Gemeenteblad van Raalte
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Raalte | Gemeenteblad 2020, 274376 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Raalte | Gemeenteblad 2020, 274376 | Verordeningen |
Verordening domein sociaal gemeente Raalte
De raad van de gemeente Raalte,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 25 augustus 2020, zaaknummer 38168-2020;
gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4a, 2.1.4b, 2.1.5, 2.1.6, 2.3.6 en 2.6.6 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet;
de artikelen 4 van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs;
de artikelen 6, 8, 8a, 8b, 9a, 10b, 18, 41, en 47 van de Participatiewet;
artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; en
de artikelen 108, 147 en 150 van de Gemeentewet;
gezien het advies van de Wmo-raad en Adviesraad Werk en Inkomen;
Hoofdstuk 1. Inleiding omgekeerde verordening
In Nederland vinden we het belangrijk dat:
Het is de taak van de gemeente om haar inwoners daarbij te helpen. De wetgever heeft wetten gemaakt om dit te bereiken. Het gaat om de:
De regels in deze verordening vullen de wettelijke regels aan. Het zijn regels op hoofdlijnen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Soms zijn er nog extra regels nodig waarin bepaalde zaken worden uitgewerkt. Ook dat is in deze verordening geregeld. De Wmo-raad en de Adviesraad Werk & Inkomen hebben over deze regels een advies gegeven.
Bij het toepassen van de regels uit deze verordening houdt de gemeente rekening met de doelen van de genoemde wetten. De gemeente zorgt ervoor dat het effect van een besluit recht doet aan die doelen. De gemeente gaat daarbij uit van de volgende kernwaarden:
Per hoofdstuk wordt aangegeven welke van deze en andere kernwaarden de basis van de regels vormen en welke rol zij spelen. De begrippen die in deze verordening worden gebruikt, worden toegelicht in hoofdstuk 14.
Deze verordening is gebaseerd op de wetten die bij 1.1 zijn genoemd. Die wetten vormen de wettelijke basis voor de artikelen in deze verordening. Maar niet voor alle artikelen geldt dat in iedere wet daarover iets terug te vinden is. Dat verschilt per artikel. Daarom is per artikel aangegeven op welke wetten dat artikel is gebaseerd. Waar in deze verordening ‘Gemeentewet’ als grondslag wordt genoemd, wordt de algemene regelingsbevoegdheid van de gemeenteraad bedoeld (art. 121 Gemeentewet). Ook wordt hiermee verwezen naar de bevoegdheid om maatschappelijke, culturele en sportieve voorzieningen te stimuleren (108 Gemeentewet). Bij een aantal artikelen wordt de ‘Awb’ (Algemene wet bestuursrecht) genoemd. Die verwijzing staat er, wanneer er in de Awb specifieke bepalingen zijn die op dat artikel van toepassing zijn. Bijvoorbeeld bij artikel 11.1 t/m 11.3 (over klachten). Dit gaat verder dan de algemene toepasselijkheid van de Awb op besluiten die op grond van deze verordening worden genomen.
Vanwege de leesbaarheid wordt in deze verordening steeds ‘hij’ en ‘zijn’ gebruikt. Waar ‘hij’ en ‘zijn’ staat, kan ook ‘zij’ en ‘haar’ worden gelezen.
Alle bedragen in deze verordening zijn inclusief btw. Sommige bedragen worden in de toekomst aangepast, bijvoorbeeld vanwege de indexering. Als een bedrag jaarlijks wordt geïndexeerd, staat dit in het artikel vermeld. Achter het bedrag staat dan tussen haakjes het jaartal van het jaar waarin dat bedrag geldt. Als dat een ander jaartal is, moet er rekening mee worden gehouden dat het bedrag waarschijnlijk is aangepast.
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop een inwoner aan de gemeente hulp kan vragen als het gaat om één of meer van de onderwerpen uit deze verordening. Er wordt beschreven hoe de inwoner een hulpvraag kan stellen, hoe de hulpverlening in zijn werk gaat en wat de gemeente van de inwoner verwacht. Voor bepaalde hulpvragen geldt soms een bijzondere route. Die wordt aan het einde van dit hoofdstuk genoemd. Hoe de gemeente omgaat met signalen en hulpvragen van andere personen over inwoners die hulp nodig hebben, wordt hier niet beschreven.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)
Een melding voor een bijstandsuitkering voor levensonderhoud of een IOAW-uitkering kan alleen digitaal worden gedaan bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) via www.werk.nl.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)
Na de melding neemt de gemeente de hulpvraag van de inwoner in behandeling. De gemeente nodigt de inwoner uit voor een gesprek met een medewerker. In die uitnodiging staat waar en wanneer het gesprek plaatsvindt en waarover het gesprek zal gaan. Het gesprek kan bij de inwoner thuis zijn (huisbezoek), als de inwoner dit wil of als dat van belang is voor de hulpvraag. Het gesprek kan ook telefonisch plaatsvinden als dat voldoende is. Als de hulpvraag en de persoonlijke situatie van de inwoner voldoende bekend zijn bij de gemeente, kan de gemeente beslissen dat een gesprek niet nodig is.
Als de inwoner een vraag heeft of informatie wil over maatschappelijke ondersteuning, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk of bijvoorbeeld inkomen kan hij terecht bij een onafhankelijke deskundige (cliëntondersteuner). De inwoner kan de cliëntondersteuner ook inschakelen als hij bijvoorbeeld graag wil dat iemand meegaat naar het gesprek, helpt met de voorbereiding hiervan of helpt met het indienen van een aanvraag. De cliëntondersteuner denkt altijd mee in het belang van de inwoner. De inwoner hoeft voor deze ondersteuning niet te betalen.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)
De gemeente verzamelt alle gegevens over de situatie van de inwoner die nodig zijn voor het gesprek en/of het daaropvolgende onderzoek. Als het gaat om gegevens die de gemeente niet kan inzien of verkrijgen, dan wordt aan de inwoner gevraagd om die gegevens binnen een bepaalde termijn in te leveren. De inwoner levert alle gegevens in die nodig zijn voor het onderzoek en waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.
2.2.1 Doel onderzoek en procedure gesprek
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)
Het doel van het onderzoek is om een goed beeld te krijgen van de hulpvraag, van het effect dat de inwoner wil bereiken en van zijn persoonlijke situatie. Het gesprek kan onderdeel uitmaken van het onderzoek. Bij de start van het gesprek identificeert de inwoner zich met een geldig identiteitsbewijs. De gemeente kan de ouders, de vertegenwoordiger of de mantelzorger van de inwoner ook vragen zich te identificeren met een geldig identiteitsbewijs. Als de inwoner een persoonlijk plan of familiegroepsplan heeft gemaakt, betrekt de medewerker dit in het gesprek. Als de inwoner dat wil, kan hij iemand (bijvoorbeeld een familielid of een onafhankelijke cliëntondersteuner) vragen om bij het gesprek aanwezig te zijn.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)
De medewerker maakt een verslag van het gesprek, als dit er is geweest, en van de uitkomsten van het onderzoek naar de hulpvraag en naar de persoonlijke situatie van de inwoner. In het geval van Wmo- en jeugdhulp betrekt de medewerker het persoonlijk plan of familiegroepsplan bij het verslag, als de inwoner dit plan heeft gemaakt.
Als het gaat om Wmo- of jeugdhulp, stuurt de medewerker het verslag naar de inwoner. De inwoner ondertekent het verslag en stuurt dit naar de gemeente. Als de inwoner het niet eens is met het verslag, kan hij dat daarop aangeven en het voor gezien ondertekenen. Als de inwoner hulp-op-maat van de gemeente wil ontvangen, kan hij dit aangeven op het ondertekende verslag. De gemeente ziet het verslag dan als een aanvraag. Als het gaat om Wmo-hulp, is het verslag twee maanden geldig. De feiten en omstandigheden mogen dan in de tussentijd niet veranderd zijn.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Llv, Wko, Awb)
De inwoner dient een aanvraag in met een aanvraagformulier van de gemeente. Voor Wmo- en jeugdhulp geldt dat een verslag of ondersteuningsplan die ondertekend is door de inwoner, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, kan worden gezien als een aanvraag. Het doel van de aanvraag is om te bepalen of de gemeente hulp gaat verlenen en welke vorm die hulp heeft.
Als het gaat om een bijstandsuitkering kan de inwoner die jonger is dan 27 jaar pas een aanvraag indienen als er na de melding vier weken voorbij zijn gegaan. Behalve als de melding door gehuwden is gedaan en één van de echtgenoten 27 jaar of ouder is. Zij kunnen de melding en aanvraag op hetzelfde moment doen.
De gemeente kan besluiten dat ook voor bepaalde andere vormen van hulp melding en aanvraag op hetzelfde moment worden gedaan. Inwoners kunnen dan bij de melding direct een aanvraag indienen. De gemeente kan besluiten dat een gesprek over hulpvraag niet nodig is. De melding en aanvraag worden direct afgehandeld. Alleen als er een reden voor is of op verzoek van de inwoner volgt een gesprek.
