Gemeenteblad van Alphen-Chaam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Alphen-Chaam | Gemeenteblad 2020, 298986 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Alphen-Chaam | Gemeenteblad 2020, 298986 | Beleidsregels |
Nadere regels bij de verordening Jeugdhulp gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau en Gilze en Rijen 2020
Vastgesteld in het college van B&W op:
Alphen-Chaam: 1 september 2020
Baarle-Nassau: 1 september 2020
Gilze en Rijen: 1 september 2020
2.2 Gebruikelijke hulp en zorg 3
2.3 Voorliggende voorzieningen 4
2.5 Individuele voorzieningen 5
3.2 toegang justitieel kader 6
4.1 Hulp- of ondersteuningsvraag 7
4.2 Melding en vooronderzoek 7
4.7 Criteria voor een individuele voorziening 8
4.9 Goedkoopst adequate individuele voorziening 9
5.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb 10
5.7 Eigen verantwoordelijkheid van de jeugdige 12
5.11 Uitgangspunten besteding van een pgb 13
5.12 Uitsluiting samenloop pgb en Zorg in Natura 14
5.13 PGB informeel/inzetten hulp uit sociale netwerk 14
De Jeugdwet stelt regels voor de ondersteuning, hulp en zorg aan jeugdigen en ouders. De verordening jeugdhulp geeft invulling aan de Jeugdwet. De nadere regels zijn van toepassing op uitvoering van deze verordening.
De Jeugdwet legt veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden door deskundige consulenten, ambtenaren of bijvoorbeeld in samenwerking met aanbieders. Waar in de verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten. In onze gemeenten is de uitvoering gemandateerd aan het sociaal team. De medewerkers van het sociaal team zijn de toegangsmedewerkers voor de gemeenten.
Er dient telkens een zorgvuldige procedure te doorlopen te worden om de hulpvraag van de cliënt, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Daarbij wordt onderzocht wat de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren. Verder wordt bepaald of de gewenste resultaten met behulp van een overige of voorliggende voorziening kunnen worden bereikt, of dat er toch een individuele voorziening voor nodig is. De verordening Jeugdhulp en deze nadere regels (hoofdstuk 3) leggen deze toegangsprocedure vast.
In hoofdstuk 4 is vastgelegd wat er moet gebeuren om het college een besluit te laten nemen over de toe te kennen jeugdhulp. Hoofdstuk 5 gaat over het pgb (persoonsgebonden budget). Welke regels gelden er voor, welke kwaliteitseisen worden gesteld aan de met behulp van een pgb ingekochte zorg en tegen welke tarieven.
Om de kwaliteit van de jeugdhulp te borgen, kan het college een toezichthouder aanstellen (dit is regionaal geregeld). Daarnaast is het belangrijk dat burgers inspraak en medezeggenschap krijgen over het te ontwikkelen beleid aangaande jeugdhulp. Inspraak en medezeggenschap zijn geregeld in hoofdstuk 6.
In de bijlagen zijn arrangementen, intensiteiten en producten nader omschreven. Daarnaast is in de bijlagen een afwegingskader gebruikelijke hulp in het kader van jeugdwet uitgewerkt.
Bij de inzet van jeugdhulp wordt de leeftijdsgrens van 18 jaar gehanteerd (geregeld in de Jeugdwet en Burgerlijk wetboek). De beschikking voor jeugdhulp wordt in principe afgegeven tot de leeftijd van 18 jaar (met uitzondering van specifieke afwijkende bepalingen hieromtrent, bijvoorbeeld jeugdreclasseringstrajecten, pleegzorg en gezinshuizen. Jeugdhulp kan eventueel doorlopen tot maximaal het 23e levensjaar (verlengde jeugdhulp). In het belang van de cliënt (doorlopende (leer)lijnen), wordt echter ingezet op een goede aansluiting 18- / 18+. Dit vanwege de samenhang tussen de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning, Participatiewet, Jeugdwet en aanpalende domeinen (w.o. wonen).
Voordat het college een overige of een individuele voorziening overweegt, gaat het na of ouders en jeugdigen binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen een oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag. Onder eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen wordt verstaan: gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk, het aanspreken van een voorliggende voorziening, of het aanspreken van een (aanvullende) verzekering die is afgesloten, gebruikmaken van een overig algemeen toegankelijke voorziening. Hulp en ondersteuning kunnen worden ingezet voor de ondersteuningsvraag die ‘resteert’ na de inzet van gebruikelijke hulp en/of zorg.
2.2 Gebruikelijke hulp en zorg
Gebruikelijke hulp is zorg die op basis van de sociale relatie met de jeugdige verwacht mag worden.
Van partners, ouders van kinderen en huisgenoten wordt verwacht dat zij de jeugdige ondersteunen bij de activiteiten die de jeugdige niet kan uitvoeren. De omvang en inhoud van de gebruikelijke hulp is afhankelijk van de sociale relatie. Hoe intiemer de relatie, hoe meer hulp verwacht mag worden. Dit zal veelal het geval zijn bij 1e of 2e graads bloedverwanten van de jeugdige. De gebruikelijke zorg van een ouder aan een kind/jeugdige is met name afhankelijk van de leeftijd van het kind.
Een echtscheiding ontslaat ouders niet van de plicht om voor de kinderen te zorgen. In het ouderschapsplan bij scheiding wordt vastgelegd waar kinderen verblijven, maar ook bijvoorbeeld wie ze naar school brengt en ophaalt. Kortom alle taken die bij gebruikelijke zorg/hulp horen. De gezamenlijke verantwoordelijkheid, of het ontbreken daarvan, kan in beginsel niet worden afgewenteld op de Jeugdwet. Ook het aantal kinderen is een verantwoordelijkheid van de ouders. Het hebben van “veel” kinderen en de zorg daarvoor hoort bij de verantwoordelijkheid van de ouders.
Voor kinderen geldt dat er hulp en ondersteuning kan worden ingezet als bovengebruikelijke hulp noodzakelijk is. Dit is aan de orde wanneer er sprake is van een beperking, waardoor de noodzakelijke hulp en ondersteuning - in vergelijking tot gezonde kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel - substantieel wordt overschreden. Bovengebruikelijke hulp is pas het geval als de benodigde gebruikelijke hulp redelijkerwijs niet van hen kan worden verwacht.
Bij het bepalen wat onder (boven)gebruikelijke hulp wordt verstaan, sluit het college zich aan bij de CIZ (centrum indicatiestelling zorg) richtlijnen (zie bijlagen 4 en 5).
Voor de hulp die ouders verlenen, hoeft de gemeente niet altijd jeugdhulp in te zetten. Uit de parlementaire geschiedenis van de jeugdwet blijkt dat een voorziening niet nodig is als de jeugdige en zijn ouders zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden. Dit wordt eigen kracht genoemd. Dit geldt ook als met de eigen kracht bovengebruikelijke zorg geleverd moet worden. De financiële situatie van een gezin kan ook onderdeel zijn van het onderzoek naar de eigen kracht van een gezin.
2.3 Voorliggende voorzieningen
Een voorliggende voorziening is een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet. Deze voorzieningen noemen we 'voorliggend' omdat ze voorrang hebben op voorzieningen uit de Jeugdwet. Voorliggende voorzieningen waar de jeugdige gebruik van kan maken zijn:
aanspraak op zorg op grond van de “Wet langdurige zorg” (Wlz)
recht op zorg op grond van de “Zorgverzekeringswet” (Zvw)
Er is pas sprake van een voorliggende voorziening als de jeugdige ook daadwerkelijk aanspraak kan maken op die voorziening. De voorliggende wet moet dus inderdaad mogelijkheden bieden voor hulp of behandeling. Van de jeugdige kan dan worden verwacht dat hij gebruik maakt van die voorliggende voorziening. Van een voorliggende voorziening is geen sprake als de voorziening op basis van de andere wettelijke bepaling is afgewezen of als vaststaat dat de jeugdige daar niet voor in aanmerking komt.
Een overige voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder toegangsbeoordeling, dan wel met een lichte toegangsbeoordeling van een medewerker van de toegang. De overige voorzieningen zijn maximaal laagdrempelig. De volgende vormen van overige voorzieningen zijn in het kader van de jeugdwet beschikbaar:
· Veilig Thuis. Veilig thuis is het meldpunt waar iedereen (zowel burgers als professionals) terecht kan voor het melden van zorgen om kinderen en/of hun ouders bij vermoedens van kindermishandeling of andere vormen van huiselijk geweld. Burgers kunnen hier ook terecht voor het inwinnen van advies. Veilig Thuis zal bij een vermoeden van relevante problematiek een vervolgonderzoek starten en contact opnemen met de betreffende hulpverlenende instanties in de gemeente om actie te ondernemen.
2.5 Individuele voorzieningenIndividuele voorzieningen in het kader van specialistische jeugdhulp, zijn via een beschikking toegankelijk. Deze op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening worden door het college in natura of als PGB wordt verstrekt. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
1. Jeugdhulp in de vorm van zorgarrangementen (9 arrangementen met 9 intensiteiten)
2. Jeugdhulp in de vorm van specifieke producten.
3. Andere individuele voorzieningen verstrekt op grond van de Jeugdwet en de verordening jeugdhulp.
Ernstige Enkelvoudige Dyslexie
Voor de inzet van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED) zorg is een strikt toelatingsproces afgesproken met het onderwijs en de zorgaanbieders. EED zorg is mogelijk als:
1. jeugdige primair onderwijs volgt;
2. én jeugdige 7 jaar of ouder is;
3. én de behandeling voor de 13e verjaardag is gestart;
4. én voldaan is aan de toegangscriteria zoals opgesteld door het Regionaal Samenwerkingsverband (RSV) Breda en omstreken en onze gemeenten.
Vervoer van jeugdigen naar en van een locatie waar jeugdhulp wordt geboden, valt onder de Jeugdwet (art. 2.3, lid 2, mits er een voorziening is verstrekt en voldaan wordt aan de voorwaarden die genoemd zijn in deze paragraaf “vervoer”. Vervoer naar andere locaties of vervoer van de ouders van de jeugdige valt niet onder jeugdhulpplicht.
Ook ziekenvervoer valt niet onder gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ziekenvervoer voor verzekerden van alle leeftijden valt onder de Zorgverzekeringswet. Het gaat dan om vervoer van en naar een persoon of instelling waar zorg uit de zorgverzekering geboden wordt. Het kan gaan om vervoer per ambulance of eigen vervoer, zoals per auto, taxi of openbaar vervoer.
Het enkele feit dat ouders beiden werken is zonder bijkomende omstandigheden die een belemmering zijn om zelf het vervoer te regelen en/of te begeleiden, of anderen namens hen het vervoer te laten regelen en/of te begeleiden, geen reden om vervoer toe te kennen. Het voorzien in vervoer en/of begeleiding is primair een taak van de ouders. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een BSO (buitenschoolse opvang), oppas, buren, familie, vrijwilligers of anderen in te schakelen.
