Verordening rioolheffing Coevorden 2021

No. 2020/1634

 

De raad van de gemeente Coevorden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders, bijlagenr. 1634;

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing gemeente Coevorden 2021.

(Verordening rioolheffing Coevorden 2021)

 

 

 

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • -

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • -

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.

 

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede zuivering van huishoudelijk afvalwater, verder te noemen: rioolheffing afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, verder te noemen: rioolheffing hemel- en grondwater.

  • c.

    het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

 

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belastingen worden geheven;

    • 1.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel, van waaruit water als bedoeld in artikel 2 sub b wordt afgevoerd en dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel variabel hemel- en grondwater; en

    • 2.

      van de gebruiker van een perceel van waaruit direct of indirect water als bedoeld in artikel 2 sub a op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel afvalwater; en

    • 3.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel, verder te noemen: eigenarendeel vast recht.

  • 2.

    Voor het eigenarendeel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3.

    Voor het gebruikersdeel wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door personen aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de persoon die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

 

Artikel 4 Voorwerp van de belasting

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

 

Artikel 5 Maatstaf van heffing rioolheffing afvalwater

  • 1.

    Het gebruikersdeel van de rioolheffing afvalwater wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 2.

    Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het einde van het belastingjaar 2018 naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 3.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een :

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest, kan worden afgelezen.

  • 4.

    Indien sprake is van een melkveebedrijf wordt het aantal kubieke meters afvalwater vastgesteld op de klasse 0 m³ t/m 500 m³.

  • 5.

    Indien sprake is van andere bedrijven dan bedoeld in lid 4, wordt er van uitgegaan dat, op verzoek, 90% van het toegevoerde of opgepompte water op het riool wordt geloosd.

  • 6.

    Indien een belanghebbende vindt dat op grond van lid 5 dat een onjuiste hoeveelheid afvalwater in de heffing wordt betrokken, dient deze belanghebbende aannemelijk te maken hoeveel water daadwerkelijk op het gemeentelijk riool is geloosd, wel dient belanghebbende aannemelijk te maken hoeveel water niet via het gemeentelijk riool is afgevoerd.

  • 7.

    Indien sprake is van onbemeterde percelen wordt het aantal kubieke meters afvalwater vastgesteld op de klasse 0 m³ t/m 500 m³.

 

Artikel 6 Maatstaf van heffing rioolheffing hemel- en grondwater

  • 1.

    het eigenarendeel van de rioolheffing hemel- en grondwater wordt geheven naar een vast bedrag per perceel en:

  • 2.

    het variabel eigenarendeel van de rioolheffing hemel- en grondwater wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel.

  • 3.

    Als het perceel een onroerende zaak is, is de waarde in het economische verkeer de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet Waardering Onroerende Zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde zoals deze voor het in artikel 8 bedoelde kalenderjaar geldt.

  • 4.

    Als het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet Waardering Onroerende Zaken is vastgesteld, wordt de heffingsmaatstaf van dat perceel bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid van de Wet Waardering Onroerende Zaken.

 

 

Artikel 7 Belastingtarieven

  • 1.

    Het eigenarendeel variabel hemel- en grondwater, zoals genoemd in artikel 3 lid 1 sub 1, bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt 0,0185 % van de WOZ-waarde van het perceel.

  • 2.

    Indien de WOZ-waarde van het perceel minder dan € 17.000,-- bedraagt, vindt geen heffing als bedoeld in lid 1 plaats.

  • 3.

    Het gebruikersdeel afvalwater, zoals genoemd in artikel 3 lid 1 sub 2, bedraagt per jaar, indien het aantal kubieke meters geloosd afvalwater valt in de categorie:

    • 1.

      van 0 tot en met 500 m³ € 101,53;

    • 2.

      van 501 tot en met 15.000 m³ € 673,60;

    • 3.

      van 15.001tot en met 25.000 m³ € 7.282,65;

    • 4.

      groter dan 25.001 m³ € 19.248,50.

  • 4.

    Het eigenarendeel vast recht, zoals genoemd in artikel 3 lid 1 sub 3 bedraagt per perceel € 58,65.

 

Artikel 8 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

 

Artikel 9 Wijze van heffing

De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.

 

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belastingen zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel van de belastingen, zo dit later is, bij aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is het gebruikersdeel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel van de belastingen in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar, verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven, tenzij het bedrag van de ontheffing minder bedraagt dan € 5,-.

  • 4.

    Het tweede en derde lid is niet van toepassing als de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en daar een ander perceel in gebruik neemt.

  • 5.

    Belastingbedragen minder dan € 10,- worden niet geheven.

 

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet een aanslag worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van de dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het kalenderjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen ten minste drie en ten hoogste tien bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de voorgaande leden gestelde termijnen.

 

Artikel 12 Kwijtschelding

Bij de invordering van de rioolheffing eigenarendeel, zoals vermeld in artikel 3 lid 1 sub 1 en 3 lid 1 sub 3 wordt geen kwijtschelding verleend.

 

Artikel 13 Overgangsrecht, inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De ‘Verordening rioolheffing Coevorden 2020’ vastgesteld bij raadsbesluit van 12 november 2019 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

  • 4.

    Besluiten van het college tot het vaststellen van nadere regels en beleidsregels, die genomen zijn ter uitvoering van bepalingen van de ingetrokken verordening, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

  • 5.

    Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening rioolheffing Coevorden 2021’.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 10 november 2020.

De raad voornoemd,

B.J. Bouwmeester, M. Frensel,

voorzitter griffier a.i.

Naar boven