Gemeenteblad van Groningen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Gemeenteblad 2020, 297504 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Gemeenteblad 2020, 297504 | Verordeningen |
Algemene Plaatselijke Verordening Groningen 2021
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet;
voertuigen :alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:
bouwwerk: bouwwerk als bedoeld in artikel 1 van de Groninger Bouwverordening;
gebouw: gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Woningwet;
bevoegd gezag: het college, tenzij op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht anders is bepaald.
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:7, artikel 4:9 of artikel 4:24.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
Indien door of namens het bevoegde bestuursorgaan is besloten een aanvraag voor een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening af te handelen met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien deze wordt ingediend minder dan tien weken voor het tijdstip waarop de vergunning of ontheffing nodig is.
Het bevoegde bestuursorgaan kan een aanvraag voor een vergunning of ontheffing op grond van deze verordening afwijzen indien:
Artikel 1:6 Persoonlijk karakter van een vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning zich daartegen verzet.
Artikel 1:7 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
Artikel 1:8 Inzage vergunning of ontheffing
De houder van een vergunning of ontheffing is verplicht deze op eerste vordering van een ambtenaar belast met de zorg voor de naleving van één of meer bepalingen van deze verordening ter inzage af te geven aan deze ambtenaar.
Artikel 1:10 Weigeringsgronden
Het bevoegde bestuursorgaan of het bevoegd gezag kan, onverminderd het elders in deze verordening bepaalde, een vergunning of ontheffing weigeren, indien de aanvrager voorschriften, verbonden aan een eerdere vergunning of ontheffing voor een soortgelijke activiteit of beperkingen waaronder zo’n vergunning of ontheffing is verleend, niet heeft nageleefd en het vermoeden gerechtvaardigd is dat indien de gevraagde vergunning of ontheffing wordt verleend, hij ook daaraan verbonden voorschriften of beperkingen waaronder zij zou worden verleend, niet zal naleven.
Artikel 1:10a Relatie Meerschapsverordening
De bepalingen in deze APV gelden van rechtswege niet voor het gebied waarvoor via de in de gemeenschappelijke regeling bepalingen zijn opgenomen bij of krachtens de Meerschapsverordening welke op 15 april 2019 in werking is getreden.
Artikel 1:11 Lex silencio positivo
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is van toepassing voor de volgende artikelen in deze verordening:
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is gelet op artikel 28 Dienstenwet niet van toepassing op de volgende artikelen in deze verordening:
Artikel 2:4 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
Afdeling 5: Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:7 Vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op, aan of boven de weg in strijd met de publieke functie van de weg
Het verbod van het vorige lid geldt niet voor:
de voorwerpen of stoffen, die noodzakelijkerwijze kortstondig op de weg gebracht worden in verband met laden of lossen ervan en mits degene die de werkzaamheden verricht of doet verrichten ervoor zorgt, dat onmiddellijk na het beëindigen daarvan, in elk geval voor zonsondergang, de voorwerpen of stoffen van de weg verwijderd zijn en de weg daarvan gereinigd is. Onder weg wordt hier verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat;
Artikel 2:8 Aanleggen, beschadigingen en veranderen van een weg
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voor het leggen, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels, leidingen en buizen met toebehoren in wegen door een aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of van een omroepnetwerk waarop Telecommunicatieverordening gemeente Groningen van toepassing is, dan wel door een aanbieder van een openbare nutsvoorziening waarop de Graafverordening gemeente Groningen van toepassing is.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt bovendien niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur, het Provinciaal wegenreglement Groningen, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening van toepassing is.
Afdeling 6: Veiligheid op de weg
Artikel 2:10 Uitzicht belemmerende beplanting of voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1e of 3e, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:12 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan het geen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:13 Vallende voorwerpen
Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2:14 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Het bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Onder een groot evenement wordt verstaan een evenement waarbij minimaal 2000 bezoekers of deelnemers worden verwacht, of het evenement op grond van de Regionale multidisciplinaire leidraad veiligheid publieksevenementen van de Veiligheidsregio Groningen als aandachtsevenement (‘B-evenement’) of als risico-evenement (‘C-evenement’) kwalificeert.