Een aanspraak op de bekostiging van vervoer is mogelijk indien wordt aangetoond door de ouder dat het regelen van vervoer en/of begeleiding van de jeugdige door ouders zelf of anderen onmogelijk is dan wel tot ernstige benadeling van het gezin zal leiden en een andere oplossing niet mogelijk is. Hierbij dient ook gekeken te worden naar de financiële situatie. Indien er sprake is van voldoende financiële draagkracht, dan is er sprake van voldoende eigen kracht van ouders. Er mag worden verwacht dat er inzicht wordt gegeven in de financiële situatie, zodat getoetst kan worden of er inderdaad sprake is van voldoende of onvoldoende eigen kracht.
Een jeugdige komt in aanmerking voor een vervoersvoorziening naar of van een locatie waar jeugdhulp wordt geboden als het college heeft vastgesteld dat:
De vervoersvoorziening kan bestaan uit:
Het is aan het college om per individuele situatie te beoordelen wat de goedkoopst adequate voorziening is. Daarbij ook rekening houdend met de noodzaak tot rolstoelenvervoer, individueel vervoer enz.
Sinds 1 juli 2018 is het mogelijk om pleegzorg te continueren tot 21 jaar. De jeugdige kan dan langer in het pleeggezin blijven wonen en krijgt meer tijd om zich voor te bereiden op zelfstandigheid. Pleegouders blijven een pleegzorgvergoeding en begeleiding ontvangen van pleegzorgorganisatie.
De individuele situatie van de jeugdige is het uitgangspunt bij het bieden van ondersteuning. Als blijkt dat er - aanvullend op voorliggende voorzieningen - ondersteuning nodig is, dan wordt dat geboden in de vorm van een individuele voorziening.
Dit geldt ook voor de vorm waarin de jeugdige en/of zijn ouders de ondersteuning ontvangen: via zorg in natura (ZIN) of via een pgb. In de toelichting op de Jeugdwet staat dat jeugdigen en ouders een voorziening in natura krijgen. Desalniettemin volgt uit artikel 8.1.1 lid 1 Jeugdwet dat het college een pgb moet toekennen als jeugdige en ouders dat wensen/verzoeken en ook aan alle voorwaarden hebben voldaan.
Het college streeft ernaar dat een pgb niet noodzakelijk is, omdat alle gewenste voorzieningen op regionaal niveau aanwezig zijn, maar beseft hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is. Het college vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een pgb kunnen inzetten.
Wanneer de voorzieningen zoals opgenomen in deze beleidsregels en de verordening jeugdhulp onvoldoende aansluiten op de hulpvraag en het te behalen resultaat dan kan het college besluiten om een andere voorziening in te zetten. Het college kan hiertoe aanbod, dat niet onder overige en individuele voorzieningen valt, beschouwen als jeugdhulp, indien dit als effectief wordt gezien door het college. Artikel 6.3 van de verordening jeugdhulp wordt in dergelijke situaties toegepast.
3.1 Toegang- medisch domein Huisartsen, jeugdartsen en medisch specialisten mogen op basis van de Jeugdwet direct doorverwijzen naar specialistische jeugdhulp. Ten behoeve van een sluitende aanpak worden met hen op regionaal en lokaal niveau afspraken gemaakt over de gecontracteerde hulp, de registratie van doorverwijzen en hoe het beste kan worden samengewerkt.
3.2 Toegang- justitieel kaderNadat de Raad van Kinderbescherming advies heeft uitgebracht, kan een kinderrechter of een strafrechter een kinderbeschermings- en/of strafmaatregel opleggen. Hierbij kan gedacht worden aan een ondertoezichtstelling of een jeugdreclasseringstraject. Het kan zijn dat aanvullende (gespecialiseerde) jeugdhulp noodzakelijk is. De toeleiding naar aanvullende (gespecialiseerde) jeugdhulp kan plaatsvinden via de gecertificeerde instelling (GI) voor jeugdbescherming en jeugdreclassering, via de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering), het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts en de directeur van een justitiële jeugdinrichting. De gemeente heeft in deze gevallen een leveringsplicht. De GI overlegt dan met de gemeente over de in te zetten jeugdhulp in het kader van de door de kinderrechter opgelegde maatregel. Voor de jeugdige die vanuit het gedwongen kader, de GI, een traject moeten volgen maakt de GI een bepaling jeugdhulp.
In hoofdstuk 4 wordt de toegang via de gemeente verder uitgewerkt.
4.1 Hulp- of ondersteuningsvraag
Wanneer een jeugdige (of cliënt) behoefte heeft aan hulp of ondersteuning kan hij of zij (en zijn ouders) bij het college zijn vraag stellen. Het college heeft de uitvoering gemandateerd aan het sociaal team. Zij zijn aangewezen als de toegang. Vanaf hier wordt daarom ook gesproken over het sociaal team en/of toegang, in plaats van college. Indien de jeugdige en zijn ouders een hulpvraag doen, dan worden zij in juridische term “belanghebbende”. Zij hebben immers belang bij het oplossen van hun hulpvraag. Om die reden wordt in dit hoofdstuk ook vaak de term “belanghebbende” genoemd.
Als er een hulpvraag wordt gesteld hanteren de medewerkers van het sociaal team de ‘quickscan’. Dit is een snelle vraaganalyse waarmee snel een beeld wordt gevormd van de hulpvraag. Soms blijkt na deze quickscan dat informatie en advies voldoende is om het ondervonden probleem op te lossen en/of dat overige voorzieningen (lichte ondersteuning) afdoende zijn. Er wordt bij een hulp- of ondersteuningsvraag van cliënten verwacht dat zij eerst zelf proberen om naar oplossingen te zoeken voordat bij de toegang om ondersteuning wordt gevraagd.
Er wordt door het sociaal team aangegeven dat er gebruik gemaakt kan worden van een onafhankelijk cliëntondersteuner van MEE.
Mogelijk leidt de hulpvraag echter tot een melding (en aanvraag) voor een individuele voorziening. Het sociaal team bevestigt de melding schriftelijk door middel van een ontvangstbevestiging van de melding en informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken na de melding, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure. Door middel van de ontvangstbevestiging van de melding wordt de cliënt gevraagd om feiten en omstandigheden die invloed hebben op de melding (en aanvraag) direct te melden.
Bij een melding hoort identificatieplicht conform artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. De cliënt (en zijn ouders) dan wel diens vertegenwoordiger verstrekken alle benodigde gegevens en
bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De jeugdige en zijn ouders moeten medewerking verlenen die redelijkerwijs nodig is om de Jeugdwet te kunnen uitvoeren. Het gaat hierbij om alle denkbare vormen van medewerking om onderzoek te kunnen doen en te kunnen vaststellen of, en zo ja, hoeveel en welke jeugdhulp nodig is. Die medewerking kan bestaan uit het aanleveren van rapportages, door derden gemaakt over de jeugdigen. Of andere informatie, zoals informatie van school. Maar ook uit het geven van toestemming gesprekken te voeren met hulpverleners van de jeugdigen en medewerkers van scholen. Verder kan het onder omstandigheden nodig zijn om de jeugdige (langdurig) te observeren of deskundigen te vragen een nader advies te geven. In het kader van voldoende eigen kracht kan ook de financiële draagkracht van ouders een rol spelen. De mogelijkheid om over een inkomen te beschikken is immers van belang bij de vraag of sprake is van voldoende eigen probleemoplossend vermogen. Het overleggen van financiële gegevens kan daarom van belang zijn om goed onderzoek te kunnen doen. Van de cliënt en zijn ouders mag worden verwacht dat hij toestemming geeft tot deze inbreuk op zijn gezinsleven voor zover sprake is van informatie die nodig is voor het nemen van een beslissing op de aanvraag.
Er vindt verdere vraagverheldering of verdieping plaats. Wanneer er geen sprake lijkt van een enkelvoudige vraag, en er dus verdere vraagverheldering of verdieping nodig is, dan wordt er door het sociaal team 1 of meer gesprekken gevoerd met de cliënt, en/of zijn ouders en eventueel andere betrokken partners. Het gesprek is het uitgangspunt tijdens het uitgebreide onderzoek naar de situatie van belanghebbende.
De leden van het sociaal team zijn geschoold in het voeren van deze gesprekken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het instrument 'integrale vraaganalyse', zodat alle levensgebieden (inkomen, gezondheid, relatie/gezin, etc.) worden besproken. Van deze gesprekken wordt door het sociaal team aantekeningen gemaakt die uitgewerkt worden tot een verslag. De cliënt en/of zijn ouders en eventueel belanghebbenden hebben de mogelijkheid in het verslag correcties en aanvullingen aan te brengen. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden aan het oorspronkelijke verslag toegevoegd. Op basis van de integrale vraaganalyse en het verslag wordt samen met de cliënt een Integraal Plan van Aanpak (IPA) opgesteld. Het gesprek resulteert hiermee in een omschrijving van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en beschrijft tevens de resultaten die met hulp en ondersteuning bereikt moeten worden. Tijdens het gesprek zal ook informatie gedeeld worden over PGB versus ZIN.
Als belanghebbende het IPA ondertekent, fungeert dit als een aanvraag voor een individuele voorziening; als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.
Een aanvraag kan alleen door de gemeente in behandeling worden genomen wanneer een aanvraagformulier voorzien is van naam, adres van de aanvrager, Burgerservicenummer (BSN), geboortedatum, dagtekening en ondertekening door belanghebbende (of gemachtigde) bij de gemeente is ingeleverd. Waarbij in het geval van gescheiden, gezaghebbende ouders van jeugdigen onder de 12 jaar, beide gezaghebbende ouders de aanvraag dienen te hebben ondertekend. Bij jeugdigen in de leeftijdscategorie van 12-16 jaar de jeugdige en de ouder(s) tekenen, en in de leeftijdscategorie 16-18 jaar de jeugdige alleen mag ondertekenen. Een aanvraag wordt in behandeling genomen als duidelijk is welke passende voorziening met welk resultaat tot welk doel ingezet dient te worden.
De datum waarop de aanvraag juist en volledig is (dit betekent dus inclusief de terugkoppeling op het ondersteuningsplan door de zorgaanbieder), geldt als aanvraagdatum. Indien de gemeente een aanvraag ontvangt die door een ander bestuursorgaan behandeld moet worden, heeft de gemeente doorzendplicht (art. 2:3 Awb). De gemeente stuurt de aanvraag door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender. De gemeente stuurt aanvragen die niet voor de gemeente bestemd zijn en die ook niet worden doorgezonden zo spoedig mogelijk terug aan de afzender. In de verordening jeugdhulp is opgenomen wat de termijnen zijn waarbinnen een aanvraag wordt behandeld.
