Verordening op de heffing en de invordering van de rioolheffing 2021

De raad van de gemeente Olst-Wijhe,

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 oktober 2020

 

Gelet op artikel 228a van de Gemeentewet.

BESLUIT

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Verordening op de heffing en de invordering van de rioolheffing 2021

Artikel 1. Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente; alsmede het voor de openbare dienst bestemde gemeentewater;

  • b.

    belastingobject:

    • 1e.

      een roerende zaak;

    • 2e.

      een onroerende zaak;

  • c.

    één onroerende zaak als bedoeld onder b:

    • 1e.

      een gebouwd eigendom;

    • 2e.

      een ongebouwd eigendom;

    • 3e.

      een gedeelte van een onder 1e of 2e bedoeld eigendom dat afzonderlijk wordt gebruikt.

    • 4e.

      een samenstel van twee of meer van de onder 1e of 2e bedoelde eigendommen of onder 3e bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde belastingplichtige in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, als één geheel worden gebruikt;

    • 5e.

      het binnen de gemeente gelegen gedeelte van een onder 1e of 2e bedoeld eigendom, van een onder 3e bedoeld deel daarvan of van een onder 4e bedoeld samenstel;

  • d.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterleidingbedrijf betrekking heeft.

  • e.

    water: drinkwater, huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater;

  • f.

    afvalwater: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater.

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van de gebruiker van een belastingobject van waaruit direct of indirect water wordt afgevoerd.

  • 2.

    Met betrekking tot de heffing als bedoeld in het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt:

    • a.

      degene die naar de omstandigheden beoordeeld het belastingobject al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • b.

      ingeval een gedeelte van een eigendom - niet een gedeelte als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, ten 3e – ten gebruike is afgestaan, degene die dat deel in gebruik heeft afgestaan;

    • c.

      ingeval sprake is van volgtijdig gebruik degene die dat belastingobject ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4. Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt geheven voor;

    • a.

      objecten waar water naar toegevoerd wordt en van waaruit water wordt afgevoerd: naar het aantal kubieke meters afvalwater dat direct of indirect vanuit het belastingobject via de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

    • b.

      objecten die enkel hemelwater via de gemeentelijke riolering afvoeren: naar het bebouwde / verharde oppervlak in vierkante meters.

  • 2.

    Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het belastingobject is toegevoerd of is opgepompt.

  • 3.

    Indien er sprake is van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, ten derde wordt het aantal kubieke meters afvalwater evenredig toegedeeld.

  • 4.

    Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 5.

    Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van:

    • a.

      een watermeter waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of

    • b.

      een bedrijfsurenteller waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met een vaste capaciteit in bedrijf is geweest, kan worden afgelezen. De vorige volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 6.

    De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater via de gemeentelijke riolering is afgevoerd.

Artikel 5. Tarieven

  • 1.

    Het tarief voor objecten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, letter a, bedraagt per jaar, per object in de categorie van:

    A

    0 m³

    tot en met

    500 m³

    231,72

    B

    501 m³

    tot en met

    1.500 m³

    344,40

    C

    1.501 m³

    tot en met

    3.000 m³

    463,56

    D

    3.001 m³

    tot en met

    5.000 m³

    562,80

    E

    5.001 m³

    tot en met

    7.500 m³

    675,60

    F

    7.501 m³

    tot en met

    10.000 m³

    795,24

    G

    10.001 m³

    tot en met

    15.000 m³

    894,24

    H

    15.001 m³

    en meer

     

    1.059,48

  • 2.

    Het tarief voor objecten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, letter b, bedraagt per jaar, per object in de categorie van:

    A

    0 m²

    tot en met

    25 m²

    13,20

    B

    26 m²

    tot en met

    50 m²

    16,68

    C

    51 m²

    tot en met

    75 m²

    26,04

    D

    76 m²

    tot en met

    100 m²

    56,04

    E

    101 m²

    tot en met

    250 m²

    112,68

    F

    251 m²

    tot en met

    500 m²

    138,84

    G

    501 m²

    tot en met

    1.000 m²

    165,60

    H

    1.001 m²

    en meer

     

    231,72

Artikel 6. Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 7. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8. Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot een belastingobject in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten als er na de aanvang van de belastingplicht in dat jaar nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het belastingobject in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat voor de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor het jaar verschuldigde recht als er na het einde van de belastingplicht in dat jaar nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4.

    Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander belastingobject waarvoor hij belastingplichtig wordt op grond van deze verordening, in gebruik neemt.

Artikel 9. Termijnen van betaling

  • 1a.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die worden opgelegd in het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 1b.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die worden opgelegd na het belastingjaar waarop zij betrekking hebben, worden betaald in drie gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 2a.

    In afwijking van het eerste lid, letter a en b, geldt, wanneer het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat en het bedrag daarvan is, vanaf de € 30 en tot de € 5000,-, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog maanden in het belastingjaar waarin de aanslagen worden opgelegd over blijven. Het aantal termijnen moet ten minste drie en ten hoogste tien bedragen. De eerste termijn vervalt op de 25e dag van de maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 2b.

    In afwijking van het eerste lid, letter a en b, geldt, wanneer het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat en het bedrag daarvan is minder dan € 30 en meer dan € 5000,-, kan op verzoek de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso worden afgeschreven. Het aantal incasso termijnen is gemaximeerd op drie termijnen. De eerste termijn vervalt op de 25e dag van de maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 10. Kwijtschelding

  • 1.

    Voor de belasting kan kwijtschelding worden verleend tot het maximum van het in artikel 5 eerste lid genoemde bedrag in categorie A;

  • 2.

    Voor de belasting in artikel 5 eerste lid, categorieën B tot en met H, en de belasting in artikel 5 tweede lid wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De Verordening rioolheffing 2020, vastgesteld op 11 november 2019 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rioolheffing 2021.

     

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering d.d. 9 november 2020.

De raad voornoemd,

de griffier

J.T.J.J. van Zwam

de voorzitter

A.G.J. Strien

Naar boven