Gemeenteblad van Emmen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Emmen | Gemeenteblad 2020, 27740 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Emmen | Gemeenteblad 2020, 27740 | Verordeningen |
Verordening Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2020
De raad van de gemeente Emmen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 23 oktober 2019, B&W nummer: ;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt, in aanvulling op het bepaalde in artikel 1.1.1 van de wet, verstaan onder:
Hoofdstuk 2 De ondersteuningsvraag
2.1 Stap 1: Melding bij de Stichting De Toegang
Het doel van de melding is om de ondersteuningsvraag van de inwoner in behandeling te nemen. De Toegang bevestigt de melding per brief/e-mail aan de inwoner en nodigt de inwoner daarbij uit voor een gesprek met een medewerker. In die uitnodiging maakt De Toegang duidelijk waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover het gesprek zal gaan. Ook geeft De Toegang informatie over de mogelijkheid om gratis ondersteuning te krijgen van een onafhankelijk deskundige (cliëntondersteuner) en de mogelijkheid om zelf een plan op te stellen waarin de inwoner uitlegt hoe zijn persoonlijke situatie is en wat hij wil bereiken met zijn vraag (persoonlijk plan).
De Toegang verzamelt namens de gemeente alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek. Als het gaat om gegevens die De Toegang niet zelf kan inzien, dan vraagt De Toegang aan de inwoner om die gegevens mee te nemen naar het gesprek. Dit geldt ook voor het persoonlijk plan. Bij de uitnodiging voor het gesprek wordt duidelijk gemaakt welke gegevens dat zijn.
2.2 stap 2: Gesprek na de melding
Een inwoner die zich heeft gemeld bij De Toegang, krijgt binnen vijf werkdagen een uitnodiging voor een gesprek met een medewerker van De Toegang. Het gesprek kan telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is. Als de ondersteuningsvraag voldoende bekend is en de inwoner is het hier mee eens, kan worden besloten dat een gesprek niet nodig is.
Het doel van het gesprek is om een goed beeld te krijgen van het resultaat dat de inwoner wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie. Het gesprek vindt zo snel mogelijk na de melding plaats. Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs. Als de inwoner een persoonlijk plan heeft gemaakt, dan betrekt de medewerker dit bij het gesprek. Als de inwoner dat wil, kan hij iemand (bijvoorbeeld een cliëntondersteuner of bekende) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn.
De toegangsmedewerker informeert de inwoner over de mogelijkheden van de gemeente om de persoonlijke situatie van de inwoner te verbeteren. Ook informeert de medewerker de inwoner over de mogelijkheden die er zijn om in bepaalde gevallen te kiezen voor een pgb. De medewerker betrekt deze zaken bij het onderzoek naar de ondersteuningsvraag en het advies.
Na afronding van het onderzoek, kan de inwoner een aanvraag indienen. In de aanvraag geeft de inwoner aan welke ondersteuning hij wil hebben en in welke vorm, in natura of via een pgb. De inwoner kan dit op het gespreksverslag vermelden. De inwoner moet het gespreksverslag dan hebben ondertekend en van een datum voorzien. Als het onderzoek niet binnen 6 weken na de datum van de melding is afgerond, kan de inwoner ook een aanvraag indienen.
Vraagt de inwoner ondersteuning op maat, dan kent de gemeente die ondersteuning toe in de volgende situatie:
de inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste resultaat op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit resultaat ook niet bereiken met gebruikelijke hulp van huisgenoten, met ondersteuning vanuit het sociale netwerk of met behulp van andere voorzieningen of organisaties of door middel van andere wetten; en
De gemeente stelt een besluit vast en stuurt deze per brief naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen ondersteuning wordt gegeven. Als de gemeente ondersteuning geeft, staat in het besluit ook of de ondersteuning in natura, in de vorm van een pgb of in geld wordt gegeven.
Hoofdstuk 4 Wonen in een veilige en gezonde omgeving
4.1 Zelfstandig en veilig wonen
De ondersteuning op maat houdt in dat de woonkamer, slaapkamer, keuken, badkamer, toilet en de gang(en) tussen die ruimten, voor zover nodig, regelmatig schoongehouden worden. Ook het aanbrengen van structuur in de huishouding, het doen van boodschappen, het zorgen voor eten en drinken, en het wassen, drogen en strijken van kleding, bedden- en linnengoed kan deel uitmaken van de ondersteuning op maat.
niet goed voor zichzelf kan zorgen en hierdoor problemen heeft die variëren van problemen met financiën, dagbesteding, lichamelijke en geestelijke gezondheid, en relatieproblemen. Daarnaast kan er sprake zijn van problemen met justitie of verslaving en ervaren personen beperkingen in hun dagelijks leven als het gaat om maatschappelijke participatie en hun sociaal netwerk.
niet goed voor zichzelf kan zorgen door psychische beperkingen en hierdoor problemen heeft die variëren van problemen met financiën, dagbesteding, lichamelijke en geestelijke gezondheid, woonproblemen en relatieproblemen. Daarnaast kan er sprake zijn van problemen met justitie of verslaving en ervaren personen beperkingen in hun dagelijks leven als het gaat om maatschappelijke participatie en hun sociaal netwerk.