Op basis van het IPA wordt door het sociaal team contact gelegd met de zorgaanbieder van voorkeur. Na verwijzing van de cliënt dient de zorgaanbieder binnen de wachttijdnorm (maximaal 2 weken) voor intake in overleg met de cliënt en het sociaal team te bepalen hoe de resultaten, zoals gesteld in het IPA, gerealiseerd worden. Dit wordt vastgelegd in een beknopt plan jeugdhulp. Indien van toepassing wordt hierbij ook de mantelzorger van de cliënt betrokken.
Belanghebbende ontvangt de beslissing op zijn aanvraag schriftelijk in de vorm van een beschikking. In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt aangegeven of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.
Bij de verstrekking van een voorziening in natura wordt in de beschikking tevens in ieder geval vastgelegd:
De beschikking staat op naam van de jeugdige. Totdat een jeugdige 16 jaar is ontvangen de ouder(s)/verzorger(s) de beschikking. Vanaf 16 jaar beschikt de jeugdige zelf over de keuze of de beschikking ook naar de ouder(s)/verzorger(s) moet worden verstuurd. De gegevens die vermeld staan in de beschikking worden gedeeld met de zorgaanbieder ten behoeve van het declaratieproces. Als de medewerker van het sociaal team heeft aangegeven de zorg (geheel of gedeeltelijk) af te wijzen, dan volgt een afwijzingsbeschikking.
4.7 Criteria voor een individuele voorziening
Het college kent een individuele voorziening jeugdhulp toe indien en voor zover is vastgesteld dat:
Het college houdt bij de beoordeling welke individuele voorziening jeugdhulpnoodzakelijk is redelijkerwijs rekening met:
Welke gemeente (financieel) verantwoordelijk is voor hulp aan een jeugdige, hangt af van de woonplaats van de jeugdige. De hoofdregel is dat de woonplaats van de jeugdige (definitie begrip woonplaats, zie artikel 1.1 van de Jeugdwet) afhankelijk is van degene die het gezag over de jeugdige uitoefent. Als ouders na een echtscheiding beiden het gezag hebben, in verschillende gemeenten wonen en de jeugdige bij beide ouders woont, moet er een hoofdverblijf worden aangewezen. De rechter kan bij de scheidingsuitspraak het hoofdverblijf bepalen. Als het hoofdverblijf niet door de rechter is bepaald, geven de ouders aan wat het hoofdverblijf van de jeugdige is. Kunnen of willen de ouders dit niet aangeven dan gaan de twee desbetreffende gemeenten met elkaar in overleg. Daarbij hanteren zij het criterium: de verantwoordelijke gemeente is die gemeente waar de jeugdhulp in het belang van de jeugdige binnen zijn sociale netwerk (school, sport en vriendenkring) georganiseerd kan worden.
In bepaalde gevallen geldt de werkelijke verblijfplaats van de jeugdige als woonplaats. Dit is het geval wanneer het woonadres van de ouder(s) niet bekend is, deze in het buitenland is, of wanneer ouders geen gezag meer hebben en het kind onder voogdij staat van een professionele instelling of bij pleegouders woont die het gezag hebben. In die gevallen betekent het dat de verblijfgemeente van de jeugdige (financieel) verantwoordelijk is.
Hierbij moet worden opgemerkt dat voogdij iets anders is dan ondertoezichtstelling. Bij ondertoezichtstelling houden ouders het gezag en gaat men dus uit van de woonplaats van de ouders. Ondertoezichtstelling komt vaker voor dan voogdij, maar de termen worden in de praktijk veel door elkaar gebruikt en dat werkt verwarrend. In het geval van 18+-ers vallen deze jeugdigen niet meer onder de Jeugdwet en geldt dat er gekeken wordt naar de feitelijke verblijfplaats van de jeugdige.
4.9 Goedkoopst adequate individuele voorziening
De verstrekking van de zorgvorm is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen (zorgvormen), maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is om het beoogde doel/resultaat te bereiken. Indien belanghebbende een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van belanghebbende. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een PGB gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorziening. Wanneer er sprake is van het toekennen van een individuele voorziening en de zorgvorm is bepaald, mag de cliënt in eerste instantie zelf bepalen van welke aanbieder hij/zij dit wenst te ontvangen.
Een casusregisseur is het aanspreekpunt voor zowel de cliënt / zijn ouders als voor de partners die bij de uitvoering betrokken zijn. Hij/zij heeft ook als taak om de voortgang en de gemaakte afspraken te bewaken en in te grijpen als er sprake is van afstemmingsproblemen. De casusregie zal in de meeste gevallen gevoerd worden door een lid van het sociaal team. Per situatie kan bepaald worden in welke mate casusregie nodig is en waar deze is belegd.
In complexe multiprobleem gevallen of in geval van een crisis kan de casusregie bijvoorbeeld overgedragen worden aan de procesregisseur die werkt vanuit de gemeente, in samenwerking met het Zorg- en Veiligheidshuis Midden en West Brabant.
Veilig Thuis geeft voor gezinnen waarbij veiligheidsissues spelen en het nodig is om veiligheidsvoorwaarden op te stellen om veiligheid binnen het gezin te borgen, het Sociaal Team opdracht om regie te voeren.
Een pgb kan een geschikt instrument zijn voor de jeugdige om zijn leven naar eigen wensen en behoeften in te vullen. Het is een geschikt instrument voor mensen die zelf de regie over hun leven kunnen voeren. Het college streeft ernaar dat pgb niet noodzakelijk is, omdat alle gewenste voorzieningen op regionaal niveau aanwezig zijn, maar beseft hierbij dat dit niet in alle gevallen mogelijk is. Er dient bewust gekozen te worden voor een pgb. Degenen die hier bewust voor kiezen moeten met verantwoordelijkheden om kunnen gaan, die aan het pgb verbonden zijn. Het college vindt het van belang dat mensen eigen regie over hun leven kunnen voeren en dat zij, indien zij dit wensen, hiervoor een pgb inzetten.
5.1 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb
Om een pgb te kunnen krijgen, moet eerst vastgesteld worden dat er recht is op een individuele voorziening.
Om een pgb te kunnen krijgen, moeten de jeugdige en/of zijn ouders aan een aantal voorwaarden voldoen:
de jeugdige of zijn ouders zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Om dit te kunnen beoordelen moeten de ouders een budgetplan indienen.
De jeugdige of zijn ouders moeten zelfstandig of met behulp van zijn omgeving kunnen beoordelen dat de hulp die via pgb ingekocht wordt voldoende kwaliteit heeft.
Verder bedraagt het pgb nooit meer dan het maximale bedrag van wat in de betreffende situatie de kostprijs zou zijn van de goedkoopst adequate individuele voorziening in natura.
Bij jeugdigen onder de 16 jaar zijn het de ouders die over de bekwaamheid moeten beschikken om zorg in te kopen. Bij jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar (met uitloop tot 23 jaar) kan het echter voorkomen dat de jeugdige zelf het contract aangaat (met toestemming ouders of gezaghebbenden bij jeugdigen tot 18 jaar).
Het is van belang om te bepalen of de aanvrager in staat is de aan een pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze uit te oefenen. Hierbij zijn in ieder geval de volgende aspecten van belang:
Het PGB kan in de volgende situaties worden geweigerd:
Een persoonsgebonden budget kan geweigerd worden indien niet voldoen wordt aan de voorwaarden van een pgb en/of waarbij eerder een persoonsgebonden budget is verleend, waarbij de afgesproken doelstellingen niet zijn behaald. Indien hulp nodig is, wordt Zorg in natura ingezet.
Een PGB kan voorts niet worden verstrekt voor de volgende zorg- en ondersteuningsvormen:
PGB wordt geweigerd indien er een vermoeden is dat belanghebbende aanvrager problemen zal hebben met het doel- en rechtmatig besteden van het PGB. Daarvan kan in ieder geval maar niet uitsluitend sprake zijn in de volgende situaties:
De belanghebbende kan een vertegenwoordiger machtigen om zijn belangen ten aanzien van pgb te behartigen en uit te voeren, indien vertegenwoordiger voldoet aan de pgb vaardigheid. Deze vertegenwoordiger/budgethouder mag in het geval van formele en informele jeugdhulp niet de uitvoerder zijn van jeugdhulp. Bij informele jeugdhulp kan een uitsplitsing worden gemaakt, waarbij een van de ouder zorg verleent en de andere ouder het pgb beheert.
PGB mag geweigerd worden indien belanghebbende onvoldoende meewerkt aan het onderzoek, bijvoorbeeld door geen gevraagde gegevens te overleggen, of geen toestemming geeft om jeugdige te observeren.
Aanvragen voor een persoonsgebonden budget worden niet in behandeling genomen wanneer aanvrager naar het oordeel van toegang onvoldoende inzicht geeft in de leefsituatie van het gezin en sociaal netwerk.
PGB mag geweigerd worden indien onvoldoende gemotiveerd is aangegeven waarom het gecontracteerde aanbod van de gemeente niet passend is in de specifieke situatie en onvoldoende bijdraagt aan de te behalen doelen.
Bij verzoek om informele pgb (‘hulp vanuit het sociaal netwerk’ (gezin, familie en vrienden)) dient de gemeente kritisch te kijken naar pgb’s waarmee ouders worden betaald. Dit vanuit de gedachte dat in het kader van eigen kracht ook van ouders mag worden verwacht dat zij bovengebruikelijke hulp bieden. De volgende vragen dienen hierbij beantwoord te worden:
Als deze vragen bevestigend worden beantwoord hoeft de gemeente geen jeugdhulp (al dan niet in de vorm van een pgb) in te zetten. In dat geval hebben ouders immers voldoende ‘eigen kracht’ om de problematiek van de jeugdige zelf op te lossen.
Aanvragen voor een persoonsgebonden budget voor jeugdigen jonger dan drie jaar voor informele zorg worden in principe niet in behandeling genomen, omdat voor kinderen onder de drie jaar altijd toezicht en nabijheid vereist is.
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd.
Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet er enige feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Om voor een PGB in aanmerking te komen dient de belanghebbende een budgetplan op te stellen. Hiervoor is een format beschikbaar.
Het invullen van het budgetplan geschiedt door jeugdige, de gezaghebbende ouder of wettelijke vertegenwoordiger van de jeugdige. Hierbij handelt men in het belang van de jeugdige. Hierbij worden de leeftijdscategorieën aangehouden zoals benoemd in de jeugdwet: gezaghebbende ouder(s)/voogd bij jeugdigen tot 12 jaar, van 12 tot 16 jaar gezaghebbende ouder(s)/voogd en jeugdige, en in de leeftijd van 16-18 jaar met of zonder de gezaghebbende ouder.
In het budgetplan dient gemotiveerd te worden aangegeven waarom het gecontracteerde aanbod van de gemeente niet passend is in de specifieke situatie. Daarnaast moeten de jeugdige of zijn ouders hierin aangeven hoe zij de ondersteuning gaan organiseren. Dit plan moet onder andere inzicht geven in wie de hulp gaat leveren en – afhankelijk van het type ondersteuning – of deze persoon/organisatie beschikt over de benodigde kwalificaties (zijnde wettelijke) kwaliteitscriteria en voorschriften).
