Verordening Jeugdhulp Gemeente Coevorden 2020

Nr. 2020/1604

 

De raad van de gemeente Coevorden;

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden, d.d. 23 juni 2020, bijlagenr . 1604;

 

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

 

overwegende dat:

• de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

• het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

• het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

- de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

- de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

- de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

- de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

- de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening (inclusief een persoonsgebonden budget), alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

- de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

 

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon met wie hij een sociale relatie onderhoudt;

Hoofdstuk 1. Definities

 

 

Artikel 1 Begripsbepaling en doelgroep

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

 

Algemene voorziening

een vrij toegankelijke voorziening als bedoeld in de Jeugdwet;

aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is;

Algemeen gebruikelijke voorziening

een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de jeugdige daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

Andere voorziening

voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

Budgetperiode

de periode waar een pgb betrekking op heeft voorvloeiende uit de geïndiceerde jeugdhulp;

Budgethouder

de persoon die een pgb op grond van de wet ontvangt;

College

college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden;

Cliëntondersteuning

onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, (preventieve) zorg, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

Deskundige(n)/ deskundigheid

(externe) deskundigen die beschikken over deskundigheid zoals bedoeld in artikel 2.1 van het Uitvoeringsbesluit Jeugdwet;

Familiegroepsplan

een hulpverleningsplan of een plan van aanpak opgesteld door de jeugdige en ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale kring van de jeugdige behoren;

Financieel besluit

een door het college vastgestelde regeling, waar op grond van deze verordening nadere regels en bedragen zijn gesteld;

Formele hulp

hulp of zorg van een professional;

Gebruikelijke hulp

hulp of zorg die naar algemeen aanvaarde opvattingen en redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), partners of huisgenoten rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen;

Individuele voorziening

op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 2.2 van deze verordening, die door het college in de vorm van zorg in natura of een pgb wordt verstrekt;

Informele Hulp

hulp of zorg van een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of een andere persoon met wie de jeugdige een sociale relatie onderhoudt;

Jeugdige(n)

een jeugdige als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

Jeugdhulpaanbieder

een natuurlijke persoon, het verband van natuurlijke personen dat of de rechtspersoon die bedrijfsmatig jeugdhulp doet verlenen onder verantwoordelijkheid van het college;

een solistisch werkende jeugdhulpverlener onder verantwoordelijkheid van het college;

Melding

een verzoek van een jeugdige om hulp of toekenning van een individuele voorziening in het kader van de Jeugdwet;

melding van een hulpvraag als bedoel in artikel 3.1 van deze verordening;

Onderzoek

een onderzoek naar aanleiding van een melding in het kader van de Jeugdwet;

Ouder

gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder of pleegouders of wettelijke vertegenwoordigers als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet;

Persoonsgebonden budget (Pgb)

een bedrag waarmee jeugdige en/ of ouders zelf hun jeugdhulp, ondersteuning of hulpmiddel kunnen inkopen, als bedoeld in artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

Uitvoeringsplan pgb

een plan opgesteld door (of namens) de jeugdige waaruit blijkt dat de besteding van het pgb voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening zo nodig aangevuld met voorwaarden die daar naar het oordeel van het college aan gesteld mogen worden;

Verslag

het hulpverleningsplan, als bedoeld in artikel 4.1.3 van de Jeugdwet;

een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

Verwijsformulier

een door het college vastgesteld formulier dat alle verwijzers gebruiken voor de doorverwijzing van een jeugdige;

Wet

Jeugdwet;

Zorg in natura

door de gemeente gecontracteerd zorgaanbod op het gebied van jeugdhulp.

 

Artikel 1.2.  

Alle begrippen die in deze verordening en de toelichting worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).

 

Hoofdstuk 2 Vormen van Jeugdhulp

 

 

Artikel 2.1 Algemene voorzieningen

Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk voor iedere jeugdige op het gebied van ondersteuning en dienstverlening, welke toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige.

 

Artikel 2.2 Individuele voorzieningen

  •  

 

  • 1.