Hoofdstuk 6 De vorm van de ondersteuning
De inwoner die ondersteuning van de gemeente krijgt, ontvangt de ondersteuning in natura (een dienst of een hulpmiddel), tenzij in de wet of in deze verordening anders is bepaald. Voor Wmo-hulpmiddelen geldt dat een deze in bruikleen kunnen worden verstrekt.
De gemeente kan aan inwoners met een beperking en/of met (langdurig) psychosociale problemen die aannemelijke meerkosten met zich meebrengen een financiële tegemoetkoming verstrekken bedoeld voor ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie.
Het pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede zorg in te kopen en is niet hoger dan de kosten die de gemeente gemaakt zou hebben als er ondersteuning in natura zou zijn verstrekt. Het pgb is opgebouwd uit verschillende kosten componenten, zoals onder meer salaris, vervanging tijdens vakantie en verzekeringen.
De gemeente stelt het tarief voor ondersteuning door iemand uit het sociale netwerk vast op het tarief uit artikel 6.2.2. van deze verordening. Dit tarief is minstens het wettelijk minimumuurloon, inclusief vakantiebijslag voor een persoon van 22 jaar of ouder met een 36-urige werkweek, zoals dit is geregeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
Als de ondersteuning wordt gegeven door een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad, wordt dit altijd als ondersteuning door iemand uit het sociale netwerk gezien. Wordt de ondersteuning gegeven door een ander uit het sociale netwerk die beroepsmatig de ondersteuning verleent, dan gelden de regels voor beroepsmatig verleende ondersteuning zoals opgenomen in 6.2.4 van deze verordening.
Een pgb voor een zaak of hulpmiddel is nooit hoger dan de kostprijs van de zaak of het hulpmiddel die de aanvrager zou hebben ontvangen als het in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd. De looptijd is gelijk aan de verkorte termijn waarin de zaak technisch is afgeschreven. Hierbij wordt rekening gehouden met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
dat de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Hoofdstuk 9 Meningsverschillen
9.1 Andere manieren om een meningsverschil bij te leggen
De gemeente staat open voor andere manieren van geschillenbeslechting en draagt hieraan bij.
Dit kan een andere vorm zijn dan mediation of een ombudsfunctie. De in de Wmo 2015 verankerde functie van cliëntondersteuning en de huidige Ombudsfunctionaris in de gemeente Emmen kunnen hierbij ook een belangrijke rol spelen.
Hoofdstuk 10 kwaliteit en aanbesteding
De gemeente zorgt ervoor dat met de tarieven diensten kunnen worden ingekocht die voldoen aan de kwaliteitseisen die gelden voor die diensten, waaronder de eisen aan de deskundigheid die aan hulpverleners worden gesteld. De gemeente zorgt er ook voor, dat de tarieven niet zo laag zijn, dat de hulpverlening tijdens de looptijd van het contract gevaar loopt.
De gemeente kan nadere regels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt.
11.2 Gevallen waarin de verordening niet voorziet.
In die gevallen waarin in deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt periodiek geëvalueerd. Het college stuurt de uitkomsten van de evaluatie aan de gemeenteraad.
Vastgesteld in de openbare vergadering van 19 december 2019.
De griffier, De Voorzitter
H.D. Werkman H.F. van Oosterhout
Deze verordening geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015). Uitgangspunt van de Wmo 2015 is dat bij elke ondersteuningsvraag wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de inwoner en zijn sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een algemene voorziening of – als dat niet volstaat – een maatwerkvoorziening waarmee een bijdrage wordt geleverd aan zijn mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer en zelfstandig te functioneren in de maatschappij.
Er moet telkens een zorgvuldige toegangsprocedure worden gevolgd om de ondersteuningsvraag van de inwoner, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Het is van belang om te achterhalen wat de inwoner zelf, of met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van het sociaal netwerk nog kan doen om de zelfredzaamheid en participatie te handhaven of te verbeteren. Dit kan ook door bijvoorbeeld het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of gebruik te maken van een algemene voorziening. Na deze procedure (onderzoek) moet het feitelijk duidelijk zijn of er een maatwerkvoorziening (ondersteuning op maat) nodig is, of dat sprake is van een voorliggende, algemene- of andere voorziening die niet onder de reikwijdte van de wet valt. De wet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom vast.
Deze verordening kan niet los worden gezien van het van het door de gemeenteraad vastgestelde beleidsplan Samen verder in het sociaal domein gemeente Emmen 2017-2021 waarin het door de gemeente te voeren beleid met betrekking tot het sociaal domein in hoofdlijnen is beschreven.
