Erfgoedverordening Oss 2020

 

De raad van de gemeente Oss;

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 augustus 2020;

 

gelet op de artikelen 3.16 en 9.1 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988 en de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

 

gelet op het advies van de Monumentencommissie Oss van 25 april 2020;

 

gelet op het advies van de Commissie Ruimte van 10 september 2020 ;

 

besluit

 

vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordening 2020.

 

Paragraaf 1: Algemeen

 

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:

  • -

    gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • -

    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    stads- en dorpsgezichten: groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden.

  • -

    rijksmonument: monument dat is ingeschreven in het rijksmonumentenregister. Een rijksmonument wordt tevens geregistreerd in het gemeentelijk erfgoedregister;

  • -

    erfgoedregister: gemeentelijke lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk aangewezen monumenten/stads en dorpsgezichten, provinciale monumenten, rijksmonumenten en rijks beschermde stads en dorpsgezichten;

  • -

    erfgoedcommissie: de adviescommissie voor het college van burgemeester en wethouders van onafhankelijke deskundigen., waarvan de taken en bevoegdheden nader zijn geregeld in de Verordening Adviesteam Omgevingskwaliteit, Adviesteam Architectuur en Erfgoedcommissie Oss 2020.

  • -

    gemeentelijk stads- of dorpsgezicht: een gebied bestaande uit een groep onroerende zaken, gevormd door onderling samenhang en de elementen zoals gebouwen, wegen, pleinen, bruggen, dijklichamen, waterwegen, bomen en groenstructuren en dat wegens haar schoonheid, betekenis voor de wetenschap en/of historische waarde van belang is voor de gemeente en overeenkomstig deze verordening als zodanig is aangewezen;

  • -

    geomorfologie: wetenschappelijk onderzoek naar de vormen van het aardoppervlak en de processen die daarbij een rol spelen of hebben gespeeld;

  • -

    dendrologie: wetenschappelijk onderzoek naar bomen en houtgewassen;

  • -

    cultuurhistorische waarde: de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, ontleend aan het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt en aan de monumentale waarden zoals beschreven in de selectiecriteria van deze verordening;

  • -

    Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    interieur : de inwendige structuur dan wel gedeelten daarvan en de afwerking van de binnenschil van het gebouwde monument;

  • -

    casco: bouwkundige hoofdstructuur van het gebouwde monument;

  • -

    bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • -

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss.

Voor meer bepalingen van begrippen wordt verwezen naar de toelichting van deze verordening en de Erfgoedwet

 

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

  • 1.

    Burgemeester en wethouders houden een door een ieder te raadplegen gemeentelijk register bij van krachtens deze verordening onherroepelijk aangewezen cultureel erfgoed.

  • 2.

    Het gemeentelijke erfgoedregister ligt voor een ieder ter inzage in het gemeentehuis en is digitaal raadpleegbaar op de gemeentelijke informatiepagina.

  • 3.

    Het college registreert het gemeentelijke monument en het gemeentelijk archeologische monument in het gemeentelijke erfgoedregister.

  • 4.

    Het gemeentelijke erfgoedregister bevat, de plaatselijke aanduiding, het type object en het monumentnummer van het gemeentelijke-,provinciaal-,rijks- en het archeologisch monument.

  • 5.

    Het college registreert het aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 6.

    Het college registreert de aangewezen provinciale monumenten in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 7.

    Het college registreert de aangewezen rijksmonumenten op basis van de minister ontvangen afschriften van de inschrijving van een rijksmonument in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, van de Erfgoedwet.

  • 8.

    Het college registreert de aangewezen rijks beschermde stads- of dorpsgezichten in het gemeentelijke erfgoedregister.

 

Paragraaf 2: Aanwijzing gemeentelijk monument

 

Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

  • a.

    rijksmonumenten, en

  • b.

    monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet.

 

Artikel 4. Selectiecriteria

Uitgangspunt voor de selectie en aanwijzing van gemeentelijke monumenten zijn de volgende basiscriteria, toetsingscriteria en bouwtechnische criteria:

  • 1.

    Architectuurhistorische waarde: bouwstijl, ontwerper, bouwtype, detaillering, interieur, bouwtechniek;

  • 2.

    Bouwhistorische waarde: bouw- en verbouwingssporen, materiaal (gebruik), bouwtechniek, structuur, wetenschappelijke bron, bouwhistorische verwachting;

  • 3.

