Gemeenteblad van Amsterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2020, 304743 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Amsterdam | Gemeenteblad 2020, 304743 | Verordeningen |
Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amsterdam houdende regels omtrent jeugdhulp (Verordening op de zorg voor de jeugd Amsterdam 2021)
De raad van de gemeente Amsterdam,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 oktober 2020
gelet op artikel 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1. Jeugdwet
gezien de inspraakreacties en de nota van beantwoording van 6 oktober 2020
besluit de volgende verordening vast te stellen:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
integraal plan: het document waarin de ondersteuningsbehoeften van de jeugdige en/of zijn ouders zijn vastgelegd samen met de doelen en hoe deze te bereiken en waarin op verschillende levensgebieden de gezinssituatie in kaart gebracht wordt om een effectieve ondersteuning van de jeugdige mogelijk te maken;
Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen
Paragraaf 1 Soorten individuele voorzieningen
Artikel 3.4 Overige individuele voorzieningen jeugdhulp
In aanvulling op het aanbod specialistische en hoogspecialistische jeugdhulp zoals bedoeld in artikel 3.1 en 3.2 draagt het college in bijzondere gevallen zorg voor de bekostiging van jeugdhulp die niet geboden wordt door de gemeente Amsterdam voor specialistische en hoogspecialistische jeugdhulp gecontracteerde aanbieders.
De in het vorige lid genoemde jeugdhulp betreft:
jeugdhulp voor jeugdigen die buiten de regio Amsterdam-Amstelland verblijven maar volgens het woonplaatsbeginsel onder de verantwoordelijkheid van het college vallen, en voor wie de gecontracteerde jeugdhulpaanbieders geen passende hulp kunnen organiseren of hulp die voldoende in de nabijheid van de jeugdige geboden kan worden;
Paragraaf 2. Toegang specialistische en hoogspecialistische jeugdhulp
Artikel 3.5 Toegangsproces algemeen
Wanneer de huisarts, jeugdarts of medisch specialist – niet zijnde een professional van het lokale team - conform artikel 2.6 eerste lid onderdeel g van de wet verwezen heeft naar hoogspecialistische jeugdhulp, neemt het college het besluit als bedoeld in het tweede lid op grond van het signaal van de betrokken jeugdhulpaanbieder dat er een integraal plan is opgesteld en hierin de ondersteuningsbehoeften op de verschillende levensgebieden voldoende in kaart zijn gebracht om een effectieve uitvoering van de hoogspecialistische jeugdhulp mogelijk te maken.
Wanneer een zorgteam van een speciaal onderwijslocatie de inzet van hoogspecialistische jeugdhulp in de vorm van ambulante jeugdhulp in het netwerk van de jeugdige nodig acht, neemt het college het besluit als bedoeld in het tweede lid op grond van het verzoek om een zorgtoewijzing van de betrokken jeugdhulpaanbieder voor hoogspecialistische jeugdhulp.
Artikel 3.6 Het gesprek en het integraal plan
Het ondertekende integraal plan wordt, voor zover van toepassing voor een effectieve uitvoering van de specialistische of hoogspecialistische jeugdhulp, door de jeugdige en/of zijn ouders, of in voorkomende gevallen door het lokale team, gedeeld met de betrokken jeugdhulpaanbieder met inachtneming van de geldende privacyregelgeving.
Artikel 3.8 Inhoud en geldigheidsduur van het besluit
In aanvulling op het gestelde in het tweede lid onderdeel a, wordt het besluit voor specialistische jeugdhulp opnieuw van kracht wanneer een jeugdige en/of zijn ouders zich binnen vier maanden na een volgens plan beëindigd jeugdhulptraject dat gericht was op herstel opnieuw, met dezelfde hulpvraag, bij de jeugdhulpaanbieder melden.
indien er geen overeenstemming is tussen het lokale team en de jeugdige en/of zijn ouders over de in te zetten specialistische of hoogspecialistische jeugdhulp – het betreft dan een weigeringsbesluit –, binnen vijf werkdagen na ontvangst van het eenzijdig door de jeugdige en/of zijn ouders ondertekende integraal plan;
Paragraaf 3. Toegang dyslexiezorg
Artikel 3.9 Toegang dyslexiezorg
Het college kent een individuele voorziening voor dyslexiezorg toe door middel van een besluit dat toegang geeft tot diagnostiek, om vast te stellen of sprake is van ernstige enkelvoudige dyslexie, en behandeling, indien uit de uitgevoerde diagnostiek blijkt dat sprake is van ernstige enkelvoudige dyslexie.
Paragraaf 4. Toegang overige individuele voorzieningen jeugdhulp
Paragraaf 5 Aanvullende regels persoonsgebonden budget
Indien de jeugdige en/of zijn ouders zich in het gesprek zoals bedoeld in artikel 3.5 gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door de door gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieders niet passend achten, kunnen zij een persoonsgebonden budget aanvragen.
Artikel 3.12 Onderscheid formele en informele hulp
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel en ten aanzien van de voor het Pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
Artikel 3.13 Vaststellen hoogte van persoonsgebonden budget
De in het tweede lid genoemde tarieven zijn uitgedrukt in het prijspeil van 2021 en worden ieder opvolgend kalenderjaar gewijzigd aan de hand van de ontwikkeling van de consumentenprijsindex die geldt voor het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar (T-2). De berekende bedragen worden naar beneden afgerond op een veelvoud van € 0,2.
Artikel 3.14 Verstrekken persoonsgebonden budget formele hulp en informele hulp
Paragraaf 6 Nieuwe feiten en omstandigheden
Artikel 3.15 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk aan het college mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit aangaande een individuele voorziening.
Artikel 3.16 Bestrijding oneigenlijk gebruik en misbruik
Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.
Het college wijst personen aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij de wet, dan wel deze verordening, ten aanzien van de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van het bepaalde bij de wet, dan wel deze verordening.
Artikel 3.17 Opschorting betaling uit het Pgb
Het college kan de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor ten hoogste dertien weken, als er ten aanzien van de persoon aan wie het Pgb is verstrekt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
Indien de jeugdige langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet kan het college de Sociale Verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor de duur van de opname.
Hoofdstuk 4 Afstemming met andere voorzieningen
Artikel 4.1 Overgang naar volwassenheid
Het college draagt zorg dat het lokale team zich in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders wijst op de consequenties dat deze zorg vanaf de 18e verjaardag van de jeugdige onder een andere voorziening valt, en zich inspant voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.
Artikel 4.2 Afstemming gezondheidszorg
Het college draagt zorg dat wanneer het lokale team een besluit neemt over de inzet van zorg die vanaf de 18e verjaardag valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet en er de reële verwachting is dat deze zorg na de 18e verjaardag van de jeugdige door zal lopen, het besluit voldoet aan de eisen die daaraan gesteld worden door de zorgverzekeraars.
Het college draagt zorg dat het lokale team zich in de gevallen bedoeld in het eerste lid de jeugdige en zijn ouders wijst op de consequenties dat deze zorg vanaf de 18e verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet valt, en zich inspant voor de continuïteit van de zorg indien noodzakelijk.
Artikel 4.6 Afstemming werk en inkomen
Het college draagt zorg dat de lokale teams en de gecertificeerde instellingen, in afstemming met de buurtteams, financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen – zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, armoedevoorzieningen, en het kindpakket – te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.
Wanneer de woonsituatie de juiste jeugdhulp voor de jeugdige en/of zijn ouders in de weg staat of wanneer het gezin in die mate overlast veroorzaakt of schulden heeft dat een gedwongen verhuizing noodzakelijk is, kan de procesmanager MPG bij de directie Wonen namens de cliënt(en) een aanvraag doen voor de MPG-urgentie.
Hoofdstuk 5 Waarborging verhouding prijs-kwaliteit
Artikel 5.1 Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp, intensieve vrijwillige zorg of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, in ieder geval rekening met:
De rechten en verplichtingen die op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening gelden met betrekking tot een individuele voorziening waarvoor op grond van de Verordening op de zorg voor de jeugd Amsterdam een besluit is afgegeven, blijven gelden gedurende de looptijd van het besluit, dan wel tot het moment dat er op basis van een gewijzigde ondersteuningsbehoefte na 1 januari 2021 een nieuw besluit wordt genomen op grond van deze verordening.
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere en onvoorziene hardheid leidt, ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouders af te wijken van deze verordening, indien daar zeer dringende redenen voor zijn.
Het college zendt binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze verordening en de nadere regels in de praktijk.
Artikel 7.4 Intrekking oude verordening
De Verordening op de Zorg voor de Jeugd Amsterdam 2018 wordt ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 5 november 2020.
De voorzitter
Femke Halsema
De raadsgriffier
Jolien Houtman
Verordening als verplichting op grond van de Jeugdwet
Met inwerkingtreding van de Jeugdwet op 1 januari 2015 is de gemeente naast het preventieve jeugdbeleid ook verantwoordelijk geworden voor de jeugdhulp en jeugdbescherming en jeugdreclassering. Op grond van de Jeugdwet is de gemeenteraad verplicht een verordening vast te stellen. Deze verplichting was er vóór 2015 niet. De inhoud van de gemeentelijke verordening is vooral vastgelegd in artikel 2.9 van de Jeugdwet:
“De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels:
Daarnaast is de gemeente ook verplicht bij verordening regels te stellen over de beleidsparticipatie (Jeugdwet, artikel 2.10) en ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp (Jeugdwet, artikel 2.12) en kan zij dit doen als het gaat om de voorwaarden rond het verstrekken van een persoonsgebonden budget voor informele zorg (artikel 8.1.1, derde lid).
Aanpassing inkoop specialistische jeugdhulp en herziening verordening 2021
De huidige herziening van de verordening is vooral ingegeven door de aanpassingen in de inkoop van de hoogspecialistische jeugdhulp per 1 januari 2021 en de positionering van deze hulp in het jeugdstelsel van Amsterdam.
De vernieuwing is erop gericht om vanaf 2021 de jeugdhulp anders te organiseren en bekostigen. Net als in voorgaande jaren staat het gezin centraal, wordt een integraal plan opgesteld en wordt gewerkt aan de beoogde resultaten uit dit plan.
In het nieuwe stelsel is er een nauwere samenwerking tussen aanbieders en verwijzers. De gemeente kiest hierbij voor een lumpsum financiering. De aanbieder is zo beter in staat om de meest passende jeugdhulp te bieden. De aanbieders hebben hierbij een gezamenlijke verantwoordelijkheid om alle Amsterdamse jeugdigen en ouders die het nodig hebben jeugdhulp te bieden.
Met ingang van het schooljaar 2021-2022 wijzigt de Specialistische Jeugdhulp in het Speciaal Onderwijs (SJSO) van een algemene naar een individuele voorziening.
De vernieuwing leidt tot een vereenvoudiging voor gezinnen, lokale teams en jeugdhulpaanbieders en brengt de volgende verbeteringen ten opzichte van de voorgaande situatie:
Deze gemeentelijke verordening gaat alleen over de algemene en individuele jeugdhulpvoorzieningen. Het jeugdbeschermings- en reclasseringsaanbod betreffen volgens de Jeugdwet geen jeugdhulpvoorzieningen en zijn daarom niet geregeld in deze verordening. Hetzelfde geldt voor de toegang door de gecertificeerde instellingen richting de specialistische jeugdhulp. Op grond van de Jeugdwet (artikel 3.5) hebben de gecertificeerde instellingen hierin een eigen bevoegdheid, hoewel zij wel verplicht zijn om hierover te overleggen met het college. Afspraken over deze afstemming zijn vastgelegd in een samenwerkingsprotocol, maar maken geen deel uit van deze verordening.