Door het opstellen van een budgetplan worden de jeugdige of zijn ouders gestimuleerd na te denken over oplossing van de zorgvraag, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren. De gemeente beoordeelt of dit plan voldoet.
Het budgetplan voor een pgb omvat in ieder geval:
Voor de diensten die belanghebbende wil inkopen geldt dat deze:
Deze eisen gelden zowel voor aanbieders van zorg in natura als aanbieders die een pgb houder inschakelt.
Indien ondersteuning door een formele zorgverlener (zorgaanbieder of een ZZP’er (zelfstandige zonder personeel)), wordt aangeboden, dan dient deze te voldoen aan de kwaliteitseisen zoals deze in hoofdstuk 4 van de Jeugdwet zijn opgenomen. De volgende kwaliteitseisen zijn opgenomen:
Deze kwaliteitseisen worden door landelijke inspecties getoetst. Om dit toezicht te kunnen uitvoeren moeten gemeenten alle nieuwe jeugdhulpaanbieders (een aanbieder of instelling als bedoeld in de Jeugdwet) aanmelden via het inspectieloket Jeugd. Dit geldt ook voor de jeugdhulp die wordt ingekocht met een pgb.
Zowel op individueel als macroniveau vindt monitoring plaats op de kwaliteit en effectiviteit van de ondersteuning. Deze monitoring kan in de vorm van gesprekken met cliënt of huisbezoek (steekproefsgewijs), audits en het oppakken van signalen van de SVB (sociale verzekeringsbank) of anderen binnen of buiten de gemeente. Op individueel niveau kan deze monitoring ook plaatsvinden via proces-/casusregie.
Indien op basis van het gesprek en het daarbij behorende verslag geconcludeerd wordt dat de cliënt als een zeer kwetsbaar persoon moet worden gezien, kunnen nadere aanvullende voorwaarden worden gesteld.
Het is belangrijk dat belanghebbenden vooraf goed weten wat het pgb inhoudt, welke (kwaliteits)voorwaarden aan een pgb verbonden zijn en welke verantwoordelijkheden erbij horen. Deze voorlichting wordt op het moment van aanvragen gegeven. Tijdens het gesprek, maar ook later tijdens de aanvraagprocedure, wordt de belanghebbende door de toegang geïnformeerd. Daarnaast verzorgt de SVB voorlichting voor en ondersteuning aan budgethouders.
5.7 Eigen verantwoordelijkheid van de jeugdige
De jeugdige of zijn ouder(s) is zelf verantwoordelijk voor het inkopen van de individuele voorziening of hulp met een pgb. Ook is de jeugdige of zijn ouder(s) verantwoordelijk voor het doorgeven (op verzoek of uit eigen beweging) van feiten en omstandigheden aan de gemeente waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een pgb.
In de toekenningsbeschikking wordt in ieder geval opgenomen:
De toekenning eindigt wanneer:
Het trekkingsrecht houdt in dat de gemeente het pgb niet op de bankrekening van de budgethouder stort, maar op rekening van het servicecentrum pgb van de SVB. De budgethouder laat via declaraties of facturen aan de SVB weten hoeveel hulp is geleverd en de SVB zorgt vervolgens voor de uitbetaling van de facturen. De niet bestede pgb bedragen worden door de SVB na afloop van de verantwoordingsperiode terugbetaald aan de gemeente. Het trekkingsrecht geldt voor alle pgb’s in de Jeugdwet.
Om pgb via trekkingsrecht te kunnen uitvoeren, moet de budgethouder een zorgovereenkomst hebben met de zorgverlener(s) voor de inkoop van de benodigde hulp en ondersteuning. Bij elke betaalopdracht controleert de SVB of de betaling overeenkomst met de zorgovereenkomst Als de SVB niet over een zorgovereenkomst beschikt, kan de zorgverlener niet betaald worden. De gemeente maakt het budget (periodiek) over aan de SVB.
De gemeente is verantwoordelijk voor de inhoudelijke toets op de contracten. Zonder goedkeuring van de gemeente kan de SVB geen uitbetalingen doen. De SVB toetst de contracten vanuit arbeidsrechtelijk oogpunt. De SVB stelt modelovereenkomsten aan pgb houders beschikbaar.
Voor het pgb gelden de genoemde bedragen in bijlage van deze nadere regels als maximaal pgb per ‘grondslag tarief’. Dit houdt in dat in de beschikking is aangegeven welke uren, dagdelen etc. van het product noodzakelijk is. Het maximale pgb wordt bepaald als p x q (product x benodigd volume). In de beschikking is de maximale hoogte van het pgb in het actuele kalenderjaar benoemd. Het kalenderjaar hoeft niet gelijk te zijn aan de geldigheidsduur van de beschikking.
5.11 Uitgangspunten besteding van een pgb
De volgende uitgangspunten worden gehanteerd bij de besteding van een pgb:
Pgb houders mogen vanuit het budget de volgende uitgaven wel doen:
Uit het PGB mogen de volgende kosten niet worden betaald:
5.12 uitsluiting samenloop pgb en zorg in natura
Een voorziening middels een formeel pgb kan niet naast een voorziening in zorg in natura lopen (tenzij binnen toegestane marge van twee maanden). PGB informele zorg en zorg in natura mogen wel naast elkaar bestaan.
5.13 PGB informeel / inzetten hulp uit sociaal netwerk
Informele hulp is ‘hulp vanuit het sociaal netwerk’ (gezin, familie en vrienden). Alle ondersteuning en hulp die niet als formele hulp is aan te merken, wordt beschouwd als informele hulp.
Een eerste, of tweede graads familieband kan niet aangemerkt worden als een formele zorgverlener. De familieband staat een professionele relatie in de weg vanwege de gezagsverhouding die bij een arbeidsrelatie hoort en de emotionele betrokkenheid.
Voorwaarden pgb inzetten uit sociaal netwerk
Een pgb voor jeugdhulp uit het sociaal netwerk kan alleen betrekking hebben op begeleiding en persoonlijke verzorging.
Er is sprake van langdurige, omvangrijke en frequente ondersteuningsvraag, en in alle redelijkheid en billijkheid kan niet verwacht worden dat dit binnen de eigen mogelijkheden wordt opgelost;
In het budgetplan dient gemotiveerd de wens uitgesproken te worden om het sociale netwerk of mantelzorgers te betrekken. Er moet hierbij gemotiveerd worden waarom de hulp/ondersteuning die de persoon uit het sociaal netwerk levert niet onbetaald geleverd kan worden.
De beloning van het sociale netwerk blijft in elk geval beperkt tot die gevallen waarin het de gebruikelijke zorg overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura. Wat gebruikelijke zorg is kan per situatie verschillen. Zie hiervoor de richtlijnen in de bijlagen 4 en 5.
Het moet duidelijk zijn dat de kwaliteit en de hulp die het sociaal netwerk biedt toereikend zijn gelet op de problematiek en ontwikkelingsdoelen van de jeugdige. Er moet beoordeeld worden of de situatie van de jeugdige professionele hulp noodzakelijk maakt. Als alleen professionele hulp een doeltreffende oplossing is kan deze hulp niet door sociaal netwerk geboden worden. Professionals werken volgens methoden, hebben een diploma en kunnen objectief en onafhankelijk handelen.
Bij beoordeling van inzet uit het sociale netwerk moet voldaan worden aan de volgende voorwaarden:
In aanvulling dat de inzet van het sociaal netwerk met een pgb aantoonbaar beter wordt geacht, dienen een of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde te zijn:
Als het college dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de hulpverlening, kan het college bepalen dat de pgb-hulpverlener beschikt over een VOG die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze pgb-hulpverlener is gestart met het bieden van de hulpverlening.
Er is sprake van bovengebruikelijke hulp in het geval van een beperking waardoor de noodzakelijk hulp en ondersteuning (in vergelijking tot kinderen met een normaal ontwikkelingsprofiel) structureel wordt overschreden.
Bij verzoek om informele pgb dient de gemeente kritisch te kijken naar pgb’s waarmee ouders worden betaald. Dit vanuit de gedachte dat in het kader van eigen kracht ook van ouders mag worden verwacht dat zij bovengebruikelijke hulp bieden. De volgende vragen dienen hierbij beantwoord te worden:
Als deze vragen bevestigend worden beantwoord hoeft de gemeente geen jeugdhulp (al dan niet in de vorm van een pgb) in te zetten. In dat geval hebben ouders immers voldoende ‘eigen kracht’ om de problematiek van de jeugdige zelf op te lossen.
Wanneer de beslissing door het gezin is genomen om met eigen kracht jeugdhulp te verlenen waarbij een van de ouders minder betaalde arbeid is gaan verrichten, en de draaglast van de zorgvraag en de draagkracht van het gezin zijn in met elkaar overeenstemming, dan bestaat niet vanzelfsprekend een aanspraak op een jeugdhulpvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget, behalve als het gezin door de inkomensdaling in financiële problemen komt die niet met door het gezin
te nemen maatregelen zijn op te lossen binnen de bestaande woon- en leefsituatie.
A. Informele zorg bij jeugdigen met niet-verbeterbare problematiek
Met jeugdigen met niet-verbeterbare problematiek worden jeugdigen bedoeld met een zorgvraag zonder kans op herstel en hooguit beperkte ontwikkelmogelijkheden. Onder deze doelgroep vallen kinderen die door medische problematiek intensieve persoonlijke verzorging nodig hebben, of een verstandelijke beperking, maar niet in aanmerking komen voor de Wet langdurige zorg.
Voor deze jeugdigen wordt in het persoonsgebonden budgetplan de volgende elementen opgenomen:
- welk deel van de zorg en ondersteuning geboden wordt door ouders op basis van vrijwilligheid (niet vergoed);
- welk deel van de zorg en ondersteuning geboden wordt door het sociaal netwerk op basis van vrijwilligheid (niet vergoed);
- op welke wijze het gewenst aantal - door middel van het informeel tarief persoonsgebonden budget vergoede - uren wordt ingezet.
B. Informele zorg bij jeugdigen met verbeterbare en/of oplosbare problematiek
Jeugdigen met verbeterbare en/of oplosbare problematiek. Onder deze doelgroep vallen jeugdigen met onder meer GGz geclassificeerde problematiek (onder meer gedragsstoornissen, autisme, ADHD, ADD (attention deficit disorder) en andere stoornissen opgenomen in de DSM (diagnostic and statistical manual of mental disorders)) en sociaal-emotionele problematiek.
- Oplossing of verbetering van de problematiek van de jeugdige;
- Acceptatie in omgang met de problematiek door het gezin;
- Versteviging van het netwerk, zodat na de looptijd van het persoonsgebonden budget (meer) gesteund kan worden op het sociaal netwerk.