    De volgende vormen van (individuele) niet vrij toegankelijke hulp zijn beschikbaar:

    • a.

      hulp voor jeugdigen met (ernstige) opvoed- en opgroeiproblemen die niet preventief geboden kan worden;

    • b.

      hulp voor jeugdigen met psychische klachten of stoornissen (voorkomen, behandelen, stabiliseren, genezen);

    • c.

      hulp voor jeugdigen met een verstandelijke beperking;

    • d.

      begeleiding en persoonlijke verzorging jeugdigen;

    • e.

      respijtzorg/logeren.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke individuele- voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

 

 

Hoofdstuk 3 Toegang jeugdhulp via het medisch domein of het justitieel kader

 

 

Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoekt, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking.

 

Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via justitieel kader

  • 1.

    Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.

  • 2.

    Hiervoor verstrekt het college geen beschikking.

 

 

Hoofdstuk 4 Toegang jeugdhulp via de gemeente

 

 

Artikel 4.1 Melding

  • 1.

    De jeugdige en ouders kunnen een behoefte aan jeugdhulp mondeling, telefonisch, schriftelijk of per e-mail melden bij het college. Als de jeugdige en/of ouders daarom verzoekt, zorgt het college voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk of per e –mail. Tevens wijst het college de jeugdige en/of ouders in deze ontvangstbevestiging op de mogelijkheid van gratis cliëntondersteuning en op de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige of zijn ouders daarom verzoeken, zorgt het college voor ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen beslist het college na een melding onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke individuele voorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de jeugdige of zijn ouders of vraagt het college een machtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet aan.

  • 4.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk na de melding een afspraak voor een gesprek.

  • 5.

    De jeugdige en ouders verschaffen het college voorafgaand aan of tijdens het gesprek alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover de jeugdige op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

 

Artikel 4.2 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/ of ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, eerder ingezette ondersteuning, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en de gezinssituatie van de jeugdige;

    • b.

      of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders dan wel wettelijke vertegenwoordiger of adoptie gerelateerde problemen, en zo ja:

      • -

        welke problemen en stoornissen dat zijn;

      • -

        welke ondersteuning, hulp, zorg naar aard en omvang nodig zijn voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren;

      • -

        of en in hoeverre de eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen van de ouders en de personen die tot hun sociale omgeving behoren toereikend zijn om zelf de nodige ondersteuning, hulp en zorg te kunnen bieden, en

      • -

        voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn, de mogelijkheden om met de inzet van een andere voorziening , overige voorziening of individuele voorziening te voorzien in de nodige ondersteuning, hulp en zorg;

    • c.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • d.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • e.

      de mogelijkheid om een individuele voorziening te verstrekken;

    • f.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd op andere voorzieningen op het gebied van participatie, zorg en onderwijs;

    • g.

      hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige;

    • h.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Als de jeugdige en/ of ouders een persoonlijk plan of een familiegroepsplan hebben opgesteld, betrekt het college dat bij het onderzoek.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en/ of ouders over de gang van zaken bij het onderzoek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Het college kan alleen in overleg met de jeugdige en/ of ouders afzien van een gesprek.

  • 5.

    Het college kan, na toestemming van de jeugdige en/ of ouders, informatie inwinnen bij andere instanties en met deze in gesprek gaan over de aangewezen hulp.

  • 6.

    Dit artikel is niet van toepassing op verwijzingen van de huisarts, de medisch specialist, de jeugdarts, de GI en de rechtbank zoals bedoeld in artikel 2.6 onderdeel g van de Jeugdwet.

 

Artikel 4.3 Identificatie

Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en zijn ouders vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.

 

Artikel 4.4 Het verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor een verslag van het onderzoek of stelt een plan van aanpak op waarbij rekening wordt gehouden met het familiegroepsplan.

  • 2.

    Het college verstrekt het verslag zo spoedig mogelijk aan de jeugdige en ouders nadat het onderzoek is afgerond.

  • 3.

    Het college voegt opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en ouders toe aan het verslag.

 

 

Artikel 4.5 Ondersteuningsplan

  • 1.

    Het college zorgt voor een schriftelijke verslaglegging van het gesprek en de uitkomsten van het onderzoek in een ondersteuningsplan.

  • 2.

    Het college verstrekt het ondersteuningsplan zo spoedig mogelijk aan de jeugdige nadat het onderzoek is afgerond.

  • 3.

    Het college voegt opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige aan het ondersteuningsplan.

 

Artikel 4.6 Aanvraag (individuele) voorziening

  • 1.