In deze verordening zijn ook tal van andere zaken niet geregeld omdat zij al in de Jeugdwet of andere landelijke wetgeving geregeld zijn. Denk aan zaken als de kwaliteitseisen voor jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen, het werk van de vertrouwenspersonen in het jeugdstelsel en privacyregels rond het delen van informatie en het instemmen met hulp.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Begrippen die in de Jeugdwet (en Besluit Jeugdwet) gedefinieerd worden, worden – in de regel – niet opgenomen in de begripsbepaling van de verordening.
De term ‘algemene voorziening’ komt uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). In de Jeugdwet wordt (maar alleen in artikel 2.9) van ‘overige voorziening’ gesproken. Deze laatste term kan verwarrend werken en doet geen recht aan de belangrijke positie van de vrij toegankelijke voorzieningen in het nieuwe jeugdstelsel. Zij zijn geen restcategorie. Daarom wordt toch de term uit de Wmo gebruikt.
De Ouder- en Kindteams werken samen met de in 2021 nieuw te vormen buurtteams. Het Ouder- en Kindteam en de buurtteams ondersteunen Amsterdammers op verschillende leefgebieden, waarbij de Ouder- en Kindteams verantwoordelijk zijn voor de inzet van (hoog)specialistische jeugdhulp.
Hier is de definitie van het familiegroepsplan uit de Jeugdwet (artikel 1.1) overgenomen, omdat de term een aantal keer in de verordening gebruikt wordt en geen algemeen bekend begrip is.
In de verordening wordt als het gaat om niet vrij toegankelijke jeugdhulpvoorzieningen een onderscheid gemaakt tussen specialistische en hoogspecialistische jeugdhulp. Het onderscheidende karakter van de hoogspecialistische jeugdhulp ten opzichte van specialistische jeugdhulp is vooral gelegen in de hoogte van de kosten en de schaarste van het aanbod. Hoogspecialistische jeugdhulp kan vanuit de aard van de zorg slechts geboden worden door een beperkt aantal jeugdhulpaanbieders, die vaak bovenregionaal of zelfs landelijk werken. De kosten van de trajecten voor hoogspecialistische jeugdhulp liggen in de regel aanmerkelijk boven die van specialistische jeugdhulp (zie hieronder).
‘Individuele voorziening’ is de term die in de Jeugdwet gebruikt wordt voor wat in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 een ‘maatwerkvoorziening’ heet. De term individuele voorziening wordt in de Jeugdwet niet gedefinieerd, vandaar dat in de verordening een begripsbepaling is toegevoegd. Ofschoon de term (net als de term ‘overige voorziening’) verwarring op kan roepen – het gaat niet alleen om individueel geboden hulp, maar ook om groepsaanbod– is in dit geval wel de formele term uit de Jeugdwet gebruikt, aangezien deze in meerdere bepalingen van de Jeugdwet een rol speelt.
Het integraal plan is de weerslag van het gesprek dat de jeugdige en/of zijn ouders voeren met de betrokken professional van het lokale team (of huisarts, jeugdarts of medisch specialist), de jeugdhulpverlener en eventueel ook anderen uit het bredere sociale netwerk van de jeugdige en zijn ouders over de hulpvraag. Het integraal plan bundelt hulpvraag en afspraken over de ondersteuning, niet alleen op het terrein van jeugdhulp, maar ook op andere terreinen. Denk hierbij aan hulp voor een van de ouder(s), broertjes en/of zusjes met een hulpvraag, schuldproblematiek, huisvestingsproblematiek en zo verder. Deze context is van belang bij het bepalen van de hulpvraag voor het kind en is specifiek van belang bij de inzet van hoogspecialistische jeugdhulp.
Wanneer besloten wordt dat de inzet van specialistische of hoogspecialistische jeugdhulp nodig is, wordt ook dit in het integraal plan vastgelegd. Voor de jeugdhulpaanbieder is het integraal plan vervolgens uitgangspunt voor het verder vormgeven van het hulpverleningstraject (zie verder de toelichting bij artikel 3.6 vierde lid). Het integraal plan kan echter ook gebruikt worden wanneer specialistische jeugdhulp (nog) niet nodig is en het lokale team bijvoorbeeld zelf met de jeugdige en zijn ouders aan de slag gaat.
Er zijn diverse soorten plannen in de Jeugdwet. Hieronder worden de belangrijkste toegelicht, te weten het hulpverleningsplan van de jeugdhulpaanbieder (vaak ook behandelplan genoemd), het plan van aanpak van de gecertificeerde instelling en het familiegroepsplan van het gezin – die alle in de Jeugdwet zelf verankerd zijn.
Het familiegroepsplan is het plan opgesteld door de jeugdige en zijn ouders dat in principe zonder betrokkenheid van hulpverleners (lokale team, jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling) wordt opgesteld. Hulpverleners kunnen wel informatie inbrengen voor het familiegroepsplan en voorwaarden voor veiligheid stellen.
NB Het integraal plan wordt door de Ouder- en Kindteams in de regel perspectiefplan genoemd.
Er worden diverse ondersteuningsprofielen onderscheiden (zie hieronder). Binnen de specialistische jeugdhulp kent elk ondersteuningsprofiel vervolgens een zekere ‘intensiteit’ die iets zegt over de duur en omvang (en daarmee de kosten) van de jeugdhulp. Er worden (vastgelegd in de nadere regels) vier intensiteiten onderscheiden: perspectief, intensief en duurzaam licht en duurzaam zwaar. Bij de eerste twee intensiteiten wordt gewerkt met een vaste trajectprijs, bij de laatste twee met een vaste maandprijs.
De term ‘lokaal team’ heeft in deze verordening betrekking op de Ouder- en Kindteams en de uitvoerders van intensieve vrijwillige zorg. Deze voorzieningen staan beschreven in hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen (zie verdere toelichting onder betreffende artikelen hieronder). Zij worden in deze verordening samengevat onder de overkoepelende term ‘lokaal team’, omdat zij dezelfde bevoegdheden hebben in het kader van verlenen van individuele jeugdhulpvoorzieningen in het vrijwillig kader.
Het ondersteuningsprofiel probeert de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en zijn ouders in te delen naar verschillende categorieën. Dit is vooral belangrijk in het kader van het inkoop- en toewijzingsproces richting aanbieders. Op deze manier kan de specifieke expertise van aanbieders goed beschreven worden. Het integraal plan (zie hierboven) is bedoeld om de hulpvraag breed in beeld te brengen, maar uiteindelijk wordt de hulpvraag altijd gecategoriseerd in termen van één ondersteuningsprofiel. Gekozen wordt dan voor het ondersteuningsprofiel dat het beste bij de hulpvraag van de jeugdige en/of zijn ouders past, ook al zouden wellicht meerdere profielen passend zijn.
De hier opgenomen definitie is overgenomen uit de begripsbepaling van de Jeugdwet zelf, met dien verstande dat de inperking ‘niet zijnde de pleegouder’ hier is weggelaten. In de verordening wordt in de regel gesproken van ’de jeugdige en/of zijn ouders.’ Bij de definitie van ‘jeugdige’ wordt de Jeugdwet gevolgd (zie ook toelichting artikel 1.2). Het kan overigens ook zo zijn dat de jeugdige (zeker vanaf 16 jaar, maar in bijzondere gevallen ook daarvoor, vanaf 12 jaar) zonder betrokkenheid van zijn ouders jeugdhulp ontvangt. Ook andere opvoeders dan de ouders of verzorgers (denk aan naaste familieleden, een leerkracht, of anderen die dichtbij staan) kunnen natuurlijk betrokken raken bij de jeugdhulp.
Met de professional wordt de jeugdhulpverlener bedoeld in het kader van de Jeugdwet, en de uitvoerder van de jeugdgezondheidszorg in het kader van de Wet publieke gezondheid. Deze professionals staan in de regel geregistreerd in een beroepsregister (BIG of SKJ), waarmee bepaalde kwaliteitsgaranties worden geboden.
Het onderscheidende karakter van specialistische jeugdhulp ten opzichte van hoogspecialistische jeugdhulp is dat zij in de regel minder specifieke kennis en een minder intensieve en veelomvattende aanpak vraagt. De kosten zijn daardoor in de regel lager. Specialistische jeugdhulp kan door een grote groep jeugdhulpaanbieders geboden worden (waaronder vrijgevestigden), waarvoor ook een eenvoudiger proces geldt om gecontracteerd te worden.
Het zorgteam kent een rol in de toegang tot de hoogspecialistische jeugdhulp die direct beschikbaar is op het Speciaal Onderwijs. De Ouder- en Kindteams zijn ook vertegenwoordigd in het zorgteam.
De hoogspecialistische jeugdhulp is nader onderverdeeld in zeven zorgvormen. Het besluit tot het verlenen van hoogspecialistische jeugdhulp wordt genomen in termen van toegang tot een van de zeven zorgvormen. De zorgvormen komen overeen met de jeugdhulpvormen zoals vastgelegd in de Regeling Jeugdwet in het kader van de beleidsinformatie Jeugd (gegevensaanlevering door instellingen bij CBS).
Doelgroep van de voorzieningen zoals beschreven in de verordening zijn alle jeugdigen in Amsterdam. Voor de definitie van jeugdigen geldt de definitie van de wet. Volgens artikel 1.1 van de wet is een jeugdige:
de leeftijd van achttien jaar doch niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, en voor wie de voortzetting van jeugdhulp als bedoeld in onderdeel 1, die was aangevangen, of voor wie het college vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp noodzakelijk is of voor wie, na beëindiging van jeugdhulp die was aangevangen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een termijn van een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.”
Het tweede onderdeel doelt op jongvolwassenen (tot 23 jaar) die op grond van het jeugdstrafrecht berecht zijn. Het derde onderdeel is overgenomen uit de oude Wet op de jeugdzorg en beperkt zich dan ook tot de jeugdzorg en heeft dus geen betrekking op geestelijke gezondheidszorg of begeleiding voor jeugdigen (die bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar vallen onder respectievelijk de Zorgverzekeringswet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015).
Naast jeugdigen behoren ook de ouders van de jeugdigen tot de doelgroep. Voor de definitie van ouder wordt uitgegaan van de definitie van de wet: een ouder is “de gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder.” De laatste zinsnede, ‘niet zijnde een pleegouder,’ is geschrapt omdat ook pleegouders in aanmerking kunnen komen van voorzieningen genoemd in deze verordening.
De mate waarin jeugdigen zelfstandig (zonder toestemming van zijn ouders) benaderd kunnen worden – en jeugdhulp mogen ontvangen – verschilt per leeftijdscategorie. Op grond van de wet (artikel 7.3.4) is expliciete toestemming nodig van:
Deze bepalingen zijn in de wet opgenomen naar analogie van hetgeen bepaald is in het Burgerlijk wetboek met betrekking tot de geneeskundige behandelingsovereenkomst.
De gemeente Amsterdam is alleen verantwoordelijk om voorzieningen te treffen voor jeugdigen en hun ouders die in Amsterdam hun woonplaats hebben. Voor het woonplaatsbeginsel geldt de bepalingen in de wet.
Het woonplaatsbeginsel wijzigt per 1 januari 2022. Vanaf dat moment is de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres heeft volgens de Basisregistratie Personen (de BRP) het uitgangspunt voor jeugdhulp zonder verblijf. Dit zorgt voor meer eenvoud en duidelijkheid. Bij jeugdhulp met verblijf is het uitgangspunt dat als woonplaats geldt de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaande aan zijn verblijf zijn woonadres in de zin van de Wet basisregistratie personen had. De gemeente waar de jeugdige vandaan komt, blijft dus verantwoordelijk voor de jeugdige en voor de kosten van de jeugdhulp voor deze jeugdige.