De duur van de indicatieperiode van jeugdhulp is maximaal 1,5 jaar voor jeugdigen met verbeterbare of oplosbare problematiek. Verwachting is dat binnen het 1,5 jaar de zorgvraag is opgelost dan wel sterk verbeterd, in principe wordt het persoonsgebonden budget voor informele zorg bij verbeterbare problematiek eenmalig verstrekt en niet verlengd. Indien blijkt dat na afloop van de indicatieperiode blijkt dat het persoonsgebonden budget niet heeft geleid tot verbetering van de problematiek kan dit een reden zijn om geen vervolg toe te kennen op het persoonsgebonden budget;
- welk deel van de zorg en ondersteuning geboden wordt door ouders op basis van vrijwilligheid (niet vergoed);
- welk deel van de zorg en ondersteuning geboden wordt door het sociaal netwerk op basis van vrijwilligheid (niet vergoed);
- op welke wijze het gewenst aantal - door middel van het informeel tarief persoonsgebonden budget vergoede - uren wordt ingezet.
Wanneer aanvrager en medewerker toegang van mening verschillen over het aantal beschikte uren, wordt de volgende procedure in acht genomen:
Observatie thuis en/of op school door medewerker toegang. Wanneer de medewerker toegang van mening is dat het aantal opgegeven uren niet past bij de zorgvraag, behoort het tot de mogelijkheden dat de medewerker toegang thuis, in het netwerk en op school de jeugdige observeert in zijn gedrag, en ouders observeert in hun aanpak (net als bij het onderzoek van de aanvraag). Op basis van de observatie kan de medewerker toegang, netwerk en onderwijzer adviseren in een effectieve(re) aanpak van de problematiek.
Via de website van de gemeenten kan gebruik gemaakt worden van de klachtenregeling, indien er klachten zijn over de toegang van de gemeente.
Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle voorzieningen. In de overeenkomst met de aanbieders van jeugdhulp is opgenomen dat zij van de ontvangen klachten en de wijze waarop die zijn behandeld periodiek verslag uitbrengen aan de gemeente.
7. Vertrouwenspersoon en inspraak
Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon. Deze onafhankelijke vertrouwenspersoon is vertrouwenswerk van het AKJ (stichting advies en klachtenbureau jeugdzorg). Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van de onafhankelijke vertrouwenspersoon van Zorgbelang Brabant.
Het college wijst jeugdigen en (pleeg)ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.
Het college vindt het belangrijk dat inwoners de mogelijkheid hebben om een bijdrage te leveren aan de vorming, uitvoering en evaluatie van beleid over het sociaal domein. De burgers worden onder andere vertegenwoordigd door de adviesraad sociaal domein. Dit adviesorgaan wordt betrokken bij de ontwikkeling van het beleid betreffende jeugdhulp. De adviesraad sociaal domein krijgt in dit kader tijdig informatie om vervolgens ideeën en/of voorstellen aan te dragen voor de verbetering. Indien de adviesraad sociaal domein een advies uitbrengt, brengt het college hierop binnen een redelijke termijn schriftelijk verslag uit aan de adviesraad sociaal domein.
Deze nadere regels treden in werking de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2020.
Deze nadere regels worden aangehaald als nadere regels jeugdhulp gemeenten Alphen-Chaam, Baarle-Nassau en Gilze en Rijen 2020.
Arrangement 1: Psychosociale problematiek jeugdige, als gevolg van problematische relatie tussen ouders.
- Zowel problemen bij invulling ouderschap als psychosociale problemen jeugdige, die met elkaar samenhangen en elkaar beïnvloeden.
- Relatieproblemen ouders, vaak gescheiden of niet eens over opvoeding.
- Ouders ontoereikende opvoedings-vaardigheden
- (Risico op) Psychosociale problemen jeugdige ten gevolge van spanningen thuis (op gebied van loyaliteit, gedrag, school, emoties). Geen psychiatrische problematiek!
- Inzet op verbeteren gezinscommunicatie/-relatie en vergroten opvoedvaardigheden ouders.
Arrangement 2: Problemen jeugdige, ontstaan/versterkt door ontoereikende opvoedvaardigheden ouder(s).
Arrangement 3: Ouder(s) met ziekte, lichamelijke of verstandelijke beperking. Problemen jeugdige gerelateerd aan beperking ouder(s).
Arrangement 4: (Kind eigen) problemen jeugdigen, met ouder(s) met psychi(atri)sche problematiek (soms dubbele diagnose). Vaak problematische relatie ouders.
- Ouder(s) met psychische problemen of psychiatrische grondslag, soms gecombineerd met verslaving/ middelengebruik/verstandelijke beperking, als gevolg hiervan problemen met bieden van voldoende ondersteuning, bescherming (veiligheid), verzorging van/aan hun kind(eren) en stimulering van hun ontwikkeling.
Arrangement 5: Kind eigen problematiek jeugdige (psychiatrische en/of ontwikkelingsstoornis, eventueel in combinatie met somatische stoornis).
Arrangement 6: Jeugdige met (kind eigen) problemen die opgroeit in multi problem gezin (inzet op multi problem staat voorop).
- Multi problemgezin: ouder(s) met ontoereikende opvoedvaardigheden, i.c.m. financiële, huisvestings-, dagbestedings-, sociale en relatieproblemen, als gevolg hiervan problemen met bieden van voldoende ondersteuning, bescherming, verzorging van/aan hun kind(eren) en stimulering van hun ontwikkeling. Vaak sprake van psychiatrische problematiek en/of verstandelijke beperking bij ouder(s), of andere gezinsleden.
Arrangement 7: Jeugdigen met een beneden gemiddelde intelligentie (<75), soms in combinatie met somatische problematiek.
Arrangement 8: Jeugdigen met een beneden gemiddelde intelligentie (<75), soms in combinatie met somatische en/of psychiatrische problematiek, ten gevolge hiervan ontwikkelings- en gedragsproblemen.
Arrangement 9: Jeugdigen met lichamelijke beperking (gehoor/zicht/somatisch) en/of niet aangeboren hersenletsel, ten gevolge hiervan ontwikkelingsproblemen.
Inzet op behandeling/begeleiding jeugdige (indien nodig) en vergroten opvoedvaardigheden, acceptatie en draagkracht ouders/systeem.
- Er zijn meerdere resultaten te behalen, de te behalen resultaten kunnen niet behaald worden zonder de gecoördineerde inzet van meerdere disciplines voor het bereiken van de resultaten of dat er geïntervenieerd moet worden in het hele systeem. De resultaten kunnen niet behaald worden zonder dat er een bepaalde mate van beheersing mogelijk is over de cliënt en diens omgeving door intensief contact met de jeugdige/gezin. Of dat er voor de verschillende leden van het systeem intensieve interventies nodig zijn.
- Er zijn meerdere resultaten te behalen, de te behalen resultaten kunnen niet behaald worden zonder de gecoördineerde inzet van meerdere disciplines voor het bereiken van de resultaten of dat er geïntervenieerd moet worden in het hele systeem. De resultaten kunnen niet behaald worden zonder dat er een bepaalde mate van beheersing mogelijk is over de cliënt en diens omgeving door intensief contact met de jeugdige/gezin. Of dat er voor de verschillende leden van het systeem intensieve interventies nodig zijn. Als bij intensiteit F waarbij de mate van beheersing bij intensiteit G hoger is.
Zie voor de uitgebreidere beschrijving en productcodes de website www.zorginregiohartvanbrabant.nl
Deze zorg kenmerkt zich door een gecombineerd somatisch en GGZ-karakter. Het betreft hier met name ADHD, maar ook andere psychosociale problematiek.
Artsen, waaronder de kinderarts, vervullen een belangrijke rol bij de diagnostiek en behandeling. De kinderarts kan zelf geen psychiatrische diagnose stellen maar wel de (medicatie)behandeling op zich nemen. De diagnostiek vindt altijd multidisciplinair plaats, veelal samen met een daarin gespecialiseerde kinder- en jeugdpsycholoog en/of psychiater. De kinderarts integreert in zijn/haar werk de fysieke en mentale domeinen van gezondheid en levert integrale zorg. Juist deze integrale benadering van de zorg voor het kind, rekening houdende met de sociale en biologische aspecten, zorgt voor een optimale zorg voor het kind. Tijdens de behandeling door de kinderarts wordt gekeken naar de samenhang en interactie van de stoornis/ziekte en de niet biologische factoren zoals gedrag, leefstijl en sociaal-economische factoren; de interactie tussen soma en psyche. Daarbij heeft de kinderarts kennis van de meest voorkomende bijwerkingen van stimulantia en andere (ADHD)medicijnen.
2. Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED)
- Behandeling Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED)
o Behandeling van ernstige enkelvoudige (= niet co-morbide) dyslexie als geclassificeerd volgens DSM V. De behandeling wordt uitgevoerd volgens het landelijk vastgestelde protocol “Dyslexie, Diagnostiek en behandeling 2.0”. Een behandeling duurt in beginsel 48 sessies van 45 à 50 minuten. Eventueel is een verlenging met 12 sessies mogelijk.
De regiebehandelaar binnen Dyslexiezorg kan zijn: een BIG-geregistreerd gezondheidspsycholoog, een NIP (Nederlands instituut van psychologen)-geregistreerd kinder- en jeugdpsycholoog en/of een NVO (Nederlandse vereniging van pedagogen en onderwijskundigen)-geregistreerd orthopedagoog-generalist.
o De regiebehandelaar kan bij zijn behandeling ondersteund worden door medebehandelaars. Deze medebehandelaars vallen onder de verantwoordelijkheid van de regiebehandelaar. Medebehandelaars zijn gekwalificeerde dyslexiespecialisten: een basispsycholoog, orthopedagoog of een logopedist.
- Diagnostiek Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED)
o Dit omvat alle activiteiten gericht op verduidelijking van de (oorzaak van) klachten en van de zorgvraag en vaststelling of er daadwerkelijk sprake is van EED. Hierbij wordt het landelijk vastgestelde protocol “Dyslexie, Diagnostiek en behandeling 2.0” gevolgd. Het gaat om: Signalerende diagnostiek, Verklarende diagnostiek en Indicerende diagnostiek.
o De regiebehandelaar binnen Dyslexiezorg kan zijn: een BIG-geregistreerd gezondheidspsycholoog, een NIP-geregistreerd kinder- en jeugdpsycholoog en/of een NVO-geregistreerd orthopedagoog-generalist.
o De regiebehandelaar kan bij zijn behandeling ondersteund worden door medebehandelaars. Deze medebehandelaars vallen onder de verantwoordelijkheid van de regiebehandelaar. Medebehandelaars zijn gekwalificeerde dyslexiespecialisten: een basispsycholoog, orthopedagoog of een logopedist.
o Bij deeltijd pleegzorg verblijven de jeugdigen een deel van een etmaal in een pleeggezin dat een veilige omgeving biedt. De pleegouders zorgen een aantal uren per dag en voor één of meer dagen per week voor de jeugdige.
o Als de pleegouders 24-uur per dag en voor 1 of meer dagen per de week voor de jeugdige zorgen is er sprake van pleegzorg 24-uurs. 24-uurs pleegzorg wordt geregistreerd en afgerekend per etmaal.