Een aanvraag wordt ingediend bij de gemeente, behalve als het om een aanvraag voor een bijstandsuitkering gaat voor alle dagelijkse kosten (algemene bijstand voor levensonderhoud), een IOAW- en IOAZ-uitkering. De aanvragen voor een bijstandsuitkering en IOAW-uitkering worden digitaal ingediend bij het UWV (www.werk.nl). De aanvraag voor een IOAZ-uitkering en de aanvraag voor een uitkering en/of bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) worden bij het Regionaal bureau zelfstandigen (Rbz) Zwolle ingediend.
Een aanvraag voor leerlingenvervoer kan alleen digitaal worden gedaan via www.raalte.nl/leerlingenvervoer.
2.3.2 Voorwaarden voor hulp-op-maat
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)
Vraagt de inwoner hulp-op-maat? Dan gelden in ieder geval de volgende voorwaarden:
De inwoner heeft geen mogelijkheden om het gewenste effect op eigen kracht te bereiken. Hij kan dit effect ook niet bereiken met gebruikelijke hulp, hulp vanuit het sociaal netwerk, mantelzorg, algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen, organisaties of wettelijke regelingen; en
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Llv, Wko, Awb)
De gemeente kan om een onafhankelijk (deskundigen)advies vragen als dit nodig is voor het onderzoek of voor de beoordeling van de melding en/of aanvraag, bijvoorbeeld een medisch advies.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Llv, Wko, Awb)
Om te bepalen of de gemeente hulp verleent, volgt de gemeente in principe de volgende stappen:
Stap 1: De gemeente stelt eerst vast wat de hulpvraag van de inwoner is.
Stap 2: De gemeente stelt hierna vast welke problemen en beperkingen er precies zijn.
Stap 3: De gemeente bepaalt welke hulp nodig is en hoe veel.
Stap 4: De gemeente onderzoekt wat de inwoner zelf kan doen om het probleem op te lossen (eigen kracht) of met gebruikelijke hulp, hulp vanuit het sociaal netwerk, mantelzorg, algemeen gebruikelijke voorzieningen of met behulp van andere voorzieningen, organisaties of wettelijke regelingen.
Stap 5: De gemeente bepaalt welke aanvullende hulp nodig is om het probleem op te lossen en het gewenste effect te bereiken.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Llv, Wko, Awb)
De beslistermijn kan schriftelijk worden opgeschoven als de inwoner niet voldoende gegevens heeft verstrekt. De inwoner ontvangt hierover een brief van de gemeente. In deze brief noemt de gemeente een termijn waarbinnen de inwoner alsnog alle gegevens moet inleveren. De beslistermijn wordt verlengd met deze termijn.
Als het de gemeente niet lukt om binnen de termijn genoemd in het eerste lid een besluit te nemen, kan zij deze termijn één keer verlengen. De inwoner ontvangt hierover een brief van de gemeente. In deze brief noemt de gemeente een nieuwe termijn waarbinnen het besluit wordt genomen. Gaat het om een aanvraag voor leerlingenvervoer? Dan duurt de nieuwe termijn maximaal vier weken.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Gemeentewet, Llv, Wko, Awb)
De gemeente stelt een besluit per brief vast en stuurt deze brief naar de inwoner. Het doel van dit besluit is dat de inwoner te weten komt of er wel of geen hulp wordt gegeven. Als de gemeente hulp geeft, staat in het besluit ook of de hulp in natura, in de vorm van een pgb, in geld of op een andere manier wordt gegeven (zie voor uitleg hoofdstuk 8)
Hoofdstuk 3. Werk en participatie
De gemeente vindt het belangrijk dat inwoners met een uitkering worden geholpen bij het vinden van passend werk als zij kunnen werken. Alle arbeid is in feite passend. We spreken van algemeen geaccepteerde arbeid: werk dat algemeen maatschappelijk aanvaard is. In dit hoofdstuk wordt beschreven welke hulp de gemeente kan bieden bij het vinden van passend werk. De middelen die worden ingezet heten voorzieningen. Deze voorzieningen moeten op een goede manier worden verdeeld over verschillende doelgroepen. Hoe de voorzieningen worden verdeeld, wordt vooral bepaald door de kansen op betaald werk van de inwoners. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk gesproken over de tegenprestatie die kan worden gevraagd en over meedoen aan activiteiten in de samenleving voor inwoners met een beperking. Het is belangrijk dat deze inwoners ook volwaardig kunnen meedoen en dat hun positie in de samenleving verbetert.
De gemeente kan voor de verschillende soorten voorzieningen subsidie- of budgetplafonds vaststellen. Een subsidie- of budgetplafond is het maximale bedrag dat de gemeente aan een bepaalde soort voorziening per kalenderjaar kan uitgeven. Als dit plafond bereikt is, verstrekt de gemeente in dat kalenderjaar geen voorziening meer waarvoor dit plafond geldt. Voor wettelijke loonkostensubsidie en beschut werk kan geen budgetplafond worden vastgesteld.
De gemeente beoordeelt per persoon of het zinvol is om een voorziening in te zetten. Als dit het geval is, beoordeelt de gemeente welke voorziening zij inzet en voor hoe lang. Daarbij kijkt de gemeente naar een aantal factoren, zoals de omstandigheden van de inwoner, zijn eventuele beperkingen, wettelijke verplichtingen, de beschikbaarheid van voldoende budget en eventuele zorgtaken. Met zorgtaken wordt bedoeld:
De inwoner die geen beschutte werkplek kan krijgen omdat de gemeente het voorgeschreven aantal beschutte werkplekken voor dat jaar al heeft bereikt, komt op een wachtlijst. Deze inwoner krijgt in het volgende kalenderjaar met voorrang een beschutte werkplek. Zolang er in dat volgende jaar nog geen geschikte werkplek voor de inwoner beschikbaar is, is het mogelijk dat een andere persoon voorgaat.
3.4.8 Wettelijke loonkostensubsidie
De gemeente stelt vast of het gaat om een inwoner die niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen. Om te bepalen hoe productief de inwoner op de werkplek zal zijn (welke loonwaarde hij heeft), past de gemeente de loonwaardemethode Dariuz Works of een soortgelijk instrument toe. De loonwaarde wordt bepaald aan de hand van het inkomen dat inwoner op de werkplek zou kunnen verdienen op basis van de cao van de werkgever, afgezet tegen de mogelijkheden van de inwoner om het werk te kunnen doen.
Voorzieningen voor inwoners met een grote kans op betaald werk
Inwoners die vanwege een beperking, een psychisch of psychosociaal probleem hulp nodig hebben om mee te doen in de samenleving (participatie), kunnen op aanvraag hulp-op-maat krijgen. Zij moeten wel aan de voorwaarden van artikel 2.3.2 en artikel 5.1 voldoen. De hulp moet onder andere langdurig nodig zijn en een passende bijdrage leveren voor de inwoners, zodat zij in staat zijn om mee te doen in de samenleving en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Hierna staan de vormen van hulp die de gemeente in ieder geval kan geven.
3.6.2 Persoonlijke begeleiding (ondersteuning individueel)
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die niet in staat zijn de normale dagelijkse activiteiten te doen, hulp-op-maat kunnen krijgen. Dat houdt in dat inwoners in meerdere of mindere mate begeleid worden bij deze activiteiten (persoonlijke begeleiding). Het betekent dat de begeleider helpt bij de dagelijkse gang van zaken en de inwoner helpt om op een goede manier met zijn omgeving om te gaan. De begeleider kan ook helpen bij vaak terugkerende activiteiten, zoals het structureren van de dag, het doen van de administratie en het beheren van de financiën. De begeleider neemt deze activiteiten niet volledig over, maar kan als dat nodig is wel de regie overnemen.
3.6.3 Verplaatsen dicht bij huis
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking onvoldoende kunnen verplaatsen hulp-op-maat kunnen krijgen. Dat houdt in dat inwoners geholpen worden bij het vervoer dicht bij huis. Zo kunnen zij zelfstandig blijven en meedoen met sociale, recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten en zelf de dagelijkse boodschappen doen. Die hulp kan bijvoorbeeld bestaan uit het aanbieden van de mogelijkheid om te reizen met het plaatselijk (collectief) vervoerssysteem of het in gebruik geven van een vervoersmiddel.
Voor het plaatselijk (collectief) vervoerssysteem geldt:
een instaptarief van € 0,60 (2020) per rit en een reizigerstarief van € 0,15 (2020) per kilometer voor het reizen met het plaatselijk (collectief) vervoerssysteem. De bedragen voor worden jaarlijks aangepast aan de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. Die verhoging gaat dan in per 1 januari van het jaar erna.
3.6.4 Verplaatsen in en om de woning
De gemeente zorgt ervoor dat inwoners die zich vanwege een beperking niet kunnen verplaatsen in en om de woning, hulp-op-maat kunnen krijgen. Dat houdt in dat de inwoner bijvoorbeeld een rolstoel kan krijgen die geschikt is voor dagelijks zittend gebruik.