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet (in artikel 1.1.1) al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. De begrippen die en in de verordening en in de wet voorkomen, hebben dezelfde betekenis als in de wet.
Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid): een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen, en ‘beschikking’ (artikel 1:2).
Omdat het pgb een percentage is van het zogenaamde referentietarief , is ter verduidelijking een definitie van dit begrip opgenomen.
Om meer aan te sluiten bij de spreektaal zijn de begrippen cliënt en college in deze verordening vervangen door inwoner en gemeente. Ze hebben echter dezelfde betekenis.
Hoofdstuk 2 De ondersteuningsvraag
In de Wmo 2015 is vastgelegd welke procedure moet worden gevolgd om een aanvraag in te dienen. In hoofdstuk 2 van deze verordening is vastgelegd op welke wijze dit in de gemeente Emmen is geregeld. Voordat er een aanvraag kan worden ingediend moet eerst het zogenaamde onderzoek worden uitgevoerd, artikel 2.3.2, negende lid van de Wmo. Bij dit onderzoek wordt samen met de inwoner de ondersteuningsvraag verduidelijkt. Vervolgens wordt onderzocht op welke wijze aan deze ondersteuningsvraag tegemoet gekomen kan worden. Er wordt gekeken naar wat de inwoner zelf nog kan doen of wat hij nog met behulp van zijn omgeving kan realiseren. Ook wordt gekeken of het gebruik maken van een algemene voorziening een oplossing is. Dit onderzoek wordt vastgelegd in een verslag.
Het onderzoek wordt voor de gemeente uitgevoerd door de Stichting de Toegang. Deze stichting zit in zes gebieden, te weten Emmen Noord, Oost en Zuid, de Velden, de Monden en de Blokken. Hiervoor is gekozen omdat de inwoner met zijn ondersteuningsvraag in de omgeving waar hij woont terecht kan.
Het verslag van het onderzoek wordt naar de inwoner gestuurd. De inwoner kan hierop aangegeven of hij een aanvraag wil indienen en wat voor voorziening hij wil aanvragen. Het verslag moet dan door de inwoner ondertekend worden teruggestuurd. Het is aan de inwoner wat hij wil aanvragen, dit kan wat anders zijn dan door een medewerker van Stichting de Toegang wordt geadviseerd. Dit moet hij dan op het verslag aangegeven. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dit ook vermelden op het verslag. De inwoner is niet verplicht om het verslag terug te sturen.
Als het ondertekende verslag een aanvraag is, dan zorgt Stichting de Toegang er voor dat de gemeente de aanvraag krijgt. De gemeente beslist uiteindelijk op de aanvraag.
In artikel 2.3 zijn de algemene voorwaarden genoemd om een aanvraag toe te kennen. Van belang is dat de gemeente bij de toekenning uitgaat van de goedkoopste adequate voorziening, lid 3 van artikel 2.3
Op grond van jurisprudentie kan de gemeente zelf bepalen welke datum geldt als ingangsdatum. In het vierde lid van artikel 2.4.1 is bepaald dat dit de datum van het besluit is. Wel zal de gemeente, als de inwoner omstandigheden aanvoert om de voorziening per een eerdere datum toe te kennen moeten onderzoeken of er aanleiding is om de voorziening met een eerdere datum toe te kennen.
In artikel 2.4.2 is bepaald dat het recht op ondersteuning op maat vervalt als zes maanden na de ingangsdatum nog geen gebruik is gemaakt van de ondersteuning. Als dan nog geen gebruik is gemaakt, kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de ondersteuning niet nodig is. Het recht op de ondersteuning wordt dan ingetrokken. In gevallen dat het de inwoner niet te verwijten is dat nog geen gebruik is gemaakt van de ondersteuning, wordt hiervan afgeweken.
De wet voorziet ook in een spoedprocedure als de uitkomst van het onderzoek niet kan worden afgewacht. In dergelijke gevallen zal de voorziening tijdelijk worden toegekend, artikel 2.4.3, tweede lid van de verordening.
Hoofdstuk 3 Meedoen in de samenleving
3.1.1 Begeleiding en dagbesteding
Bij begeleiding gaat het er om dat de inwoner zodanig geholpen wordt bij zijn zelfredzaamheid en zijn participatie dat deze beter worden en in ieder geval niet minder worden.. Het doel van de begeleiding is het voorkomen van opname in een instelling of verwaarlozing. Begeleiding is bedoeld voor mensen die matige of ernstige beperkingen hebben op het gebied van sociale zelfredzaamheid, bewegen en verplaatsen, het psychisch functioneren, het geheugen en oriëntatie, of die matig of zwaar probleemgedrag vertonen. Begeleiding omvat het begeleiden van cliënten bij het praktisch uitvoeren van concrete handelingen en gedrag.