    De jeugdige en/ of ouders kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Bij de aanvraag wordt er door het college opgesteld verslag zoals bedoeld in artikel 4.4, het verwijsformulier en het generieke opvoed- en opgroeiondersteuning gevoegd die ondertekend zijn door de jeugdige en/ of ouders.

  • 3.

    In het verwijsformulier is de volgende informatie van de jeugdige vermeld: naam- en adresgegevens op basis van het woonplaatsbeginsel, het Burgerservicenummer (bsn), de inschatting van de maximale vorm van jeugdhulp die nodig is en de beoogde zorgaanbieder.

  • 4.

    De jeugdige en / of ouders ondertekent het verwijsformulier voor gezien en akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 10 werkdagen wordt geretourneerd aan het college.

 

Artikel 4.7 Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Onverminderd dat de jeugdhulp toegankelijk is na verwijzing door de huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts, komt een jeugdige in aanmerking voor een door het college verleende individuele voorziening als het college van oordeel is dat de jeugdige of de ouder jeugdhulp nodig heeft.

  • 2.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouders voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en

    • b.

      voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen en

    • c.

      de aanvraag binnen twee weken na start van de voorziening is gedaan.

  • 3.

    Het college beoordeelt de hulpvraag aan de hand van het gesprek en de

  • genoemde onderwerpen als bedoeld in artikel 4.1 t/m 4.6 van deze verordening.

  • 4.

    Als de individuele voorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate en tijdig beschikbare voorziening.

  • 5.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het eerste en tweede lid.

 

Artikel 4.8 Advisering

  • 1.

    Het college wint een specifiek en deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag dit vereist.

  • 2.

    Indien het college advies gaat inwinnen als bedoeld in lid 1, wordt de jeugdige en/ of ouders hiervan op de hoogte gebracht.

 

Artikel 4.9 Inhoud beschikking

  • 1.

    Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verstrekken van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college brengt in kaart wat de hulpvraag en de bijbehorende belemmeringen zijn;

  • 3.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      of de voorziening in de vorm van zorg in natura of een pgb wordt verstrekt;

    • b.

      welke individuele voorziening in een module wordt verstrekt, de ingangsdatum en de geldigheidsduur, wie de jeugdhulp gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • c.

      de gestelde voorwaarden;

    • d.

      de uitleg van de bezwaarclausule.

  • 4.

    Het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking.

  • 5.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in lid 2 genoemde zaken bovendien:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden aangewend;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • d.

      welke voorwaarden aan het pgb verbonden zijn;

    • e.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 6.

    Bij de beschikking wordt informatie verstrekt over de rechten en plichten van de jeugdige en/ of ouders op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

  • 7.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en kan hierover nadere regels vaststellen.

  • 8.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de in te zetten voorzieningen en de geldigheidsduur van het besluit.

 

 

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget

 

 

Artikel 5.1 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de wet.

  • 2.

    Als een jeugdige of ouder in aanmerking komt voor een individuele voorziening, maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dan dient hij daartoe een uitvoeringsplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format. In het uitvoeringsplan is in ieder geval opgenomen:

    • a.

      de motivatie waarom het natura-aanbod van het college niet passend is en een pgb gewenst is;

    • b.

      de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp georganiseerd wordt;

    • c.

      op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd;

    • d.

      de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;

    • e.

      indien van toepassing, wat het aandeel informele hulp is.

  • 3.

    De gedifferentieerde tarieven voor jeugdhulpaanbieders zijn opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekeringen en reiskosten (all-in tarief).

  • 4.

    De volgende kosten zijn uitgesloten voor een vergoeding vanuit een pgb:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering.

  • 5.

    De budgethouder is verplicht om gebruik te maken van de op zijn situatie van toepassing zijnde model overeenkomst van de Sociale Verzekeringsbank.

  • 6.

    Het inkopen van behandeling via een pgb is alleen mogelijk indien de behandelaar voldoet aan de kwaliteitseisen die het college stelt aan gecontracteerde aanbieders van behandeling.

  • 7.

    Voor de goedkoopst passende bijdrage hanteert het college gedifferentieerde tarieven

  • die zijn afgeleid van de tarieven waarvoor het college de geïndiceerde diensten heeft

  • ingekocht:

    • a.