    Ensemble- of stedenbouwkundige waarde: concept, gegroeid geheel, verkaveling, ensemble, silhouet;

  • 4.

    Cultuurhistorische waarde: nederzettingshistorie, historische waarde, herinnering aan historische gebruik of gebruikers, sociaal-economisch belang;

  • 5.

    Gaafheid: omgeving, hoofdvorm, detaillering;

  • 6.

    Zeldzaamheid;

    Bij gebouwd erfgoed gecombineerd met (bouwtechnische criteria):

  • 7.

    Het casco verkeert in een redelijk goede staat, zodat het monument is te restaureren zonder volledige afbraak;

  • 8.

    De oorspronkelijke vorm of aanleg dient in de hoofdopzet nog aanwezig te zijn, tenzij het een belangwekkende historisch gegroeide situatie betreft (historische gelaagdheid).

 

Artikel 5. De aanwijzing tot archeologisch monument

  • 1.

    Het college kan een archeologische vindplaats aanwijzen als archeologisch monument.

  • 2.

    Een archeologische vindplaats komt in aanmerking voor aanwijzing als bedoeld in het eerste lid indien de vindplaats beschikt over voldoende fysieke kwaliteit om bij te dragen aan de kennisvermeerdering over een archeologisch thema of een archeologische periode.

 

Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 7. Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6 is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.

 

Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3 advies aan een gemeentelijke erfgoedcommissie waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg. Leden van het college van burgemeester en wethouders van Oss, leden van de gemeenteraad van Oss, medewerkers van de gemeente Oss, maken geen deel uit van de erfgoedcommissie Oss.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

  • 3.

    De gemeentelijke adviescommissie brengt binnen 8 weken na ontvangst van de adviesaanvraag schriftelijk en deugdelijk gemotiveerd advies uit.

Artikel 9. Beslistermijn.

  • 1.

    De termijn tot aanwijzing tot monument duurt maximaal 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

 

Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Zodra een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt deze onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.

  • 3.

    Paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

 

Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten ambtshalve wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 2 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Paragraaf 3. Bescherming gemeentelijk monument

 

Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

 

Artikel 14. Omgevingsvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders een gemeentelijk monument:

  • a.

    te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of

  • b.

    te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders zenden een afschrift van de ontvankelijke aanvraag voor om omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument voor advies aan de erfgoedcommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8,tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Artikel 15. Voorschriften

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan de omgevingsvergunning voorschriften verbinden. Daaronder wordt onder meer verstaan een voorschrift tot:

  • a.

    het opleggen van de verplichting tot het toestaan van het verrichten,door of van gemeentewege,van archeologisch en/of bouwhistorisch onderzoek,voorafgaande aan en/of tijdens de uitvoering van de vergunning;

  • b.

    het indienen (al dan niet onder a. genoemde onderzoek) en van gemeentewege goed keuren van constructieberekeningen, een funderingsplan, een funderingspalenplan, en/of een kelderplan, waarbij de goedkeuring mede afhankelijk kan zijn van de resultaten van het onderzoek.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan voor een bepaalde tijd worden verleend.

  • 3.

    Aan de omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden toegevoegd indien de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek daartoe aanleiding geven.

 

Artikel 16. Intrekken van de omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 14, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:

  • a.

    als de verlening berust op onjuiste of onvolledige gegevens en de juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • b.

    als blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften als bedoeld in artikel 15 lid 1 niet naleeft.

  • c.

    voor zover veranderde omstandigheden of feiten met betrekking tot de activiteit waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, zich in overwegende mate tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van die activiteit verzetten.

  • d.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd dat, het belang van het beschermde monument zwaarder dient te wegen;

  • e.

    niet binnen 26 weken of binnen de door het bevoegd gezag bepaalde termijn van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

 

Artikel 17. Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning kan slechts worden verleend als het belang van de monumentenzorg en archeologie zich daartegen niet verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

 

Paragraaf 4. Rijksmonumenten

 

Artikel 18. Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Burgemeester en wethouders zenden onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

 

Paragraaf 5. Gemeentelijke stads- en dorpsgezichten

 

Artikel 19. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- en dorpsgezichten aanwijzen als beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de erfgoedcommissie, bedoeld in artikel 8, eerste lid. Artikel 8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre geldende bestemmingsplannen als beschermend plan in de zin van het vorige lid kunnen worden aangemerkt, dan wel of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening kan worden vastgesteld.