Hoofdstuk 4. Gezond en veilig opgroeien
Jongeren in Nederland moeten zo gezond en veilig mogelijk kunnen opgroeien. Dat is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van jongeren, hun ouders en hun netwerk. Als zij daarbij hulp nodig hebben, kunnen zij een beroep doen op ondersteuning door de gemeente. Deze hulp wordt zo vroeg mogelijk aangeboden, om het beroep op dure, gespecialiseerde hulp te verminderen. Daarbij staat het versterken van de eigen kracht van de jongere en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving voorop. In deze verordening spreken we niet over jongeren, maar over jeugdigen, net zoals dat in de Jeugdwet is gedaan. Hiermee bedoelen we kinderen en jongeren tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 werden en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben.
4.1 Uitgangspunten bij het bieden van hulp
Kan het gewenste effect van de jeugdhulp niet op eigen kracht of met hulp vanuit het sociaal netwerk bereikt worden, maar wel met hulp die vrij toegankelijk is? Dan wordt die hulp ingezet. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp door het Centrum voor jeugd en gezin (CJG) of door een jeugdwelzijnsorganisatie. Kan het gewenste effect niet bereikt worden met die hulp? Dan wordt een individuele voorziening (hulp-op-maat) ingezet.
4.2 Vrij toegankelijke jeugdhulp
De gemeente zorgt ervoor dat jeugdigen zoveel mogelijk gezond, kansrijk en veilig kunnen opgroeien. De volgende vormen van hulp zijn vrij toegankelijk. De inwoner heeft hiervoor geen verwijzing en/of een besluit van de gemeente nodig.
Veilig Thuis IJsselland: De Rijksoverheid biedt het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis. Dit advies- en meldpunt biedt 24 uur per dag 7 dagen per week advies en ondersteuning aan iedereen die direct of indirect is betrokken bij huiselijk geweld en kindermishandeling.
4.3 Niet vrij toegankelijke jeugdhulp (hulp-op-maat)
De volgende vormen van hulp zijn niet vrij toegankelijk (hulp-op-maat). De jeugdige heeft hiervoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig
Hoofdstuk 5. Wonen in een veilige en gezonde omgeving
Inwoners met een beperking en/of met langdurige psychische of psychosociale problemen hebben soms hulp nodig om zo lang en zelfstandig mogelijk in hun eigen leefomgeving te kunnen wonen. De gemeente heeft de taak om inwoners te helpen als ze niet in staat zijn om zelf oplossingen te vinden voor knelpunten in hun woning, bij normale dagelijkse activiteiten en in de huishouding. De gemeente moet ook maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat inwoners met een beperking zo lang mogelijk voor zichzelf kunnen zorgen (zelfredzaamheid). De gemeente kijkt hierbij niet alleen naar de korte termijn, maar ook naar de te verwachten ontwikkelingen. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen over de hulp die de gemeente aan deze inwoners kan geven.
5.2 Zelfstandig en veilig wonen
Als de woning niet of alleen tegen zeer hoge kosten (meer dan € 8.000,-) aangepast kan worden, verwacht de gemeente dat de inwoner verhuist naar een geschikte woning, als deze beschikbaar is en een verhuizing binnen een redelijke en/of medisch aanvaardbare termijn mogelijk is. De inwoner kan dan een geldbedrag krijgen voor de verhuizing en de inrichting van de nieuwe woning. Deze verhuiskostenvergoeding is maximaal € 2.500,- per aanvraag.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van beschermd wonen. De inwoner moet deze woonvorm nodig hebben als gevolg van psychische of psychosociale problemen. Beschermd wonen kan worden ingezet als dit de inwoner helpt om zichzelf weer te kunnen handhaven in de samenleving.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner hulp-op-maat kan krijgen in de vorm van tijdelijke (maatschappelijke) opvang. Deze opvang is bedoeld voor de inwoner die de thuissituatie heeft verlaten en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. Dit als gevolg van psychische of psychosociale problemen of de dreiging van huiselijk geweld.
Een mantelzorger zorgt langdurig, intensief en onbetaald voor iemand die een beperking, chronische of levensbedreigende ziekte heeft en thuis of in een instelling woont. Hij heeft met deze persoon een persoonlijke band. Mantelzorgers vervullen een belangrijke rol. Daarom investeert de gemeente in de ondersteuning van mantelzorgers om overbelasting te voorkomen. Ook heeft de gemeente aandacht voor erkenning en waardering van deze groep.
Hoofdstuk 6. Vervoer naar school
Ieder kind heeft recht op onderwijs dat bij zijn mogelijkheden past en dat aansluit bij de levensovertuiging of godsdienst van de ouders. Soms is de afstand van huis naar school te groot voor het kind of kan het kind vanwege zijn beperking niet zelfstandig naar school reizen. Ouders kunnen dan een beroep doen op leerlingenvervoer. In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de gemeente ouders kan ondersteunen bij het vervoer van hun kind naar school.
Ouders zijn er zelf verantwoordelijk voor dat het kind naar school gaat. De gemeente beoordeelt op aanvraag van de ouders of zij hulp van de gemeente kunnen krijgen bij het vervoer van hun kind naar school. De hulp van de gemeente heet een vervoersvoorziening. Het kan gaan om een vergoeding voor reiskosten of om aangepast vervoer dat wordt geregeld door de gemeente, zoals een taxibusje. Het is mogelijk dat ouders van kinderen op de basisschool een deel van de kosten zelf moeten betalen. Dat is de eigen bijdrage. De eigen bijdrage is nooit hoger dan de werkelijke kosten van het vervoer.
Een vervoersvoorziening wordt toegekend over de afstand tussen de woning of de opstapplaats van het kind en de dichtstbijzijnde toegankelijke school, via de kortste veilige route. Is het vervoer naar een school die verder van de woning gelegen is van dezelfde richting voor de gemeente goedkoper? Dan kan de gemeente aan de ouders vragen of zij ermee instemmen dat het kind naar die school wordt vervoerd.
De gemeente onderzoekt of ouders een vervoersvoorziening kunnen krijgen en zo ja, welke voorziening nodig is. De gemeente bekijkt met welk vervoermiddel het kind kan reizen en welke route naar school de kortste veilige route voor het kind is. Ook onderzoekt de gemeente of er begeleiding nodig is bij het reizen.
De gemeente vindt het belangrijk om kinderen die op een school voor Voortgezet Speciaal Onderwijs zitten en gebruikmaken van aangepast vervoer te stimuleren om zelf naar school te fietsen of met het openbaar vervoer naar school te reizen. Daarom kan de gemeente een vergoeding voor het gebruik van de fiets of een vergoeding voor het openbaar vervoer aan de ouders van deze kinderen verstrekken, als de verwachting is dat het kind zelfstandig met de fiets of het openbaar vervoer kan reizen. Deze vergoeding komt dan in de plaats van het aangepast vervoer.
De gemeente stemt de vervoersvoorziening af op de goedkoopste manier van reizen. Als het kind naar school kan fietsen (eventueel met begeleiding), kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het gebruik van de fiets. Kan het kind niet fietsen naar school? Dan kunnen de ouders een vergoeding krijgen voor het openbaar vervoer (eventueel met begeleiding). Het kind kan gebruikmaken van aangepast vervoer als dat nodig is. Maar ouders kunnen er in dat geval ook voor kiezen om het kind zelf te vervoeren (eigen vervoer) als zij daarvoor toestemming van de gemeente hebben.
6.4.2 Hoogte van de vervoersvoorziening
De hoogte van een vergoeding van de gemeente is afhankelijk van de vorm van de vervoersvoorziening en de reisafstand van de woning of opstapplaats van het kind naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school, via de kortste veilige route. Om de reisafstand te meten, gebruikt de gemeente de routeplanner van de ANWB.
6.4.3 Bijzondere regeling vervoer naar basisschool
Is het jaarinkomen van de ouders in het peiljaar hoger dan € 27.000 (schooljaar 2019-2020)? Dan trekt de gemeente per kind de kosten voor de eerste zes kilometer met het openbaar vervoer af van de vergoeding aan de ouders. Het gaat om de kosten voor het gebruik van een OV-chipkaart of een andere OV-betaalmogelijkheid door het kind en een eventuele begeleider. Ook als er geen openbaar vervoer beschikbaar is of als er geen gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer, trekt de gemeente dit bedrag af van de vergoeding. De gemeente houdt rekening met de kortingen die voor het kind binnen het openbaar vervoer kunnen gelden. Bij aangepast vervoer moeten de ouders dit bedrag aan de gemeente betalen (eigen bijdrage).
Is de reisafstand meer dan 20 kilometer? Dan betalen ouders een eigen bijdrage per kind. Als de gemeente zorgt voor aangepast vervoer, betalen de ouders de eigen bijdrage aan de gemeente. Als het kind op een andere manier wordt vervoerd, wordt de eigen bijdrage afgetrokken van de vergoeding die de ouders van de gemeente krijgen. De hoogte van de eigen bijdrage wordt per kind per schooljaar berekend en hangt af van het jaarinkomen van de ouders in het peiljaar:
De gemeente past de bedragen van de inkomensgrenzen in het eerste en derde lid en de bedragen van de eigen bijdrage in het derde lid, jaarlijks aan (indexering). De gemeente volgt daarbij de wijzigingen die de VNG aan de gemeente doorgeeft. De gewijzigde bedragen gaan in vanaf het nieuwe schooljaar.