Individuele begeleiding richt zich op het begeleiden in het dagelijks functioneren en wordt bijvoorbeeld ingezet voor woonbegeleiding of thuisbegeleiding. Het gaat om het actief herstellen, dan wel compenseren van het beperkte of afwezige regelvermogen van een persoon waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. De ondersteuning bestaat bijvoorbeeld uit het helpen plannen van activiteiten, het regelen van de dagelijkse gang van zaken en het structureren van de dag.
Individuele begeleiding kan ook praktische ondersteuning zijn bij het uitvoeren van algemene dagelijkse levensverrichtingen inhouden zoals begeleiding bij het wassen en aankleden. Daarbij is geen medische zorg nodig. Ook ambulante woonbegeleiding valt onder deze functie.
Naast individuele begeleiding kan ook begeleiding in vorm van groepsbegeleiding worden gegeven. Groepsbegeleiding wordt meestal dagbesteding genoemd. Dagbesteding heeft tot doel te komen tot een herkenbare dagstructuur en bezig te zijn met activiteiten die zinvol zijn. Doel is deelname aan de samenleving binnen de mogelijkheden van de inwoner en het ontwikkelen dan wel vasthouden van vaardigheden die bijdragen aan de zelfredzaamheid. Het kan ook bijdragen aan de vermindering van de belasting van de mantelzorgers. Voor welke vorm de inwoner in aanmerking komt, wordt bepaald door de afweging wat zorginhoudelijk het meest doelmatig is.
3.2.1 Verplaatsen in en om de woning
Het gaat hier om het zich kunnen verplaatsen in het kader van het wonen. De woning staat bij alle verplaatsingen centraal. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het zich lokaal (dichtbij huis) verplaatsen.
Bij verplaatsen in en om de woning horen ook de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid. In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken die noodzakelijkerwijs gebruikt moeten worden, het toilet, douche en keuken. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als de inwoner deze daadwerkelijk gebruikt. Het gaat er om dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om de ruimte te bereiken kunnen hulpmiddelen (nieuw of gebruikt) worden versterkt. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte.
In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak gaat vaak een periode vooraf waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft. De zogenaamde rolstoel voor incidenteel gebruik valt hier niet onder: deze rolstoel wordt immers niet gebruikt voor verplaatsen in, om en nabij de woning, maar wordt vooral gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. Het kan wellicht in incidentele situaties noodzakelijk zijn een dergelijke rolstoel voor incidenteel gebruik te verstrekken. Het zal hierbij gaan om uitzonderingen: uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het verplaatsen in, om en nabij de woning.
Een rolstoelpool of uitleenpunt kan leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een dergelijke voorziening een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.
3.2.2 Verplaatsen dichtbij huis
Het gaat hier om het zich kunnen verplaatsen binnen de eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van een betaalde baan. Het gaat om een breed scala van verplaatsingen. Als gebruik kan worden gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer, gaat deze voorziening voor andere maatwerkvoorzieningen omdat dit de goedkoopste geschikte voorziening is (artikel 2.3 lid 3).
Uitgesloten zijn verplaatsingen die met een speciaal middel gemaakt moeten worden in verband met betaalde arbeid. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied uitgesloten. Voor deze laatste verplaatsingen wordt door het Ministerie van VWS Valys beschikbaar gesteld. Valys is aanvullend op de Wmo te verstrekken maatwerkvoorzieningen en valt buiten de verantwoordelijkheid van de gemeente. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV- zones vanaf het woonadres van de pashouder.
De gemeente is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand tot en met 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.
Wel gaat het om verplaatsingen nodig voor het doen van boodschappen, nodig om maatschappelijk te kunnen participeren, nodig om naar artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek, voor zover het zogenaamde zittend ziekenvervoer daar geen oplossing voor biedt. Dit medisch vervoer betreft vooral situaties waarbij dat vervoer zo frequent is dat het beschikbaar gestelde vervoer bijna geheel aan dit medisch vervoer gebruikt zou worden. In deze situatie kan extra vervoer worden geboden.
De omvang van het te bieden vervoer voor het zich lokaal kunnen verplaatsen ligt tussen 1500 en 2000 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Van belang is allereerst vast te stellen of dat een realistische vervoersbehoefte is, gezien de medische, maar ook gezien de financiële situatie van de aanvrager. Immers, met een laag inkomen kan men wel de wens hebben veel verplaatsingen te maken, maar omdat voor iedere Nederlander verplaatsen een prijskaartje heeft zal dat ook voor mensen met een handicap gelden. Daarbij is het van belang vast te stellen of de vervoersbehoefte hiermee spoort.
Voor de participatie is het van belang om contacten te hebben met medemensen en deel te kunnen nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat naar keuze. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen.
Hoofdstuk 4 Wonen in een veilige en gezonde omgeving
4.1 Zelfstandig en veilig wonen
Bij woonvoorziening gaat het om zowel om bouwkundige als niet bouwkundige voorzieningen. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon. Het gaat om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon. Ook de toegankelijkheid en bereikbaarheid wordt beoordeeld. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor het verstrekken van een woonvoorziening gelden.