Met dit lid is bepaald dat ook jeugdigen die in Amsterdam op school zitten, maar in een andere gemeente hun woonplaats hebben, tot de doelgroep horen, maar alleen in zoverre het gaat om het aanbod verzorgd in het kader van de basisvoorzieningen Jeugd(welzijn), de Ouder- en Kindteams en opvoed- en opgroeiondersteuning. Deze keuze is gemaakt, omdat we het niet wenselijk achten dat bepaalde groepen leerlingen (en hun ouders) van dit aanbod zouden moeten worden uitgezonderd. Het gaat overigens niet alleen om groepsaanbod, maar ook om individuele contactmomenten, bijvoorbeeld van de Ouder- en Kindteams.
Wanneer een professional van een Ouder- en Kindteam meent dat voor een jeugdige een individuele voorziening nodig is dan zal de professional van het Ouder- en Kindteam de jeugdige en zijn ouders verwijzen naar zorg binnen de gemeente waar zij woonachtig zijn. Het is dan ook aan die gemeente om een individuele voorziening toe te kennen. Amsterdam maakt met de regiogemeenten afspraken over de afstemming in deze gevallen (en ook over de overdracht bij een verhuizing).
Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen
Artikel 2.1 Sociale basis jeugd
In alle gebieden in Amsterdam is er een sociale basis. Dit zijn veelal activiteiten die door Amsterdammers en professionals georganiseerd worden. Binnen de sociale basis zijn er ook activiteiten voor jeugdigen.
De doelgroep zijn jeugdigen die in hun directe omgeving weinig beschermende en stimulerende factoren hebben voor talentontwikkeling, gezond opgroeien en zelfontplooiing. Extra aandacht is daarbij nodig voor jonge kinderen (-9 maanden tot 2,5 jaar) en hun ouders in het kader van een gezonde en kansrijke start, risicojongeren, jongeren die zich uitgesloten voelen, kwetsbare meiden en jongeren in de overgang naar volwassenheid.
De sociale basis is verwoord in het beleidskader Samen Vooruit, op weg naar een stevige sociale basis in Amsterdam. Uitgangspunten hierin zijn:
Artikel 2.2 Ouder- en Kindteams
Amsterdam kent 22 Ouder- en Kindteams, die in elk gebied te vinden zijn en samenwerken met de voorzieningen in de buurt en de scholen, 1 team dat werkzaam is op het voortgezet onderwijs en 1 team voor het middelbaar onderwijs.
De Ouder- en Kindteams vormen multidisciplinaire teams waarin professionals met elkaar samenwerken. Kernfunctionarissen zijn de ouder- en kindadviseur (een generalistische functionaris met een hbo-opleiding op het terrein van pedagogiek of maatschappelijk werk), de jeugdverpleegkundige, de jeugdarts en de jeugdpsycholoog (kinder- en jeugdpsycholoog / GZ-psycholoog / orthopedagoog generalist). De grootte van het Ouder- en Kindteam en de precieze samenstelling verschilt naar de populatie en behoefte in het gebied / op de scholen.
De Ouder- en Kindteams zijn onafhankelijk. Ze werken vanuit hun inhoudelijke professionaliteit binnen de gestelde kaders van de Jeugdwet.
De jeugdgezondheidszorg zoals die in Amsterdam uitgevoerd wordt door de GGD Amsterdam en de Stichting Amsterdamse Gezondheidscentra (SAG), maakt integraal onderdeel uit van de Ouder- en Kindteams. Het landelijk vastgestelde basispakket jeugdgezondheidszorg valt onder de Wet publieke gezondheid. Het maatwerk deel onder de Jeugdwet. Beide onderdelen worden uitgevoerd vanuit de Ouder- en Kindteams.
De Ouder- en Kindteams bieden preventie en voorlichting. Te denken valt aan trainingen voor ouders en/of jeugdigen, voorlichting in het kader van de vaste contactmomenten van de jeugdgezondheidszorg, voorlichtingsbijeenkomsten op school en het verzorgen van voorlichtingsmateriaal.
De Ouder- en Kindteams kunnen ouders ondersteunen bij het opstellen van een integraal plan (zie artikel 3.6), maar ook wijzen op de mogelijkheid om zelf, of met ondersteuning van derden, een familiegroepsplan op te stellen.
De Ouder- en Kindteams geven advies aan beroepskrachten die met jeugdigen werken, zoals pedagogisch medewerkers van de kinderopvang en leerkrachten en docenten in het onderwijs. Hiermee voldoet de gemeente Amsterdam in belangrijke mate via de Ouder- en Kindteams aan artikel 2.6 eerste lid onderdeel c van de wet: “het college is er in ieder geval verantwoordelijk voor dat:… degenen die beroepsmatig met jeugdigen werken deskundig advies kunnen krijgen over vragen en problemen met betrekking tot opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.”
De Ouder- en Kindteams zijn voor de meeste jeugdigen en ouders de eerste ingang bij een hulpvraag. De Ouder- en Kindteams hebben als belangrijke taak om de vraag te verhelderen. Zij kunnen daarbij ook een deel van de basisdiagnostiek doen, zeker omdat ook jeugdartsen en jeugdpsychologen werkzaam zijn binnen de Ouder- en Kindteams. Voor nadere diagnostiek zal het team specialistische jeugdhulpverleners betrekken van buiten het Ouder- en Kindteam.
De Ouder- en Kindteams bieden ook zelf jeugdhulp. Als het nodig is verwijzen ze door naar (hoog)specialistische jeugdhulp. De Ouder- en Kindteams en de jeugdhulpaanbieder zijn complementair aan elkaar als het gaat om het bieden van jeugdhulp en werken hierin samen.
Zorgcoördinatie is een lastig begrip in de hulpverlening. De regie ligt allereerst bij de jeugdige en zijn ouders zelf. Daarnaast zal de verantwoordelijkheid om zorg te coördineren in de regel bij de hulpverlener liggen die het meest intensief bij de ondersteuning van de jeugdige en zijn ouders betrokken is. Als er sprake is van (hoog)specialistische jeugdhulp heeft de jeugdhulpaanbieder in de regel deze taak. In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld wanneer naast jeugdhulp ook veel andere zorg geboden wordt) kan het Ouder- en Kindteam de coördinatie (tijdelijk) op zich te nemen. Als de veiligheid van het kind in het geding is kan de regie van de ouders – op aanwijzing van de rechter – (gedeeltelijk) overgenomen worden door een gecertificeerde instelling.
De Ouder- en Kindteams zijn ook verantwoordelijk voor het bieden van ondersteuning van (minder zelfredzame) gezinnen met complexe problematiek op meerdere leefdomeinen. De medewerker van het Ouder- en Kindteam stemt waar nodig af met andere professionals (bijvoorbeeld op het gebied van wonen, schulden en veiligheid) om de problemen van het gezin aan te pakken.
Gekwalificeerde professionals van het Ouder- en Kindteam die opgenomen zijn in een beroepsregister (BIG-register of Kwaliteitsregister Jeugd) worden gemandateerd om namens het college besluiten te nemen voor het toekennen (of weigeren) van specialistische en hoogspecialistische jeugdhulp. Voor de duidelijkheid wordt deze belangrijke taak van de Ouder- en Kindteams toch hier in de door de gemeenteraad vast te stellen verordening opgenomen.
Artikel 2.3 Opvoed- en opgroeiondersteuning
De Ouder- en Kindteams bieden zelf opvoed- en opgroeiondersteuning aan de jeugdige en hun ouders in de vorm van opvoedcursussen en trainingen voor de kinderen en jongeren zelf. Daarnaast heeft de gemeente ook een aanvullend aanbod aan opvoed- en opgroeiondersteuning ingekocht. Dit aanbod wordt in de gebieden georganiseerd in nauwe afstemming met de Ouder- en Kindteams. Het aanbod is vrij toegankelijk. Sommige aanbod richt zich echter wel op specifieke doelgroepen. In die zin kan er toch een beperking in de toegang gelden.
Artikel 2.4 Jeugdhulpvoorzieningen in het kader van speciaal onderwijs
Veel leerlingen in het speciaal (basis)onderwijs en praktijkonderwijs hebben extra ondersteuning nodig in de vorm van specialistische jeugdhulp. Ook de ouders van deze leerlingen hebben geregeld behoefte aan extra ondersteuning bij de begeleiding en opvoeding van hun kind. Amsterdam heeft een deel van dit aanbod aan specialistische jeugdhulp (in aanvulling op de ondersteuning die geboden wordt door de Ouder- en Kindteams op de scholen) laagdrempelig en dicht bij de school willen organiseren, dat wil zeggen als algemene in plaats van individuele voorziening. Het gaat om aanbod aan ambulante jeugdhulp geboden naast het onderwijs (eerste lid onderdeel a), of jeugdhulp die in gezamenlijkheid met een onderwijsinstelling geboden wordt in een aparte klas (eerste lid onderdeel b).
Doordat het aanbod zoals bedoeld in dit artikel wijzigt met ingang van het schooljaar 2021-2022 is dit artikel geldig tot 1 augustus 2021.
Artikel 2.5 Intensieve vrijwillige zorg
De gecertificeerde instellingen die in Amsterdam de jeugdbescherming en –reclassering uitvoeren mogen in opdracht van het college ook gezinnen begeleiden zonder dat er sprake is van een kinderbeschermings- of jeugdreclasseringsmaatregel. In die gevallen wordt gesproken van intensieve vrijwillige zorg. In de meeste gevallen zal een lokaal team in goed overleg met de jeugdige en zijn ouders een gezin aanmelden bij de gecertificeerde instelling. Ook een melding bij Veilig Thuis kan aanleiding zijn om een gezin in contact te brengen met een gecertificeerde instelling. De intensieve vrijwillige zorg is altijd vrijwillig. De gecertificeerde instellingen worden gemandateerd om in het kader intensieve vrijwilliger zorg ook besluiten te nemen over de inzet van (hoog)specialistische jeugdhulp. In die zin worden zij dus op één lijn gesteld met de Ouder- en Kindteams.
Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen
Paragraaf 1 Soorten individuele voorzieningen
Artikel 3.1 Specialistische jeugdhulp
Specialistische jeugdhulp wordt gezien als aanvullend op het vrij toegankelijke aanbod aan preventie en jeugdhulp omschreven in hoofdstuk 2. In veel gevallen zal de hulpverlener vanuit het lokale team ook betrokken blijven bij de ondersteuning van de jeugdige en zijn ouders als specialistische jeugdhulp betrokken wordt. Zie ook de toelichting bij de begripsbepaling Specialistische jeugdhulp.
Specialistische jeugdhulp wordt voor het grootste gedeelte ambulant gegeven. Dat wil zeggen dat de jeugdhulpverlener met de jeugdige en of zijn ouders op de locatie van de aanbieder, thuis of op school ondersteuning biedt, kortom in het netwerk van de jeugdige. Specialistische jeugdhulp kent een lage intensiteit, in tegenstelling tot hoogspecialistische jeugdhulp dat een hoge intensiteit kent. Het woord intensiteit moet hier niet verward worden met de intensiteiten zoals beschreven in de begripsbepaling. In dit artikel ziet het op de generieke beschrijving van het soort voorziening en niet op de intensiteit zoals bedoeld in artikel 3.5, lid 8.
Naast ambulant, kan specialistische jeugdhulp ook geboden worden als daghulp en kortdurend verblijf (als logeervoorziening) op de locatie van de aanbieder. Doel is dan de ontlasting van de ouders (respijtzorg).