      100% voor een daartoe opgeleide professional in dienst van zorgaanbieder;

    • b.

      maximaal 20,00 per uur voor personen uit de informele hulp, indien geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.

  • 8.

    In het door het college jaarlijks vast te stellen Financieel besluit wordt per ondersteunende dienst een omschrijving en daarbij behorend tarief opgenomen. Uitgangspunt is het tarief waarvoor de desbetreffende dienst in natura is ingekocht.

 

Artikel 5.2 Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de jeugdige en/ of ouders:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad, is altijd sprake van informele hulp.

  • 3.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

  • 4.

    Voor de informele hulp kan een pgb worden verstrekt onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      het tarief, bedoeld in opbouw van artikel 4.7 en artikel 5.1, bedraagt voor jeugdhulp door een derde, niet zijnde op verplichte basis verleende jeugdhulp door informele hulp (als bedoelt in artikel 8 van de Regeling Jeugdwet) minimaal 100% van het wettelijk minimum of zoveel meer, tot ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate in de gemeente tijdig beschikbare individuele voorziening in nature, als noodzakelijk is om: te verzekeren dat het budget de jeugdige in staat stelt tijdig kwalitatief goede jeugdhulp te ontvangen.

    • b.

      voor informele hulp kan voor op onverplichte basis verleende jeugdhulp een tegemoetkoming van maximaal € 141 per jaar worden betaald, voor zover van toepassing aangevuld met een tegemoetkoming per jaar voor schoonmaakmiddelen, levensmiddelen, kleding of reiskosten ten behoeve van de hulp overeenkomstig door het NIBUD vastgestelde bedragen. op gepaste wijze rekenschap te geven van de gezinssituatie en de relevante werkervaring en kwalificaties van deze persoon;

    • c.

      deze persoon heeft aangegeven dat het leveren van de jeugdhulp voor hem niet tot overbelasting leidt.

 

 

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

 

 

Artikel 6.1 Herziening, intrekking, terugvordering en verrekening

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of uit eigen beweging mededeling aan het college van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening beëindigen, wijzigen, geheel of gedeeltelijke herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige en/ of ouders onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige en/ of ouders naar het oordeel van het college niet langer op de voorziening, of op het pgb is aangewezen;

    • c.

      de voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige langer dan vier weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de jeugdige en/ of ouders niet voldoet aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de individuele voorziening of het pgb;

    • f.

      de jeugdige en/ of ouders de voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt dan waarvoor het is bestemd;

    • g.

      de jeugdige is overleden;

    • h.

      de gemeente Coevorden op grond van het woonplaatsbeginsel niet meer verantwoordelijk is voor het bieden van (jeugd)hulp.

  • 3.

    Het college kan nadat het besluit tot toekenning van een individuele voorziening, tegemoetkoming (meer) kosten dan wel pgb is herzien of ingetrokken:

    • a.

      het ten onrechte of tot een te hoog bedrag betaald pgb terugvorderen;

    • b.

      geheel of gedeeltelijk de geldswaarde van een individuele voorziening in natura terugvorderen.

  • 4.

    De wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening zijn. De hoogte van het na verrekening resterende (periodieke) bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de ondersteuning in de zelfredzaamheid en participatie.

  • 5.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6.

    Het college kan een besluit als bedoeld in het eerste lid herzien of intrekken indien blijkt dat de jeugdige en/ of ouders niet of onvoldoende heeft voldaan aan de verplichtingen genoemd in de wet of die bij of krachtens deze verordening van toepassing zijn waaronder inbegrepen het niet nakomen van de verplichtingen die rechtstreeks voortvloeien uit het ondersteuningsplan.

 

 

 

Artikel 6.2 Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het pgb als er ten aanzien van een jeugdige en/ of ouders een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1.4 lid 1 sub a t/m e van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 6.1 lid 2 sub d van de wet.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste en tweede lid.

 

Artikel 6.3 Onderzoek naar recht –en doelmatigheid individuele voorziening (inclusief persoonsgebonden budget)

  • 1.

    Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college de jeugdige en/ of ouders in begrijpelijke bewoordingen informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijk consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.

  • 2.

    Het college beoordeelt, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van de pgb’s. Tevens beoordeelt het college of de jeugdige en/ of ouders nog voldoet aan de criteria om voor een pgb in aanmerking te komen.

  • 3.