Onder een middelgroot evenement wordt verstaan een evenement waar tot 2000 bezoekers of deelnemers worden verwacht waarbij geen of weinig fysieke maatregelen worden getroffen en het evenement op grond van de Regionale multidisciplinaire leidraad veiligheid publieksevenementen van de Veiligheidsregio Groningen als regulier evenement (‘A-evenement’) kwalificeert.
Artikel 2:16 Vergunning Evenementen
Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.
Artikel 2:21 Wedstrijden betaald voetbal
De kennisgeving als bedoeld in het eerste lid vindt uitsluitend plaats door middel van door de burgemeester vastgestelde aanmeldingsformulieren en wordt geacht eerst dan te zijn gedaan, wanneer dit formulier volledig en naar waarheid is ingevuld en is ingeleverd op het op het formulier vermelde adres.
Artikel 2:22 Stadionomgevingsverbod
De burgemeester kan aan een persoon schriftelijk het verbod opleggen zich op te houden in de omgeving van het stadion vanaf 3 uur voor het vastgestelde aanvangstijdstip tot 3 uur na afloop van voetbalwedstrijden van de organisator. Het verbod geldt voor een bepaalde periode welke niet langer is dan 2 jaar.
De burgemeester kan overgaan tot het opleggen van het in het vorige lid bedoelde verbod nadat vast is komen te staan dat de persoon de openbare orde in het stadion of in de omgeving van het stadion heeft verstoord op een dag dat een wedstrijd van de organisator wordt gespeeld. Tevens kan dit verbod worden opgelegd aan personen aan wie een stadionverbod is opgelegd.
Artikel 2:23 Verwijderingsplicht voetbalsupporters
Personen die zich door kleding, uitrusting of gedragingen manifesteren als voetbalsupporters en tegen wie het vermoeden bestaat dat zij voornemens zijn de orde te verstoren, zijn verplicht zich op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie met inachtneming van diens aanwijzingen, naar een in het bevel aangegeven plaats, dan wel buiten de gemeentegrenzen te begeven.
Artikel 2:24 Alcoholverstrekking in en om het stadion
Het is verboden om niet of tegen betaling alcoholhoudende dranken te verstrekken aan derden in het FC-Groningenstadion gedurende het tijdvak, dat begint drie uren voor en eindigt één uur na de periode, gedurende welke het stadion voor het publiek voor het bijwonen van een voetbalwedstrijd als bedoeld in artikel 2:21 toegankelijk is.
Afdeling 8: Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:25 Begripsomschrijvingen
In de volgende Afdelingen wordt verstaan onder:
een inrichting waaronder in ieder geval wordt verstaan: een hotel, motel, restaurant, pension, café, croissanterie, crêperie, bistro, cafetaria, snackbar, bar, automatiek, afhaal- en bezorgcentra, coffeeshop, ijssalon, sociëteit, discotheek, alsmede aanverwante inrichtingen waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie worden bereid en/of verstrekt;
De natuurlijke persoon die optreedt als vergunninghouder van een horecabedrijf dat niet Drank- en horecavergunningplichtig is dient ten minste 21 of ouder te zijn. Indien een rechtspersoon optreedt als vergunninghouder dient/dienen de uitvoerend directeur(en) de leeftijd van 21 jaar of ouder te hebben bereikt.
Artikel 2:26 Exploitatie horecabedrijf
Bij toepassing van de in het vorige lid genoemde weigeringsgrond onder a houdt de burgemeester voor inrichtingen buiten de diepenring rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.
De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan:
horecabedrijven, niet zijnde horecabedrijven waar de verkoop van softdrugs gedoogd wordt (coffeeshops), indien zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling in of bij de inrichting geen incidenten hebben voorgedaan gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en – handel;
De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de aanvrager, respectievelijk de natuurlijke persoon die optreedt als uitvoerend directeur van de rechtspersoon, niet voldoet aan de eisen van zedelijk gedrag als bedoeld in het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet of in enig opzicht van slecht levensgedrag is
Het college kan in het belang van de openbare orde, het woon- en leefklimaat, de veiligheid, zedelijkheid en gezondheid nadere regels stellen omtrent de exploitatie van horecabedrijven.