Artikel 3.2 Hoogspecialistische jeugdhulp
Ook hoogspecialistische jeugdhulp wordt gezien als aanvullend op het vrij toegankelijke aanbod aan preventie en jeugdhulp omschreven in hoofdstuk 2. Omdat het aanbod van de hoogspecialistische jeugdhulp in de regel een stuk intensiever en veelomvattender is, zal de rol van de professionals vanuit de algemene voorzieningen (met name lokale teams) in de regel (in verhouding) beperkter zijn. De aard van de hoogspecialistische jeugdhulp betekent ook dat deze soms niet in de directe woonomgeving van de jeugdige geboden kan worden. In sommige gevallen zal de jeugdige voor een (dag)behandeling een eind moeten reizen of zelf korter of langer elders dan in het ouderlijk huis verblijven. Ook in die gevallen is het streven om het lokale team betrokken te houden, zodat een terugkeer naar de normale opvoedsituatie bevorderd wordt. Zie ook de toelichting bij artikel 1.1 de begripsbepaling Hoogspecialistische jeugdhulp. In de regel is er een besluit voor specialistische of hoogspecialistische jeugdhulp en geen combinatie van twee besluiten. De grond hiervoor is er in gelegen dat het besluit is gebaseerd op de zwaarte van de hulpvraag.
Voor de beschrijving van hoogspecialistische jeugdhulp is aangesloten bij de zorgvormen zoals gebruikt bij de landelijke gegevensverzameling door het CBS. Hoogspecialistische jeugdhulp kent een hoge intensiteit. Hoogspecialistische jeugdhulp kan ambulant aangeboden worden. In meer gevallen dan bij specialistische jeugdhulp zal dat dan gaan om behandeling op de locatie van de aanbieder, maar dit kan ook in het netwerk van de jeugdige plaatsvinden. Ook vormen van daghulp kunnen onder hoogspecialistische jeugdhulp vallen.
Verblijfsvoorzieningen waar de jeugdige in een instelling of gezinshuis verblijft vallen altijd onder hoogspecialistische jeugdhulp. Ook gesloten jeugdzorg en pleegzorg valt onder deze categorie.
Dyslexiezorg voor jeugdigen met ernstige enkelvoudige dyslexie (EED) viel tot 1 januari 2015 onder de Zorgverzekeringswet en het regiem van de geestelijke gezondheidszorg. Met inwerkingtreding van de Jeugdwet is de gemeente verantwoordelijk geworden voor deze zorg en valt zij onder de noemer ‘jeugdhulp’. In de Jeugdwet (of het Besluit of Regeling Jeugdwet) is deze vorm van jeugdhulp niet nader afgebakend. Vanaf 1 januari 2015 is door gemeente de voor die tijd gegroeide praktijk voortgezet. Deze bestond eruit dat alleen dyslexiezorg voor jeugdigen met ernstige enkelvoudige dyslexie wordt vergoed en dat het in de regel jeugdigen in de leeftijd van 7 tot 13 jaar betreft (deze laatste inperking lag vast in de ministeriële regeling behorende bij de Zorgverzekeringswet). Er is voor gekozen deze leeftijdsafbakening niet te verankeren in de gemeentelijke verordening, maar in de nadere regels.
Artikel 3.4 Overige individuele voorzieningen jeugdhulp
In bijzondere gevallen kan het nodig zijn om een niet door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieder in te schakelen om (hoog)specialistische jeugdhulp te bieden aan een jeugdige en zijn ouders. Feitelijk gaat het dan niet om andersoortige jeugdhulp dan beschreven in artikel 3.1 (specialistische jeugdhulp) en artikel 3.2 (hoogspecialistische jeugdhulp). In die gevallen kan de gemeente echter niet dezelfde eisen stellen aan de toegangsprocedure zoals beschreven in paragraaf 2 van hoofdstuk 3 van deze verordening en de nadere regels die daarop gebaseerd zijn. De niet gecontracteerde jeugdhulpaanbieders werken bijvoorbeeld niet met zorgvormen en ondersteuningsprofielen waarin het gemeentelijk besluit tot de toegang geformuleerd is (zie artikel 3.5) en de nadere regels die daarover gesteld zijn. In dit artikel 3.4 worden vier situaties weergegeven waarin de gemeente kan besluiten tot inzet van jeugdhulp door een niet gecontracteerde jeugdhulpaanbieder. In artikel 3.10 wordt de toegang hiertoe apart beschreven.
Dit onderdeel betreft de zogenaamde buitenregionale plaatsingen. In bijzondere gevallen kan het voorkomen dat een jeugdige wiens ouders in Amsterdam wonen het beste op een locatie buiten de regio jeugdhulp kan ontvangen. Het komt bijvoorbeeld voor dat jeugdigen in een pleegzin buiten de regio worden geplaatst en daar dan ook jeugdhulp ontvangen. Op grond van het woonplaatsbeginsel van de Jeugdwet vallen deze jeugdigen nog steeds onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Amsterdam. In deze gevallen kan een niet gecontracteerde jeugdhulpaanbieder ingeschakeld worden.
Dit onderdeel betreft het aanbod van de jeugdhulpaanbieders met een specialistische functie waarvoor de Nederlandse gemeenten gezamenlijk een raamcontract hebben opgesteld. Het gaat om zeer specialistische hulp die alleen door landelijk opererende instellingen geboden kan worden. Deze jeugdhulpaanbieders kunnen in Amsterdam, maar ook daarbuiten gevestigd zijn.
Dit onderdeel betreft jeugdhulp die wordt gecontinueerd bij een niet gecontracteerde jeugdhulpaanbieder wanneer de jeugdige verhuist naar Amsterdam (NB het gaat dan om ambulante hulp). De oorspronkelijke jeugdhulp wordt dan in principe voor een jaar voortgezet, waarbij het kan voorkomen dat een jeugdige hulp ontvangt van een aanbieder die niet gecontracteerd is. Afspraken hierover zijn opgenomen in het Convenant uitvoering woonplaatsbeginsel Jeugdwet
Dit onderdeel betreft jeugdhulp die voortkomt uit een vonnis van de rechter. De gemeente is in deze gevallen gehouden om de jeugdhulp uit te voeren zoals daarin is opgenomen. Door afspraken te maken met rechters, de Gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming wordt getracht zoveel als mogelijk aan te sluiten bij het door de gemeente ingekochte aanbod.
Paragraaf 2 Toegang tot specialistische en hoogspecialistische jeugdhulp
Paragraaf 2 gaat over de toegang naar de (hoog)specialistische jeugdhulp. Waar in deze paragraaf gesproken wordt over jeugdhulpaanbieder wordt dan ook een jeugdhulpaanbieder van (hoog)specialistische jeugdhulp bedoeld zoals weergegeven in respectievelijk artikel 3.1 en 3.2, tenzij expliciet gemaakt wordt dat het om één van beide hulpvormen gaat. NB de term jeugdhulpaanbieder is gedefinieerd in de Jeugdwet zelf en kan bijvoorbeeld ook aanbieders van jeugdhulp als algemene voorziening betreffen (hoofdstuk 2). Vandaar de verduidelijking hier.
Tweede lid: aard besluit tot inzet individuele voorzieningen
Bij specialistische jeugdhulp bepaalt de jeugdhulpaanbieder (eventueel op basis van het advies van het lokale team) de intensiteit van de jeugdhulp. De intensiteit voor specialistische jeugdhulp ligt daarom niet in het besluit van het college vast. Bij een wijziging van het ondersteuningsprofiel is – als het gaat om specialistische jeugdhulp - dus altijd een nieuw besluit nodig, maar bij een wijziging van de intensiteit niet. In de zorgtoewijzing die het college richting de jeugdhulpaanbieder afgeeft ligt de intensiteit altijd wel vast.
Voor hoogspecialistische jeugdhulp geldt dat in het besluit de zorgvorm is opgenomen. Bij een wijziging van de zorgvorm is dus altijd een nieuw besluit nodig. Binnen de hoogspecialistische jeugdhulp wordt niet gewerkt met intensiteiten. Wel worden ook hier de ondersteuningsprofielen gebruikt, maar enkel en alleen ter ondersteuning van de categorisering van de hulpvraag, niet in het kader van het besluit of de financiering.
Derde lid: besluit op grond van gesprek met lokale team
In dit derde lid is als algemene regel geformuleerd dat de toegang verloopt via het gesprek dat het lokale team met de jeugdige en zijn ouders heeft (en het integraal plan dat daar een weerslag van is). In het vierde lid worden vervolgens de uitzonderingen benoemd.
Vierde lid, onderdeel a: artsverwijzing naar specialistische jeugdhulp
Huisarts, jeugdarts en medisch specialist hebben op grond van de Jeugdwet de eigenstandige bevoegdheid om toegang te verlenen tot alle jeugdhulp. In deze verordening wordt deze bevoegdheid voor specialistische jeugdhulp en hoogspecialistische jeugdhulp verschillend ingevuld. De laatste komt aan de orde in het zesde lid. De eerste hier in het vierde lid onderdeel a. Uitgangspunt bij een artsverwijzing naar specialistische jeugdhulp (dus niet zijnde hoogspecialistische jeugdhulp) is dat de afstemming met een lokaal team en daarmee de integrale afweging van zorgbehoeften in een integraal plan niet perse nodig is. Als het gaat om specialistische jeugdhulp kan een arts dus zonder betrokkenheid van een lokaal team naar een jeugdhulpaanbieder verwijzen. Ook de jeugdhulpaanbieder is dan niet verplicht contact op te nemen met het lokale team (maar wel met de gemeente in het kader van de zorgtoewijzing). NB jeugdartsen van het Ouder- en Kindteam voeren wel gewoon als professional van een lokaal team het gesprek met de jeugdige en zijn ouders en leggen afspraken vast in een integraal plan.
Vierde lid, onderdeel b: crisissituaties
In crisissituaties kan soms niet gewacht worden met de inzet van (hoog)specialistische jeugdhulp tot een integraal plan is opgesteld. In dit soort gevallen is het de jeugdhulpaanbieder toegestaan de spoedhulp te verlenen voordat een gesprek met het lokale team heeft plaatsgevonden en een integraal plan is opgesteld. NB het gaat dan om kortdurende inzet. Wanneer daarna langdurig (hoog)specialistische jeugdhulp nodig is, dient alsnog een integraal plan opgesteld te worden.
Vijfde lid, besluit na artsverwijzing specialistische jeugdhulp
In dit lid wordt duidelijk gemaakt dat het college feitelijk een besluit tot inzet van specialistische jeugdhulp (niet zijnde hoogspecialistische jeugdhulp) na een verwijzing van de huisarts, jeugdarts, of medisch specialist neemt op het moment dat de jeugdhulpaanbieder zich bij de gemeente meldt met een verzoek tot toewijzing van zorg.
Zesde lid, artsverwijzing naar hoogspecialistische jeugdhulp
Voor hoogspecialistische jeugdhulp wordt ervan uitgegaan dat altijd – ook bij een artsverwijzing –een integraal plan nodig is. Het gaat in die gevallen immers bijna altijd om hoogcomplexe en veelomvattende / meervoudige jeugdhulp, waarbij een integrale aanpak en continuïteit van het hoogste belang zijn. Het plan kan ook door de jeugdhulpaanbieder worden opgesteld. Waar nodig wordt het lokale team betrokken als er een hulpvraag is op meerdere leefdomeinen.
Zevende lid, hoogspecialistische jeugdhulp door zorgteam
Dit lid treedt in werking op 1 augustus 2021 en beschrijft de nieuwe werkwijze van jeugdhulp door een zorgteam van een speciaal onderwijslocatie.
