Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Alkmaar houdende regels omtrent WMO (Verordening maatschappelijke ondersteuning Alkmaar 2020)

De raad van de gemeente Alkmaar;

 

Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders, d.d. 10-12-2019;

 

Gelet op het advies van de commissie : Sociaal, d.d. 09-01-2020;

 

Gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

 

B e s l u i t

 

  • I.

    De navolgende Verordening maatschappelijke ondersteuning Alkmaar 2020 vast te stellen.

     

VERORDENING maatschappelijke ondersteuning Alkmaar 2020

HOOFDSTUK 1: Begrippen

Artikel 1.1 Begrippenlijst

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover, ook als hij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken;

    • b.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de wet;

    • c.

      bijdrage: bijdrage als bedoeld in de artikelen 2.1.4 en 2.1.4a van de wet;

    • d.

      college: college van burgemeester en wethouders van Alkmaar;

    • e.

      gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • f.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven.

    • g.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Alkmaar;

    • h.

      melding: kenbaar maken van de ondersteuningsvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

    • i.

      ondersteuningsvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.2.3, eerste lid, van de wet;

    • j.

      kleinschalig wooninitiatief: een woonvoorziening van 6 tot maximaal 8 personen waarin de cliënten samen met een team van vaste medewerkers een eigen huishouden vormen;

    • k.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 2: Toegang maatschappelijke ondersteuning

Artikel 2. Melding, onderzoek en aanvraag maatschappelijke ondersteuning.

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regels op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 3.1 Aanbod

  • 1.

    Maatwerkvoorzieningen zijn altijd gericht op de unieke situatie van de individuele cliënt en zijn leefomgeving en de inzet wordt integraal (dus ook vanuit andere domeinen als jeugd, werk en inkomen en wonen) afgewogen.

  • 2.

    De volgende maatwerkvoorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:

    • a.

      Hulp bij het huishouden

    • b.

      Begeleiding

    • c.

      Beschermd wonen

    • d.

      Beschermd thuis

    • e.

      Vervoer

    • f.

      Dagbesteding

    • g.

      Respijtzorg

    • h.

      Woningaanpassingen

    • i.

      Hulpmiddelen

  • 3.

    Het college verstrekt maatwerkvoorzieningen in natura, in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb) of als financiële tegemoetkoming.

Artikel 3.2 Criteria

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening als de cliënt niet of niet volledig in staat is tot zelfredzaamheid of participatie door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/ of

    • b.

      gebruikelijke hulp en/ of

    • c.

      mantelzorg en/ of

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/ of

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/ of

    • f.

      algemene voorzieningen, die financieel gedragen kan worden door de cliënt en/ of

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 2.

    Het college verstrekt met inachtneming van de regels rondom landelijke toegankelijkheid een maatwerkvoorziening in de vorm van opvang/ beschermd wonen indien:

    • a.

      de cliënt problemen heeft bij het zich handhaven in de samenleving; of

    • b.

      de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid, als gevolg van huiselijk geweld; en

    • c.

      voor zover de cliënt deze problemen niet kan wegnemen/ verminderen door gebruik te maken van het gestelde in lid 1, onder a t/m g.

  • 3.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst adequate voorziening.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot aanvullende criteria voor verschillende vormen van maatwerkvoorzieningen.

Artikel 3.3 Resultaat

  • 1.

    Het college bepaalt op basis van een indicatie het resultaat van een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels omtrent de resultaatgebieden.

Artikel 3.4 Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te verstrekken maatwerkvoorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de ingangsdatum en duur van de verstrekking is, in het geval van diensten, en

    • c.

      hoe en door wie de voorziening wordt verstrekt.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden aangewend;

    • b.

      welke minimale kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • c.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld, en

    • e.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 4.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt de cliënt geïnformeerd over de te betalen bijdrage.

Artikel 3.5 Weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      indien er aanspraak gemaakt kan worden op een voorziening die wordt verleend op grond van een andere wettelijke bepaling;

    • b.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • c.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • d.

      indien de noodzaak tot ondersteuning is ontstaan als gevolg van omstandigheden die in de risicosfeer van de cliënt liggen;

    • e.

      als deze als gevolg van de beperkingen van de cliënt voor zichzelf of voor derden onveilig is.

  • 2.

    Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt als deze niet langdurig noodzakelijk is, behoudens hulp bij het huishouden.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening in verband met wonen wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van woonruimten die niet als hoofdverblijf dienst doen;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, met uitzondering van automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen andere belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is.

Artikel 3.6 Schade

Schade en slijtage, veroorzaakt door verwijtbaar gedrag van belanghebbende, kan verhaald worden op belanghebbende.

Artikel 3.7 Extern advies

Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is. De zorgaanbieder kan advies geven omtrent het onderzoek, de inzet en herziening van een indicatie.