Het kan mogelijk zijn dat de woning wordt aangepast, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Bij de afweging wordt aan de ene kant gekeken naar het noodzakelijk te leveren maatwerk en aan de andere kant de noodzaak om tot een doelmatige besteding van gemeenschapsgelden te komen.
De kosten voor onderhoud of voor renovatie van woningen worden niet via de Wmo 2015 vergoed. Deze kosten zijn voor de verhuurder. Zo valt bijvoorbeeld het plaatsen van een verhoogd toilet bij renovatie niet onder de Wmo 2015.
Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een gehandicapte. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal indien mogelijk gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.
Verhuizing naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning kan een snelle(re) oplossing bieden dan het aanpassen van een woning. Bovendien kan een woning zich niet lenen voor aanpassing. Dat kan betekenen dat er eerst naar alternatieven gekeken zal moeten worden. Daarbij zal zo mogelijk rekening gehouden worden met de behoeften van de aanvrager. Dat wil zeggen dat in een afweging bepaald zal worden hoe die behoeften zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente. In dergelijke gevallen kan een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt. Een dergelijke verhuizing brengt meerkosten met zich mee.
4.1.2 Een schone en leefbare woning
Indien men niet in staat is om de woning schoon te kunnen maken, kan men in aanmerking komen voor schoonmaakondersteuning. Eerst wordt onderzocht of men op eigen kracht, of met hulp van anderen in staat is om de woning schoon te houden. Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die in staat zijn huishoudelijke werkzaamheden die onder de compensatieplicht vallen over te nemen, zal allereerst gekeken moeten worden of dit niet een voorliggende voorziening is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen.
Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.
Onder de ruimten die in principe onder schoonmaakondersteuning vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is, zal meegenomen worden. Feitelijk gaat het om ruimten die frequent gebruikt worden.
In de artikelen 4.1.3, 4.1.4 en 4.1.5 zijn bepalingen opgenomen voor inwoners die om wat voor reden niet in staat zijn om in de eigen woning te wonen of niet zelfstandig kunnen wonen. Dit kan zijn omdat zij (tijdelijk) dakloos zijn (artikel 4.1.3) er sprake is van huiselijk geweld waardoor de thuissituatie is verlaten (artikel 4.1.4), of dat het noodzakelijk is dat er 24 uurs begeleiding aanwezig moet zijn bij het wonen of het beschermd worden, (artikel 4.1.5).
De verschillen binnen het aanbod van beschermd wonen zitten in de intensiteit van de begeleiding en de woonvariant waar een cliënt verblijft. Omdat iedere zorgvraag uniek is en een andere aanpak vereist, dient er gekeken te worden naar een vorm die aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Dit vraagt om een differentiatie in het aanbod van beschermd wonen. Hier wordt invulling aan gegeven door met een modulair systeem te werken. Dit maakt het mogelijk om meer maatwerk te kunnen leveren.
Aangezien het herstelproces van de inwoner veelal geen rechtlijnig verloop kent, is het wenselijk om binnen het aanbod van Beschermd Wonen voldoende mogelijkheden te hebben om te kunnen op- en afschalen. Op die manier kan er blijvend in de benodigde ondersteuning worden voorzien en kan hierin worden ‘meebewogen’ (artikel 4.1.6).
5.2.1 Ondersteuning mantelzorger
Het werk van een mantelzorger is belangrijk. Om er voor te zorgen dat het werk niet te belastend wordt, kan het werk (tijdelijk) worden overgenomen door een professional. Zowel de mantelzorger als de inwoner kunnen hierom vragen.
Artikel 1.1.1 van de wet definieert een cliënt als een persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening, maatwerkvoorziening of pgb, of door of namens wie een melding is gedaan. Het gaat dus ook om mantelzorgers van cliënten die een ondersteuningsvraag hebben aangemeld, ook al is daar geen voorziening op basis van deze wet uitgekomen. Voorts is de woonplaats van de inwoner bepalend, zodat het dus ook mantelzorgers kan betreffen die in andere gemeenten wonen.
Hoofdstuk 6 De vorm van de ondersteuning
De ondersteuning kan in verschillende vormen worden geboden. Het kan gaan om ondersteuning in natura, in de vorm van een pgb of een financiële tegemoetkoming. Hulpmiddelen worden veelal in bruikleen verstrekt. In dit hoofdstuk zijn de vormen nader uitgewerkt.
De financiële tegemoetkomingen werden onder de Wmo 2007 onder meer verstrekt als een verhuiskostenvergoeding of een taxivergoeding voor mensen die niet met het collectief vervoer kunnen reizen. Dit gebeurde in de vorm van forfaitaire bedragen. Dit artikel is een uitwerking van artikel 2.1.7 van de wet. Op grond van dit artikel worden de tegemoetkomingen verstrekt.