Een ondersteuningsprofiel kent binnen de specialistische jeugdhulp een intensiteit. Zoals eerder verwoord maakt de intensiteit geen onderdeel uit van het besluit, maar gelet op de volledigheid is opgenomen dat er wel altijd een intensiteit verbonden is aan het ondersteuningsprofiel.
Negende lid, nadere regels toegangsproces
De nadere invulling van het toegangsproces ligt niet vast in de verordening, maar in de nadere regels. Hiervoor is gekozen omdat de verwachting is het proces zich de komende jaren nog verder zal ontwikkelen en de nadere regels sneller aangepast kunnen worden.
De nadere invulling van de zorgvormen, ondersteuningsprofielen en intensiteiten ligt niet vast in de verordening, maar in de nadere regels. Hiervoor is gekozen omdat de verwachting is dat deze zich de komende jaren nog verder zullen ontwikkelen en de nadere regels sneller aangepast kunnen worden.
Artikel 3.6 Het gesprek en integraal plan
Er wordt in de verordening (en nadere regels) niets vastgelegd over de wijze waarop het gesprek gevoerd wordt tussen lokaal team en jeugdige en/of zijn ouders (en eventuele andere betrokken). Dit zou de handelingsvrijheid van de jeugdige, zijn ouders én professionals te veel beperken. In de verordening ligt alleen vast wat er in het gesprek aan de orde kan komen (indien van belang), niet welke methodiek of instrumentarium gebruikt moet worden of wie er precies bij betrokken dienen te zijn, of hoe vaak en hoe lang de gesprekken gevoerd worden. Natuurlijk gelden hierbij wel de eisen die de Jeugdwet en het Besluit Jeugdwet stellen aan de kwaliteit van de toegang.
Tweede lid: betrekken jeugdhulpaanbieder
In het belang van efficiënte en doeltreffende jeugdhulp vindt er bij hoogspecialistische jeugdhulp overleg plaats tussen het lokale team en de jeugdhulpaanbieder. Op deze manier is er sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid en warme overdracht tussen verwijzer en aanbieder. Vanzelfsprekend worden de jeugdige en ouders hierbij betrokken.
Het kan voorkomen dat een ouder of jeugdige al zelf een familiegroepsplan heeft opgesteld voordat hij/zij binnenkomt bij het lokale team. In dat geval wordt dit plan als uitgangspunt genomen voor het gesprek. Het is dus niet zo dat op basis van het familiegroepsplan alleen besloten wordt tot de inzet van (hoog) specialistische jeugdhulp.
Vierde lid: het integraal plan
Ook de inhoud van het integraal plan is in de verordening niet in detail beschreven. Wel dát de uitkomsten van het gesprek altijd in het integraal plan vastgelegd worden. De wederzijdse ondertekening is vooral bedoeld om het karakter van het integraal plan als gezamenlijk plan te bekrachtigen en zeker niet om het karakter van een privaatrechtelijk overeenkomst te geven. De ondertekening is de gebruikelijke manier waarop de instemming wordt vastgelegd. In bijzonder gevallen kan de instemming ook op een andere manier gegeven worden, wel moet deze altijd ondubbelzinnig zijn en worden vastgelegd. NB het besluit tot inzet van (hoog)specialistische jeugdhulp wordt toegevoegd aan het integraal plan (zie artikel 3.8), maar is juridisch gezien een eenzijdige, publiekrechtelijke, beslissing van het college (de facto de gemandateerde professional van het lokale team). Het besluit wordt wel genomen op grond van het integraal plan.
Vijfde lid: evaluatie integraal plan
In het integraal plan worden doelen (beoogde resultaten) geformuleerd: wanneer worden door wie welke resultaten behaald. De jeugdige en/zijn ouders kunnen in het integraal plan afspraken maken om na een bepaalde tijd de resultaten met het lokale team, de eventueel betrokken jeugdhulpaanbieders en/of anderen te bespreken en zo het integraal plan te evalueren. NB de jeugdhulpaanbieder is zelf verantwoordelijk voor de evaluatie van het opgestelde hulpverleningsplan en daarin opgenomen behandeldoelen. Wel kan met het lokale team samen bekeken worden hoe de in het integraal plan geformuleerde beoogde resultaten zich verhouden tot de behaalde resultaten op de later in het hulpverleningsplan geformuleerde doelen.
Zesde lid: vastlegging integraal plan in administratie lokale team
Het (ondertekende) integraal plan kan worden opgeslagen door het lokale team als onderbouwing en toelichting op het besluit om te komen tot de inzet van (hoog)specialistische jeugdhulp, dan wel dat het in de vorm van een gespreksverslag of eigen ondertekende documentatie van het lokale team gebeurt die deze inhoud weergeeft. Het integraal plan blijft eigendom van het gezin en kan ook na toekenning aangepast en bijgesteld worden.
Zevende lid: delen integraal plan met de jeugdhulpaanbieder
Het integraal plan is van de jeugdige en/of zijn ouders. Als er tot de inzet van (hoog)specialistische jeugdhulp besloten is, is het wel van het grootste belang dat de aldus betrokken jeugdhulpaanbieder weet heeft van de gezinssituatie en afspraken en doelen (beoogde resultaten) zoals vastgelegd in het integraal plan. De relevante informatie uit het integraal plan kan door de jeugdige en/of zijn ouders zelf of door het lokale team aan de betrokken jeugdhulpaanbieder overgedragen worden. De ouders / jeugdige zijn hier in eerste instantie zelf de verantwoordelijke partij voor.
Natuurlijk gelden bij het delen van het integraal plan de privacyregels zoals die onder andere vastgelegd zijn in de Jeugdwet zelf (zie § 7.3 rond dossiervorming). Ouders worden niet gedwongen privacygevoelige informatie te delen. Het is aan de ouders om in samenspraak met het lokale team (of arts) te bepalen welke informatie in het integraal plan terecht moet komen en gedeeld moet worden met de jeugdhulpaanbieder om een effectieve ondersteuning mogelijk te maken. Bij verschil van inzicht tussen de jeugdige en/of zijn ouders aan de ene kant en het lokaal team (of arts) aan de andere kant over de noodzaak om bepaalde informatie te delen dient het recht op privacy en het belang van het kind tegen elkaar afgewogen te worden. De principes van subsidiariteit (kan het doel ook op een andere manier bereikt worden), noodzakelijkheid en proportionaliteit (staat het doorbreken van het recht op privacy in verhouding tot het doel: effectieve hulp) staan daarbij centraal. In de privacy protocollen van de uitvoerders (lokale teams) zal hieraan aandacht besteed worden.
Dit lid biedt de mogelijk aan het college om nadere regels te stellen met betrekking tot het gesprek en door wie dat op welke wijze gevoerd wordt.
Artikel 3.7 Criteria en afwegingsfactoren
In de verordening worden de criteria en afwegingsfactoren bij de beoordeling tot toekenning van specialistische of hoogspecialistische jeugdhulp alleen in algemene termen beschreven. In het tweede lid is een kan-bepaling opgenomen. Criteria kunnen uitgewerkt worden in nadere regels.
Artikel 3.8 Inhoud en geldigheidsduur van het besluit
Het uitgangspunt is om in samenspraak tussen jeugdige en zijn ouders, de medewerker van het lokaal team en – bij hoogspecialistische jeugdhulp – de te betrekken jeugdhulpaanbieder te komen tot een besluit. Bij de totstandkoming van dit besluit zijn vaak ook het eigen netwerk van de jeugdige en zijn ouders betrokken, omdat ook zij een rol spelen. In deze verordening is opgenomen wat de route (toegangsproces) is tot het komen van een besluit en wanneer er een besluit wordt genomen. Op het moment dat de jeugdige en zijn ouders en het lokale team er niet uitkomen, kan er door de jeugdige en/of zijn ouders en plan worden ingediend dat dient als aanvraag. Op basis hiervan wordt dan door het lokale team een besluit genomen en op schrift gesteld, met daarop vervolgens de mogelijkheid om gebruik te maken van de juridische instrumenten van bezwaar en beroep.
Eerste lid, onderdeel a: inhoud besluit ZIN
Beschikking en het besluit zijn termen vanuit de Algemene wet bestuursrecht. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Van een beschikking is sprake als een besluit van individuele en concrete strekking is. Om deze reden worden besluiten genomen in het kader van de Jeugdwet in een beschikking verwoord.
In het besluit wordt vastgelegd of er sprake is van specialistische of hoogspecialistische jeugdhulp.
De inhoud van het besluit (beschikking) is beperkt. Andere zaken – zoals omschrijving hulpvraag en het resultaat – worden vastgelegd in het integraal plan. Hiermee wordt ook voorkomen dat te veel privacygevoelige gegevens in de gemeentelijke beschikkingenadministratie vast komen te liggen. De keuze voor een bepaalde aanbieder ligt niet vast in het besluit.
Eerste lid, onderdeel b: inhoud besluit specialistische jeugdhulp
Voor specialistische jeugdhulp geldt dat in het besluit het ondersteuningsprofiel is opgenomen.
Eerste lid, onderdeel c: inhoud besluit hoog specialistische jeugdhulp
Voor hoogspecialistische jeugdhulp geldt dat in het besluit de zorgvorm is opgenomen.
Eerste lid, onderdeel d: inhoud besluit Pgb
In een besluit voor het toekennen van een persoonsgebonden budget (Pgb) is ook altijd de hoogte van het persoonsgebonden budget en hoe dit berekend is opgenomen.
Tweede lid, onderdeel a: geldigheidsduur besluit ZIN
Het besluit voor zorg in natura wordt in de regel afgegeven voor onbepaalde tijd. Dat wil zeggen dat bij het afgeven van het besluit de duur niet vaststaat. De gecontracteerde jeugdhulpaanbieder moet (binnen de afspraken die daarover in het contract gesteld zijn) hulp kunnen inzetten zo lang als nodig is om het beoogde resultaat te bereiken. De geldigheidsduur van het besluit eindigt als het jeugdhulptraject (met wederzijdse instemming) is beëindigd. De jeugdhulpaanbieder brengt de gemeente hiervan op de hoogte middels het stop-zorgbericht. Dit is contractueel vastgelegd.
Tweede lid, onderdeel b: geldigheidsduur besluit Pgb
Pgb-besluiten worden wel altijd met een beperkte geldigheidsduur afgegeven. De systematiek van het stop-zorgbericht bestaat niet in het Pgb, waardoor een besluit zonder einddatum eindeloos door zou blijven lopen. Het lokale team bepaalt in goed overleg met de jeugdige en zijn ouders hoe lang het besluit geldig zou moeten zijn (bijvoorbeeld één of meerdere jaren). Als een langere periode afgesproken wordt, zullen in de regel afspraken gemaakt worden over tussentijdse evaluatiegesprekken om te bepalen of de hulp nog steeds nodig en passend is.
Dit lid regelt een garantietermijn in bepaalde gevallen en alleen bij specialistische jeugdhulp. Wanneer de jeugdige en/zijn ouders zich binnen vier maanden nadat het hulpverleningstraject succesvol is afgerond opnieuw bij de jeugdhulpaanbieder melden met dezelfde hulpvraag, is de jeugdhulpverlener verplicht de jeugdige en/of zijn ouders opnieuw te helpen. Het oude besluit wordt daarmee opnieuw van kracht. De jeugdige en/of zijn ouders hoeven in die gevallen dus ook niet opnieuw langs de verwijzende arts of lokale team. NB deze garantietermijn geldt alleen voor jeugdhulptrajecten die gericht waren op herstel, niet op duurzame trajecten. Ook geldt deze garantietermijn niet wanneer de jeugdhulpaanbieder aan de ene kant of de jeugdige en/of zijn ouders aan de andere kant het traject eenzijdig (voortijdig) beëindigd hebben.