HOOFDSTUK 4: Persoonsgebonden budget (Pgb)

Artikel 4.1 Regels Pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening in de vorm van een Pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Een cliënt ten behoeve van wie een Pgb voor zorg wordt verstrekt, dient gebruik te maken van de modelzorgovereenkomst van de SVB.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen Pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 4.

    De hoogte van een Pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het Pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het Pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 5.

    Het college kan in de nadere regels aanvullende regels en voorwaarden stellen aan de Pgb houder en bepalen welke eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen en met betrekking tot de deskundigheid van de professionals.

Artikel 4.2 Professioneel en sociaal netwerk tarief diensten

  • 1.

    Voor de berekeningswijze van het Pgb bij diensten wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van zorg en ondersteuning en, voor zover van toepassing, in ieder geval in verband met de te bieden deskundigheid.

  • 2.

    Het tarief voor een Pgb wordt per uur, per dagdeel of per etmaal bepaald op basis van het laagste beschikbare tarief per uur, per dagdeel of per etmaal, voor de betreffende vorm van gecontracteerde zorg in natura.

  • 3.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het Pgb wordt onderscheid gemaakt tussen:

    • a.

      Het tarief voor professionals, het zogenaamde hoge tarief, en

    • b.

      Het tarief voor de persoon uit het sociaal netwerk, het zogenaamde lage tarief.

  • 4.

    Een professional die op grond van een Pgb zorg levert, moet voldoen aan alle onderstaande criteria om voor een hoog tarief in aanmerking te komen:

    • a.

      De professional dient over een relevant diploma of getuigschrift te beschikken waarmee de vereiste deskundigheid met betrekking tot de betreffende resultaatgebieden kan worden aangetoond, en

    • b.

      Recente werkervaring te hebben waarvoor het in lid 1 genoemde diploma of getuigschrift vereist is.

  • 5.

    Het hoge tarief voor een Pgb voor diensten bedraagt:

    • a.

      75% van het betreffende tarief voor gecontracteerde zorg in natura, tenzij op basis van het door de Pgb-houder ingediende Pgb plan, passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht;

    • b.

      een aangepast bedrag tot maximaal 100% van het laagste beschikbare tarief voor de voorziening in natura, indien de Pgb-houder kan aantonen dat in zijn situatie het Pgb-tarief van 75% niet toereikend is om effectief en kwalitatief goede ondersteuning in te kopen.

  • 6.

    In afwijking van het bepaalde in het vijfde lid onder a, bedraagt het tarief voor Beschermd wonen 90% voor Begeleiding en 100% voor Toezicht van het betreffende tarief gecontracteerde zorg in natura, tenzij op basis van het door de Pgb-houder ingediende Pgb plan, passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht.

  • 7.

    Indien de cliënt met een indicatie voor beschermd wonen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in een kleinschalige accommodatie, kan het college een toeslag wooncomponent verstrekken. Deze toeslag bedraagt maximaal € 4.000 per jaar.

  • 8.

    Als de zorgverlener niet aantoonbaar aan de criteria in lid 4 voldoet, wordt een laag Pgb-tarief gehanteerd.

  • 9.

    Indien de ondersteuning geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de Pgb-houder, is er altijd sprake van het bieden van ondersteuning door het sociale netwerk en dus laag tarief. De persoon die deze ondersteuning verleent moet 18 jaar of ouder zijn.

  • 10.

    Bij inschakeling van een persoon uit het sociale netwerk door een Pgb-houder gelden de volgende vergoedingen:

    • a.

      € 21,00 per uur voor Begeleiding (ook bij Beschermd thuis)

    • b.

      € 20,00 per dagdeel voor Dagbesteding

    • c.

      € 22,00 per etmaal voor Respijtzorg

    • d.

      € 15,00 per uur voor Hulp bij het huishouden

HOOFDSTUK 5: Financiële tegemoetkoming

 

  • 1.

    Het college kan ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie op aanvraag aan een cliënt een financiële tegemoetkoming verstrekken voor de in lid 2 genoemde voorzieningen.

  • 2.

    Een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt voor kosten van verhuizing, vervoer, hulpmiddelen, woningaanpassingen en gebruik eigen auto.

  • 3.

    De regels inzake maatwerkvoorziening en in het bijzonder de regels inzake Pgb in deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing op de financiële tegemoetkoming tenzij de aard van de financiële tegemoetkoming zich tegen analoge toepassing verzet, waaronder begrepen het opleggen van een bijdrage en het trekkingsrecht.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen over de gevallen waarin een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, de berekening van de hoogte en de wijze van verstrekking van de tegemoetkoming.

HOOFDSTUK 6: Bijdrage in de kosten

Artikel 6.1 Bijdrage in de kosten

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd zolang de cliënt van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het Pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De bijdrage is gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënten of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet, dan wel hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen of een lagere bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid is geen bijdrage verschuldigd voor de volgende maatwerkvoorzieningen:

    • a.