  • 7.

    Als een bestemmingsplan als bedoeld in het vijfde of zesde lid, opnieuw moet worden vastgesteld ingevolge artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1, eerste lid, van die wet, voor het desbetreffende gebied een beheersverordening als bedoeld in die wet vaststellen.

  • 8.

    Dit artikel is niet van toepassing op beschermde stads- en dorpsgezichten die zijn aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

 

Artikel 20. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 19, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als:

  • a.

    beschermd stads- en dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, of

  • b.

    beschermd stads- en dorpsgezicht op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 3.

    Zodra de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing onherroepelijk is geworden wordt dat onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

Artikel 21. Verbodsbepaling en aanvraag vergunnin g

  • 1.

    Het is in een beschermd gemeentelijk stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een bouwwerk of onderdelen van een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    De artikelen 16 en 17 zijn van overeenkomstige toepassing, waarbij in artikel 17, lid 1 onder het belang van de monumentenzorg specifiek het belang van het beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bedoeld.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13, 13a of 13b van de Woningwet.

 

Artikel 22. Voorschriften

Aan een omgevingsvergunning om te slopen als bedoeld in het voorgaande artikel kunnen voorschriften worden verbonden ter voorkoming of beperking van schade aan het stads- c.q. dorps- dan wel landschapsbeeld en ter bescherming van bouwwerken en terreinen, die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekening voor wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Daaronder worden mede begrepen voorschriften als bedoeld in artikel 15, lid 1,sub a.

 

Paragraaf 6. Handhaving en toezicht

 

Artikel 23. Strafbepaling

Degene die handelt in strijd met artikel 13 of het bepaalde krachtens artikel 14 lid 1, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

 

Artikel 24. Toezichthouders

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.

 

Paragraaf 7. Slotbepalingen

 

Artikel 25. Intrekken oude verordening

De Monumentenverordening Oss 2010 wordt ingetrokken op de dag van inwerkingtreding van de nieuwe verordening.

 

Artikel 26. Overgangsrecht

  • 1.

    Een krachtens de Monumentenverordening Oss 2010 aangewezen en geregistreerd gemeentelijke monument, worden geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Aanvragen om vergunningen die zijn ingediend voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld met inachtneming van de Monumentenverordening Oss 2010.

 

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag na bekendmaking volgens 3.42 tweede lid Awb.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Erfgoedverordening Oss 2020.

 

 

Toelichting Erfgoedverordening Oss 2020

Inleiding

Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de verwachte invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de voorgaande verordening zowel breder – het betreft nu monumenten– als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- en dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het bestemmingsplan en straks, onder de Omgevingswet, het omgevingsplan. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening. De Erfgoedverordening wordt vernieuwd in aansluiting op de Erfgoedwet, van 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet (voorzien 2021) . Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988. In de Omgevingswet zal materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één worden overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet.

 

Reikwijdte

De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988 (Mw 1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. In aansluiting op de Erfgoedwet is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).

 

Wettelijke grondslag

De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12 ,15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.

 

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 1. Begripsbepalingen

De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen “gemeentelijk monument”, “minister”, “omgevingsvergunning” en “stads- en dorpsgezichten” waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.

 

Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister

Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen (archeologische) monumenten en stads- of dorpsgezichten. Een monument wordt opgenomen met de plaatselijke aanduiding, het type object (religieus, molen, woonhuis, enz.) en het unieke monumentnummer. Daarnaast is geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.

Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening. Ook provinciaal aangewezen monumenten worden in het erfgoedregister opgenomen evenals de rijksbeschermde stads- of dorpsgezichten.

 

Artikel 3 . Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet. Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de oude verordening (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

 

Artikel 4 Selectiecriteria

Dit artikel is een opsomming van de criteria (basiscriteria, toetsingscriteria en bouwtechnische criteria) en verschillende waarden die door het college van burgemeester en wethouders gehanteerd kunnen worden voor de selectie en aanwijzing van een gemeentelijk monument.

