BELEID PLANOLOGISCH STRIJDIG GEBRUIK 2020

Het college van de gemeente Moerdijk, in zijn vergadering van 21 januari 2020:

 

gelet op artikel 4 bijlage II Besluit van het Besluit Omgevingsrecht

 

BESLUIT

 

vast te stellen de :

 

BELEIDSREGEL BELEID PLANOLOGISCH STRIJDIG GEBRUIK 2020

Hoofdstuk 1 Inleiding

Paragraaf 1 Inleiding

Op 1 oktober 2010 heeft het college van burgemeester en wethouders, op basis van de toenmalige regelgeving, de nota ‘Beleid planologisch strijdig gebruik’ vastgesteld. De onderwerpen waarvoor dit beleid geldt, zijn benoemd in artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor). Met dit beleid kan het college, in afwijking van het bestemmingsplan of de beheersverordening, een omgevingsvergunning verlenen.

 

Op 1 november 2014 is het Bor gewijzigd. Er zijn nieuwe onderwerpen toegevoegd aan bijlage II. Met een relatief eenvoudige procedure is het nu mogelijk kleine, maar ook meer ingrijpende activiteiten in afwijking van het bestemmingsplan te vergunnen. De gemeente Moerdijk ziet zich voor de vraag gesteld hoe met deze verruimde planologische mogelijkheden om te gaan? Dit maakt een actualisatie van het bestaande beleid voor planologisch strijdig gebruik noodzakelijk.

 

Deze actualisatie heeft plaatsgevonden in het Beleid planologisch strijdig gebruik 2016 dat is vastgesteld op 14 juni 2016. Jaarlijks wordt het beleid planologisch strijdig gebruik tegen het licht gehouden en waar nodig op onderdelen herzien.

Paragraaf 1.2 Doel

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) biedt de wettelijke grondslag voor het college van burgemeester en wethouders om in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverordening een omgevingsvergunning te verlenen. Zonder specifiek beleid rest een afweging van geval tot geval. Dit kan leiden tot een minder helder en eenduidig overheidsoptreden.

 

Door het vastleggen van beleidsregels is duidelijk hoe burgemeester en wethouders zullen handelen. De vaststelling hiervan leidt tot de voortzetting van een verantwoord ruimtelijk beleid. Dit zorgt er mede voor dat de beslistermijnen op aanvragen korter zijn en een consistente beoordeling van de aanvragen mogelijk is.

Paragraaf 1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk twee staan de beleidsregels voor het planologisch strijdig gebruik. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de algemene beleidsregels die altijd in acht dienen te worden genomen en de specifieke beleidsregels die aanvullend kunnen gelden voor een specifieke bouw- of gebruiksactiviteit.

In hoofdstuk drie wordt ingegaan op de uitwerking van het beleid. De toepassing van het beleid, eventuele planschade en enkele algemene bepalingen staan hierin centraal.

 

Deze beleidsnota gaat vergezeld van een drietal bijlagen. In bijlage A worden de veranderingen in het Bor ten opzichte van de huidige beleidsnota ‘Planologisch strijdig gebruik’ beschreven. Hierin is aangeven welke planologische keuzen zijn gemaakt.

Een belangrijk begrip voor de toepassing van het beleid voor planologisch strijdig gebruik is het begrip ‘bebouwde kom’. In bijlage B is op kaart aangegeven wat als de bebouwde kom binnen de gemeente Moerdijk wordt gezien.

De voor de werking van het planologisch strijdig gebruik benodigde begrippen staan benoemd in bijlage C.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels

 

Voor aanvragen voor activiteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan of de beheersverordening hanteren Burgemeester en wethouders de in dit hoofdstuk genoemde regels bij het verlenen van een omgevingsvergunning conform artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wabo (de kruimelgevallen) en verwijzend naar artikel 4 van bijlage II van het Bor:

Paragraaf 2.1 Algemene regels

De volgende voorwaarden gelden:

  • 1.

    De aanvraag is uitvoerbaar volgens wet- en regelgeving;

  • 2.