    Fraude of vermoedens van fraude worden afgehandeld volgens het fraudebeleidskader.

 

Artikel 6.4 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

 

Hoofdstuk 7 Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

 

 

Artikel 7.1. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke Cao-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      de kosten voor bijscholing van het personeel;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen

  • voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

 

Hoofdstuk 8 Klachtregeling

 

 

Artikel 8.1 Klachtregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van de jeugdige en/ of ouders die betrekking hebben de wijze van afhandeling van de meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de geldende klachtenregeling van de Gemeente Coevorden.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdigen en/ of ouders.

 

 

Hoofdstuk 9 Inspraak

 

 

Artikel 9.1 Betrekken ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over het vroegtijdig in de gelegenheid stellen van cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen om voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en de wijze waarop ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg.

 

 

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

 

 

Artikel 10.1 Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe iedere twee jaar de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

 

Artikel 10.2 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/ of ouders afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 10.3 Inwerkingtreding, intrekking oude verordening en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt de dag na bekendmaking in werking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp gemeente Coevorden.

  • 3.

    Met ingang van het in lid 1 bedoelde tijdstip wordt de verordening jeugdhulp gemeente Coevorden 2015 ingetrokken.

  • 4.

    Een jeugdige en/of de ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de verordening jeugdhulp gemeente Coevorden 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 5.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de verordening jeugdhulp gemeente Coevorden 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening

 

 

 

 

b e s l u i t:

 

vast te stellen de verordening Jeugdhulp gemeente Coevorden.

 

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van

23 juni 2020.

De raad voornoemd,

Voorzitter, plv. griffier,

B.J. Bouwmeester J. Kok

 

 

Toelichting

 

Inleiding

Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet (hierna: wet). Deze wet maakt onderdeel uit van de in 2015 ingezette bestuurlijke en financiële decentralisatie naar de gemeenten van de jeugdzorg, jeugd –ggz, de zorg van de verstandelijk beperkte jeugdigen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van de jeugdigen. Deze wet kent een voorzieningenplicht voor het college: de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door het college bepaald.

 

Artikel 2.9 van de wet is niet uitputtend geformuleerd en biedt daarom ruimte om naast de wet nog andere regels te stellen. In deze verordening is dat onder andere gebeurt door op onderdelen een compleet beeld te geven van de rechten en plichten. Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1 lid 3 van de wet bepalen onder welke voorwaarden een jeugdige aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt. In deze verordening is hier invulling aan gegeven.

 

Deze verordening kan niet los worden gezien van het beleidsplan, dat de raad op grond van artikel 2.2 van de wet eveneens heeft vastgesteld. In dit beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

 

Hoofdstuk 1. Definities

 

Artikel 1 Begripsbepaling en doelgroep

In dit artikel zijn bepalingen gedefinieerd, die niet in de landelijke Jeugdwet voorkomen en/of die kenmerkend zijn voor het college. Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet een aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in deze verordening. In deze verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de wet. Indien mogelijk aangeduid met ‘jeugdige en ouders’ en 'jeugdige en/ of zijn ouders’

 

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ zoals opgenomen in artikel 1:3, derde lid van de Awb en ‘beschikking’ zoals opgenomen in artikel 1:2 van de Awb.

 

Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp

 

Dit hoofdstuk geeft uitvoering aan het artikel 2.9, onder a van de wet, op grond waarvan de gemeente verplicht is bij verordening regels te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige jeugdhulpvoorzieningen. In deze verordening is onderscheid gemaakt tussen algemene- (vrij-toegankelijke) en individuele (niet vrij-toegankelijke) voorzieningen. Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een algemene (vrij-toegankelijke) voorziening. Hier kunnen de jeugdigen gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van het college nodig hebben. Deze verordening geeft op voorhand duidelijkheid- uitgaande van toegang tot de jeugdhulp via de gemeente- welke vormen van voorzieningen alleen toegankelijk zijn na een besluit van de gemeente.

 

Het begrip 'voorziening' binnen de Jeugdwet is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door het college te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg.

 

Hoofdstuk 3 Toegang jeugdhulp via het medisch domein of het justitieel kader

 

De toeleiding naar individuele voorzieningen jeugdhulp kan naast de toegang via de gemeente ook op andere manieren plaatsvinden.