 

Inhoudelijke criteria:

Architectuurhistorische waarde;

Bouwstijl, Het monument is een goed voorbeeld van een bepaalde stijl of bouwtrant al dan niet met plaatselijke variaties, en valt op door specifieke stijlkenmerken. En het is van belang vanwege zijn esthetische kwaliteiten.

Ontwerper, Het ontwerp is van bijzonder belang voor het oeuvre van een bouwmeester, architect, interieur-, tuin- of stedenbouwkundig ontwerper dan wel een beeldend kunstenaar.

Bouwtype, Het object is van belang als goed voorbeeld van een functionele en/of typologische ontwikkeling.

Detaillering, Het object is van belang vanwege het bijzondere materiaalgebruik, detaillering, kleurgebruik en/of de ornamentiek.

Interieur, Het object is van belang vanwege de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur (onderdelen), of vanwege bepaalde interieuronderdelen.

Bouwtechniek, Bijzonder belang van het object voor de geschiedenis van de architectuur, bouwhistorie en/of bouwtechniek.

 

Bouwhistorische waarde;

Bouw- en Verbouwingssporen, Het object is van belang vanwege de aanwezige bouw- en verbouwingssporen.

Materiaal (gebruik), Het object is van belang vanwege het bijzondere materiaal(gebruik).

Bouwtechniek, Het object is van belang vanwege een bijzondere constructie(wijze), bouwwijze of bouwtechniek.

Structuur, Het object is van belang vanwege de (historische)(gegroeide) structuur.

Wetenschappelijke bron, Het object is van belang als wetenschappelijke bron.

Bouwhistorische verwachting, Het object is van belang vanwege de verwachting dat het aan één of meer bovenstaande bouwhistorische criteria voldoet. Deze verwachting dient gebaseerd te zijn op bouwhistorische inventarisatie c.q. verkenning.

 

Ensemble- of stedenbouwkundige waarde;

Concept, Het object is beeldbepalend onderdeel van een belangrijk stedenbouwkundig en/of landschappelijk concept.

Gegroeid geheel, Het object is onderdeel van een historisch gegroeid stedelijk en/of landschappelijk samenhangend gebied en speelt daarin een beeldbepalende rol.

Verkaveling, Het object is van bijzondere betekenis vanwege de wijze van verkaveling en/of terrein.

Ensemble, Het object heeft een ensemblewaarde in relatie met de omringende bebouwing of met park/tuin, groenvoorziening, wegen, wateren en/of bodemgesteldheid.

Silhouet, Het object is van bijzondere betekenis voor het gezicht van een streek.

 

Cultuurhistorische waarde;

Nederzettingshistorie, Het object is van belang als bijzondere uitdrukking van een geografische, landschappelijke en/of bestuurlijke ontwikkeling.

Histor is che waarde, Het object is van belang vanwege een plaatselijk, regionaal en/of landelijk historisch gegeven, zoals bekende inwoners, beroepen, bijzondere activiteiten en/of gebeurtenissen.

Sociaal-Economische belang, Het object is van belang vanwege de bestemming die verbonden is met bijvoorbeeld een sociaal-historische, economische, technische of religieuze ontwikkeling.

 

Toetsingscriteria:

Gaafheid;

Omgeving, Het object is van belang in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.

Hoofdvorm, Het object is van belang vanwege de architectonische kwaliteit van de samenstellende onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken en tuinaanleg e.d.).

Detaillering, Het object heeft een meerwaarde vanwege de architectonische gaafheid van de detaillering en ex-en/of interieur.

 

Zeldzaamheid;

Het object is van belang vanwege architectuurhistorische, bouwhistorische, stedenbouwkundige, typologische of functionele zeldzaamheid, eventueel verbonden met een bijzondere ouderdom.

 

Bouwtechnische criteria:

Het casco verkeert in een redelijk goede staat, zodat het monument is te restaureren zonder volledige afbraak;

De oorspronkelijke vorm of aanleg dient in de hoofdopzet nog aanwezig te zijn, tenzij het een belangwekkende historisch gegroeide situatie betreft (historische gelaagdheid).

 

Artikel 5 De aanwijzing tot archeologisch monument

Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om een archeologische vindplaats die in aanmerking komt voor aanwijzing, vanwege voldoende beschikbare fysieke kwaliteiten waarmee kennisvermeerdering over een archeologisch thema en/of archeologische periode aan te wijzen als archeologisch monument.

 

Artikel 6 . Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 7 . Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten).