      Woningaanpassingen;

    • b.

      Hulpmiddelen;

    • c.

      Vervoer, behoudens het gestelde in het vierde lid.

  • 4.

    Een cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd in de kosten voor het gebruik van collectief vervoer. Het college stelt nadere regels over de hoogte van het instaptarief en de ritprijs.

  • 5.

    Een cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd in de kosten Maatschappelijke opvang en Vrouwenopvang. Het college stelt nadere regels over de hoogte, afhankelijk van de leefsituatie.

  • 6.

    Voor Beschermd wonen wordt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage in rekening gebracht conform de bepalingen in het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015.

Artikel 6.2 Experimenteerartikel

Het college kan experimenteren met het tijdelijk opleggen van een lagere bijdrage in de kosten.

HOOFDSTUK 7: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 7.1 Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, waaronder informele zorg, en;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

  • 2.

    Het college kan in contracten of subsidieafspraken met aanbieders opnemen aan welke kwaliteitseisen de maatschappelijke ondersteuning, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, moet voldoen. Hierbij sluit het college zoveel mogelijk aan bij artikel 3.1 van de wet en de kwaliteits- en deskundigheidseisen die in de desbetreffende branche gelden.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen of door middel van audits bij zorgaanbieders.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

Artikel 7.2 Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • 1°.

        een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

      • 2°.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst, en

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 7.3 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

HOOFDSTUK 8: Toezicht en handhaving

Artikel 8.1 Voorkomen en bestrijden van het ten onrechte ontvangen van een maatwerkvoorziening

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of Pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het Pgb is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het Pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt langer dan 6 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of Zorgverzekeringswet;

    • e.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het Pgb verbonden voorwaarden, of

    • f.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het Pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een Pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het Pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten Pgb.

  • 6.

    Als het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

Artikel 8.2 Opschorting betaling uit het Pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het Pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het Pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 8.1, lid 3 onder d.

  • 3.

    Het college stelt de Pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste of tweede lid van dit artikel.

Artikel 8.3 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en Pgb’s

  • Het college onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en Pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

HOOFDSTUK 9: Waardering mantelzorgers

Artikel 9.1 Waardering mantelzorgers

  • 1.

    Zorgvragers in de gemeente kunnen voor hun mantelzorger door middel van een melding bij het college of bij een door het college aangewezen instantie een blijk van waardering aanvragen.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit een financiële bijdrage welke aan de mantelzorger(s) van de zorgvrager wordt uitbetaald.

  • 3.

    Het college stelt regels met betrekking tot deze waardering.

HOOFDSTUK 10: Klachten, medezeggenschap, inspraak en onderzoek

Artikel 10.1 Klachtregeling

  • 1.

    Het college behandelt klachten van belanghebbenden die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van ondersteuningsvragen en aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de betreffende klachtenregeling van de gemeente Alkmaar.

  • 2.

    Het college neemt in de contracten en/of subsidieafspraken met aanbieders op dat de aanbieders een effectieve en laagdrempelige klachtregeling moeten hebben voor de behandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen van de aanbieder, en diens ondergeschikten, jegens een belanghebbende.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders, en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 10.2 Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 10.3 Betrekken van ingezetene bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen en belanghebbenden vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 3.

    Het college kan nadere regels vast stellen ter uitvoering van het eerste en tweede lid.

Artikel 10.4 Cliëntervaringsonderzoek

Jaarlijks doet het college onderzoek naar de tevredenheid van aanvragers over de uitvoering van de wet en de verordening en brengt voor 1 november verslag uit van de onderzoeksresultaten en zijn bevindingen aan de gemeenteraad.

HOOFDSTUK 11: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 11.1 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 11.2 Intrekken oude verordening

De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Alkmaar 2017 wordt ingetrokken.

Artikel 11.3 Overgangsrecht

  • 1.

    Een cliënt behoudt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Alkmaar 2017, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt wordt ingetrokken, herzien of beëindigd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt dat, indien een cliënt een lopende voorziening heeft voor beschermd wonen op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Alkmaar 2017 maar wordt geherindiceerd voor een voorziening Beschermd thuis, de voorziening Beschermd wonen gedurende een periode van 6 maanden na de datum van het herindicatiebesluit ongewijzigd wordt voortgezet.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Alkmaar 2017 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Alkmaar 2017, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

Artikel 11.4 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2020. Indien het Gemeenteblad waarin dit besluit wordt geplaatst wordt uitgegeven na 31 december 2019, treedt het in werking op de dag na bekendmaking en werkt het terug tot en met 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Alkmaar 2020.

Alkmaar, 23-01-2020;

De raad voornoemd,

P.M. Bruinooge, voorzitter

F.A.J.M. van Beek, griffier

Naar boven