Gemeenteblad van Terschelling
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Terschelling | Gemeenteblad 2020, 316076 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Terschelling | Gemeenteblad 2020, 316076 | Verordeningen |
Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Terschelling 2021
De raad van de gemeente Terschelling;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel b, en tweede lid, van de Participatiewet;
overwegende dat het van belang wordt geacht om aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen hebben gehad, die geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 bezitten, die geen uitzicht hebben op inkomensverbetering en die tevens woonachtig zijn in de gemeente Terschelling financieel te ondersteunen;
Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Terschelling 2021
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2. In deze verordening wordt verstaan onder:
a. Het college: burgemeester en wethouders van de gemeente Terschelling;
b. inkomen: totaal van het inkomen, bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet, en de algemene bijstand;
c. peildatum: de dag waarop het recht op individuele inkomenstoeslag ontstaat, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om individuele inkomens toeslag aan te vragen;
d. referteperiode: periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;
e. bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 onderdeel c Participatiewet, inclusief de toepassing van de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet.
Hoofdstuk 2. De aanvraag en de voorwaarden
Een verzoek als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulierformulier en onder overlegging van de op het aanvraagformulier genoemde bescheiden.
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Een persoon heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan een percentage van de in die periode van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Bij raadsbesluit is het langdurig laag inkomen vastgesteld. Dit is opgenomen als bijlage bij deze verordening.
Hoofdstuk 3. Hoogte van de toeslag
Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag
1. Een individuele inkomenstoeslag bedraagt per kalenderjaar:
a. € 247,00 voor een alleenstaande;
b. € 318,00 voor een alleenstaande ouder;
2. Als één van de gehuwden is uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet, komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
3. Voor toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.
4. De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd overeenkomstig de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.
Het college kan in die gevallen waarin deze verordening niet voorziet op grond van individuele bijzondere omstandigheden afwijkend beslissen.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet Terschelling2021 .
Aldus besloten in de openbare vergadering van het de raad van de gemeente Terschelling,
Terschelling, 18 november 2020
De raad van de gemeente Terschelling voornoemd,
Bijlage bij artikel 3 van de Verordening individuele inkomenstoeslag Participatiewet 2020, Terschelling
Aan de bijstandsverlening ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Sinds die datum is de langdurigheidstoeslag een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. Per 1 januari 2015 vervangt de individuele inkomenstoeslag de langdurigheidstoeslag. Sindsdien is het verlenen van de toeslag geen gebonden bevoegdheid meer, maar een discretionaire bevoegdheid. Dit betekent dat het college een individuele inkomenstoeslag kan verlenen als een persoon voldoet aan de voorwaarden daarvoor. Deze bevoegdheid ziet met name op het in aanmerking nemen van persoonlijke omstandigheden van een belanghebbende bij de beoordeling van het hebben van zicht op inkomensverbetering. Maar deze bevoegdheid betekent niet dat als een belanghebbende geen langdurig laag inkomen heeft, toch op grond van zijn persoonlijke omstandigheden aan hem een individuele inkomenstoeslag kan worden verleend.
Het college kan in beleid nadere regels stellen in het kader van de individuele inkomenstoeslag. Zo kan er in de beleidsregels worden aangeven welke groepen uitzicht hebben op inkomensverbetering en daardoor in principe niet in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag en andersom welke groepen geen uitzicht hebben op inkomensverbetering en daardoor in principe wel in aanmerking komen voor individuele inkomenstoeslag. Overigens dient aanvullend nog wel een onderzoek plaats te vinden of er gelet op individuele omstandigheden moet worden afgeweken van deze min of meer standaard groepindeling.
Vast te leggen regels in verordening
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde personen die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij, gelet op de omstandigheden van die persoon, geen uitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet). Bij verordening moeten regels vastgesteld worden over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Op grond van deze verordening is geen sprake van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan in de bijlage opgenomen percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Daarnaast moet bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald worden.
Het college kan in beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. Bij de beoordeling van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' moet het college rekening houden met de omstandigheden van de persoon. Dit vergt een op de aanvrager toegespitst onderzoek.
In artikel 36, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot die omstandigheden in ieder geval worden gerekend:
- de krachten en bekwaamheden van de persoon, en
- de inspanningen die de persoon heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen.
De leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwd) van een persoon kan wijzigen binnen de referteperiode. Dit is bijvoorbeeld het geval indien gehuwden een individuele inkomenstoeslag aanvragen, maar zij over een gedeelte van de referteperiode als alleenstaande moeten worden aangemerkt. Personen moeten dan ook over dat deel van de referteperiode aan de voorwaarden voldoen om voor individuele inkomenstoeslag in aanmerking te komen. Gehuwden moeten zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet of Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
Met inkomen wordt bedoeld het inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de Participatiewet. In afwijking hiervan wordt algemene bijstand voor de beoordeling van het recht op individuele inkomenstoeslag ook in aanmerking genomen als inkomen. Bijzondere bijstand kan niet als inkomen in aanmerking worden genomen. Aangezien individuele inkomenstoeslag een vorm van bijzondere bijstand is, is het niet nodig expliciet te bepalen dat een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag buiten beschouwing moet worden gelaten bij de vaststelling van het inkomen. Het wordt niet wenselijk geacht een eerder verstrekte individuele inkomenstoeslag in aanmerking te nemen als inkomen, omdat dit het ongewenst effect zou hebben dat een persoon geen recht op een individuele inkomenstoeslag heeft omdat hij een te hoog inkomen heeft gehad in de referteperiode vanwege een eerder verstrekte toeslag.
De peildatum is de dag waarop het recht op individuele inkomenstoeslag is ontstaan. Dit is het moment waarop aan de voorwaarde langdurig laag inkomen is voldaan. Voor de toepassing van de individuele inkomenstoeslag mag de peildatum niet liggen voor de aanvraagdatum.
In de praktijk komt de peildatum meestal overeen met de meldingsdatum.
In de praktijk houdt het vorenstaande in:
- hoofdregel is dat de individuele inkomenstoeslag wordt verleend met ingang van de datum waarop het recht is ontstaan;
- is het recht al vóór de aanvraagdatum ontstaan?
- dan wordt het recht op individuele inkomenstoeslag per datum aanvraag toegekend.
Onder de referteperiode wordt verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.
Voor de definitie van het begrip bijstandsnorm wordt aansluiting gezocht bij artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Participatiewet verminderd met de op de grond van paragraaf 3.3, door het college vastgestelde verlaging. In dat geval wordt onder ‘bijstandsnorm’ verstaan de kostendelersnorm. Een belanghebbende voldoet hierdoor minder snel aan de voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen omdat de kostendelersnorm lager is dan de reguliere bijstandsnorm.
Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van deze verordening dat het verzoek moet worden gedaan middels een door het college vastgesteld formulier. Een verzoek wordt dan gezien als een aanvraag zoals bedoeld in afdeling 4.1.1 van de Awb. Het gaat dan om een schriftelijke aanvraag (artikel 4:1 van de Awb) die wordt ondertekend door de aanvrager en ten minste de naam en het adres van de aanvrager bevat, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd (artikel 4:2, eerste lid, van de Awb). De aanvrager verschaft ook de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid, van de Awb). Een mondeling verzoek kan hiermee dus niet worden aangemerkt als een verzoek om individuele inkomenstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 van de Participatiewet.
Artikel 3. Langdurig laag inkomen
Van belang bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, is wat onder ‘langdurig’ en onder ‘laag’ wordt verstaan.
De door het college vastgestelde langdurige periode voorafgaand aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. De referteperiode is vastgesteld in artikel 1 van deze verordening en bedraagt 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.
Een inkomen is laag als het niet hoger is dan het vastgestelde percentage van de toepasselijke bijstandsnorm.
Het langdurig laag inkomen is vastgesteld in een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm. Het percentage is in de bijlage bij deze verordening opgenomen.
Artikel 4. Hoogte individuele inkomenstoeslag
Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en gehuwden.
Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.
Is één van de echtgenoten uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de Participatiewet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in het tweede lid.
In het vierde lid is een indexeringsbepaling opgenomen. Deze bepaling voorkomt dat de verordening telkens opnieuw moet worden vastgesteld, enkel voor indexatie van de bedragen. De meest recente bedragen worden gepubliceerd op: www.sozawe-nw-fryslan.nl.
In deze verordening zijn de hoofdlijnen voor de individuele inkomenstoeslag vastgelegd. Er kunnen zich echter concrete situaties voordoen waarin deze verordening niet voorziet. Dit artikel bepaalt dat het college in dergelijke situaties beslist in afwijking van deze verordening.
Redelijkheid is hierbij het uitgangspunt. Bij de besluitvorming dient in de geest van de Participatiewet en de verordening gehandeld te worden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-316076.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.