4. Dagcentrum Vroegtijdige Interventie
Het Dagcentrum Vroegtijdige Interventie betreft een zeer specifieke intensieve behandeling op locatie voor Jeugdigen met een (vermoeden) van (licht) verstandelijke beperking met complexe problematieken op meerdere leefgebieden (gedrag, psychiatrisch, opvoeding, systeem) welke met elkaar verweven zijn. Deze behandeling is door de Koraalgroep ontwikkeld en wordt alleen hier geleverd. Naast bovenvermeld criterium geldt dat de Jeugdige/het Gezin aan de volgende kenmerken voldoet:
Producten voor verblijf worden ingezet aan de hand van een zorgzwaartepakket (ZZP). Een ZZP is een volledig pakket van intramurale zorg/verblijfszorg, inclusief begeleiding, dat aansluit op de kenmerken van de cliënt en de soort zorg die de cliënt nodig heeft. Indien nodig zijn behandeling (BH) en/of dagbesteding (DB) onderdeel van het zorgzwaartepakket. Dat blijkt dan uit de omschrijving. Bij een ZZP is het mogelijk dat er een aanvullende opslag wordt ingezet voor een specifiek doel (bijvoorbeeld observatie of woonzorg). Bij de bepaling welke ZZP-klasse van toepassing is raadpleeg de website www.zorginregiohartvanbrabant.nl.
Begeleiding is onderdeel van elke ZZP. Behandeling en dagbesteding kunnen eveneens onderdeel zijn van een ZZP. Hiervoor hoeft dus geen afzonderlijk arrangement afgegeven worden. Eventueel kan er wel een arrangement afgegeven worden voor resultaten die niet gericht zijn op de (individuele) behandeling of begeleiding van de jeugdige, bijvoorbeeld hulp aan ouders om structureel te werken aan resultaten voor de thuissituatie.
Producten die vallen onder verblijf (LVB) zijn:
o Kortdurend verblijf (logeeropvang) Om tijdelijk de ouder(s)/verzorger(s) te ontlasten, wordt het kind in een huiselijke omgeving logeeropvang geboden. Hierbij ontvang de jeugdige ontwikkelingsgerichte begeleiding en is toezicht en/of zorg (24 uur per dag) noodzakelijk. Logeeropvang kan als afzonderlijk product worden ingezet, maar ook in combinatie met een arrangement voor de jeugdige. De ouder(s)/verzorger(s) zijn zelf verantwoordelijk voor het vervoer van en naar het logeerverblijf.
Voor jeugdigen tussen de 16 en 18 jaar is verblijfszorg beschermd wonen (BW) ingekocht in de varianten Beschermd Wonen ZZP GGZ-C 3 t/m 6. Het betreft intramurale zorg, inclusief begeleiding, die aansluit bij de behoefte van de cliënt. Indien nodig is dagbesteding (DB) onderdeel van het zorgzwaartepakket. Dat blijkt dan uit de omschrijving.
· 3 ZZP BW GGZ-C: Deze cliëntgroep heeft vanwege een psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig. De cliënten hebben een veilige, weinig eisende en prikkelarme woonomgeving nodig die bescherming, stabiliteit en structuur biedt. De symptomatologie is bij deze cliënten naar de achtergrond geschoven en de ‘defecten’ staan op de voorgrond. De zorg is dan ook met name gericht op het omgaan met deze defecten.
· 4 ZZP BW GGZ-C: Deze cliëntgroep heeft vanwege een complexe psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig. De cliënten hebben een structuur en toezicht biedende beschermende woonomgeving nodig, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in – en uitgang). Er is ondersteuning van taken op alle levensterreinen nodig inclusief hulp vanwege (somatische) gezondheidsbeperkingen.
· 5 ZZP GGZ-C: 18 Deze cliëntgroep heeft vanwege een complexe psychiatrische aandoening intensieve begeleiding en intensieve begeleiding nodig. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in – en uitgang). Er is ondersteuning en overname van taken op alle levensterreinen nodig.
· 6 ZZP GGZ-C: Deze cliëntgroep heeft vanwege een complexe psychiatrische aandoening, in combinatie met een somatische aandoening, lichamelijke handicap of verstandelijke beperking, intensieve begeleiding en begeleiding nodig. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden en zijn aangepast aan de beperkingen van de cliënten (bijvoorbeeld rolstoelgebruik). Er is veelal overname van taken op alle levensterreinen nodig.
Binnen de verblijfszorg GGZ kennen we klassen A t/m G, hoe hoger de verzorgingsgraad, hoe zwaarder de klasse. Let op: De inhoud van de deelprestaties verblijf omvatten niet de behandeling van de cliënt, hiervoor dient een arrangement te worden afgegeven.
- Deelprestatie verblijf A (lichte verzorgingsgraad)
o Deze deelprestatie verblijf is bedoeld voor ggz-patiënten met een lichte verstoring in het psychiatrisch ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), waardoor er een
noodzaak tot opname is om de geneeskundige zorg te leveren. De behoefte aan begeleiding door het VOV (verzorgend, opvoedkundig en verplegend)-personeel is beperkt. De nadruk ligt op het zelfoplossend vermogen en zelfregie van de patiënten. VOV-personeel is op afstand oproepbaar. Voor zover patiënten mobiliteitsproblemen hebben vergen deze geen extra verzorging of
toezicht. Wat betreft de zelfstandigheid in de ADL/BDL (algemene dagelijkse levensverrichtingen/bijzondere dagelijkse levensverrichtingen) is er geen begeleiding noodzakelijk. De zelfredzaamheid van de patiënten is groot.
- Deelprestatie verblijf B (beperkte verzorgingsgraad)
o Deze deelprestatie verblijf is bedoeld voor ggz-patiënten met een beperkte verstoring in
het psychiatrisch ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), waardoor er een noodzaak tot opname is om de geneeskundige zorg te leveren. De behoefte aan begeleiding door het VOV-personeel is beperkt. De nadruk ligt op het zelfoplossend vermogen en zelfregie van de patiënten. VOV personeel is op afstand oproepbaar.
Wat betreft de zelfstandigheid in de ADL/BDL is er beperkte begeleiding noodzakelijk. De
zelfredzaamheid van de patiënten is groot. Wel zijn stimulatie en toezicht door het VOV personeel noodzakelijk.
- Deelprestatie verblijf D (gemiddelde verzorgingsgraad)
o Deze deelprestatie verblijf is bedoeld voor ggz-patiënten met een gemiddelde verstoring in het psychiatrisch ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), waardoor er een noodzaak tot opname is om de geneeskundige zorg te leveren. VOV-personeel is direct beschikbaar. De nadruk ligt op het aanbieden van oplossingen. Wat betreft de zelfstandigheid is er wisselende begeleiding op aanvraag/behoefte noodzakelijk. De zelfredzaamheid van de patiënten is wisselend. Wat betreft de ADL/BDL zijn begeleidende zorg en structureel toezicht noodzakelijk.
- Deelprestatie verblijf E (intensieve verzorgingsgraad)
o Deze deelprestatie verblijf is bedoeld voor ggz-patiënten met een intensieve verstoring in het psychiatrisch ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), waardoor er een noodzaak tot opname is om de geneeskundige zorg te leveren. VOV-personeel is direct beschikbaar. Opschaling is mogelijk. De nadruk ligt op het aanbieden van oplossingen. Wat betreft de zelfstandigheid in het ADL/BDL is er structureel begeleiding op aanvraag/behoefte nodig. De zelfredzaamheid van de patiënten is wisselend. Wel is er volledige begeleidende zorg en permanent (opvoedkundig) toezicht door het VOV-personeel noodzakelijk.
- Deelprestatie verblijf F (extra intensieve verzorgingsgraad)
o Deze deelprestatie verblijf is bedoeld voor ggz-patiënten met een intensieve verstoring in het psychiatrisch ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), waardoor er een noodzaak tot opname is om de geneeskundige zorg te leveren. VOV-personeel is permanent beschikbaar. In voorkomende gevallen wordt hulp door personeel andere afdelingen geboden. De nadruk ligt op het opleggen van oplossingen. Wat betreft de zelfstandigheid in het ADL/BDL is er permanente begeleiding nodig. De zelfredzaamheid van de patiënten is laag. Een gedeeltelijk overname van zorg en permanent (opvoedkundig) toezicht door VOV-personeel is noodzakelijk. Patiënten vertonen over het algemeen gedragsproblemen/agressie, dan wel verstoringen in het functioneren. In het algemeen is sprake van intensieve dagelijkse begeleiding en dagstructurering.
- Deelprestatie verblijf G (zeer intensieve verzorgingsgraad)
o Deze deelprestatie verblijf is bedoeld voor ggz-patiënten met een zeer intensieve verstoring in het psychiatrisch ziektebeeld (psychisch, sociaal en somatisch functioneren), waardoor er een noodzaak tot opname is om de geneeskundige zorg te leveren. VOV-personeel is permanent beschikbaar met een dubbele bezetting. De nadruk ligt op het opleggen van oplossingen. Wat betreft de zelfstandigheid in ADL/BDL is er permanente en dubbele begeleiding nodig. De zelfredzaamheid van de patiënten is zeer laag. Er is volledige overname van zorg en permanent toezicht door het VOV-personeel noodzakelijk. Patiënten vertonen over het algemeen ernstige gedragsproblemen/agressie, dan wel ernstige verstoringen in het psycho-sociale functioneren. In het algemeen is sprake van intensieve dagelijkse begeleiding en dagstructurering, met continu individueel (opvoedkundig) toezicht.
7. Verblijf (JOH) Eventueel kan er een arrangement afgegeven worden voor resultaten die niet gericht zijn op de (individuele) behandeling of begeleiding van de jeugdige, bijvoorbeeld hulp aan ouders om structureel te werken aan resultaten voor de thuissituatie.
- Behandelgroep kamertrainingscentrum
o Kamertraining is bedoeld voor jongeren die (nog) niet toe zijn aan zelfstandig wonen. Lichte begeleiding op locatie wordt geboden.
o De jeugdige krijgt opvoeding geboden in een accommodatie van een zorgaanbieder waar ‘gezinsouders’ aanwezig zijn om zoveel mogelijk het klimaat van een gezinssituatie te creëren.
o Het verschil met een pleeggezin is dat de gezinsouders een specifieke opleiding hebben gevolgd, meerdere kinderen ‘behandelen’ en een gefaciliteerde accommodatie bewonen.
o Het fasehuis is bedoeld voor jongeren die moeten leren zelfstandig te leven en daar nog begeleiding bij nodig hebben.
o In een fasehuis woont men op kamers waar intensieve begeleiding bij wordt geboden.
o Deze behandelgroep vindt plaats in een methodische behandelsetting met groepsleiders.
o Het verschil met pleegzorg en gezinshuizen is dus dat de begeleiding niet plaats vindt door een ouderechtpaar of opvoeders maar door een team van groepsleiders. Dit is de meest voorkomende vorm van groepsverblijf.
o Ook deze behandelgroep vindt plaats in een methodische behandelsetting met groepsleiders.
o Het verschil met de behandelgroep is de intensiteit van de begeleiding en behandeling. De behandelgroep zwaar kent een intensiteit van méér dan één-op-één tussen formatie en capaciteitsplaatsen.