Artikel 2:31 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:25 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2:26.
Artikel 2:33 Intrekkingsgronden
De burgemeester kan de vergunning bedoeld in artikel 2:26 van deze verordening en de vergunning bedoeld in artikel 2:27 en/of de vrijstelling als bedoeld in artikel 2:26, zevende lid van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken indien:
Artikel 2:34 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is verboden in een openbare inrichting:
Afdeling 8a: Bijzondere bepalingen over horecabedrijven
Artikel 2:37 Regulering Para commerciële inrichtingen
Paracommerciële inrichtingen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sportieve aard mogen uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken vanaf één uur voor de aanvang van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon tot uiterlijk 24.00 uur. Indien de activiteit eindigt tijdens de laatste 2 uren van de dag, is het toegestaan alcoholhoudende drank te verstrekken tot 2 uren na beëindiging van de activiteit.
Paracommerciële inrichtingen die zich richten op het organiseren van activiteiten van sociaal-culturele aard mogen uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk twee uren na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon.
Artikel 2:39 Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven
Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet zwak-alcoholhoudende drank in glas en blik te verstrekken vanuit de winkels, warenhuizen en andere locaties en ruimten als bedoeld in artikel 18, tweede lid, en/of artikel 19, tweede lid, onder a, van de Drank- en Horecawet, gelegen binnen de diepenring van de stad Groningen, gedurende de volgende tijdsruimten:
Afdeling 9: Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:40 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:41 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:42 Verschaffen gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van de inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10: Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:43 Speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Afdeling 11: Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade
Artikel 2:47 Vervoer inbrekerswerktuigen
Het verbod is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:48 Bezit hulpmiddelen voor winkeldiefstal
Het is verboden op de weg in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben voorwerpen, die kennelijk zijn bedoeld om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken, zoals speciaal uitgeruste tassen, magneten of elektronische voorwerpen die veiligheids-labels of veiligheidspoortjes dan wel andere hulpmiddelen ter voorkoming van winkeldiefstal kunnen beïnvloeden, alsmede van tangen of andere voorwerpen die kennelijk eveneens bedoeld zijn om het plegen van een winkeldiefstal te vergemakkelijken.
Artikel 2:49 Bescherming groenvoorziening
Het is in een voor publiek toegankelijk park of plantsoen of in bij de gemeente in onderhoud zijnde groenstroken, grasperken of bloembakken verboden enige schade toe te brengen aan een boom of een bloem- of heesterperk, dan wel aldaar bloemen te plukken.
Het is verboden op een openbare plaats distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben, indien dit gepaard gaat met overlast of andere gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- of leefklimaat nadelig beïnvloeden of anderszins hinder veroorzaken.
Het is verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college ter bescherming van de openbare orde of het woon- en leefklimaat aangewezen gebied distikstofmonoxide (lachgas) recreatief als roesmiddel te gebruiken, voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen bij zich te hebben.
Artikel 2:54 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht, kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
Artikel 2:55 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Het is verboden, op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw op hinderlijke wijze om geld of andere zaken te bedelen.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
In het eerste lid wordt verstaan onder:
muilkorf: een muilkorf vervaardigd van stevige kunststof, of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
Artikel 2:60 Gevaarlijke honden op eigen terrein
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als het college een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid of dat zij hebben meegedeeld dat zij de hond gevaarlijk achten, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
Artikel 2:61 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
Het is verboden op een op grond van het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door hem is aangegeven.
De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:64 Drugsoverlast op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 12: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:65 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:68 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:69 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.
Artikel 2:72 Sluiting van voor het publiek toegankelijke gebouwen
De burgemeester kan een voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf, of voor het publiek openstaande gebouwen en/of de daarbij behorende erven in bepaald gebied, in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden voor een bepaalde duur geheel of gedeeltelijk sluiten.
Een sluiting kan op aanvraag van belanghebbenden door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en er naar het oordeel van de burgemeester voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Hoofdstuk 3: Regulering prostitutie en seksbranche
Afdeling 1: Algemene bepalingen
De artikelen 1:2, 1:3 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
Afdeling 2: Vergunning seksbedrijf
Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen
Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbuiten voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.