    De aanvraag past binnen het gemeentelijk beleid, zoals vastgelegd in nota’s en visies en mag de uitvoering van beleid/een bestemmingsplan dat in voorbereiding is niet bemoeilijken;

  • 3.

    De milieuhygiëne mag niet substantieel verslechteren voor woonfuncties en functies voor (beperkt) kwetsbare groepen (zoals scholen en zorginstellingen) in de omgeving;

  • 4.

    De milieuhygiëne voldoet aan wettelijke normen voor andere functies dan genoemd in het vorige punt, waarbij de handreiking met betrekking tot “Bedrijven en milieuzonering” (VNG) in acht wordt genomen;

  • 5.

    De nieuwe activiteit mag niet leiden tot een beperking van de gebruiksmogelijkheden voor omliggende functies;

  • 6.

    De verkeersintensiteit mag niet substantieel toenemen. De verkeerstoename mag niet toenemen boven de maximale capaciteit van de aanwezige infrastructuur met betrekking tot woonfuncties en functies voor kwetsbare groepen (zoals scholen en zorginstellingen) in de omgeving;

  • 7.

    De privacy van woonfuncties in de omgeving mag door het nieuwe gebruik niet substantieel afnemen;

Paragraaf 2.2 Specifieke regels

Aanvullend op de algemene regels geldt dat in principe alleen aan een vergunningsaanvraag wordt meegewerkt als ook wordt voldaan aan de van toepassing zijnde specifieke regels.

 

Per onderdeel van artikel 4 van Bijlage II van het Bor (de onderdelen 1 t/m 11) worden in de volgende paragrafen de specifieke regels opgenomen. Hierbij wordt eerst de wettekst in een grijs kader benoemd. Deze wettelijke tekst geeft de uiterste grenzen aan waarbinnen afgeweken kan worden. Vervolgens worden de te hanteren specifieke regels benoemd. Dit is de invulling die de gemeente Moerdijk geeft aan de mogelijkheden die de wet biedt.

Artikel 2.2.1 Onderdeel 1: Bijbehorend bouwwerk

Wettekst uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ( Bor ) :

een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 150 m2.

 

Gemeentelijk beleid:

Afwijken is alleen mogelijk:

Binnen de bebouwde kom

  • 1.

    voor de bouw van bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan bij woningen, niet zijnde uitbreidingen van hoofdgebouwen, mits:

  • a.

    bijbehorende bouwwerken minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;

  • b.

    de goothoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt vermeerderd met 0,35 m, met dien verstande dat de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3 m mag bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken maximaal 6 m bedraagt;

  • d.

    het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 50% van het achtererfgebied tot een maximum van 90 m².

  • 2.

    voor de bouw van bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan bij andere gebouwen dan woningen, niet zijnde uitbreidingen van hoofdgebouwen, mits:

  • a.

    bijbehorende bouwwerken minimaal 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;

  • b.

    de goothoogte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw bedraagt vermeerderd met 0,35 m, met dien verstande dat de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken maximaal 3 m mag bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken maximaal 6 m bedraagt;

  • d.

    het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedraagt dan 50% van het achtererfgebied.

  • e.

    op bedrijventerreinen de afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens altijd minimaal 5 meter bedraagt.

  • 3.

    voor de uitbreiding van een hoofdgebouw in het geval er sprake is van een woning, mits:

  • a.

    de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedraagt aan de zijde(n) waar geen aaneengebouwd ander hoofdgebouw is gelegen;

  • b.

    de breedte van hoofdgebouwen niet meer bedraagt dan:

    • 1.

      voor vrijstaande hoofdgebouwen: 15 m;

    • 2.

      voor halfvrijstaande, geschakelde en aaneengebouwde hoofdgebouwen: 10 m.

  • c.

    de diepte van hoofdgebouwen niet meer bedraagt dan:

    • 1.

      voor vrijstaande hoofdgebouwen: 15 m;

    • 2.

      voor halfvrijstaande, geschakelde en aaneengebouwde hoofdgebouwen: 12 m;

  • d.

    het aantal bouwlagen niet wordt uitgebreid;

  • e.

    de voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd wordt in de bebouwingsgrens/ de voorzijde van het bouwvlak of tot een afstand van maximaal 3 meter daarachter.