Hoofdstuk 7. Inkomen en schulden
Voor inwoners die de dagelijkse kosten niet kunnen betalen, heeft de gemeente een financieel vangnet: een maandelijkse bijstandsuitkering. Om deze inwoners en andere inwoners met een laag inkomen extra te ondersteunen, kunnen zij bij de gemeente een aantal aanvullende uitkeringen en toeslagen aanvragen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste extra’s geregeld. Ook worden er enkele basisregels gegeven voor de hulp die de gemeente kan bieden bij een schuldenprobleem.
In deze paragraaf wordt beschreven waar de gemeente rekening mee houdt bij het maken van beleid om armoede en schulden in de gemeente te voorkomen en tegen te gaan.
Bijzondere bijstand is een belangrijk hulpmiddel voor de gemeente om inwoners financieel te helpen. In deze paragraaf worden de uitgangspunten beschreven waarmee de gemeente rekening houdt als zij de regels over bijzondere bijstand uit de Participatiewet toepast.
De gemeente biedt bijzondere bijstand aan als een financieel vangnet voor inwoners die geen beroep kunnen doen op de eigen mogelijkheden of op andere voorzieningen. Bijzondere bijstand is ervoor bedoeld dat inwoners met een laag inkomen en weinig vermogen noodzakelijke uitgaven kunnen betalen. Het gaat dan om uitgaven die niet uit het maandelijkse inkomen kunnen worden betaald.
Studenten met een beperking hebben soms extra hulp nodig om een opleiding te volgen. Dat is belangrijk omdat de kans op werk met een afgeronde opleiding groter is. Met een studietoeslag krijgt de student een zetje in de rug omdat het inkomen wordt aangevuld. In deze paragraaf staat beschreven voor welke studenten de studietoeslag is bedoeld, welk bedrag toegekend kan worden en hoe dat bedrag wordt uitbetaald.
Nadat de inwoner een aanvraag heeft ingediend, onderzoekt de gemeente of de inwoner door een structurele medische beperking geen inkomsten kan verdienen. De gemeente doet dat aan de hand van gegevens die zij van de inwoner of van andere instanties heeft gekregen. Als die gegevens niet duidelijk genoeg zijn, vraagt de gemeente aan een deskundige om een advies te geven.
Voor inwoners die al jaren moeten rondkomen van een laag inkomen en geen uitzicht hebben op verbetering van hun inkomen, is de inkomenstoeslag bedoeld. Deze toeslag kan jaarlijks worden aangevraagd. Met deze toeslag wordt het inkomen aangevuld. In deze paragraaf staat beschreven voor welke inwoners de inkomenstoeslag is bedoeld en welke aanvullende voorwaarden er gelden.
7.4.1 Doelgroep en voorwaarden
Als de inwoner deelneemt aan een minnelijke schuldregeling of een schuldregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), gaat de gemeente ervan uit dat zijn inkomen lager is dan 110% van de bijstandsnorm. Dit geldt niet als de inwoner een saneringskrediet heeft. In dat geval mag het besteedbaar inkomen niet hoger zijn dan 110% van de bijstandsnorm.
7.5 Regeling Meedoen voor kinderen
Kinderen vormen een belangrijke én kwetsbare groep waar de gemeente zich verantwoordelijk voor voelt. De gemeente heeft maatregelen genomen om kinderen uit gezinnen met een laag inkomen en weinig vermogen te helpen mee te doen aan maatschappelijke activiteiten. Deze maatregelen samen vormen de Regeling Meedoen voor kinderen. In deze paragraaf staat beschreven voor wie de Regeling Meedoen is bedoeld en welke voorwaarden er gelden.
7.5.1 Doelgroep en voorwaarden
Als het gezin van het minderjarige kind deelneemt aan een minnelijke schuldregeling of een schuldregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), gaat de gemeente ervan uit dat het inkomen lager is dan 120% van de bijstandsnorm. Dit geldt niet als het gezin een saneringskrediet heeft. In dat geval mag het besteedbaar inkomen niet hoger zijn dan 120% van de bijstandsnorm.
7.6 Regeling Meedoen voor volwassenen
Om actief deel te kunnen nemen aan de samenleving is het belangrijk dat inwoners meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Hieraan zijn meestal kosten verbonden. Inwoners met een laag inkomen kunnen een vergoeding krijgen om te sporten en om mee te doen aan culturele, religieuze en andere maatschappelijke activiteiten. Ook abonnementen op kranten of tijdschriften kunnen worden vergoed.
7.6.1 Doelgroep en voorwaarden
Als de inwoner deelneemt aan een minnelijke schuldregeling of een schuldregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), gaat de gemeente ervan uit dat het inkomen lager is dan 120% van de bijstandsnorm. Dit geldt niet als de inwoner een saneringskrediet heeft. In dat geval mag het besteedbaar inkomen niet hoger zijn dan 120% van de bijstandsnorm.
De gemeente vindt de laptop een basisvoorziening die in elk huishouden thuishoort. Daarom kent de gemeente de Laptopregeling. Met deze regeling krijgt de inwoner een laptop via de gemeente. Een deel van de aanschafwaarde betaalt de inwoner zelf; het andere deel betaalt de gemeente. In deze paragraaf staat beschreven voor wie de Laptopregeling bedoeld is en wat de regels precies zijn.
7.7.1 Doelgroep en voorwaarden
Als de inwoner deelneemt aan een minnelijke schuldregeling of een schuldregeling op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp), gaat de gemeente ervan uit dat het inkomen lager is dan 110% van de bijstandsnorm. Dit geldt niet als de inwoner een saneringskrediet heeft. In dat geval mag het besteedbaar inkomen niet hoger zijn dan 110% van de bijstandsnorm.
Voor inwoners met een laag inkomen en weinig vermogen heeft de gemeente een collectieve zorgverzekering. In deze paragraaf staat beschreven voor wie de collectieve zorgverzekering bedoeld is en wat de regels precies zijn.
7.8.1 Collectieve zorgverzekering
De gemeente biedt samen met zorgverzekeraar Salland Zorgverzekeringen een collectieve zorgverzekering voor inwoners die minder vermogen hebben dan de toepasselijke vermogensgrens en moeten rondkomen van een inkomen dat lager is dan 110% van de bijstandsnorm. Met deze verzekering betaalt de inwoner een lagere premie voor de basisverzekering en de aanvullende verzekeringen.
Een inwoner die al verzekerd is bij Salland Zorgverzekeringen, kan tijdens het kalenderjaar een aanvraag indienen om mee te doen aan de collectieve zorgverzekering. Hij kan dan al tijdens dat jaar meedoen aan de collectieve zorgverzekering. Een inwoner die ergens anders verzekerd is, kan pas het volgende kalenderjaar meedoen. Een aanvraag moet dan voor 31 december van het lopende kalenderjaar worden ingediend.
De gemeente wil inwoners met schuldproblemen helpen. Inwoners kunnen daarom de gemeente om hulp vragen bij het vinden van een oplossing voor hun schulden. Hier worden de belangrijkste uitgangspunten genoemd die de gemeente toepast als inwoners om hulp vragen.
Hoofdstuk 8. De vorm van de hulp
De hulp die de gemeente geeft, is in principe ‘in natura’: de gemeente zorgt ervoor dat er hulp wordt ingezet. Dat kan in de vorm van een dienst zijn (bijvoorbeeld hulp in de huishouding), maar het is ook mogelijk dat er een product wordt gegeven (bijvoorbeeld een rolstoel). In bepaalde gevallen kan de hulp in de vorm van geld worden gegeven (inkomenstoeslag) of als een persoonsgebonden budget. In dit hoofdstuk wordt besproken op welke manier de gemeente de hulp geeft en wanneer de gemeente een financiële bijdrage aan de inwoner kan vragen.
(Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Llv, Wko, Gemeentewet, Awb)
De inwoner die hulp van de gemeente krijgt, ontvangt hulp in de vorm van geld als dat in de wet of in deze verordening zo is bepaald. Hulp in de vorm van geld hoeft meestal niet terugbetaald te worden. Het geld moet wel worden terugbetaald als in de wet, in deze verordening of het toekenningsbesluit anders is bepaald en dit aansluit bij de persoonlijke situatie van de inwoner.
is niet hoger dan het bedrag dat de gemeente zou betalen voor de goedkoopst passende hulp die nodig is (hulp in natura-tarief). De hulp in natura wordt bepaald door de (regionale) inkoop. Als de kosten van de dienst of het product hoger zijn, vergoedt de gemeente de meerprijs niet. Behalve als de inwoner bewijst dat hij met het pgb de hulp-op-maat niet kan inkopen;
8.3.4 Pgb bij hulp door een niet-gecontracteerde professionele hulpverlener (diensten)
Het pgb bedraagt 75% van het bedrag dat de gemeente zou betalen voor de goedkoopste passende voorziening (hulp in natura-tarief) als de hulp-op-maat wordt gegeven door een daartoe opgeleid persoon die werkt als zelfstandig werkend ondernemer (zzp'er) of via een arbeidsovereenkomst. Als er sprake is van hulp bij het huishouden, zoals bedoeld in artikel 5.2.2, tweede lid, onderdeel a, dan geldt de opleidingseis niet.