Een vergunning wordt geweigerd als:
er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;
de exploitant of beheerder minder dan vijf jaar geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500,- euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
Een vergunning kan worden geweigerd:
voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:8, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;
Artikel 3:9 Melding gewijzigde omstandigheden
De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:7, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan de burgemeester. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.
Artikel 3:11 Seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang
Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.
Afdeling 3: Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees
De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan de burgemeester. De wijziging wordt na goedkeuring van de burgemeester als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.
Artikel 3:17 Straatprostitutie
Het is verboden zich op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.
Hoofdstuk 4: Bescherming van het Milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1: Geluidhinder en verlichting
In deze afdeling wordt verstaan onder:
inrichting: inrichtingen als bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, voorzover deze inrichtingen vallen onder de definitie van het begrip inrichting als bedoeld in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer zoals deze is gepubliceerd in Staatsblad 1998, 322;
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal drie incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden, waarbij de waarden bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan maximaal drie incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Bij festiviteiten georganiseerd in het gebied van het Meerschap bedraagt het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting in afwijking van artikel 6 niet meer dan 55 dB(A), invallend op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter. Een toeslag van 10 dB vanwege muziekgeluid wordt niet toegepast. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
Artikel 4:4 Onversterkte muziek
Ten behoeve van het voorkomen van geluidhinder in een inrichting, veroorzaakt door het ten gehore brengen van onversterkte muziek, is artikel 2.18, eerste lid, onder f. van het Besluit niet van toepassing.
Afdeling 2: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Het is verboden op een door het college ten behoeve van de werkzaamheden van de gemeentelijke reinigingsdienst aangewezen weggedeelte, een voertuig te parkeren of enig ander voorwerp te laten staan op een daarbij aangeduide tijdsperiode.
Artikel 4:7 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3: Het bewaren van houtopstanden
Het verbod geldt niet voor houtopstanden, die op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze worden geëxploiteerd, indien het betreft:
houtopstand, die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en niet gelegen is binnen de bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt en ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are, ofwel in geval van rijbeplanting, gerekend over het totale aantal rijen, niet meer bomen omvat dan 20.
Artikel 4:10 Aanvraag vergunning
Wanneer de teammanager van de Landelijke Service regeling (LASER) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan het bevoegd gezag een afschrift heeft gezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in de Wet natuurbescherming, beschouwt het bevoegd gezag dit afschrift mede als een vergunningsaanvraag.
Artikel 4:11 Beslissing op aanvraag
Het bevoegd gezag verleent in beginsel geen velvergunningen anders dan na een zorgvuldige belangenafweging op basis van minimaal één van de criteria “waardering”, “overlast”, “kwaliteit” en “dringende redenen”. De aanvrager dient duidelijk te maken waarom naar zijn mening de vergunning noodzakelijk is.
Artikel 4:12 vervaltermijn vergunning
De vergunning, als bedoeld in artikel 4:11 vervalt, voor zover binnen uiterlijk één jaar na datum van de verlening van de vergunning geen gebruik van is gemaakt.
Artikel 4:14 Herplant/instandhoudingsplicht
Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond, waarop de houtopstand bevond, dan wel aan degene, die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting op te leggen tot herbeplant over te gaan. De voorschriften als genoemd in artikel 4:9 vierde, vijfde en zesde zijn hier ook van toepassing.
Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond, waarop zich de houtopstand bevindt, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4:15 Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.
Artikel 4:18 Bestrijding van boomziekten
Indien zich op een terrein één of meer bomen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van de ziekteverspreiders, zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 4: Maatregelen tegen Ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:19 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op een door het college aangewezen plaats buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht en buiten de weg gelegen in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Artikel 4:20 Vergunningsplicht handelsreclame
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
Afdeling 5: Kamperen buiten kampeerterreinen
Artikel 4:21 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5: Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Het is verboden op of aan de weg een (brom)fiets of vergelijkbaar vervoermiddel te plaatsen of te laten staan tegen een raam(kozijn), een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, tegen een parkeermeter, tegen een monument, gedenksteen, beeldhouwwerk of ander ter verfraaiing van het stadsschoon aangebracht werk, indien:
Het is verboden op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen, bromfietsen, snorfietsen of vergelijkbare vervoermiddelen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Het is verboden op door het college, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, aangewezen plaatsen fietsen, bromfietsen of vergelijkbare vervoermiddelen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.