Vierde lid: beperking geldigheidsduur besluit
Wanneer bij het afgeven van een besluit nog niet bekend is welke jeugdhulpaanbieder betrokken wordt, dient de jeugdige en/of zijn ouders binnen zes maanden een jeugdhulpaanbieder te vinden, zich daar te melden en de jeugdhulpaanbieder gestart te zijn met de zorg. De jeugdhulpaanbieder meldt de start van de zorg aan de gemeente. Wanneer de jeugdhulpaanbieder niet binnen zes maanden gestart is, kan het besluit ingetrokken worden. De gemeente is van mening dat na die periode de omstandigheden binnen het gezin dusdanig gewijzigd kunnen zijn dat een nieuw gesprek noodzakelijk is om de ondersteuningsbehoefte opnieuw vast te stellen. Ook wordt hiermee voorkomen dat besluiten die niet ‘verzilverd‘ worden eindeloos open blijven staan. Het gaat hier om een kan-bepaling, omdat er ook bijzondere omstandigheden denkbaar zijn waarin de termijn van zes maanden overschreden wordt en een nieuw besluit toch niet nodig is.
Vijfde lid, onderdeel a: toekenningsbesluit op grond van een integraal plan
Als de jeugdige en zijn ouders en de professional van het lokale team het eens zijn over de inhoud van het integraal plan bekrachtigen zij dit door ondertekening van het integraal plan. Op dat moment is er ook overeenstemming over de in te zetten specialistische of hoogspecialistische jeugdhulp, indien van toepassing, en kan de beschikking snel afgegeven worden.
Vijfde lid, onderdeel b: weigeringsbesluit op grond van een integraal plan
Wanneer de jeugdige en/of zijn ouders en het lokale team geen overeenstemming kunnen bereiken over de inhoud van het integraal plan en de noodzaak of de aard van de inzet van specialistische of hoogspecialistische jeugdhulp, dienen zij een aanvraag tot een individuele voorziening in de vorm van een door hen eenzijdig ingevuld integraal plan. Het lokale team besluit dan binnen vijf werkdagen op deze aanvraag. In de regel gaat het dan om een weigeringsbesluit.
Vijfde lid, onderdeel c: toekenningsbesluit zonder integraal plan
In artikel 3.5 vierde lid is bepaald dat bij verwijzing van een huisarts, jeugdarts, of medisch specialist naar specialistische jeugdhulp en in crisissituaties een gesprek met het lokale team niet verplicht is. In die gevallen maakt de jeugdhulpaanbieder zich via een verzoek om zorgtoewijzing bekend bij de gemeente. Op basis van dit verzoek (JW315) wijst de gemeente dan de jeugdhulpaanbieder de zorg toe (via een JW301-bericht). De facto neemt het college hiermee een besluit over de inzet van specialistische jeugdhulp. Er is in die gevallen geen integraal plan opgesteld in samenspraak met het lokale team.
In de reguliere route is de beschikking onderdeel van het integraal plan. NB Het integraal plan is niet in zijn totaliteit een beschikking. In een aantal gevallen is het noodzakelijk om een aparte beschikking af te geven. In dit lid zijn deze gevallen beschreven. Als het een beschikking op verzoek betreft gaat het in de regel om een huisartsverwijzing die bekrachtigd wordt in de vorm van een beschikking.
Voor sommige specialistische of hoogspecialistische jeugdhulp die niet bestaat uit een diagnose- of behandeltraject, maar een langdurig begeleidingstraject (in de regel vanwege de ernstige beperkingen van het kind) kan het gewenst zijn dat het lokale team namens college periodiek herbeoordeelt of en zo ja welke voortzetting van hulp nodig is. De regels hierover liggen niet vast in de verordening zelf maar in de nadere regels.
Paragraaf 3: Toegang dyslexiezorg
Artikel 3.9 Toegang tot dyslexiezorg
Het besluit tot toekennen van een individuele voorziening voor dyslexiezorg geeft recht op diagnostisch onderzoek door een erkende (gecontracteerde) dyslexiebehandelaar. Wanneer op basis van het onderzoek vastgesteld wordt dat het inderdaad om ernstige enkelvoudige dyslexie gaat, kan de dyslexiebehandelaar ook gelijk verder met de behandeling. Hiervoor is dan geen tweede besluit nodig.
Bij ernstige enkelvoudige dyslexiezorg gaat het om hardnekkige problemen bij het leren lezen en/of schrijven (spellen), die ook met extra ondersteuning in de klas niet verholpen kunnen worden. ‘Enkelvoudig’ slaat op het feit dat er geen sprake dient te zijn van een algemene ontwikkelingsachterstand (verstandelijke beperking) of ernstige gedragsproblematiek, die de behandeling van de ernstige dyslexie onmogelijk maken.
Het onderzoek en de behandeling dient plaats te vinden conform de professionele (landelijk) standaard voor dyslexiezorg (zie onder ander het Masterplan dyslexie). Hierover worden afspraken gemaakt in de contracten met de aanbieders.
Een door het college (in samenspraak met het onderwijs) aangewezen poortwachter is verantwoordelijk voor de controle van het leerling-dossier. Indien dit niet volledig is koppelt de poortwachter dit terug naar de verwijzende school, zodat zij alsnog passende extra begeleiding kunnen inzetten. Indien het leerling-dossier op orde is geeft de poortwachter goedkeuring aan de doorverwijzing en kunnen ouders en school contact leggen met een gecontracteerde dyslexieaanbieder naar keuze. Daarnaast spreekt de poortwachter scholen aan op het moment dat zij signaleren dat er veel onvolledige dossiers worden aangeleverd.
De poortwachter werkt volgens de landelijke, professionele, standaard voor dyslexiezorg. Met dit derde lid wordt de mogelijkheid opgehouden dat college (kern)elementen van deze standaard ook vastlegt in nadere regels.
Paragraaf 4. Toegang overige individuele voorzieningen jeugdhulp
Artikel 3.10 Toegang overige individuele voorzieningen jeugdhulp
In dit artikel wordt de toegang beschreven tot het aanbod van niet door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieders en de landelijke raamcontracten.
Bij niet gecontracteerd aanbod neemt het college een besluit tot inzet van jeugdhulp door een niet gecontracteerde aanbieder op basis van een aanvraag van het lokale team of een andere bevoegde professional (bijvoorbeeld arts of gecertificeerde instelling). De gemeente heeft hiervoor een aanvraagformulier en procedure opgesteld, die niet vastliggen in de verordening zelf.
Bij het landelijke aanbod liggen afspraken over de toegang vast in de landelijke raamcontracten. Deze afspraken komen erop neer dat de betreffende jeugdhulpaanbieder de cliënt accepteert op basis van een verwijzing (van arts of andere bevoegde professional) en de aanbieder de gemeente na het opstellen van een hulpverleningsplan op de hoogte stelt van de start zorg. Deze jeugdhulpaanbieders hoeven dus niet te wachten met het starten van de zorg totdat het college een besluit heeft genomen.
De route naar overige individuele voorzieningen verloopt over het algemeen hetzelfde als die voor (hoog)specialistische jeugdhulp. Dit houdt onder meer in dat het in het geval van betrokkenheid van het lokale team er een integraal plan wordt opgesteld.
Paragraaf 5: Persoonsgebonden budget
Het Pgb-plan vormt een aanvulling op het integraal plan, maar vervangt deze niet. Hulpvraag en doelen (beoogde resultaten) liggen vast in het integraal plan. Alleen de details met betrekking tot de uitvoerder van de Pgb-zorg liggen vast in het Pgb-plan.
Artikel 3.12 Onderscheid formele en informele hulp
Voor de bepaling van het Pgb-tarief wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp. Voor formele hulp geldt het hogere Pgb-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van het wettelijk minimumloon. Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.
Van formele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP-er). Van formele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener een bloed- of aanverwant is in de 1e of 2e graad van de budgethouder.
Bij hulpverlening door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in het tweede lid van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook familieleden met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende Pgb-tarief.
Informele hulp is derhalve alle hulp die geboden wordt door bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad, of door personen die niet beroeps- of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen. In de praktijk gaat het dan eigenlijk altijd om personen uit het sociaal netwerk.
Bloedverwantschap ontstaat door geboorte, afstamming van dezelfde voorvader, erkenning, gerechtelijke vaststelling van het vaderschap of adoptie.
Bloedverwanten in de eerste graad zijn:
Bloedverwanten in de tweede graad zijn:
Artikel 3.13 Vaststellen hoogte persoonsgebonden budget
Met jeugdhulpaanbieders waarmee de gemeente een contract heeft afgesloten zijn afspraken gemaakt over de tarieven voor de te leveren zorg. Voor jeugdhulpverleners die in het kader van een persoonsgebonden budget door ouders zelf betaald worden gelden deze afspraken niet. De jeugdige en zijn ouders wordt gevraagd in goed overleg met het lokale team een inschatting te maken van de benodigde inzet, uitgedrukt in aantal uren, dagdelen of etmalen (afhankelijk van de aard van de zorg). Het lokale team maakt vervolgens een inschatting of het door de Pgb-zorgverlener gevraagde aantal uren, dagdelen of etmalen en tarief reëel is en neemt hierover een besluit. Voor het berekenen van de maximale hoogte van het budget wordt uitgegaan van een vast tarief per zorgsoort.
In een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 mei 2017 heeft de rechter in een zaak van de gemeente Emmen bepaald dat de essentialia van het voorzieningenpakket in de verordening dienen te worden vastgelegd. Hieronder valt ook de tariefdifferentiatie van het Pgb. De rekentarieven zijn als gevolg van voornoemde uitspraak in de verordening opgenomen.
De hier vastgelegde tarieven zijn rekentarieven die gebruikt worden om de hoogte van het Pgb te berekenen. Het staat budgethouders vrij om een zorgverlener te contracteren die een hoger of lager tarief hanteert. Bij een hoger tarief dan het rekentarief dient de budgethouder zelf de extra kosten voor zijn/haar rekening te nemen (of genoegen te nemen met minder uren, dagdelen of etmalen inzet). Wanneer het tarief lager is dan het rekentarief heeft de budgethouder de vrijheid om meer uren zorg in te zetten.
Tweede lid, onderdeel a, categorie I:
Onder formele hulp als het gaat om ambulante hulpverlening door inzet van praktische begeleiding en ondersteuning wordt verstaan: het (langdurig) aansturen en/of inslijten van gedrag, sociale vaardigheden en algemene dagelijks levensverrichtingen.
Tweede lid, onderdeel a, categorie II:
Onder formele hulp als het gaat om ambulante hulpverlening door inzet van specialistische begeleiding wordt verstaan: specialistische begeleiding gericht op jeugdige en/of gezin waarbij het zwaartepunt ligt op het aanleren van vaardigheden en/of gedrag.
Tweede lid, onderdeel a, categorie III:
Onder formele hulp als het gaat om ambulante hulpverlening door inzet van specialistische behandeling wordt verstaan: (Kortdurende) GGZ-behandeling waarbij de bron/oorzaak aangepakt wordt om problemen op te lossen of hanteerbaar te maken. Hiervoor is betrokkenheid van een behandelverantwoordelijke (gedragsdeskundige en/of medisch specialist) noodzakelijk.