  • 4.

    voor de uitbreiding van een hoofdgebouw betreffende een ander gebouw dan een woning, mits:

  • a.

    de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 5 m bedraagt aan de zijde(n) waar een ander hoofdgebouw is gelegen;

  • b.

    het bouwvlak, of het geldende maximaal te bebouwen percentage hiervan, wordt met maximaal 10% vergroot;

  • c.

    het aantal bouwlagen niet wordt uitgebreid;

  • d.

    de voorgevel van het hoofdgebouw gesitueerd wordt in de bebouwingsgrens/ de voorzijde van het bouwvlak of tot een afstand van maximaal 3 meter daarachter.

  • 5.

    voor de bouw van bijbehorende bouwwerken of uitbreidingen daarvan voor de voorgevel van het hoofdgebouw, mits:

  • a.

    het betreft uitbreidingen van de eerste bouwlaag, waarbij geldt dat:

  • 1.

    de diepte ten hoogste 1,25 m bedraagt;

  • 2.

    de oppervlakte ten hoogste 6 m² bedraagt;

  • 3.

    de afstand tot de begrenzing met het openbaar gebied ten minste 1 m bedraagt.

 

B uiten de bebouwde kom :

Aan deze afwijking wordt niet meegewerkt.

 

Artikel 2.2.2 Onderdeel 2: Gebouw voor infrastructurele of openbare voorziening

Wettekst uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ( Bor ) :

 

een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, en

  • b.

    b. de oppervlakte niet meer dan 50 m².

 

Gemeentelijk beleid:

Aan deze afwijking wordt meegewerkt indien aan de algemene regels wordt voldaan.

Artikel 2.2.3 Onderdeel 3: Bouwwerk, geen gebouw zijnde

Wettekst uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ( Bor ) :

 

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 10 m, en

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 50 m².

 

Gemeentelijk beleid:

Afwijken is alleen mogelijk, mits:

de hoogte van erfafscheidingen in het achtererfgebied maximaal 2 m bedraagt, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen in het achtererfgebied op gronden met een bedrijfsbestemming maximaal 2,5 m mag bedragen;

Artikel 2.2.4 Onderdeel 4: Dakkapel, dakopbouw, e.d.

Wettekst uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ( Bor ) :

 

een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw.

 

Gemeentelijk beleid:

 

Aan deze afwijking wordt meegewerkt indien aan de algemene regels wordt voldaan.

Artikel 2.2.5 Onderdeel 5: Antenne-installatie

Wettekst uit artikel 4 van bijlage II bij h et Besluit omgevingsrecht ( Bor ) :

 

een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m.

 

Gemeentelijk beleid:

Afwijken is alleen mogelijk:

 

In het geval van niet-vrijstaande antennes:

voor de bouw van een antenne-installatie, mits:

  • a.

    de antennes geplaatst worden op gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die hoger zijn dan 15 meter;

  • b.

    de antenne en antennedrager niet hoger zijn dan 5 meter vanaf de bovenkant van het gebouw of het bouwwerk, geen gebouw zijnde en in totaliteit niet hoger zijn dan 40 meter, gemeten vanaf het maaiveld.

  •  

In het geval van vrijstaande antennes:

voor de bouw van een antenne-installatie, mits er geen sprake is van de plaatsing van een vrijstaande mast in een gebied met landschappelijke of cultuurhistorische aanduiding of dubbelbestemming in het bestemmingsplan.

Artikel 2.2.6 Onderdeel 6: Installatie bij glastuinbouwbedrijf voor warmtekracht koppeling

Wettekst uit artikel 4 van bijlage II bij h et Besluit omgevingsrecht ( Bor ) :

 

een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998.

 

Gemeentelijk beleid:

Aan deze afwijking wordt meegewerkt indien aan de algemene regels wordt voldaan.