 

Artikel 3.1 Toegang via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

De wet regelt dat de jeugdhulp ook toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige en/of zijn ouder(s) precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die het college heeft. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Deze verordening regelt welk aanbod van het college alleen via verwijzing of met een besluit van het college toegankelijk is. Omdat het college verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt deze slechts een enkel aspect met betrekking tot het proces.

 

Artikel 3.2 Toegang justitieel kader

In de strafrechtelijke beslissing-in het kader van een taakstraf of (gedrag beïnvloedende) maatregel- kan de rechter besluiten tot de inzet van jeugdhulp. In de regel zal de Raad voor de Kinderbescherming hierover adviseren. Bij jeugdreclasseringsmaatregelen zal de gecertificeerde instelling betrokken zijn bij de uitvoering, bij taakstraffen de Raad voor de Kinderbescherming. Dit kan via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met het college.

 

Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. Het college is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van het college vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezag -beëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren.

 

De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met het college te overleggen. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

 

Hoofdstuk 4 Toegang jeugdhulp via de gemeente

 

Deze en volgende bepalingen regelen de toegang tot jeugdhulp via het college. Deze bepalingen zijn opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het college is daarbij verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet.

 

Artikel 4.1 Melding

In dit proces wordt er gesproken over het overleggen van de noodzakelijke gegevens. In dit proces is het college wettelijk verplicht om gratis cliëntondersteuning te bieden aan de jeugdige en/ of ouders met een hulpvraag.

 

Artikel 4.2 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke ondersteuningsvraag worden onderzocht. In dit artikel ligt de nadruk op dat een gesprek deel uitmaakt van het onderzoek en de omgeving van de jeugdige daar zo veel mogelijk bij betrokken wordt.

 

Artikel 4.3 Identificatie

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 4.4 Het verslag

Het verslag is het hulpverleningsplan, als bedoeld in artikel 4.1.3 van de Jeugdwet. Het is een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken.

 

Artikel 4.5 Ondersteuningsplan

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 4.6 Aanvraag (individuele) voorziening

De aanvraag op basis van de wet kan schriftelijk worden gedaan. Als de jeugdige en/ of ouders het verslag ondertekent en het is voorzien van zijn naam, Burgerservicenummer (BSN), geboortedatum en een dagtekening, kan het fungeren als aanvraagformulier voor een individuele voorziening. De toestemming van de jeugdige en/ of ouders voor het verlenen van jeugdhulp is afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige. De toestemming wordt bij een jeugdige gevraagd aan de ouders of de jeugdige zelf, conform artikel 7.3.4. van de wet. Als de jeugdige de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt maar niet die van zestien jaar, is toestemming noodzakelijk, tenzij er sprake is van ernstig nadeel voor de jeugdige zie hiervoor artikel 7.3.4 lid 2 van de jeugdwet. Een jeugdige die de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, is bekwaam tot het verlenen van toestemming voor de verlening van jeugdhulp ten behoeve van zichzelf. De jeugdige vanaf 16 jaar is aansprakelijk en in en buiten rechte op te treden zoals opgenomen in artikel 7.3.5 lid 3 van de jeugdwet.

 

Artikel 4.7 Criteria individuele voorzieningen

In artikel 2.9 onderdeel a van de jeugdwet is bepaald dat de gemeenteraad bij verordening moet aangeven wat de voorwaarden voor een toekenning van een individuele voorziening zijn. In dit artikel is ter uitwerking van deze verplichting een kader gegeven.

 

Artikel 4.8 Advisering

Als dat voor het onderzoek nodig is, kan een externe adviseur worden gevraagd op bepaalde aspecten van het onderzoek te adviseren. Daarbij geldt wel dat het recht op een voorziening niet op andere wijze dan door het verlenen van de medewerking en/of de bedoelde machtiging kan vaststellen (zie centrale raad van beroep, 17-10-2012, zk. Nmr 10-5275 WMO, CRVB:2012:BY0448). Dit betekent dat er extern advies noodzakelijk is om de ondersteuningsvraag te definiëren.

 

Artikel 4.9 Inhoud beschikking

De jeugdige en/ of ouders moet op basis van de beschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de jeugdige goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de belangrijke punten opgenomen die in ieder geval in de beschikking moet worden opgenomen.