Tweede lid, onderdeel b, categorie I:
Onder formele hulp als het gaat om dagbehandeling of –begeleiding in groepsverband door inzet van praktische begeleiding en ondersteuning in groepsverband wordt verstaan: het in groepsverband (langdurig) aansturen en/of inslijten van gedrag, sociale vaardigheden en algemene dagelijks levensverrichtingen.
Tweede lid, onderdeel b, categorie II:
Onder formele hulp als het gaat om dagbehandeling of –begeleiding in groepsverband door inzet van specialistische behandeling in groepsverband wordt verstaan: specialistische begeleiding in groepsverband gericht op jeugdige en/of gezin waarbij het zwaartepunt ligt op het aanleren van vaardigheden en/of gedrag en/of waarbij de bron/oorzaak aangepakt wordt om problemen op te lossen of hanteerbaar te maken. Hiervoor is betrokkenheid van een behandelverantwoordelijke (gedragsdeskundige en/of medisch specialist) noodzakelijk.
Tweede lid, onderdeel c, categorie I:
Onder formele hulp als het gaat om verblijf met lichte begeleiding wordt verstaan: 24-uurs verblijf gericht op ontlasting van het gezin en op aansturen en/of inslijten van gedrag, sociale vaardigheden en algemene dagelijks levensverrichtingen. Inclusief begeleiding en/of persoonlijke verzorging.
Tweede lid, onderdeel c, categorie II:
Onder formele hulp als het gaat om verblijf binnen een jeugdhulpinstelling door inzet van verblijf met specialistische begeleiding wordt verstaan: 24-uurs verblijf gericht op jeugdige en/of gezin waarbij het zwaartepunt ligt op het aanleren van vaardigheden en/of gedrag, in groepsverband aangevuld met individuele begeleiding.
Tweede lid, onderdeel c, categorie III:
Onder formele hulp als het gaat om verblijf binnen een jeugdhulpinstelling door inzet van verblijf met specialistische behandeling wordt verstaan: 24-uurs verblijf voor jeugdigen met (ernstige) (lichamelijke) beperkingen waarbij specialistische kennis nodig is en/of medische handelingen uitgevoerd moeten worden waarbij de bron/oorzaak aangepakt wordt om problemen op te lossen of hanteerbaar te maken. Hiervoor is betrokkenheid van een behandelverantwoordelijke (gedragsdeskundige en/of medisch specialist) noodzakelijk.
Onder formele hulp als het gaat om vervoer van de jeugdige wordt verstaan: het vervoer van een jeugdige van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, voor zover naar het oordeel van het lokale team noodzakelijk in verband met een medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid (Jeugdwet artikel 2.3, tweede lid).
Onder informele hulp en verblijf/logeervoorziening wordt verstaan: hulp en ondersteuning die geboden wordt door een familielid, iemand uit het sociale netwerk of een persoon die niet SKJ of BIG-geregistreerd is maar wel lichte vormen van zorg zoals praktische ondersteuning kan leveren (zie hiervoor artikel 3.12). Voor logeeropvang binnen het sociale netwerk gericht op ontlasting van het gezin wordt uitgegaan van een feitelijke tijdsbesteding van 3 uur gedurende een etmaal. Het tarief van € 60,- is hierop gebaseerd.
In dit lid is opgenomen dat de bedragen in het vorige lid jaarlijks worden geïndexeerd. Omdat de consumentenprijsindex (cpi) pas lopende het jaar bekend is, wordt gekeken naar de cpi van het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het desbetreffende kalenderjaar. Voor de indexatie van het jaar 2022 geldt dus de consumentenprijsindex van 2020.
Het college draagt zorg voor de bekendmaking van de geïndexeerde bedragen.
Artikel 3.14 Verstrekken persoonsgebonden budget formele hulp en informele hulp
De formele zorgverlener dient te voldoen aan de kwaliteitseisen zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet. Deze kwaliteitseisen gelden ook voor de formele zorgverleners die door middel van een Pgb worden ingezet.
In het jeugddomein komt het veelvuldig voor dat een persoonsgebonden budget gebruikt wordt om informele zorg, bijvoorbeeld geleverd door de ouder zelf, te bekostigen. Gemeenten mogen op grond van de Jeugdwet (artikel 8.1.1 derde lid) hieraan beperkingen stellen. De informele zorgverlener dient ook aan een aantal minimale kwaliteitscriteria te voldoen die horen bij de aard van de geboden ondersteuning. Dit betekent dat niet alle kwaliteitseisen die in de Jeugdwet gesteld worden aan jeugdhulpaanbieders onverkort voor de informele zorgverlener gelden, maar er wel basisvereisten zijn. Zo wordt geen registratie in een beroepsregister (SKJ of BIG) verwacht, maar kan de informele zorgverlener wel gevraagd worden aan te tonen over de juiste kennis en expertise te beschikken en/of ondersteuning door een professionele zorgverlener richting de informele zorgverlener goed geregeld te hebben.
Wanneer de Pgb-houder de hulp inkoopt van een formele hulpverlener, dan dient deze minimaal BIG en/of SKJ geregistreerd te zijn of onder supervisie van een BIG en/of SKJ-geregistreerde professional zorg te verlenen. Het Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-register is een Nederlandse databank waarin een aantal officieel erkende gezondheidswerkers is geregistreerd. De Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is het beroepenregister voor professionals in de jeugdsector. SKJ ziet toe op kwaliteit, toetsing en scholing. Wanneer de professional zich (nog) niet kan registreren in het Kwaliteitsregister Jeugd, wordt beoordeeld of de zorg van goed niveau is. Beoordeeld wordt of de hulpverlener beschikt over de juiste kwalificaties die relevant zijn voor het verlenen van de betreffende ondersteuning. Onder juiste kwalificaties kan worden verstaan: in het bezit van relevante diploma’s, aantoonbaar relevante werkervaring en aangesloten zijn bij een beroepsvereniging.
Het hulpverleningsplan is in overleg met de jeugdige en ouders opgesteld. Het geeft planmatig aan welke activiteiten worden ingezet om de in het integraal plan geformuleerde doelen (beoogde resultaten) te realiseren. Het moet aannemelijk zijn dat deze activiteiten uitgevoerd zullen worden zoals in het hulpverleningsplan voorgenomen en dat deze activiteiten adequaat zijn om de beoogde resultaten te realiseren.
De zorgaanbieder moet over een aantoonbaar werkzaam kwaliteitssysteem beschikken. Dit kan blijken uit een certificaat van de volgende keurmerken: ISO 9001, EN 15224, HKZ, Prezo of Kiwa (ZZP en kleine ondernemers). Een zorgaanbieder die niet over een certificaat beschikt moet op een andere manier aantonen een werkend systeem te hebben voor het beheersen, bewaken, borgen en verbeteren van de kwaliteit van de hulpverlening.
In dit lid is opgenomen dat de hulpverlener die formele hulp verleent het mogelijk maakt dat een vertrouwenspersoon zijn taak uit kan voeren. Vertrouwenspersonen kunnen onafhankelijk informatie en advies geven aan jeugdigen en ouders die vragen hebben over de jeugdhulp. De vertrouwenspersoon kan jeugdigen en ouders ondersteunen bij het bespreekbaar maken van vragen, problemen of klachten en daarover helderheid te krijgen.
Met dit artikel wordt de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor informele zorg beperkt tot specialistische jeugdhulp en wordt hoogspecialistische jeugdhulp daarvan dus uitgesloten. De sociale nabijheid van de informele hulpverlener staat – daar waar het om daghulp gaat – kwalitatieve zorg in de weg nu de vereiste professionele afstand dan niet geboden kan worden.
Deze bepaling is een uitwerking van artikel 8.1.1 derde lid van de Jeugdwet dat de gemeenteraad de bevoegdheid geeft te bepalen onder welke voorwaarden de Pgb-houder de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.
Tweede lid, onderdeel c, categorie i:
Tweede lid, onderdeel c, categorie ii:
In dit lid is opgenomen dat de informele hulpverlener beschikt over een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG). Uitzondering hierop is als de informele hulpverlener een ouder is, zoals bedoeld in de Jeugdwet. De verlener van informele hulp is verplicht de VOG desgevraagd te overhandigen aan het lokale team. De VOG mag niet ouder zijn dan drie maanden.
Tweede lid, onderdeel c, categorie iii:
Tweede lid, onderdeel c, categorie iv:
In dit lid is opgenomen dat de informele hulpverlener calamiteiten direct meldt aan het lokale team. Meer informatie hierover is te vinden in de meldplicht calamiteiten, de richtlijn van de Inspectie voor de Gezondheidzorg en Jeugd.
Tweede lid, onderdeel c, categorie v:
Deze bepaling is opgenomen ter voorkoming van overbelasting van de informele hulp. De overbelasting wordt getoetst aan de arbeidstijdenwet. Verricht een informele hulpverlener ook betaalde arbeid dan mag hij in totaal gemiddeld 48 uur per week werken, conform de Arbeidstijdenwet. Het Pgb kan in deze gevallen (deels) geweigerd worden om zo overbelasting te voorkomen.
In dit lid is opgenomen dat als uit de toepassing van het afwegingskader voor een verantwoorde werktoedeling blijkt dat hulp geboden moet worden door een geregistreerde professional, dit de inzet van iemand uit het sociaal netwerk uitsluit.
In dit lid is opgenomen dat er geen mogelijkheid is tot het opnemen van een verantwoordingsvrij bedrag.
Artikel 8.1.1 tweede lid aanhef en onder a van de wet stelt – voor zover van belang – als voorwaarde voor het verstrekken van een Pgb dat de cliënt naar het oordeel van het college met hulp van zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een Pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het betreft onder andere taken als het aangaan van een overeenkomst, het aansturen van de hulpverleners en het bijhouden van een administratie. Als een hulpverlener het Pgb beheert waaruit hij tevens bekostigd wordt, kan dit leiden tot belangenverstrengeling. Dit is ongewenst, omdat het belang van de hulpverlener niet boven dat van de cliënt mag gaan. Opgemerkt wordt dat het in gevallen denkbaar is dat de dubbelrol onvermijdelijk is. Het gaat dan om uitzonderlijke gevallen van bijvoorbeeld een eenoudergezin waarin er niemand anders is die het Pgb kan beheren. In deze uitzonderlijke gevallen kan het college (het Ouder- en Kindteam) toestemming voor de dubbelrol geven.
Paragraaf 6: Nieuwe feiten en omstandigheden
Artikel 3.15 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering
Op grond van artikel 2.9 onderdeel d van de wet is de gemeente verplicht bij verordening regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget. De tekst van dit artikel is grotendeels ontleend aan de bepalingen rond bestrijding van misbruik die de wet stelt in het kader van het verstrekken van persoonsgebonden budgetten (artikel 8.1.2 tot en met 8.1.4). We herhalen in de verordening de wet om de leesbaarheid te vergroten. Bovendien wordt de toepassing van deze regels verbreed naar voorzieningen in natura. Ten slotte, het intrekken of herzien van een besluit kan natuurlijk ook relevant zijn als in gevallen waar geen sprake is van misbruik, maar gewoon van een gewijzigde (inschatting van de) situatie.
Artikel 3.16 Bestrijding oneigenlijk gebruik en misbruik
Het is van belang dat jeugdigen en ouders zich bewust zijn van de rechten, maar ook de plichten die verbonden zijn aan een jeugdhulpvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan de plicht om het college op de hoogte te houden van alle relevante feiten en omstandigheden (informatieplicht, zie artikel 3.15 lid 1 van deze verordening). Of de regels rondom verantwoording van een Pgb. Het college moet de jeugdige en ouders hierover informeren en ook uitleggen welke mogelijke consequenties het kan hebben als men zich niet houdt aan deze verplichtingen.