Het pgb bedraagt 50% van het bedrag dat de gemeente zou betalen voor de goedkoopste passende voorziening (hulp in natura-tarief) met een maximum van € 20,- per tijdseenheid waarmee de hulp in natura wordt gerekend, als de hulp-op-maat wordt gegeven door een persoon die niet in onder lid 2 of 3 valt.
De gemeente kan een programma van eisen opstellen voor het product. De gemeente baseert de hoogte van het pgb op het programma van eisen en een offerte voor de aangegeven kosten. In deze offerte moet staan hoe hoog de kosten van het product zijn (kostprijs). Met deze kostprijs moet de inwoner veilige, doeltreffende en kwalitatief goede hulp kunnen inkopen. Het kan gaan om een offerte die de gemeente zelf opvraagt, maar ook om een offerte die de inwoner opvraagt.
De inwoner betaalt een bijdrage in de kosten voor Wmo-hulp-op-maat, zolang de inwoner gebruikmaakt van die hulp of voor de periode waarvoor een pgb is verstrekt. Gaat het om een product? Dan betaalt de inwoner maximaal een bijdrage totdat de kostprijs is betaald. De inwoner betaalt de bijdrage per maand aan het CAK. De hoogte van deze periodieke bijdrage is gelijk aan het bedrag dat maximaal betaald moet worden op grond van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Een uitzondering hierop is het plaatselijk (collectief) vervoerssysteem.
Gaat het om de kosten van een woningaanpassing voor een minderjarige inwoner? Dan betalen de onderhoudsplichtige ouders de bijdrage. Dat geldt ook voor de ouder tegen wie een vaderschapsactie is ingesteld en de rechter dit verzoek heeft toegewezen (artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek), en voor degene die niet de ouder is maar samen met de ouder het gezag uitoefent over een minderjarige inwoner.
Hoofdstuk 9. Afspraken tussen inwoner en gemeente
Dit hoofdstuk gaat over de manier waarop de gemeente en de inwoner met elkaar omgaan: hoe moet de gemeente zich gedragen en wat wordt er van de inwoner verwacht? Als de inwoner rechten heeft, staan daar vaak plichten tegenover. Houdt de inwoner daar onvoldoende rekening mee? Dan kan de gemeente de uitkering of voorziening beëindigen, terugvorderen of verlagen.
9.1 Hoe gaan we met elkaar om?
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet, Awb, AVG)
De gemeente zoekt samen met de inwoner naar een oplossing voor zijn probleem. Gemeente en inwoner gaan daarbij op een respectvolle manier met elkaar om. De gemeente zorgt voor het volgende:
Voor de meeste vormen van hulp zijn eenvoudige aanvraagformulieren beschikbaar voor de inwoner die een uitkering of voorziening nodig heeft en die wil aanvragen. Het is voor de inwoner duidelijk waar die aanvraagformulieren verkrijgbaar zijn. Voor Wmo- en jeugdhulp geldt dat een door de inwoner ondertekend verslag of ondersteuningsplan, zoals bedoeld in artikel 2.2.3, kan worden gezien als een aanvraag.
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet, Awb)
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet, Awb)
De gemeente reageert op een professionele manier op gedrag van de inwoner dat ontoelaatbaar is. De gemeente zorgt voor het volgende:
De gemeente stuurt de inwoner een brief waarin duidelijk vermeld staat wat de gemeente gaat doen als reactie op het gedrag, wat dit precies betekent voor de inwoner en wat de inwoner daartegen kan doen. De gemeente maakt de inwoner ook duidelijk op welke manier hij het gedrag kan aanpassen, zodat de relatie hersteld wordt en de gemeente eventueel de dienstverlening voortzet (als die is stopgezet).
9.2 Afspraken en verplichtingen over uitkeringen
9.2.3 Ingangsdatum en periode verlaging
Soms kan de gemeente de uitkering niet of maar voor een deel verlagen omdat deze wordt beëindigd. De gemeente kan dan een verlaging met terugwerkende kracht toepassen op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft gehad of over de periode waarin de gedraging heeft plaatsgevonden. Het bedrag dat als gevolg hiervan teveel is betaald, kan van de inwoner worden teruggevorderd.
De gemeente kan de bijzondere bijstand verlagen met een percentage van de bijzondere bijstand als de inwoner maandelijks bijzondere bijstand ontvangt op grond van artikel 12 van de Participatiewet. Gaat het om eenmalige bijzondere bijstand? Dan kan de gemeente die bijstand weigeren als de bijstand nodig is vanwege te weinig besef van verantwoordelijkheid.
9.2.6 Niet nakomen andere arbeidsverplichtingen (Participatiewet)
De gemeente verlaagt de bijstandsuitkering een maand met 20% van de uitkeringssnorm voor het volgende gedrag:
bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening bedoeld om de kans op werk te vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet.
9.2.7 Niet nakomen arbeidsverplichtingen (IOAW en IOAZ)
Als de inwoner verwijtbaar werkloos is, wordt de IOAW- of IOAZ-uitkering geweigerd. De uitkering wordt geweigerd naar de mate waarin de inwoner inkomen zou hebben kunnen ontvangen als hij niet verwijtbaar werkloos was geworden of gebleven. De uitkering wordt tijdelijk geweigerd, als voorafgaand aan de aanvraag voor een IOAW- of IOAZ-uitkering:
De uitkering wordt blijvend geweigerd, als de inwoner, op het moment dat hij een IOAW- of IOAZ-uitkering ontvangt:
De gemeente verlaagt de IOAW- of IOAZ-uitkering een maand met 20% van de uitkeringssnorm voor het volgende gedrag:
bij de inwoner die alleenstaande ouder is: het uit houding en gedrag laten blijken geen gebruik te willen maken van een voorziening bedoeld om de kans op werk te vergroten, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de IOAW/IOAZ.
9.2.8 Niet meewerken aan de taaltoets
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner als de inwoner binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd op grond van het eerste lid weer niet (voldoende) meewerkt aan het afleggen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet. De verlaging duurt een maand en wordt vastgesteld op 40%.
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner telkens als de inwoner binnen twaalf maanden na de datum van het besluit waarmee de verlaging is opgelegd op grond van het tweede of dit lid weer niet (voldoende) meewerkt aan het afleggen van een taaltoets als bedoeld in artikel 18b van de Participatiewet. De verlaging duurt telkens een maand en wordt vastgesteld op 100%.
De gemeente kan de verlaging stoppen (niet uitvoeren) als de inwoner zijn verplichting(en) alsnog is nagekomen. De inwoner moet de gemeente zelf verzoeken om de verlaging te stoppen.
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die zich onacceptabel gedraagt tegenover personen en instanties die de Participatiewet, de IOAW en/of IOAZ uitvoeren. Het moet gaan om onacceptabel gedrag op het moment dat deze personen de Participatiewet, de IOAW en/of de IOAZ uitvoeren. De verlaging duurt een maand en wordt vastgesteld op:
9.2.12 Niet nakomen van andere verplichtingen
De gemeente verlaagt de uitkering van een inwoner die een opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet (voldoende) nakomt. De verlaging duurt een maand en wordt vastgesteld op:
9.2.13 Samenloop van gedragingen
Als er sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat één of meer verplichtingen uit deze paragraaf niet worden nagekomen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig of na elkaar opgelegd. Dit is afhankelijk van de volgende factoren:
Als sprake is van meerdere gedragingen die ertoe leiden dat één of meerdere verplichtingen uit deze paragraaf en de inlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet niet worden nagekomen, wordt voor elke gedraging een aparte verlaging of bestuurlijke boete opgelegd. Deze verlagingen worden gelijktijdig of na elkaar opgelegd. Dit is afhankelijk van de volgende factoren:
Als de inwoner zich binnen 12 maanden na de datum waarmee de verlaging is opgelegd op grond van artikel 9.2.6 eerste en tweede lid en artikel 9.2.7, tweede en derde lid opnieuw schuldig maakt aan bepaald gedrag waarmee dezelfde verplichting niet wordt nagekomen, verdubbelt de gemeente telkens de hoogte van de oorspronkelijke verlaging.
Als de inwoner zich binnen 12 maanden na de datum waarmee de verlaging is opgelegd op grond van artikel 9.2.6, derde en vierde lid, artikel 9.2.7, vierde en vijfde lid, 9.2.10, 9.2.11 en 9.2.12 opnieuw schuldig maakt aan bepaald gedrag waarmee dezelfde verplichting niet wordt nagekomen, verdubbelt de gemeente telkens de duur van de oorspronkelijke verlaging.
Als de inwoner binnen 12 maanden na de datum waarmee de verlaging is opgelegd op grond van artikel 9.2.5, eerste lid weer een arbeidsverplichting uit artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of niet voldoende nakomt, verlaagt de gemeente de uitkering voor twee maanden. Die verlaging is 100% van de uitkeringsnorm.