 

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget

 

Artikel 5.1 Aanvullende criteria voor persoonsgebonden budget

In deze bepaling is opgenomen dat er een mogelijkheid is tot het verzoeken om een pgb. Indien de jeugdige en/ of ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat een individuele voorziening, die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is zoals is opgenomen in artikel 8.1.1 derde lid van de wet.

 

De aanvullende criteria regelt op welke wijze de hoogte van een pgb wordt bepaald. De hoogte van het pgb moet toereikend zijn om daarmee de ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel waarvoor het is verstrekt. Daarbij geldt het principe van de goedkoopst passende bijdrage.

 

Vanaf 1 januari 2018 moet worden voldaan aan de minimale uurlooneisen van de Wet minimumloon (behoudens een kleine overgangsgroep in 2019). In dit artikel wordt een onderscheid gemaakt in diensten waarbij hulp en/of zorg wordt geboden en voorzieningen die noodzakelijk zijn om te kunnen functioneren. Regel is dat daarvoor altijd een indicatie is afgegeven. Indien het college een indicatie voor ondersteuning heeft vastgesteld kan het voorkomen dat de jeugdige verzoekt om een pgb met terugwerkende kracht te verlenen. Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb moet worden voldaan aan de cumulatieve voorwaarden. Voor het beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb zal de jeugdige een uitvoeringsplan pgb moeten opstellen in een format dat is opgesteld door het college. Ook is opgenomen dat de budgethouder verplicht is om gebruik te maken van de model overeenkomst van de SVB. De model overeenkomsten van de SVB zijn ter bescherming van de budgethouders opgesteld. Door op te nemen dat de budgethouder hier gebruik van dient te maken wordt geborgd dat alle noodzakelijke gegevens in de overeenkomst worden opgenomen en dat de belangen van de budgethouder mede worden gediend. De CRvB heeft op 17 mei 2017 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2017:1803) een uitspraak gedaan over verboden delegatie. De raad stelt dat de bevoegdheid om nadere regels te stellen over de hoogte van het pgb en het vaststellen van het pgb niet kan worden gedelegeerd aan het college. De essentialia van het voorzieningenpakket dienen in de verordening te worden vastgelegd. Volgens de CRvB behoort de berekeningswijze van de hoogte van de pgb tarieven tot de essentialia. Deze berekeningswijze is leidend voor het college bij de berekening van tarieven, welke zijn gebaseerd op de tarieven zoals zijn voortgekomen uit de inkoop bij de diverse zorgaanbieders. Jaarlijks stelt het college een Financieel Besluit vast waarin per voorziening de maximale pgb tarieven en indexeringen worden vastgelegd.

 

Wat betreft het met een pgb inkopen van diensten is het uitgangspunt is dat bij een professional in dienst van een zorgaanbieder een percentage van 100% wordt gehanteerd. Bij de professional die werkzaam is als zelfstandige en/of die een arbeidsovereenkomst heeft met de pgb-houder wordt een percentage van 100% aangehouden. Personen die behoren tot informele hulp, ontvangen een tarief van €20,00 per uur. Er mogen geen tussenpersonen of belangenbehartigers uit het pgb betaald worden.

 

In het tweede lid is de wijze waarop de hoogte van een pgb wordt vastgesteld vastgelegd (zoals verplicht op grond van artikel 2.9, aanhef en onder c, van de wet). Het betreft de substantiële materiële norm- en kaderstelling, in de vorm van een berekeningswijze voor het bepalen van de hoogte van pgb’s, die iedere keer als uitgangspunt genomen wordt. Een op basis van deze berekeningswijze vastgesteld budget moet de jeugdige of zijn ouders in staat stellen de jeugdhulp die tot de benodigde individuele voorziening behoort van derden te betrekken (artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet). Met dien verstande dat een pgb kan worden geweigerd voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening in natura (artikel 8.1.1, vierde lid, aanhef en onder a, van de wet). Dit alles laat onverlet dat het college bevoegd is om een lager tarief te hanteren dan het gehanteerde tarief voor zorg in natura, mits dat tarief de jeugdige of zijn ouders maar in staat stelt om tijdig de noodzakelijke kwalitatief goede jeugdhulp van derden te betrekken. Een grond om een lager tarief te hanteren zou bijvoorbeeld kunnen zijn dat de jeugdhulp zal worden betrokken van een zelfstandig werkende jeugdhulpverlener met aanzienlijk lagere overheadkosten dan grotere jeugdhulpaanbieders die namens het college de zorg in natura verlenen.