In deze bepaling is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezig houdt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Desalniettemin kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11). Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de geleverde jeugdhulp. Dat toezicht is belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.
In deze bepaling is vastgelegd dat het college nadere regels kan vaststellen over de (reikwijdte van) taken en bevoegdheden van de gemeentelijke toezichthouder Jeugd (zie ook artikel 5:14 Awb). De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.
Artikel 3.17 Opschorting betaling uit het Pgb
In bepaalde situaties is (tijdelijke) opschorting van een betaling uit het Pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of herziening van het verleningsbesluit. Met opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Bijvoorbeeld als het gaat om de overeenkomsten die de budgethouder is aangegaan of bij herziening van de toekenningbeschikking. Daarom is de mogelijkheid voor het college toegevoegd om de SVB te verzoeken over te gaan tot opschorting. Het college kan een verzoek enkel doen als een ernstig vermoeden is gerezen dat:
Van de onder 2 genoemde omstandigheid is ook sprake als de jeugdige niet langer voldoende in staat is op eigen kracht, dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren, en als niet langer is gewaarborgd dat de individuele voorziening veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt ingezet. Uiteraard moet het college het verzoek motiveren en – met inachtneming van de daarvoor geldende regels – de SVB van voldoende informatie voorzien op grond waarvan de SVB over kan gaan tot deugdelijke besluitvorming ten aanzien van het al dan niet nemen van een besluit tot opschorting van de betaling. Verder kan er voor ten hoogste dertien weken worden opgeschort. Hierbij is aansluiting gezocht bij de termijn zoals deze ook wordt gehanteerd in artikel 4:56 van de Awb en onder de Wet langdurige zorg.
In lid twee wordt specifiek de mogelijkheid geboden om de betalingen uit het Pgb gedeeltelijk of geheel op te schorten en de SVB dit gemotiveerd te verzoeken, in het geval er sprake is van een (tijdelijke) opname in het kader van de Wet langdurige zorg.
In lid drie wordt bepaald dat de budgethouder schriftelijk op de hoogte wordt gesteld van het verzoek om geheel of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb op basis van lid een of twee.
Hoofdstuk 4 Afstemming met andere voorzieningen
Op basis van de Jeugdwet artikel 2.9 zijn gemeenten verplicht in hun verordening op te nemen hoe de afstemming met andere voorzieningen geregeld is. Afstemming met andere voorzieningen is belangrijk in het kader van het integraal plan, dat immers alle domeinen betreft (voor zover van toepassing voor de adequate hulpverlening). In de afstemming met andere voorzieningen is het ook belangrijk dat er oog is voor jeugdigen die niet primair zelf een jeugdhulpvraag hebben, maar doordat zij mantelzorger zijn wel behoefte hebben aan ondersteuning.
Artikel 4.1 Overgang naar volwassenheid
In dit lid is verwoord dat er tijdig afstemming plaatsvindt. Er is niet gekozen voor een vast moment omdat dit per hulpvraag kan verschillen. In de regel zal de afstemming plaatsvinden als de jeugdige 16,5 jaar is.
Als er sprake is van verlengde jeugdhulp vindt het moment van afstemming logischerwijs op een nader moment plaats. Dit moment is mede afhankelijk van de verwachte duur van de ingezette jeugdhulp. In ieder geval is er altijd sprake van een tijdige afstemming waarbij rekening wordt gehouden met de doorloop- en wachttijden om voor een andere voorziening in aanmerking te komen.
Er is een rol weggelegd voor het lokale team door ouders er op te wijzen dat er sprake is van een andere voorziening vanaf het 18e jaar. Ook is er een inspanningsverplichting opgenomen voor het lokale team als het gaat om zorgcontinuïteit. Er wordt over inspanning gesproken omdat het lokale team niet beslist over de inzet van de andere voorziening.
Artikel 4.2 Afstemming gezondheidszorg
In dit lid wordt gedoeld op de specialistische jeugdhulp die voorheen viel onder de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. Deze zorg valt vanaf de achttiende verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeraars stellen aan zorgaanbieders eisen met betrekking tot de toegang. Zo moet er een rechtmatige verwijzer zijn in de vorm van een huisarts, jeugdarts of medisch specialist. Het Ouder- en Kindteam kan voor een dergelijke verwijzing zorgen, of door contact op te (laten) nemen met de huisarts, of door de jeugdarts een verwijzing te laten schrijven.
Vanaf hun achttiende verjaardag zijn jeugdigen niet meer automatisch meeverzekerd met hun ouders. Zij dienen zelf een zorgverzekering af te sluiten. Bovendien geldt voor hen vanaf die leeftijd ook een eigen risico. Beide kunnen een belemmering vormen voor de jeugdige om de behandeling voort te zetten. Het lokale team is hier alert op en kan de jeugdige zo nodig bij deze veranderingen en nieuwe verantwoordelijkheden ondersteunen.
Artikel 4.3 Afstemming langdurige zorg
Wanneer jeugdigen levenslang en levensbreed zorg nodig hebben vallen zij onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Bij kinderen is dit echter nog niet altijd makkelijk vast te stellen, omdat zij nog volop in ontwikkeling zijn. De lokale teams, en dan met name de Ouder- en Kindteams, ondersteunen de jeugdige en zijn ouders, zo nodig, bij de aanvraag bij het Centraal indicatieorgaan zorg (CIZ), die over toegang tot de langdurige zorg gaat.
Dit lid is gebaseerd op de Jeugdwet, artikel 1.2 eerste lid onderdeel c:”Het college is niet gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen:...indien het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg en de jeugdige of zijn wettelijke vertegenwoordiger weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daartoe.” Hierbij zal natuurlijk altijd het belang van het kind voorop staan. De jeugdige mag nooit het slachtoffer mogen worden van onwillige ouders.
Artikel 4.4 Afstemming voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht
In artikel 2.7 eerste lid van de Jeugdwet staat: “Het college treedt bij het treffen van een individuele voorziening zo nodig in overleg met het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waar de jeugdige schoolgaand is.” In Amsterdam is ervoor gekozen om aan elk zorgteam het Ouder- en Kindteam te verbinden. De ondersteuning gebeurt natuurlijk altijd in overleg met (en in bijzijn van) de jeugdige en zijn ouders. Het zorgteam kijkt samen met de ouders en jeugdige welke ondersteuning nodig is, zowel binnen de school als in de thuis- en gezinssituatie. Het Ouder- en Kindteam besluit - in overleg met het zorgteam en ouders en jeugdige - welke ondersteuning noodzakelijk is.
De leerplichtambtenaren van gemeente zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de Leerplichtwet. Problemen van jeugdigen uiten zich niet zelden in de vorm van (langdurig of frequent) schoolverzuim of voortijdig schoolverlaten. Afstemming tussen leerplichtambtenaar, school én professional van het Ouder- en Kindteam is in dergelijke gevallen van groot belang.
Artikel 4.5 Afstemming maatschappelijke ondersteuning
Het hier gestelde betekent dat het lokale team of buurtteam, indien de situatie zich voordoet, afstemming zoekt met een passende Wmo-aanbieder. De jeugdige wordt begeleid en voorbereid op de veranderingen na het 18e jaar, met als beoogd resultaat continuïteit van zorg.
Artikel 4.6 Afstemming werk en inkomen
Het hebben van schulden en/of het leven in armoede kan gezinnen veel stress opleveren. Deze stress maakt dat mensen op een andere manier beslissingen nemen. Armoede- en schuldenproblematiek kunnen zo op de voorgrond treden dat ouders hun rol als opvoeder niet meer goed kunnen invullen, maar ook dat jeugdhulp minder of niet effectief is. Het is daarom belangrijk om armoede en financiële problemen tijdig te signaleren en ouders zo nodig snel naar de juiste financiële hulp en armoedevoorzieningen toe te leiden. Hierbij kan het lokale team, buurtteam of gecertificeerde instelling een actieve rol hebben: aanvragen van armoedevoorzieningen, het voeren van een gesprek over armoede, zelf een afspraak maken voor de ouder en de drempel zo laag mogelijk maken door bijvoorbeeld samenwerking met de maatschappelijke dienstverlening.
De Huisvestingswet 2014 (artikel 12) bepaalt dat gemeenten die willen sturen op de verdeling van sociale huurwoningen de regels op dat gebied moeten vastleggen in een huisvestingsverordening. De regels over urgentie en voorrang zijn in Amsterdam opgenomen in de Huisvestingsverordening Amsterdam en de Beleidsregels Urgenties. De beleidsregels geven de specifieke voorwaarden en criteria per urgentiecategorie en doelgroep, waaronder de urgentie uitstroom maatschappelijke opvang en de regeling voor multiprobleemgezinnen. In dit artikel zijn de afspraken zoals vastgelegd in de Beleidsregels Urgenties rond de multiprobleemgezinnen verwoord. Als het gaat om multiprobleemgezinnen kan de procesmanager MPG bij de directie Wonen namens de cliënt(en) een aanvraag doen voor de MPG-urgentie. De procesmanager draagt in die gevallen ook zorg voor passende begeleiding (waaronder zo nodig specialistische jeugdhulp) en dat afspraken vastgelegd worden in een Integraal Traject Plan (ITP) oftewel persoonlijk begeleidingsplan.
Hoofdstuk 5 Waarborging prijs-kwaliteit
Op grond van artikel 2.12 van de wet dient de gemeente bij verordening regels te stellen ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Dit is gevat in dit artikel 5.1. Hierbij is gebruik gemaakt van de tekst uit de modelverordening van de VNG. Er is naast het bepaalde in de wet een Algemene Maatregel van Bestuur in voorbereiding die, in het verlengde van de AMvB voor de Wmo 2015, betrekking heeft op reële prijzen. Deze AMvB is na de inwerkingtreding van toepassing op toekomstige tarieven.
Hoofdstuk 6 Beleidsparticipatie
Artikel 2.10 van de Jeugdwet verklaart artikel 2.1.3, derde lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 van overeenkomstige toepassing. Deze luidt:
“In de verordening wordt bepaald op welke wijze ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, worden betrokken bij de uitvoering van deze wet, waarbij in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop zij:
In hoofdstuk 6 van deze verordening is in twee artikelen invulling gegeven aan deze verplichting uit de Wmo 2015. Kort worden het Jeugdplatform en de stedelijke adviesraad jeugd beschreven. De facto maakt de stedelijke adviesraad jeugd onderdeel uit van het Jeugdplatform Amsterdam.
Artikel 7.1 Overgangsbepalingen
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen het recht op zorg dat een jeugdige heeft ontvangen op grond van de ‘oude’ verordening, en de afspraken die gemeente met jeugdhulpaanbieders maakt over de financiering van de hulp in de overgang van 2020 naar 2021. Door het recht op zorg te waarborgen is de continuïteit van jeugdhulp voor de jeugdige en/of zijn ouders gegarandeerd. Geen kind mag de dupe worden van de gewijzigde contractafspraken tussen gemeenten en jeugdhulpaanbieders.
Hiermee stelt de gemeenteraad het college verplicht binnen twee jaar een evaluatie van de verordening op te stellen.
Artikel 7.4 Intrekken oude verordening
De verordening treedt in werking op 1 januari 2021, hetzelfde moment als de start van de nieuwe inkoop hoogspecialistische jeugdhulp. Artikel 2.4 heeft een beperkte geldigheidsduur en artikel 3.5 lid 7 treedt op een later moment in werking (zie toelichting aldaar).
Gekozen is om aan te sluiten op de titel van de oude verordening op de Jeugdwet van Amsterdam, met de toevoeging ‘2021.’
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-304743.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.