Artikel 2.2.7 Onderdeel 7: Installatie bij een agrarisch bedrijf voor duurzame energie

Wettekst uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ( Bor ) :

 

een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

 

Gemeentelijk beleid:

Aan deze afwijking wordt niet meegewerkt.

Artikel 2.2.8 Onderdeel 8: Gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied

Wettekst uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ( Bor ) :

 

het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied.

 

Gemeentelijk beleid:

 

Aan deze afwijking wordt meegewerkt indien aan de algemene regels wordt voldaan.

Artikel 2.2.9 Onderdeel 9: Gebruiken van bouwwerken en aansluitende terreinen

Wettekst uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ( Bor ) :

 

het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen.

 

Gemeentelijk beleid:

 

Afwijken is alleen mogelijk:

  • 1.

    voor het uitoefenen van een beroep of bedrijf aan huis, al dan niet in het hoofdgebouw en/of een (vrijstaand) bijbehorend bouwwerk, mits:

  • a.

    de activiteit ondergeschikt blijft aan de woonfunctie;

  • b.

    de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner of bewoners (maximaal twee);

  • c.

    de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken bedraagt, met een maximum van 60 m²;

  • d.

    de activiteit milieuhygiënisch inpasbaar is in de woonomgeving;

  • e.

    het gebruik geen nadelige invloed op de normale afwikkeling van het verkeer heeft en geen onevenredige toename in de parkeerbehoefte veroorzaakt;

  • f.

    er geen sprake is van detailhandel, met uitzondering van ondergeschikte detailhandel voor zover deze ten hoogste 30% van het voor een beroep en bedrijf aan huis ter beschikking staande vloeroppervlak gebruikt.

  •  

  • 2.

    voor ander gebruik, met dien verstande dat:

ander gebruik ten behoeve van detailhandel, internetwinkels met een afhaalbalie en kantoren met een baliefunctie, enkel mogelijk is in de (bestemde) centrum- en/of kernwinkelgebieden van Zevenbergen, Klundert, Fijnaart en Willemstad.

Artikel 2.2.10 Onderdeel 10: Gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning

Wettekst uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ( Bor ) :

 

het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

  • b.

    de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

  • c.

    de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

  • d.

    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

 

Gemeentelijk beleid:

 

Aan deze afwijking wordt niet meegewerkt.

Artikel 2.2.11 Onderdeel 11: Ander (tijdelijk) gebruik

Wettekst uit artikel 4 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht ( Bor ) :

 

ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.

 

Gemeentelijk beleid:

 

Aan deze afwijking wordt meegewerkt indien aan de algemene regels wordt voldaan met dien verstande dat:

  • 1.

    het tijdelijk gebruik voldoende gemotiveerd moet zijn. Dit betekent dat het op basis van objectieve gegevens aannemelijk is te maken dat de activiteit kan en zal worden beëindigd aan het einde van de termijn zonder onomkeerbare gevolgen;

  • 2.

    de vergunde termijn voor de omgevingsvergunning verlengd mag worden of opnieuw mag worden verleend. De totale tijdsduur van 10 jaar mag echter niet overschreden worden;

  • 3.

    tijdelijk gebruik ten behoeve van detailhandel niet mogelijk is gezien het belang van de concentratie van detailhandel in centrum- en kernwinkelgebieden voor het collectieve functioneren ervan;

  • 4.

    in overige gevallen wordt van dit artikel geen gebruik gemaakt als blijkt dat aan de overige leden van artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht ( onderdeel 1 t/m 10) geen medewerking kan worden verleend.

 

 

Hoofdstuk 3 Uitwerking van het beleid

Paragraaf 2.1 Toepassing beleidsregels

Grondslag

Deze beleidsregels hebben betrekking op artikel 4 van bijlage II bij het Bor. In dit artikel worden de gevallen van planologisch strijdig gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, sub c, van de Wabo aangewezen, op grond waarvan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 2°, van de Wabo, een omgevingsvergunning kan worden verleend. Het gaat dan om gevallen die niet met het bestemmingsplan en evenmin met een binnen het bestemmingsplan voorziene mogelijkheid om een omgevingsvergunning te verlenen kunnen worden toegestaan.