 

Artikel 5.2 Onderscheid formele en informele hulp

Zie algemene bepaling.

 

Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving

 

Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

 

Artikel 6.1 Herziening, intrekking, beëindigen en terugvordering en verrekening

Hier is vooral geregeld in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan intrekken of herzien. De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van de verstrekte pgb’s. Dit artikel breidt zich uit tot de individuele voorzieningen in natura. Het gaat hier om een ‘kan’ bepaling. Het college ‘kan’ gebruik maken van zijn bevoegdheid tot herzien en intrekken.

 

Intrekking of herziening van een voorziening op grond van de Jeugdwet kan leiden tot ten onterechte of teveel verleende ondersteuning. Deze bepaling regelt dat het college in dat geval ook bevoegd is de geldswaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten voorziening in natura, dan wel van het teveel of ten onrechte verstrekte pgb. Terugvordering van de geldswaarde in natura is niet geregeld in de wet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een voorziening in natura verstaan.

 

Artikel 6.2 Opschorting betaling uit het persoonsgebonden budget

In bepaalde gevallen is opschorting van een betaling uit een pgb naar aanleiding van een declaratie een beter instrument dan beëindiging of weigering of zelfs intrekken of herzien van het verleningsbesluit. Door opschorting kan ruimte geboden worden voor herstelmaatregelen of nader onderzoek. Het is aan de SVB om te beslissen over te gaan tot opschorting. Dit kan echter ook op verzoek van het college, mits dit met de toepassing van bij de verordening gestelde regels gebeurt. Daarvoor is nu lid twee opgenomen. Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van dit verzoek conform artikel 6:3 van de Awb: voorbereiding op eventueel intrekken of herzien.

 

Artikel 6.3 Onderzoek naar recht –en doelmatigheid individuele voorziening

Het niet of niet volledig voldoen aan de gestelde verplichtingen aan het pgb (hoofdstuk 5 van de verordening) kan leiden tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit. In de wet is slechts één terugvorderingsgrond opgenomen ten aanzien van jeugdigen (of in dat artikel bedoelde derden). Namelijk indien de jeugdige opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid. Daarmee heeft de wetgever verzuimd om in gevallen waarin anderszins ten onrechte een voorziening wordt verleend of tot een hoog bedrag in de vorm van een pgb is betaald niet kan worden teruggevorderd. Voor die gevallen is een bevoegdheid neergelegd in dit artikel. Uit de uitspraak van de centrale raad van beroep van 17-5-2006, 04-2122 ZW, CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt.

 

Artikel 6.4 Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet -gebruik

De gemeenteraad is verplicht om bij verordening regels vast te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Diverse bepalingen in dat kader zijn overigens ook ondergebracht in andere artikelen van deze verordening. De Jeugdwet bevat geen wettelijke verplichting om een toezichthouder aan te wijzen, maar sluit deze mogelijkheid ook niet uit. Met deze bepaling in de verordening wordt hiervoor een grondslag geboden. De aan te wijzen toezichthouder handelt op basis van de bestuursrechtelijke bevoegdheden. Deze zijn vastgelegd in de artikelen 5:11 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht. Het toezicht betreft de uitvoering van de wet (de rechtmatigheid). Het toezicht op de kwaliteit van de wet is door de Minister belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ).

 

Hoofdstuk 7 Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

 

Artikel 7.1. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college heeft een toezichthoudend ambtenaar aangesteld. Deze toezichthoudend ambtenaar wordt gevraagd periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van voorzieningen met het oog op de behoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan te onderzoeken. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek draagt eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit.

 

 

Hoofdstuk 8 Klachtregeling

 

Artikel 8.1 Klachtregeling

Het college is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. De aanbieder is ten aanzien van de in de verordening genoemde voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen (art. 3.2, eerste lid, onder a, van de wet).

 

Hoofdstuk 9 Inspraak

 

Artikel 9.1 Betrekken ingezetenen bij het beleid

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij het college. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet. Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet.

 

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

 

Artikel 10.1 Evaluatie

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 10.2 Hardheidsclausule

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 10.3 Intrekking oude verordening

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Artikel 10.4 Inwerkingtreding en citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich.

 

Naar boven