betreffen de randvoorwaarden voor effectieve fraudebestrijding. In het handhavingsplan wordt dit verder uitgewerkt en kunnen bijvoorbeeld de werkafspraken met het Openbaar Ministerie worden opgenomen.
Artikel 4.16 Waarborgen rechtmatigheidsonderzoek
Het college moet zich houden aan de rechtswaarborgen, die voor ieder rechtmatigheidsonderzoek gelden. Die waarborgen zijn bijvoorbeeld de normen die voor strafrechtelijk onderzoek gelden en afgeleid kunnen worden uit bijvoorbeeld artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het gebruik van onderzoeksmiddelen, zoals peilbakens en stelselmatige observaties, moet voldoen aan de eisen die in wetgeving daaraan gesteld zijn. Dergelijke methoden worden pas benut, als minder ingrijpende onderzoeksmethoden geen oplossing bieden.
Artikel 4.17 Aangifte bij het Openbaar Ministerie
Als gedrag van een belanghebbende leidt tot financiële benadeling van de gemeente, kan het college in een aantal gevallen aangifte doen. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de 'Aanwijzing sociale zekerheidsfraude' van het Openbaar Ministerie. Onder de huidige regeling is de hoofdregel, dat aangifte plaatsvindt als het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 50.000,-.
HOOFDSTUK 5 Cliëntenparticipatie
Met de inwerkingtreding van de Verordening Adviesraad Sociaal Domein gemeente Lochem 2019 per 1 januari 2019 is voldaan de opdracht tot het invulling geven van cliëntenparticipatie als bedoeld in artikel 47 van de Participatiewet. Om deze reden volstaat het hier om te verwijzen naar de Verordening Adviesraad Sociaal Domein gemeente Lochem 2019. Kanttekening is wel dat de adviesraad geen cliëntenraad is, zoals destijds bij Het Plein.
In dit artikel is vastgelegd dat het college nadere regels kan stellen over de uitvoering van deze verordening. Nadere regels houden algemeen verbindende voorschriften in; met deze bepaling delegeert de raad deze bevoegdheid aan het college. Beleidsregels zijn daarentegen geen algemeen verbindende voorschriften, maar regels ter invulling van een bestaande bevoegdheid. De bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels komt het college op grond van de Awb al toe, zodat dit niet apart geregeld hoeft te worden.
Dit artikel biedt een rechtsgrond voor afwijking in bijzondere gevallen. Afwijking kan gelegen zijn in knellende situaties waar toepassing van de regels het ondersteunen bij het verwerven van inkomen of bij de arbeidsinschakeling juist in de weg staat in plaats van effectief ondersteunt.
Artikel 6.3 Intrekking oude verordeningen
De hier vermelde bestaande verordeningen worden alle ingetrokken en vervangen door deze nieuwe verzamelverordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-319641.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.