Voor de hier genoemde gevallen geldt dat het bevoegd gezag, zijnde het college van burgemeester en wethouders, met de reguliere voorbereidingsprocedure van paragraaf 3.2 van de Wabo, het besluit op de aanvraag om de omgevingsvergunning moet voorbereiden.

 

Beslistermijn

De beslistermijn van de reguliere voorbereidingsprocedure bedraagt maximaal acht weken. Artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo biedt de mogelijkheid om de beslistermijn eenmalig met zes weken te verlengen, tot een duur van veertien weken. In het geval het bevoegd gezag de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb heeft verzocht de aanvraag aan te vullen, wordt de beslistermijn op de aanvraag ingevolge artikel 4:15, eerste lid, van de Awb opgeschort. Het vragen om aanvulling van de aanvraag gaat dus niet ten koste van de beslistermijn.

 

Algemene versus specifieke regels

De beleidsregels voor het planologisch strijdig gebruik zijn onderverdeeld in algemene regels en specifieke regels. De algemene regels gelden altijd. Bij toepassing van het planologisch strijdig gebruik zal dan ook eerst moeten worden getoetst aan de algemene regels. Vervolgens wordt getoetst aan de eventuele specifieke regels die van toepassing zijn op de aangevraagde activiteit.

 

 

Paragraaf 3.2 Economische uitvoerbaarheid - planschade

Planschade, zoals bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening, is zowel vermogensschade (waardevermindering van onroerende zaken) als inkomensschade, die ontstaat na wijziging van de planologie. Via die planologische wijziging wordt een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. Zo’n wijziging is bijvoorbeeld het verlenen van een omgevingsvergunning om af te wijken van het bestemmingsplan.

 

De omvang van de schade wordt bepaald door de nieuwe planologische situatie met de oude te vergelijken. Of er daadwerkelijk sprake is van schade en hoe hoog deze uiteindelijk blijkt te zijn is op voorhand niet voorzienbaar. De gemeente Moerdijk hanteert het principe dat de veroorzaker van die eventuele schade deze dient te vergoeden. Het is tenslotte niet redelijk om die schade op de maatschappij af te wentelen.

 

Daarom sluit de gemeente bij de aanvraag omgevingsvergunning een planschadeverhaalsovereenkomst met de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling. Dit om de eventuele schade op deze initiatiefnemer te verhalen. Concreet betekent dit dat voor initiatieven die binnen de onderdelen 1 (enkel bij lid 4),5, 9 en 11 van de specifieke regels van dit beleid vallen er een extra indieningsvereiste is.

 

De planschadeovereenkomst dient bij de aanvraag omgevingsvergunning ingediend te worden. Met deze overeenkomst is dan de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd. Voor de overige onderdelen is geen planschadeovereenkomst noodzakelijk. Bij deze onderdelen wordt de economische uitvoerbaarheid op voorhand aanwezig geacht.

 

Er kunnen zich situaties voordoen waarbij op voorhand vaststaat dat er geen sprake kan zijn van planschade. In die gevallen kan het college afzien van het sluiten van een planschadeverhaalsovereenkomst.

 

Hoofdstuk 4 Overgangsrecht

Paragraaf 4.1 Overgangsrecht

Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze beleidsregel een aanvraag om afwijking van het bestemmingsplan is ingediend, dan is daarop het ‘Beleid ‘planologisch strijdig gebruik 2018’ van toepassing.

 

Artikel 5 Inwerkingtreding

  • 1.

    De beleidsregel treedt in werking op 6 februari 2020.

  • 2.

    De beleidsregel Beleid Planologisch Strijdig Gebruik 2018, vastgesteld op 13 februari 2018, wordt ingetrokken met ingang van inwerkingtreding van deze beleidsregel.

  • 3.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleid Planologisch Strijd Gebruik 2020

 

 

 

Naar boven