6.3.1 Voorwaarden voor een pgb
De inwoner heeft de mogelijkheid om te kiezen voor een pgb waarmee hij zelf de benodigde ondersteuning op maat kan inkopen als aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, artikel 2.3.6 van de wet. Om duidelijk te maken dat het pgb bedoeld is om ondersteuning op maat in te kopen, zijn in het tweede lid kosten opgenomen die niet uit het budget mogen worden betaald.
De gemeente moet kunnen beoordelen of de inwoner, of een derde die voor hem het pgb beheert, in staat zijn om de aan de pgb verbonden verplichtingen goed uit te kunnen oefenen. In artikel 6.2.1, derde lid, is vastgelegd hoe de gemeente dit beoordeelt.
6.3.2 D e hoogte van een pgb bij ondersteuning door personen uit het sociale netwerk
De cliënt kan ondersteuning betrekken bij een persoon die behoort tot het sociaal netwerk of van een mantelzorger, het pgb wordt vastgesteld op maximaal 50% van het referentietarief. Bij de behandeling van het wetsvoorstel is door de regering ten aanzien van de ondersteuning van uit het sociale netwerk onder meer aangegeven dat in de omslag die met dit wetsvoorstel in gang wordt gezet, het niet meer vanzelfsprekend is dat de overheid bij iedere ondersteuningsvraag bijspringt. Uitgangspunt is dat iedere ingezetene eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen (MvT p. 20). De regering is van mening ( MvT p. 22-23) dat het heel normaal is dat je je inspant om je eigen situatie te verbeteren of dat je iets doet voor een partner of familielid als die niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving. De regering stapt af van het automatisme dat de overheid per definitie deze rol naar zich toetrekt, maar gaat niet zo ver om het sociaal netwerk te verplichten om ondersteuning te bieden waar dat mogelijk is.
Het verstrekken van een pgb voor ondersteuning van iemand die behoort tot het sociale netwerk is dus van een andere orde dan wanneer de ondersteuning van professionele hulpverleners of derden komt. Met het tarief van 50% maakt dit duidelijk en is zodanig dat ondersteuning uit het sociale netwerk niet wordt uitgesloten.
6.3.3 t/m 6.3.11 hoogte en tarieven pgb
In de memorie van toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Daarmee is er ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb.
Het is mogelijk verschillende tarieven te hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Er kan bijvoorbeeld onderscheid gemaakt worden tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zoals werkstudenten, zzp’ers zonder diploma’s e.d.).
In deze artikelen is bepaald op welke wijze de hoogte van het pgb wordt bepaald. Voor de vaststelling van het pgb voor roerende zaken zoals hulpmiddelen, autoaanpassingen, sportrolstoelen, woningaanpassingen, etc. is geen referentietarief te bepalen. Het pgb wordt vastgesteld basis van het programma van eisen en twee offertes, dan wel de tegenwaarde van het bedrag indien de gemeente zelf de voorziening zou hebben gekocht. Daarnaast dient gewaarborgd te zijn dat deze zaken veilig doeltreffend en cliënt gericht zijn.
Er is sprake van beroepsmatige ondersteuning als deze wordt geleverd door een aanbieder die ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast dienen de aanbieders te voldoen aan de volgende kwaliteitseisen:
Een vergelijkbaar kwaliteitszorgsysteem dat voldoet aan de volgende kenmerken: kwaliteitszorg is organisatiebreed verankert (in beleid) en door de directie uitgedragen (kwaliteitshandboek), de aanwezigheid en organisatiebrede uitvoering van relevante procedures met betrekking tot dienstverlening/eindproducten en beheer van middelen en documenten, waarbij continue verbetering een belangrijk aandachtspunt is, de aanwezigheid van de interne kwaliteitscyclus (meting, analyse en verbetering van kwaliteitsniveaus);
De motivering voor het percentage van 90% is tweeledig: in het algemeen is er sprake van lagere overheadkosten bij degene die de ondersteuning uitvoert tegen betaling van het pgb (doordat het vaak gaat om kleinere organisaties of zelfstandige professionals met minder overhead dan Zorg in natura-aanbieders en omdat de klant zelf coördinerende activiteiten uitvoert). Op de tweede plaats omdat gecontracteerde aanbieders (ZIN) aan extra eisen moeten voldoen die gesteld zijn in de aanbestedingsofferte. Hierbij valt te denken aan: innoveren, verantwoording afleggen, verplicht meewerken aan cliëntervaringsonderzoeken en op gezette tijden overleg met de gemeente. Zij ontvangen hierdoor een hogere vergoeding.
Bij ondersteuning die niet beroepsmatig wordt geboden, valt te denken aan een ‘witte werkster’, of de student die wil bijverdienen.
Tot het sociale netwerk behoren personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (artikel 1.1.1 Wmo 2015). Dit is ook het geval als de persoon uit het sociale netwerk een professionele zorgverlener is of in het bezit is een relevant diploma. Deze persoon wordt dus niet aangemerkt als beroepskracht.