9.3.1 Terugvordering en incasso
(PW, IOAW, IOAZ, Wko, Burgerlijk Wetboek)
Bij een bedrag van € 50,- of lager kan de gemeente besluiten om dit niet terug te vorderen, als dit te veel tijd en geld kost. De gemeente vordert een klein bedrag wel terug als er te veel uitkering is betaald omdat de inwoner de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet niet is nagekomen.
9.4 Beëindigen en terugvorderen voorziening
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)
De gemeente kan een besluit om een voorziening toe te kennen, herzien, intrekken, opschorten en/of beëindigen in de gevallen die in de wet en in deze verordening staan beschreven. De gemeente kan dit bijvoorbeeld doen als:
9.4.2 Terugvordering voorziening
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet, Burgerlijk Wetboek)
In het geval van Wmo-hulp kan de gemeente alleen in de volgende situaties de (geldswaarde van de) voorziening terugvorderen:
Als de gemeente een besluit om een Wmo-voorziening toe te kennen heeft herzien of ingetrokken omdat de inwoner opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt, kan de gemeente de geldswaarde van de voorziening die ten onrechte is verstrekt, vorderen van de inwoner en van de persoon die de inwoner opzettelijk heeft geholpen.
Gaat het om diensten? Dan kan de gemeente aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) vragen om de uitbetaling uit het pgb voor maximaal 13 weken helemaal of gedeeltelijk uit te stellen totdat een besluit is genomen om het pgb weer voort te zetten of in te trekken. Dit kan de gemeente doen als de gemeente een ernstig vermoeden heeft dat:
9.5 Hoe controleert de gemeente of de afspraken worden nagekomen?
(Jeugdwet, Wmo, PW, IOAW, IOAZ, Wgs, Llv, Wko, Gemeentewet)
De gemeente stelt alles in het werk om fraude te voorkomen (preventie). Daarom informeert de gemeente inwoners op een gepaste manier over rechten en plichten en over de gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van uitkeringen en voorzieningen.
Hoofdstuk 10. Inspraak en inwonerparticipatie
Het beleid dat de gemeente maakt en uitvoert is bedoeld voor de inwoners. Met de ervaringen van de inwoners kan de gemeente haar beleid als het nodig is, aanpassen en verbeteren. In dit hoofdstuk is vastgelegd hoe inwoners hun invloed kunnen uitoefenen. Ook is geregeld dat er adviesraden zijn. Ten slotte is hier geregeld op welke manier inwoners met zorgaanbieders en leveranciers kunnen overleggen over diensten en producten die bedoeld zijn voor de inwoners die hulp nodig hebben.
Hoofdstuk 11. Kritiek op de uitvoering
De gemeente probeert het beleid en de regels zo goed mogelijk uit te voeren. Toch is het mogelijk dat inwoners het niet eens zijn met de aanpak van de gemeente. In dit hoofdstuk staan enkele regels over de mogelijkheid om een klacht in te dienen, een vertrouwenspersoon te spreken of bezwaar te maken.
11.3 Klachten over andere personen of organisaties
Als de inwoner een klacht heeft over het gedrag van personen of organisaties die op grond van een besluit van de gemeente hulp verlenen, moet hij deze klacht eerst indienen bij die persoon of organisatie. Dit geldt ook als de inwoner een klacht heeft over de hulp die verleend wordt. Die persoon of organisatie moet een klachtenregeling hebben.
Als de inwoner niet tevreden is over de afhandeling van de klacht door de gemeente, kan hij de klacht, met de reactie van de gemeente, voorleggen aan de Overijsselse Ombudsman.
De gemeente zorgt ervoor dat de inwoner die jeugdhulp van de gemeente krijgt, een onafhankelijke vertrouwenspersoon kan spreken. De gemeente informeert de inwoner en zijn ouders hierover. De vertrouwenspersoon kan de inwoner (jeugdige, ouder of pleegouder) op verzoek ondersteunen bij problemen, klachten en vragen in verband met de hulpverlening door de gemeente, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling jeugdbescherming en jeugdreclassering en het Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (Veilig Thuis).
Nadat de gemeente een bezwaarschrift heeft ontvangen, kan een medewerker contact opnemen met de inwoner om het bezwaar te bespreken. De medewerker geeft uitleg over het besluit van de gemeente en informeert bij de inwoner naar argumenten, feiten en omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van het bezwaar. Dit gesprek is gericht op verbetering van de besluitvorming door de gemeente.
Hoofdstuk 12. Kwaliteit, inkoop en aanbesteding
De diensten en producten die de gemeente levert, moeten van goede kwaliteit zijn. Diensten moeten aansluiten bij de behoefte van de inwoner. Producten moeten van goede kwaliteit zijn en goed bruikbaar voor de inwoner. De gemeente moet zich bij de inkoop van diensten en producten aan bepaalde regels houden. Dit hoofdstuk gaat over de kwaliteit, de inkoop en de aanbesteding van diensten en producten.
Hoofdstuk 13. Van oud naar nieuw
In dit hoofdstuk zijn de laatste bepalingen opgenomen. Hier wordt geregeld welke verordeningen vervangen worden door deze verordening en wanneer deze verordening ingaat. Hier is ook opgenomen dat de gemeente bepalingen uit deze verordening kan uitwerken of verder invullen, dat met regelmaat beoordeeld wordt of de verordening nog goed werkt, wat de officiële naam is van deze verordening en dat de gemeente van deze verordening kan afwijken als dit echt nodig is.
De gemeente kan uitvoeringsregels maken over de onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld. Deze uitvoeringsregels kunnen de vorm hebben van beleidsregels of van een (nadere) regeling. Beleidsregels geven aan hoe de gemeente met een bepaalde bevoegdheid omgaat. Met een (nadere) regeling worden bepaalde regels van de verordening verder uitgewerkt. De mogelijkheid om deze uitvoeringsregels te maken wordt begrensd door de wet.
13.3 Afwijken van de verordening (hardheidsclausule)
De gemeente kan afwijken van een bepaling uit deze verordening als toepassing van die bepaling volgens de gemeente een onredelijke uitkomst heeft voor de inwoner of voor een ander die direct bij het besluit betrokken is. Een uitkomst is in ieder geval onredelijk als de doelen van de in 1.1 genoemde wetten of de doelen van deze verordening door het toepassen van de regels juist niet worden gehaald.
13.4 Intrekken oude verordeningen
De volgende verordeningen worden ingetrokken op de datum dat deze verordening ingaat:
Een aanvraag die de inwoner heeft ingediend vóór de ingangsdatum van deze verordening en waarover de gemeente pas na de ingangsdatum van deze verordening een besluit neemt, handelt de gemeente af volgens deze verordening. Voor een aanvraag op grond van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ die is ingediend vóór de ingangsdatum van deze verordening geldt dat de gemeente deze afhandelt volgens de ingetrokken verordening.
In deze verordening worden allerlei begrippen gebruikt. Deze begrippen hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze verordening is gebaseerd. Waarom deze begrippenlijst?
• Soms worden bepaalde begrippen in meerdere wetten gebruikt en hebben ze in die wetten een verschillende betekenis. Hier staat wat de betekenis van deze begrippen in deze verordening is.
• Voor een aantal begrippen geldt dat ze in deze verordening een ruimere betekenis hebben dan in de genoemde wetten, omdat zoveel mogelijk is aangesloten bij het normale, dagelijkse taalgebruik.
• Ook staan er voor de duidelijkheid enkele wettelijke begrippen in de lijst, die in deze verordening wel dezelfde betekenis hebben, maar hier in andere woorden zijn omschreven.
• Ten slotte worden in deze verordening ook begrippen gebruikt die niet zijn terug te vinden in de wetten. Ook die zijn hier omschreven.
Aangepast vervoer: vervoer met een besloten (school)bus, taxi, taxibus of bustaxi.
Afwegingskader: een hulpmiddel dat de gemeente gebruikt bij de beoordeling en toekenning van jeugdhulp.
Algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, die gewoon verkrijgbaar is, die een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en die ook betaald kan worden door iemand met een inkomen op minimumniveau.
Andere voorziening: een voorziening waarop de inwoner een beroep kan doen voor de hulp die hij nodig heeft. Het gaat om voorzieningen die buiten de regeling liggen van de aangevraagde voorziening of om voorzieningen die binnen het bereik van die regeling liggen, maar vrij toegankelijk zijn voor de inwoner. Dat kan een andere uitkering zijn, een algemeen gebruikelijke, algemene of collectieve voorziening, of voorzieningen als alimentatie en toeslagen.
In artikel 3.4.13 wordt met andere voorziening bedoeld: een voorziening die de kans op betaald werk vergroot.
AOW-leeftijd: leeftijd waarop de AOW-uitkering ingaat.
Arbeidsinschakeling: aan het werk (kunnen) gaan.
Arbeidsverplichting: de verplichting om mee te werken aan de arbeidsinschakeling of het leveren van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9 van de Participatiewet, artikel 37 van de IOAW en artikel 37 van de IOAZ.