- Behandelgroep tienermoeder en kind(eren)
o Deze behandelgroep is voor tienermeiden van 14-18 jaar, die zwanger zijn of al een kind hebben. In deze groep worden tienermoeders waarbij sprake is van een vorm van gedragsproblematiek.
- Observatietraject opvoedingsperspectief
o Observatietraject met verblijf (gemiddelde duur 12 weken) voor moeders met kinder(en) om het opvoedingsperspectief te bepalen.
- Gesloten behandelgroep (Jeugdzorg Plus)
o Bij Jeugdzorg Plus verblijft een jongere in een Jeugdzorg Plus-instelling, Dit is een intensieve vorm van jeugdhulp. Jeugdzorg Plus is bedoeld voor jongeren tot 18 jaar met gedragsproblemen die zo erg zijn dat de jongere een gevaar is voor zichzelf, of voor anderen.
§ psychiatrische klachten. Bijvoorbeeld autisme en ADHD
§ een (licht) verstandelijke beperking
§ verslaving aan alcohol of drugs
o Opname in een gesloten behandelgroep is alleen mogelijk o.b.v. een 'machtiging gesloten jeugdzorg' van de kinderrechter.
8. Vervoer Vervoer wordt door de gemeentelijke toegang als separaat product toegekend, wanneer daar op basis van de lokale verordening een noodzaak voor is. Vervoer wordt ingezet als dit o.g.v. medische noodzaak of beperkingen in de zelfredzaamheid noodzakelijk is. Hierbij wordt zoveel mogelijk uitgegaan van de eigen kracht van de cliënt of diens netwerk. Aanbieders die gecontracteerd zijn voor vervoer, leveren dit aan cliënten met een indicatie vervoer. Voor aanbieders die niet gecontracteerd zijn voor vervoer, organiseert de gemeente het vervoer indien dit noodzakelijk is bij de cliënt. De regio onderscheidt meerdere vormen van vervoer om beter tegemoet te komen aan aard van de vervoersbewegingen. De volgende vormen worden onderscheiden:
- Lopend Vervoer: Het betreft hier het vervoer voor cliënten die zelfstandig in en uit de bus kunnen. De problematiek van de cliënt vormt geen belemmering om met andere cliënten samen te reizen. Deze vorm van vervoer wordt ingezet voor cliënten die (nog) niet zelfstandig naar de zorgaanbieder kunnen. Het gaat om een vervoersbeweging binnen de regio.
- Rolstoel Vervoer: Het betreft hier vervoer voor cliënten die vanwege hun rolstoel gebruik maken van aangepast vervoer. De bus is zo ingericht dat één of meerdere rolstoelgebruikers van de bus gebruik kunnen maken. De chauffeur ondersteunt bij het in- en uitstappen. Ondanks dat de problematiek van de cliënt meestal geen belemmering vormt om met andere cliënten samen te reizen, zal dit vanwege de rolstoel (ruimte) beperkt mogelijk zijn (maximaal 4 cliënten per bus). Het gaat om een vervoersbeweging binnen de regio.
- Individueel Vervoer: Het betreft hier het vervoer voor cliënten die zelfstandig (of met beperkte ondersteuning van de chauffeur/begeleider) in en uit de bus kunnen. Door de problematiek van de cliënt is het niet mogelijk om het vervoer te combineren met dat van andere cliënten. Het gaat om een vervoersbeweging binnen de regio.
Richtlijnen gebruikelijke hulp
De gemeenten sluiten aan bij de richtlijnen gebruikelijke hulp, zoals deze gehanteerd worden door het CIZ.
1. Gebruikelijke hulpDefinitie
Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten elkaar bepaalde zorg bieden, is cliënt niet aangewezen op ondersteuning vanuit de Jeugdwet.
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg en onderhoudsplicht die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Het uitgangspunt is dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen, begeleiden en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht) en er dient te worden uit gegaan van de normale ontwikkelingen van kinderen inclusief “normale problemen” (zie ook bijlage “normale problemen”). De zorgplicht van ouders strekt zicht uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouders onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van een kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte.
Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat kinderen van 4 jaar nog stimulans, toezicht of hulp nodig hebben bij het naar het toilet gaan. Bij kinderen met een behoefte aan jeugdhulp is het gebruikelijk dat ouders zo nodig de dagelijkse hulp dan wel zorg leveren, die meer kan zijn dan gemiddeld noodzakelijk is bij kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp van dezelfde leeftijd. Immers, ook bij die kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse hulp dan wel zorg van kind tot kind. Ook tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder ondersteuning vanuit de Jeugdwet kan de omvang van de zorg (per dag) verschillen. Het ene kind is nu eenmaal gemakkelijker dan het andere kind. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan activiteiten omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen.
Bij uitval van een van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat in het geval de ouders gescheiden zijn, ook rekening kan worden gehouden met de ouder waar de jeugdige niet woont. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.
Gemeenten hoeven geen jeugdhulp in te zetten als de jeugdige of zijn ouders de ‘problemen’ zelf kunnen oplossen. Dat is geregeld in 2.3 van de jeugdwet. De eigen kracht van de jeugdige en zijn ouders staan dus voorop. Pas als zij er zelf niet uitkomen, moet de gemeente hulp bieden. In het kader van deze eigen kracht speelt gebruikelijke hulp een rol. Als er jeugdhulp wordt verzocht voor taken waarvan het ‘gebruikelijk’ is dat ouders dit zelf oppakken hoeft de gemeente geen jeugdhulp toe te kennen. De eigen mogelijkheden van de ouders worden dan dus toereikend geacht.
Daarnaast kan ook bovengebruikelijke hulp in beginsel van ouders worden verwacht. Dat kan worden afgeleid uit een uitspraak van de CRvB. Deze oordeelde dat de ouder, die haar baan had opgezegd in verband met de zorg voor haar kind, de zorg aankon en verleende en het dus van haar mocht worden verwacht. Er was sprake van voldoende eigen kracht (zie CRvB 17-72019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362).
Een vraag die kan spelen is in hoeverre financiële draagkracht een onderdeel uitmaakt van eigen kracht. Uit de hiervoor benoemde uitspraak van de CRvB volgt dat het in ieder geval (indirect) een rol speelt bij de vraag of sprake is van voldoende eigen kracht van ouders. De mogelijkheid om over een inkomen te beschikken is immers van belang bij de vraag of sprake is van voldoende eigen probleemoplossend vermogen. In dat geval zal de inzet van bovengebruikelijke hulp onderzocht moeten worden
De onderzoeksfactoren zouden samengevat kunnen worden in volgende vragen:
1. Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden?
2. Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?
3. Levert het bieden van de hulp door de ouder geen overbelasting op?
4. Ontstaan er geen financiële problemen in het gezin als de hulp door de ouder wordt geboden?
Als uit onderzoek naar deze factoren volgt dat de ouder(s) de benodigde hulp kunnen bieden zonder dat dit tot problemen leidt op één van deze terreinen, dan kan de gemeente concluderen dat sprake is van voldoende eigen kracht.
Er dient altijd een zorgvuldige individuele afweging gemaakt moeten worden. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de specifieke omstandigheden van de jeugdige en zijn ouders. Als de gemeente een aanvraag tot jeugdhulp afwijst omdat de hulpvraag onder gebruikelijke hulp valt, moet deze beslissing goed worden gemotiveerd. Het is onvoldoende als de gemeente in dat kader alleen verwijst naar het beleid over gebruikelijke hulp. Wat in het ene gezin als gebruikelijke hulp kan worden gekwalificeerd, kan voor het andere gezin (gelet op de omstandigheden binnen dat gezin) immers leiden tot de conclusie van bovengebruikelijke hulp. Hierbij dient ook gekeken te worden naar de capaciteiten van de ouders. Het kan voorkomen dat de ouders zelf – al dan niet tijdelijk – onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om te gaan met (kortgezegd) opgroeiproblemen van hun kinderen die daarmee verband houden. In die gevallen kan ondersteuning, dan wel zorg geboden worden die er op gericht is om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) wel kunnen doen.
Bij gebruikelijke hulp wordt er een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties
Kortdurend: er is uitzicht op herstel. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van
Langdurig: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de zorg langer dan drie
In kortdurende zorgsituaties kan van ouders of andere verzorgers/opvoeders worden verwacht dat ze alle persoonlijke verzorging en begeleiding zelf bieden. Dit betreft gebruikelijke hulp. Alleen in langdurige zorgsituaties kan derhalve sprake zijn van bovengebruikelijke hulp waarvoor het college jeugdhulp moet inzetten. Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten. Uit de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet volgt dat het college deze voorwaarde ook onder de Jeugdwet (in navolging van de AWBZ) mag stellen, zie TK 2012-2013, 33684, nr. 3, p. 120 e.v.
Algemeen aanvaarde maatstaven:
· In langdurige situaties is de zorg waarvan kan worden gezegd dat deze op basis van algemeen aanvaarde maatstaven door de sociale omgeving aan de cliënt moet worden geboden gebruikelijke hulp. Het gaat hierbij in ieder geval om:
o Het mag echter eveneens gebruikelijk worden geacht dat ouders een oppas inhuren of het kind naar een crèche, (medische) kinderopvang of naschoolse opvang te laten gaan om bijvoorbeeld te kunnen werken of vrijetijdsbesteding te hebben zonder kinderen. Er dient dus bepaald te worden of dit mogelijk is, om bijvoorbeeld moeder in staat te stellen haar werk te hervatten.
o Schoolgaande kinderen hebben een aantal weken vakantie per jaar. Ouders dienen hierop bedacht te zijn en hun maatregelen te treffen. Dit geldt voor alle ouders met schoolgaande kinderen. Eventuele extra aandacht en tijdsinvestering van ouders aan kinderen zonder of met beperkingen is in een vakantieperiode normaal en valt onder de gebruikelijke zorg. Van ouders mag in de vakantieperiode worden verwacht dat zij extra toezicht en aandacht geven aan hun kinderen en daarvoor ook tijd vrijmaken. Dit geldt zowel voor kinderen zonder als met beperkingen. Er zal derhalve een afweging gemaakt worden welke extra zorg nodig is naast de gebruikelijke zorg van ouders voor jonge kinderen in vakantieperiodes.
· Het bieden van een beschermende woonomgeving van ouders aan kinderen is tenminste tot een leeftijd van 17 jaar in beginsel gebruikelijke hulp, zowel in kortdurende als langdurige situaties. Kan een kind niet bij (een van) de ouder(s) wonen vanwege de onmogelijkheden van de ouder(s) om een veilig thuis te bieden en/of vanwege opvoedingsonmacht van de ouder(s), is verblijf op grond van de Jeugdwet aan de orde.