Er is aangegeven dat het om maximale tarieven gaat. Als de aanbieder een lager tarief hanteert, dan wordt het pgb hierop afgestemd.
Bij de aanbesteding en inkoop van de ondersteuning zijn de volgende tarieven gehanteerd die gelden als referentietarieven c.q. kostprijs:
De genoemde tarieven zijn geldig voor 2019 (met uitzondering van de nieuwe instroom voor beschermd wonen).
In de wet, artikel 2.1.4, is bepaald dat in de verordening wordt geregeld of een inwoner een bijdrage in de kosten moet betalen voor het gebruik van voorzieningen. De hoogte van de eigen bijdrage kan voor verschillende voorzieningen worden vastgesteld en onder meer afhankelijk worden gesteld van het inkomen en vermogen.
Aanvullend op het landelijke Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 treft de gemeente Emmen minimabeleid voor de eigen bijdrage Wmo. Dat wil zeggen dat cliënten met een verzamelinkomen tot 110% van het sociaal minimum, een fictieve eigen bijdrage van € 0-, krijgen opgelegd krijgen door het CAK. Niet pensioengerechtigde meerpersoonshuishoudens zijn vanuit wettelijke regeling vrijgesteld van het betalen van een eigen bijdrage.
Voor 2019 gelden de volgende inkomensgrenzen voor het minimabeleid:
Jaarlijks worden de inkomensgrenzen geïndexeerd aan de hand van het consumentenprijsindexcijfer. De genoemde inkomensgrenzen komen voort uit de Wmo 2015. Hierbij werd 120% van het sociaal minimum gehanteerd, dit is teruggerekend naar 110% van het sociaal minimum. Met het verdwijnen van de inkomensafhankelijke eigen bijdrage (per 2019) zijn ook de inkomensgrenzen komen te vervallen. De bedragen genoemd in deze verordening zijn daarom de grondslag voor indexering.
Hoofdstuk 7 Tegengaan oneigenlijk gebruik
In de memorie van toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 841, nr. 3, pag. 31) is opgenomen dat de regering er waarde aan hecht dat gemeenten actief invulling geven aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het behoort, aldus de memorie van toelichting tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 841, nr. 3, pag. 136). Hiervoor is van belang dat het voor een ieder duidelijk is wat de rechten en plichten zijn en wat de gevolgen zijn als er sprake is van misbruik en oneigenlijk gebruik. In hoofdstuk 7 zijn hiervoor bepalingen opgenomen.
Ook het door de gemeenteraad d.d. 31 januari 2019 vastgestelde Beleidsplan Toezicht en Handhaving Sociaal Domein 2019-2022, geeft aan op welke wijze de gemeente misbruik en oneigenlijk gebruik in het sociaal domein wil tegengaan.
Als niet langer vaststaat dat de ondersteuning op maat nodig is of dat een hulpmiddel moet worden gebruikt, kan de gemeente de ondersteuning op maat intrekken of beëindigen. Als de ondersteuning op maat wordt aangevraagd en toegekend, is het ook de verwachting dat de ondersteuning op korte termijn noodzakelijk is. Als binnen 6 maanden na de toekenning nog geen gebruik wordt gemaakt van de ondersteuning, is het redelijk te veronderstellen dat de toegekende ondersteuning niet nodig is. De ondersteuning op maat wordt dan ook beëindigd.
7.1.2 Terugvordering voorziening
In artikel 2.4.1 tot en met 2.4.4 van de wet zijn regels voor het verhaal van kosten opgenomen en is de bevoegdheid aan het college gegeven tot het (in geldswaarde) terugvorderen van een ten onrechte verstrekte maatwerkvoorziening of pgb. Hierbij is tevens bepaald dat het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel kan invorderen. Uit de memorie van toelichting op artikel 2.4.1 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 157) wordt duidelijk dat daarnaast de mogelijkheid blijft bestaan om maatwerkvoorzieningen terug te vorderen; ‘omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.’
Op grond van artikel 2b lid 6 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015, heeft het college deze bevoegdheid.
7.2 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?
Om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen, is geregeld contact met de inwoners van belang. De insteek van een dergelijk contact is in eerste instantie te bekijken of de ondersteuning nog voldoet, of eventueel aangepast moet worden, maar is ook van belang om na te gaan of de ondersteuning nog op de juiste wijze wordt ingezet.
Om de rechtmatigheid van de verleende ondersteuning te kunnen onderzoeken, heeft de gemeente toezichthouders aangewezen, artikel 7.2.3 .
Hoofdstuk 8 Inspraak en cliëntenparticipatie
In de Wmo 2015 is vastgelegd dat de gemeente in de verordening bepalingen moet opnemen over de wijze waarop ingezeten inspraak kunnen op het Wmo beleid in de breedste zin. De wijze waarop de gemeente dit vorm geeft, is niet voorgeschreven. De gemeente heeft ervoor gekozen de inspraak te organiseren via adviesraden. De wijze waarop de gemeente de adviesraden bijstaat en de advisering is geregeld, is in separate regels vastgelegd.