AVG: Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (titel: Algemene verordening gegevensbescherming).
Basisonderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Basisschool: school waar basisonderwijs wordt aangeboden. Een basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs.
Begeleider: in het geval van leerlingenvervoer (hoofdstuk 6): de ouder of persoon die door de ouders wordt ingezet om het kind tijdens het vervoer te begeleiden.
Benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop de inwoner eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep doet of heeft gedaan als gevolg van te weinig besef van verantwoordelijkheid.
Beperking: de vermindering van mogelijkheden als gevolg van een lichamelijke, verstandelijke, zintuiglijke, psychische of psychosociale handicap, die het functioneren op sociaal of maatschappelijk gebied belemmert. Bij leerlingenvervoer geldt dat de beperking het vervoer naar school belemmert.
Besteedbaar inkomen: het inkomen dat overblijft nadat het saneringskrediet (de schuld) is afgelost.
Bijstandsnorm: de maximale hoogte van de bijstandsuitkering bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet. De hoogte hangt af van de woon- en leefsituatie en de leeftijd van de inwoner.
Bijstandsuitkering: de algemene bijstand voor levensonderhoud, bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de Participatiewet. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar? Dan wordt met bijstandsuitkering bedoeld: de algemene bijstand plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
Budgetplan (pgb): een plan dat de inwoner opstelt over de hulp die hij nodig heeft en die hij met het pgb wil inkopen. Uit het budgetplan blijkt dat de besteding van het pgb voldoet aan de wet, deze verordening en eventueel andere voorwaarden die de gemeente aan de hulp-op-maat stelt.
Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Raalte: het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) Raalte is dé plek waar (aanstaande) ouders, opvoeders en jeugdigen terecht kunnen voor advies of ondersteuning bij vragen over opvoeden, opgroeien en gezondheid. De gemeente werkt met het CJG samen. Meer (contact)informatie is te vinden op: www.cjgraalte.nl/.
CJG: Centrum voor Jeugd en Gezin.
Collectief taxivervoer: vervoer van deur tot deur, op afroep en met een deeltaxi (ook wel collectief vraagafhankelijk vervoer genoemd).
Dichtstbijzijnde school: school die het dichtst bij de woning of opstapplaats van het kind ligt, gemeten via de kortste route waarlangs het kind veilig kan reizen. Als het kind naar een speciale basisschool gaat, is de dichtstbijzijnde school de school de dichtstbijzijnde speciale basisschool in het samenwerkingsverband van de basisschool dat het kind eerst bezocht, of een andere speciale basisschool binnen dit samenwerkingsverband, als het vervoer naar die school voor de gemeente goedkoper is.
Effect: het resultaat of het doel.
Eigen vervoer: een vervoermiddel dat de inwoner zelf bezit of dat hij mag gebruiken. Daaronder valt ook een vervoermiddel dat de gebruiker ter beschikking staat, zoals een deel-, leen- of leaseauto.
Fraude: het verstrekken van onjuiste en/of onvolledige gegevens, of het verzwijgen of niet (op tijd) verstrekken van gegevens. Het gaat om gegevens die nodig zijn om te bepalen of er recht op een uitkering of een voorziening is, en om de duur en hoogte van die uitkering of voorziening vast te stellen. Als gevolg hiervan wordt een uitkering of voorziening helemaal of gedeeltelijk ten onrechte verstrekt.
Gebruikelijke hulp: de hulp die over het algemeen mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor de Jeugdwet wordt met ouders ook andere opvoeders en verzorgers bedoeld. De gemeente heeft in beleidsregels uitgewerkt welke hulp van deze personen mag worden verwacht.
Gemeenschappelijke ruimte: gedeelte van een woongebouw dat niet bij de woning van de inwoner hoort, maar wel bestemd en noodzakelijk is om de woning van de inwoner vanaf de toegang tot het woongebouw te bereiken.
Gemeente: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Raalte.
Gesprek: gesprek waarin de inwoner zijn hulpvraag, zijn persoonlijke situatie en het effect dat hij wil bereiken, bespreekt.
Grote kans op de arbeidsmarkt: het is (zeer) waarschijnlijk dat de inwoner binnen één jaar betaald werk heeft.
Hulp: ondersteuning bij de arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, artikel 36 van de IOAW en artikel 36 van de IOAZ, bijstand als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet, een uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW en artikel 5 van de IOAZ, inkomensondersteuning op grond van artikel 108 van de Gemeentewet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo, jeugdhulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, schuldhulpverlening als bedoeld in artikel 1 van de Wgs, of een vervoersvoorziening als bedoeld in hoofdstuk 6 (vervoer naar school).
Hulp in natura: bij hulp in natura krijgt de inwoner de hulp die nodig is via een aanbieder of leverancier die een contract heeft met de gemeente.
Hulp-op-maat: een op de inwoner afgestemde voorziening.
• Als het gaat om een voorziening in het kader van de Wmo: een maatwerkvoorziening.
• Als het gaat om een voorziening in het kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ: een voorziening bij de arbeidsinschakeling of bijzondere bijstand.
• Als het gaat om schuldhulpverlening als bedoeld in de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening: op de inwoner afgestemde hulp bij het aflossen van schulden.
• Als het gaat om een voorziening in het kader van de Jeugdwet: een voorziening die op een jeugdige of zijn ouders is afgestemd als bedoeld in artikel 2.3 van de Jeugdwet.
Hulpvraag: de behoefte aan ondersteuning die de inwoner bij de melding heeft.
Indexering: automatische aanpassing van inkomens, uitkeringen en vergoedingen door prijzenstijgingen.
In gebruik geven: de inwoner mag een product van de gemeente gebruiken, maar de gemeente blijft eigenaar.
Inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet.
Inkomensval: achteruitgang in inkomen als een uitkeringsgerechtigde een baan aanneemt op of rond het minimumloon. Dit komt door het wegvallen van tegemoetkomingen van de gemeente of van toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag.
Inspraak: inspraak als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet.
Inwoner: de persoon die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente Raalte volgens de regels van het Burgerlijk Wetboek (titel 3, Boek 1 BW) en die daar rechtmatig verblijft. Gaat het om Wmo-hulp? Dan betreft het de ingezetene van de gemeente Raalte als bedoeld in artikel 1.2.1 van de Wmo en de ingezetene van Nederland die zich bij de gemeente Raalte meldt voor maatschappelijke opvang. Gaat het om schuldhulpverlening? Dan betreft het degene die in de basisregistratie personen van de gemeente Raalte als ingezetene is ingeschreven. Voor de toepassing van de hoofdstukken 9 en 11 wordt onder inwoner ook de persoon die hulp van de gemeente Raalte heeft gehad maar zijn woonplaats niet meer daar heeft, verstaan. Onder rechtmatig verblijf wordt verblijf dat geen wettelijke belemmering oplevert voor hulp door de gemeente, verstaan.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers.
IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Jaarinkomen: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in het peiljaar, bedoeld in artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs.
Jeugdhulp: hulp als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jeugdige: kinderen en jongeren tot 18 jaar en jongvolwassenen van 18 tot 23 die al jeugdhulp ontvingen toen zij 18 werden en die deze hulp vanaf hun 18e nog nodig hebben. Dit zijn de jeugdigen zoals beschreven in artikel 1.1 van de Jeugdwet.
Jongerenwerk: basisaanbod van sociaal-culturele voorzieningen voor jeugdigen, zoals kinderwerk, tiener- en jongerenwerk, sportbuurtwerk en jongereninformatie. Het basisaanbod bevat ook activiteiten die stimulering van de ontwikkeling of het voorkomen van problemen bij jeugdigen tot doel heeft.
Kleine kans op de arbeidsmarkt: het is niet waarschijnlijk dat de inwoner binnen één jaar betaald werk heeft.
Kostendelersnorm: norm voor de hoogte van een uitkering volgens artikel 22a van de Participatiewet. Naarmate meer mensen in een huis wonen, ontvangt iedere afzonderlijke uitkeringsgerechtigde een lagere uitkering omdat meer mensen de kosten kunnen delen.
Levensonderhoud: de dagelijkse bestaanskosten, zoals kosten voor voeding, kleding, huur, energie, water en (zorg)verzekeringen.
Leverancier: de natuurlijke persoon of rechtspersoon die goederen of diensten levert tegen betaling.
Llv (leerlingenvervoer): de wetten die regelen dat gemeenten leerlingenvervoer aanbieden: de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de expertisecentra.
Medewerker: de persoon die namens het college van burgemeester en wethouders optreedt.
Minnelijke schuldregeling: schuldhulpverlening die door gemeente wordt georganiseerd in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. In het geval van een minnelijke schuldregeling wordt er een betalingsregeling getroffen met de schuldeiser(s) van de inwoner. Er wordt afgesproken dat de inwoner een bepaalde periode zoveel mogelijk geld opzij zet om zijn schuldeisers te betalen. Wat er na die periode aan schuld overblijft, hoeft dan niet meer te worden betaald.