Artikel 5:13 Parkeren met gevaarlijke stoffen
In andere gevallen dan die waarin de Wet gevaarlijke stoffen of de Wet milieubeheer van toepassing is, is het verboden een voertuig, dat wordt gebezigd voor het vervoeren van (en) door het college bij openbaar te maken besluit als gevaarlijk aangewezen stof(fen), en waarin deze stof(fen) in een grotere hoeveelheid aanwezig is (zijn), dan door dit college toegestaan, op de weg te parkeren daar, waar de veiligheid van bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen in gevaar kan worden gebracht.
Artikel 5:14 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten delen voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:19 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt, voorzover het betreft een standplaats als bedoeld in artikel 5:18, eerste lid onder b, niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaarde als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in artikel 5:20 gestelde verbod niet.
Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het derde lid of artikel 1:10, tot de dag waarop de beslissing over de Wet-milieuvergunningaanvraag is genomen.
Artikel 5:20 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Afdeling 5: Crossterreinen, gemotoriseerd- en ruiterverkeer in natuurgebieden
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een paard, fiets of een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een paard, fiets of een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5:24 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Afdeling 7: Verstrooiing van as
Artikel 5:26 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Afdeling 8: Straat- en wijknaamgeving en huisnummering
Artikel 5:29 Begripsomschrijvingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
verblijfsobject: de kleinste binnen één of meerdere panden gelegen en voor woon-, bedrijfsmatige of recreatieve doeleinden geschikte eenheid van gebruik die ontsloten wordt via een eigen afsluitbare toegang vanaf de openbare weg, een erf of een gedeelde verkeersruimte, die onderwerp kan zijn van goederenrechtelijke rechtshandelingen en in functioneel opzicht zelfstandig is;
Artikel 5:31 Toekennen en wijzigen van nummers
Indien het college het nodig oordeelt dat borden met wijk- of buurtaanduiding, borden met namen van openbare ruimte en naamverwijsborden aan een gebouw, muur of andere soort terreinafscheiding worden aangebracht, is de rechthebbende verplicht toe te laten dat de hier bedoelde borden vanwege of op verzoek en overeenkomstig de aanwijzingen van de gemeente worden bevestigd, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
Afdeling 9a: Verhuurdersvergunning
Artikel 5:34 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
onzelfstandige woonruimte: onzelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 21, onder c, van de Huisvestingswet 2014 en artikel 1, onder e, van de Huisvestingsverordening Groningen 2015, voor zover aanwezig in een woning waarin minimaal drie bewoners in minimaal drie onzelfstandige woonruimten verblijven.
kamerverhuurbedrijf: een gebouw dat of een woonboot die door een natuurlijke of een rechtspersoon bedrijfsmatig, of in een omvang alsof die bedrijfsmatig is, wordt verhuurd als onzelfstandige woonruimte of als woonruimte bestemd voor verhuur aan personen die zijn ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of aan een universiteit of hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek mits in dat gebouw of die woonboot minimaal drie woonruimten bestemd voor dergelijke personen aanwezig zijn.
Artikel 5:35 Exploitatie kamerverhuurbedrijf
De burgemeester kan de vergunning weigeren, indien:
in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een vergunning op grond van deze paragraaf is geweigerd of is ingetrokken van een kamerverhuurbedrijf, waaraan (feitelijk) leiding werd gegeven door een persoon die ten tijde van de aanvraag (feitelijk) leidinggevend is in het kamerverhuurbedrijf van de aanvrager, die daarover direct of indirect zeggenschap heeft of die moet worden vereenzelvigd met de aanvrager.