De medezeggenschap bij de aanbieders is in de contracten vastgelegd.
Hoofdstuk 9 Meningsverschillen
Vanuit het belang van de dejuridisering wijst de regering gemeenten op de mogelijkheid om vormen van alternatieve geschillenbeslechting, zoals mediation of een ombudsfunctie als onderdeel van het proces te organiseren. Het college heeft de opdracht om een vorm van alternatieve geschillenbeslechting te realiseren. Dit kan een andere zijn dan mediation of een ombudsfunctie.
Overigens kan de in de Wmo 2015 verankerde functie van cliëntondersteuning en de huidige ombudsfunctionaris in de gemeente Emmen ook een belangrijke rol spelen.
De inwoner kan zelf bepalen voor welke vorm hij kiest om het geschil te behandelen. Hij kan dus ook kiezen voor een juridische procedure.
9.1.2 klachten over andere personen of organisaties
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van
mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder
haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De Awb is niet van toepassing op de aanbieders. In dit
artikel is een bepaling over klachten ten aanzien van aanbieders opgenomen. Het is aan het college om
hierover met de aanbieders nadere afspraken te maken
Het ligt voor de hand dat cliënten die zich benadeeld voelen zo veel mogelijk deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder deponeren. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en de klacht ook snel afhandelt. Daar waar de afhandeling niet naar wens is, kan de inwoner de klacht voorleggen aan de ombudsman sociaal domein.
Hoofdstuk 10 Kwaliteit en aanbesteding
De inwoner moet er vanuit kunnen gaan dat de kwaliteit van de ondersteuning op maat die via de gemeente wordt geleverd goed is. Deze bepaling is een uitwerking artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet, waarin is bepaald dat in de verordening in ieder geval wordt vastgelegd welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.
De regering legt de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van voorzieningen bij de gemeente en de aanbieder. Het is aan de gemeente om te bepalen welke kwaliteitseisen worden gesteld aan aanbieders van voorzieningen. Die eisen zullen ook betrekking kunnen hebben op de deskundigheid van het in te schakelen personeel. De regering benadrukt in de memorie van toelichting op artikel 2.1.3, tweede lid, onder c, van de wet (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3) dat de kwaliteitseisen die zijn vervat in de artikelen 3.1 e.v. van de wet en die zich rechtstreeks tot aanbieders richten, daarbij uitgangspunt zijn. De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning.
Hier wordt geregeld dat het college voor het leveren van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4. van de wet, of een vaste prijs vaststelt of een reële prijs vaststelt die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde of die geldt als ondergrens voor de vaste prijs. In het geval het college een reële prijs vaststelt, is het mogelijk dat inschrijvers een hoger tarief dan de reële prijs neerleggen. Het is niet mogelijk een lagere prijs neer te leggen. Indien het college een vaste prijs vaststelt, dan zal het tarief voor de inschrijvers gelijk zijn aan de vaste prijs.
Er is vastgelegd dat het college bij het vaststellen van de prijs rekening dient te houden met de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet en met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners. De invulling van de continuïteit van de hulpverleningsrelatie in financiële zin is nieuw voor de gemeenten. De aanbieder die de opdracht gegund krijgt moet overleggen met de aanbieder die de opdracht tot dan toe had uitgevoerd over de overname van personeel. De gedachte is dat overname van personeel gemakkelijker verloopt indien de gemeente een reële prijs betaalt voor de opdracht.
Het college moet de vaste prijs of de reële prijs minimaal baseren op de genoemde kostprijselementen, artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. De opsomming in dit lid is niet uitputtend. De gemeente kan er elementen aan toevoegen.
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Het gaat dan om de bevoegdheid aan het college om een nadere uitwerking te geven aan bepalingen uit deze verordening. Ook de bevoegdheid aan het college om te beslissen in gevallen waarin deze verordening niet voorziet is opgenomen.
Verder de bepalingen voor het overgangsrecht, de inwerkingtreding van de nieuwe verordening en het intrekken van de oude verordening.
Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel heeft de regering te kennen gegeven dat de verantwoording over het gevoerde beleid de aandacht vraagt van de gemeenteraden. Met de verplichting van het college periodiek het beleid te evalueren en een verslag naar de raad te zenden, kan de raad de uitvoering geven aan de door de regering gevraagde aandacht.
Het overgangsrecht regelt dat bestaande rechten blijven bestaan totdat er een nieuw besluit is genomen op basis van deze nieuwe verordening. Aanvragen die zijn ingediend voor de datum van inwerkingtreding van de nieuwe verordening, worden behandeld op basis van deze nieuwe verordening. Dit voorkomt onnodige besluitvorming. Voor ingediende bezwaarschriften geldt dat zij worden behandeld aan de hand van de verordening waarop het besluit waartegen bezwaar is gemaakt, is gebaseerd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-27740.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.