Normale gebruik van de woning:
• het kunnen verrichten van de absoluut noodzakelijke woonfuncties gericht op de zelfredzaamheid (eten, slapen, lichaamsreiniging en koken);
• het kunnen verrichten van huishoudelijke taken;
• horizontale en verticale verplaatsingen in en om de woning en de toegang tot de woning. Hieronder kan onder omstandigheden ook vallen: de toegang tot en de verplaatsingen in en om de berging, tuin of het balkon.
Ondersteuningsplan: een plan dat de gemeente samen met de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner in het maatschappelijk leven ervaart, waarin de gewenste hulp wordt geïnventariseerd en waarin de mogelijke oplossingen staan die de inwoner en de gemeente hebben besproken.
In hoofdstuk 6 (Vervoer naar school) wordt met ondersteuningsplan bedoeld:
• het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 18a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het primair onderwijs in het geval van primair onderwijs; of
• het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 17a, zevende tot en met tiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs in het geval van voortgezet onderwijs.
Openbaar vervoer (OV): openbaar toegankelijk personenvervoer dat met een vaste route en een vaste dienstregeling rijdt (of vaart).
Opstapplaats: plaats die is aangewezen door de gemeente, vanaf waar het kind (de leerling) gebruik kan maken van het vervoer naar school.
Ouders: ouders, voogden of verzorgers van de jeugdige of minderjarige.
Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het schooljaar waarvoor vergoeding wordt gevraagd, begint (artikel 4, zevende lid, van de Wet op het primair onderwijs).
Persoonlijk plan: in het geval van Wmo-hulp: een plan dat de inwoner opstelt, waarin de knelpunten staan die de inwoner ervaart en de gewenste hulp die hij wenst. Gaat het om jeugdhulp? Dan wordt hieronder een familiegroepsplan verstaan.
Persoonlijke situatie: alle omstandigheden, (on)mogelijkheden en persoonskenmerken van de inwoner die van belang zijn, inclusief de behoefte van de inwoner en de godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging.
Pgb: persoonsgebonden budget, een budget dat de inwoner toegekend kan krijgen om zelf Wmo-hulp of jeugdhulp in te kopen.
Professionele hulpverlener: iemand die beroepsmatig hulp verleent en voldoet aan de eisen die daaraan gesteld zijn.
Pr ogramma van eisen: overzicht van de eisen waaraan een product moet voldoen. Het programma van eisen wordt door de gemeente opgesteld. De gemeente kan voor het opstellen hiervan hulp vragen aan deskundigen.
Regionaal bureau zelfstandigen (Rbz) Zwolle: het Regionaal Bureau Zelfstandigen (RBZ) voert voor de gemeente uit het:
• Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz 2004); en de
• Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz)
Meer (contact)informatie is te vinden op: www.rbzzwolle.nl/.
Reistijd: de tijd tussen het moment van het verlaten van de woning en de starttijd van de school volgens de schoolgids. Van deze reistijd mag maximaal 15 minuten worden afgetrokken als het kind gewoonlijk iets voor de start van de school aankomt op school. Voor de terugreis geldt de tijd tussen de eindtijd van de schooldag volgens de schoolgids en de aankomst bij de woning van het kind. Hierbij kan maximaal 15 minuten worden opgeteld voor een eventuele wachttijd voor OV of aangepast vervoer.
Richting van een school: hieronder valt: het (rooms) katholiek onderwijs, protestants-christelijk onderwijs (gereformeerd, hervormd), onderwijs naar de leer van de Gereformeerde kerk (vrijgemaakt), reformatorisch onderwijs, evangelisch onderwijs, joods onderwijs (orthodox), islamitisch onderwijs, hindoe onderwijs, algemeen bijzonder of neutraal bijzonder onderwijs en het onderwijs op antroposofische grondslag (vrijescholen). Een bepaalde onderwijskundige methode wordt niet tot het begrip ‘richting van een school’ gerekend. Hiermee worden onder andere bedoeld: Jenaplanscholen, Montessorischolen en Iederwijsscholen.
• Voor het primair onderwijs: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede en vijftiende lid van de Wet op het primair onderwijs;
• Voor het voortgezet onderwijs: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 17a, tweede en zestiende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.
Samenwonen: een gezamenlijke huishouding voeren als bedoeld in artikel 3 van de Participatiewet.
Saneringskrediet: schuldhulpverlening die door gemeente wordt georganiseerd in het kader van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. In het geval van een saneringskrediet krijgt de inwoner een lening van de schuldhulpverlener voor al zijn schulden. De inwoner heeft dan alleen nog een schuld bij de schuldhulpverlener. Deze lening moet hij volledig terugbetalen.
Een basisschool of speciale school voor basisonderwijs, zoals bedoeld in de Wet op het primair onderwijs;
• Een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs, zoals bedoeld in de Wet op de expertisecentra; of
• Een school voor voortgezet onderwijs, zoals bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
Sociaal netwerk: huisgenoten of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt (inclusief mantelzorgers).
Speciaal onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra.
Spoedeisend geval: een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt.
Stichting Leergeld Salland: Stichting Leergeld Salland helpt kinderen van ouders die een laag inkomen hebben en in Raalte wonen, zodat zij kunnen meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Leergeld Salland helpt door een bijdrage te geven. Meer (contact)informatie is te vinden op: https://www.leergeld.nl/salland/.
Structureel: blijvend, voor altijd.
Studiefinanciering: studiefinanciering zoals bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000.
SVB: Sociale Verzekeringsbank.
Te weinig besef van verantwoordelijkheid: hierbij moet gedacht worden aan situaties waarin de inwoner door zijn eigen schuld bijstand moet aanvragen. Bijvoorbeeld als hij zonder goede reden ontslag neemt en daardoor een uitkering moet aanvragen.
Tegemoetkoming in de schoolkosten: een tegemoetkoming zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
Toegankelijke school: school voor openbaar of bijzonder onderwijs die het soort onderwijs geeft dat het kind nodig heeft in verband met zijn mogelijkheden. Ook moet de school aansluiten bij de levensovertuiging of godsdienst van het kind en moet er op de school plaats zijn voor het kind.
Uitkering: de bijstandsuitkering, de IOAW- of de IOAZ-uitkering.
Uitkeringsnorm: de voor de inwoner in zijn situatie maximale hoogte van een uitkering; dit is de bijstandsnorm uit de Participatiewet of de grondslag bedoeld in de IOAW of IOAZ. Gaat het om een jongere van 18 tot 21 jaar, dan wordt met uitkeringsnorm bedoeld: de bijstandsnorm plus de aanvullende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de Participatiewet.
UWV: Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Vavo-onderwijs: voortgezet algemeen volwassenenonderwijs.
Vergoeding: (in het kader van hoofdstuk 6): de bekostiging van reiskosten, bedoeld in artikel 4 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 4 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4 van de Wet op de expertisecentra.
Voortgezet onderwijs: onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs.
Verhuiskostenvergoeding: een vast geldbedrag om de inwoner tegemoet te komen in de kosten van verhuizing en inrichting.
Vermogen: totaal aan bezit in geld en goederen; het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de Participatiewet.
Vermogensgrens: het maximale bedrag aan eigen vermogen dat de inwoner mag hebben volgens artikel 34, derde lid, van de Participatiewet.
Vervoersvoorziening: de hulp van de gemeente die ouders kunnen krijgen bij het vervoer van hun kind naar school. Het kan gaan om een vergoeding voor het gebruik van de fiets, een vergoeding voor het openbaar vervoer, aangepast vervoer dat wordt geregeld door de gemeente of een vergoeding als de ouders het kind zelf vervoeren (eigen vervoer).
Voorziening: hulp in de vorm van een dienst, activiteit, product, pgb, geldbedrag of een combinatie daarvan.
Vrij toegankelijke hulp: hulp die beschikbaar is zonder verwijzing van een huisarts, medisch specialist, jeugdarts of besluit van de gemeente.
Weinig vermogen: minder vermogen dan de toepasselijke vermogensgrens.
Wet: de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, de Wet maatschappelijke ondersteuning, de Jeugdwet, de Algemene wet bestuursrecht, de Gemeentewet, de Wet kinderopvang, de Wet op het primair onderwijs, de wet op het voortgezet onderwijs of de Wet op de expertisecentra.
Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp): dit is een wettelijk traject voor mensen met problematische schulden. Dit zijn schulden die voor hen zo hoog zijn, dat ze deze zonder hulp niet binnen drie tot vijf jaar volledig kunnen aflossen. De rechter bepaalt of iemand wordt toegelaten tot de Wsnp. Als diegene zich aan de regels houdt in de tijd dat hij in de Wsnp zit, dan ontvangt hij na het traject een schone lei. Dit betekent dat hij schuldenvrij is.
Wgs: Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.
Wmo: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Wmo-hulp: de maatschappelijke ondersteuning, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo.
Woning: de woonruimte waar de inwoner zijn hoofdverblijf heeft. Gaat het om vervoer naar school, dan is de woning de plaats waar het kind over een langere periode met een zekere regelmaat verblijft.
Woonvoorziening: een woningaanpassing of hulpmiddel dat gericht is op het normale gebruik van de woning (bijvoorbeeld een drempelhulp of traplift).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-274376.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.