1. Voor zover een partner, ouder, volwassen broer/zus en/of elke andere volwassen huisgenoot geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke ondersteuning ten behoeve van de cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht.
2. Voor zover een partner, ouder, volwassen broer/zus en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen gebruikelijke ondersteuning verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Daarbij geldt het volgende:
Wanneer voor de partner, ouder, volwassen broer/zus en/of andere volwassen huisgenoot eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen zijn om de (dreigende) overbelasting op te heffen dienen deze eigen mogelijkheden en/of voorliggende voorzieningen hiertoe te worden aangewend. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting vanwege het zelf leveren van geïndiceerde ondersteuning, dient men die overbelasting op te heffen door deze ondersteuning door (andere) zorgverleners uit te laten voeren/in te kopen.
3. Voor zover de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, kan een partner, ouder, broer/zus en/of andere huisgenoot afhankelijk van de situatie vrijgesteld worden van de (boven)gebruikelijke hulp.
Afweging gebruikelijke en bovengebruiklijke hulp
Om vast te stellen welke hulp bovengebruiklijke is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. In de bijlage zijn richtlijnen opgenomen van gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen. Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt het college de volgende factoren:
b. Aard van de zorghandelingen
c. Frequentie en patroon van de zorghandelingen
d. Tijdsomvang van de zorghandelingen
Hierbij dient ook de paragraaf “PGB informeel / inzetten hulp uit sociaal netwerk” in hoofdstuk 5 van deze beleidsregels betrokken te worden. Het is van belang dat deze criteria telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin. Voor het bepalen van de normtijden van voor begeleiding en persoonlijke verzorging wordt aangesloten bij de richtlijnen van de die daarvoor vóór 1 januari 2015 in de AWBZ en bij jeugd-ggz werden gehanteerd: CIZ-indicatiewijzer.
Ad a) Leeftijd van de jeugdige
Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.
Ad b) Aard van de zorghandelingen
Voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen die een gebruikelijke hulphandeling vervangen, zoals het geven van sondevoeding in plaats van eten. Of om handelingen die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.
Ad c) Frequentie en patroon van de zorghandelingen
Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt.
Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met die zorgsituaties waarbij ouders voortdurend in de nabijheid moeten zijn om onplanbare zorg en toezicht te leveren vanwege de (chronische) aandoening, stoornissen en beperkingen van het kind. Zie daarover ook onderdeel 4.2 van deze beleidsregels.
Ad d) Tijdsomvang van de zorghandelingen
De omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.
De hiervoor genoemde criteria moeten telkens in samenhang met elkaar worden beoordeeld. En steeds moet gekeken worden naar de individuele omstandigheden van de jeugdige en het gezin. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie). Of veel meer tijd kosten (tijdsomvang). Waardoor deze zorg niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.
Bij het onderzoek naar de gebruikelijke hulp moet het college vaststellen of degene waarvan gebruikelijke hulp wordt verwacht ook in staat is om deze gebruikelijke hulp te bieden, of dat sprake is van (dreigende) overbelasting. Er moet aandacht zijn voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Het college moet bekijken of hij/zij naast zijn of haar werk en de te verlenen zorg fysiek en psychisch nog in staat is de gebruikelijke hulp te verlenen. Als dat niet het geval is en er sprake is van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een voorziening moeten verstrekken. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging. De hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jeugdige.[1]
Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (niet uitputtend):
• aanbrengen of aantrekken van hulpmiddelen, prothesen, elastische kousen
• zich verplaatsen (in/uit bed, in/uit bad, van bed naar stoel)
• naar het toilet gaan (aanleggen van een urinaal, verwisselen van incontinentiemateriaal)
• wisselen van lig- of zithouding
• opmaken van het bed van een bedlegerig kind
• reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging, scheren, hand- en voetverzorging
• schoonhouden en verzorgen van stoma en andere onnatuurlijke lichaamsopeningen
Een jeugdige kan ondersteuning krijgen bij deze ADL-activiteiten, maar de handelingen kunnen ook worden overgenomen. Het stimuleren van de jeugdige om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp.
Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit onderdeel 1 in deze bijlage.
Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor persoonlijke verzorging gelden.
De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen
Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging uit te voeren, kan niet alle gebruikelijke hulp van hem of haar worden verwacht. De handelingen die bij een kind zonder beperkingen niet voorkomen, kan niet van deze ouder of verzorger worden verwacht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van sondevoeding of medicijnen.
Beschikbaarheid ouder/verzorger vanwege werk
Voor zover gebruikelijke persoonlijke verzorging bij jeugdigen van niet uitstelbare aard is en de ouder of verzorger/opvoeder niet beschikbaar is wegens werk, valt dit niet onder gebruikelijke hulp. Van de ouder kan dan niet worden verwacht dat hij die taken op zich neemt.
Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang
De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, kan het college een voorziening verstrekken. De niet uitstelbare persoonlijke verzorging kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.
Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs
De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters, het aantrekken van een jas en hulp bij toiletgang bij kleuters. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen voorziening worden verstrekt.
Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare zorg geen verplichting voor de ouders of verzorgers/opvoeders om deze hulp op school te leveren. Dit wordt gezien als bovengebruikelijke hulp. Voor deze hulp kan het college dus een voorziening toekennen.
Intieme persoonlijke verzorging voor een jeugdige ouder dan 12 jaar
Voor zover een jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder of verzorger/opvoeder wordt geen bijdrage verwacht van die ouder/verzorger verwacht. Er is dan dus geen sprake van te verwachten gebruikelijke hulp.
Jeugdhulp omvat het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking. Zodat ze in staat worden gesteld voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. Om dit te bereiken, kan het college begeleiding inzetten.
Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jeugdigen wordt (een beperking in de ) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijnen in bijlage bijlage noemen. Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:
• het ondersteunen bij of oefenen met vaardigheden of handelingen, zoals leren om dagelijkse handelingen als wassen en aankleden zelfstandig te kunnen doen.
• het oefenen met aanbrengen van structuur, bijvoorbeeld hulp bij plannen van activiteiten en dag structureren
• ondersteuning bij het sociaal functioneren en maatschappelijk participeren (psychosociale zelfredzaamheid), zoals thuis, bij winkelen of vrijetijdsbesteding. • het overnemen van toezicht op de jeugdige
Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van begeleiding als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit onderdeel 1 in deze bijlage.
Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor begeleiding gelden.
De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen
Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt geen bijdrage van hem verwacht.
Begeleiding gedurende werk of studie ouders/verzorgers
Wanneer ouders of verzorgers werken of studeren, blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Alleen voor bovengebruikelijke begeleiding kan het college een voorziening verstrekken.
Als een kind, vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Het gaat daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Een concentratieprobleem van een kind kan op zichzelf dus geen reden zijn voor inzet van begeleiding. In het kader van passend onderwijs voorziet een school in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. Ook remedial teaching of huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van kinderen met leerproblemen. Dit zijn onderwijsgebonden problemen en behoren tot het domein van het onderwijs.
Als het gedrag de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan wel begeleiding in de vorm van toezicht aangewezen zijn. Te denken valt hierbij aan begeleiding bij ‘vrije’ of praktijklessen als schoolzwemmen of schoolgym. Bij dit type lessen/activiteiten is er sprake van een minder strakke structuur en een ander type (leer)omgeving. Dit is vaak van invloed op het gedrag van het kind met een zorgvraag. Essentieel is dat het leren voor iedereen doorgang kan vinden. Ook bij de omgang met andere kinderen en/of bij spel kan het gedrag om toezicht en/of interventie vragen. Dit is bovengebruikelijk toezicht waarvoor begeleiding ingezet kan worden.
Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie ook de richtlijnen “normaal ontwikkelingsprofiel”.
Bovengebruikelijke begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor.
Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan bovengebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.
Uit de uitspraak van de CRvB (zie CRvB 17-7-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2362) volgt dat in ieder geval (indirect) de financiële draagkracht van ouders een rol speelt bij de vraag of sprake is van voldoende eigen kracht van ouders. De mogelijkheid om over een inkomen te beschikken is immers van belang bij de vraag of sprake is van voldoende eigen probleemoplossend vermogen.
Om de financiële draagkracht van ouders te beoordelen wordt aansluiting gezocht bij normen vanuit het NIBUD om te beoordelen of de financiële situatie ook zonder persoonsgebonden budget nog 'houdbaar' is. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van een rekentool van het NIBUD, namelijk 'het persoonlijk budgetadvies'. Zie https://persoonlijkbudgetadvies.nibud.nl/#/panel/0
gebruikelijke zorg criteria CIZ
Normaal ontwikkelingsprofiel kind
Onderstaande tabel laat zien in hoeverre een jeugdige/jongere gezien zijn leeftijd ontwikkeld zou moeten zijn op de genoemde gebieden om veilig op te groeien tot een zelfstandig en gelukkig persoon. Waarbij:
1 = jeugdige heeft bij alles ondersteuning nodig 2 = kan het samen met iemand 3 = kan sommige dingen zelf, maar meestal steun nodig 4 = kan het als iemand mee kijkt 5 = kan het als hij vooraf geïnstrueerd wordt of als het in zijn routine zit 6 = kan het zelf, maar krijgt af en toe nog tips 7 = heeft geen enkele ondersteuning nodig
Normtijden activiteiten (bron: CIZ)
Ligt het kind structureel en aanzienlijk achter op deze ontwikkeling en vraagt dit van het huishouden om bovengebruikelijke hulp, dan kan compensatie toegekend worden op basis van onderstaande tabel. De gemiddelde tijd bevat de tijdsbesteding die direct gemoeid is met de directe zorg/handeling, maar ook het binnenkomen, gedag zeggen, handen wassen, zorgdossier kort inkijken of bijwerken en vertrekken (indirecte zorg). De frequentie waarmee de Begeleiding wordt geïndiceerd is niet meer dan nodig om verantwoorde zorg te bieden.
Uitleg begeleidingsactiviteiten (bron: CIZ)
Normtijden begeleidingsactiviteiten (bron: CIZ)
Bij het indiceren wordt hier de gebruikelijke hulp nog van af getrokken.
Normtijden persoonlijke verzorging (bron: CIZ)
Voldoen de begeleidingsactiviteiten niet volledig aan de hulpbehoefte van de cliënt, dan kan er indien nodig persoonlijke verzorging geïndiceerd worden. Vanaf 1 januari 2018 geldt dat alleen de persoonlijke verzorging bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL) onder de Jeugdwet valt. Persoonlijke verzorging die nodig is in verband met een 'behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop' is per 2018 overgeheveld naar de Zvw.
Bij het indiceren wordt de gebruikelijke hulp hier nog van af getrokken.
[1] Zie de definitie van het begrip ‘jeugdhulp’ in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-298986.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.