Artikel 5:37 Intrekkingsgronden
De burgemeester kan de vergunning intrekken indien:
zich in de context van het kamerverhuurbedrijf, door het doen of nalaten van de vergunninghouder, de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon, de beheerder of een persoon in dienst of in opdracht van de vergunninghouder feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar of ontoelaatbare hinder oplevert voor de huurders of omwonenden.
De burgemeester kan, in het belang van de openbare orde, het woon- en leefklimaat en de veiligheid, nadere regels stellen ten aanzien van de exploitatie van kamerverhuurbedrijven.
Artikel 5:39 Overgangsbepalingen
De exploitant van een kamerverhuurbedrijf dat aantoonbaar bestaat op het moment van inwerkingtreding van deze paragraaf overtreedt het verbod van artikel 5.35(x.2) lid 1 niet eerder dan een half jaar na die inwerkingtreding en niet eerder dan nadat is beslist op een aanvraag om een vergunning in de zin van deze paragraaf, mits de aanvraag daarvoor binnen de eerstbedoelde periode is ingediend.
Afdeling 9b: Kamerbemiddelingsbedrijf
Artikel 5:40 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
woonruimte: onzelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 21, onder c, van de Huisvestingswet en artikel 1, onder e, van de Huisvestingsverordening Groningen 2015, voor zover aanwezig in een woning waarin minimaal drie bewoners in minimaal drie onzelfstandige woonruimten verblijven, of woonruimte bestemd voor verhuur aan personen die zijn ingeschreven aan een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of aan een universiteit of hogeschool als bedoeld in artikel 1.2, onderdelen a en b, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, mits in dat gebouw minimaal drie bewoners in minimaal drie woonruimten verblijven.
Artikel 5:41 Exploitatie kamerbemiddelingsbedrijf
De burgemeester kan de vergunning weigeren, indien:
In de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag een kamerbemiddelingsvergunning is geweigerd of is ingetrokken van een kamerbemiddelingsbedrijf waaraan (feitelijk) leiding werd gegeven door een persoon die (feitelijk) leidinggevend is in het bedrijf van de aanvrager, die daarop direct of indirect zeggenschap heeft of die moet worden vereenzelvigd met de aanvrager.
Artikel 5:43 Intrekkingsgronden
De burgemeester kan de vergunning intrekken indien:
zich in de context van het kamerbemiddelingsbedrijf, door het doen of nalaten van de vergunninghouder, de natuurlijke persoon die optreedt als directeur of feitelijke leidinggevende van de rechtspersoon, of een persoon in dienst of in opdracht van de vergunninghouder, feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar, hinder of financieel nadeel zal betekenen voor de (potentiële) huurders voor de totstandkoming van wier huurovereenkomst het kamerbemiddelingsbedrijf bemiddelt of heeft bemiddeld.
De burgemeester kan nadere regels stellen ten aanzien van de exploitatie van kamerbemiddelingsbedrijven in de belangen bedoeld in artikel 5.41 (y.2) lid 2.
Artikel 5:45 Overgangsbepalingen
De exploitant van een bemiddelingsbedrijf dat aantoonbaar bestaat op het moment van inwerkingtreding van dit hoofdstuk overtreedt het verbod van artikel 5.41 (y.2) lid 1 niet eerder dan een half jaar na die inwerkingtreding en niet eerder dan is beslist op een aanvraag om een vergunning in de zin van deze paragraaf, mits de aanvraag daarvoor binnen de eerstbedoelde periode is ingediend.
Hoofdstuk 6: Straf-, overgangs-, en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde, en van de voorschriften en beperkingen die zijn verbonden aan de op grond van deze verordening verleende vergunningen of ontheffingen, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of met een geldboete van de tweede categorie.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening, behoudens hoofdstuk 3, gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
De in artikel 6:2, derde lid, bedoelde ambtenaren, voor zover zij zijn belast met de opsporing van de strafbare feiten, bedoeld in de artikelen 3:14, derde lid, en 3:21, eerste lid, zijn bevoegd zonder toestemming van de bewoner in een woning binnen te treden waar een overtreding van een dergelijk strafbaar feit wordt gepleegd of naar hun redelijk vermoeden wordt gepleegd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-297504.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.