 

Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie

Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. De Monumentenwet 1988 laat de ruimte om voor de adviestaak voor monumenten de inschakeling te regelen van een commissie waaraan in de praktijk meer taken in de fysieke leefomgeving zijn toegedicht. In de praktijk wordt de monumentencommissie bijvoorbeeld wel gecombineerd met een commissie voor ruimtelijke kwaliteit. Artikel 8 maakt daarvan gebruik om mogelijk te maken dat vooruitlopend op de Omgevingswet gewerkt kan worden met een bredere gemeentelijke adviescommissie omgevingskwaliteit. Nu een voorwaarde van de Omgevingswet zal zijn dat geen leden van het gemeentebestuur deel uitmaken van deze commissie (onder de Monumentenwet 1988 geldt dat voor leden van burgemeester en wethouders), is deze voorwaarde daartoe overgenomen in deze verordening.

Onder de Omgevingswet (artikel 17.9 van het wetsvoorstel zoals dat op 22 maart 2016 is aangenomen door de Eerste Kamer) zal een adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze commissie mogelijk.

 

Arti kel 9 . Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid)

 

Artikel 10 . Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

 

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.

 

Artikel 11 . Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument aan te wijzen. Doormiddel van deze aanwijzing is het object/gebied direct voorzien van de status voorlopig gemeentelijk monument. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de besluitvorming als voorlopig gemeentelijk monument. De adviescommissie zal worden gevraagd het college van burgemeester en wethouders advies te geven om het voorlopig gemeentelijk monument te beoordelen aan de hand van de selectiecriteria in artikel 4 en voor archeologische monument in artikel 5. Vervolgens kan het college van burgemeester en wethouders een besluit nemen om het voorlopig gemeentelijk monument aan te wijzen (over te zetten naar de status) als gemeentelijk monument. De bescherming van paragraaf 3 geldt voor het voorlopig gemeentelijk monument vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden.

 

Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.

 

Artikel 1 3 . Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

 

Artikel 14 . Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo en inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oude verordening.

Herstelwerkzaamheden die vallen onder gewoon onderhoud zoals die onder het Besluit Omgevingsrecht (BOR) Bijlage 2, artikel 3a lid 1. zijn aangemerkt kunnen (net als bij rijksmonumenten) vergunningsvrij worden uitgevoerd. Nadere uitleg is te vinden in de publicatie ‘’vergunningsvrij’’ van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

 

Artikel 15 . Voorschriften

Bij de verlening van de vergunning kan het college in de vergunningvoorschriften de verplichting opleggen om architectuurhistorisch, bouwhistorisch of archeologisch onderzoek uit te voeren en documentatie te verstrekken voorafgaande of tijdens de bouwwerkzaamheden. Ook kan het college bij verlening van de vergunning in de voorschriften de verplichting opleggen om voorafgaande aan de werkzaamheden van gemeentewege goedgekeurde constructieve berekeningen te moeten hebben die zijn afgestemd met de resultaten uit architectuurhistorisch, bouwhistorisch of archeologisch onderzoek. Ook kan een vergunning voor een bepaalde tijd worden afgegeven, waarin voorschriften kunnen worden opgenomen in het belang van het monument of het beschermd stads-dorpsgezicht. Daarnaast heeft het college de mogelijkheid voorschriften op te leggen indien er een aanleiding is vanuit onderzoeksrapporten. De adviescommissie genoemd in artikel 8 van deze verordening beoordeelt deze rapporten en voorziet het college van advisering rondom de op te nemen voorschriften. Vervolgens zal zij ook de onderzoeksresultaten beoordelen.

 

Artikel 16 . Intrekken van de omgevingsvergunning

Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om een vergunning in te trekken. Als blijkt dat de verleende vergunning berust op onjuiste of onvolledige gegevens, waarbij er bij een beoordeling van correcte gegevens het belang van het monument zal worden aangetast moet het college de mogelijkheid hebben om de vergunning in te trekken. Ook als de voorschriften die aan de vergunning zijn gesteld niet worden nageleefd, heeft het college de mogelijkheid om de vergunning in te trekken. Als de omstandigheden bij de vergunninghouder ten aanzien van het monument wijzigen, dan zou het zo kunnen zijn dat als er een nieuwe belangenafweging zou kunnen plaatsvinden, de belangen van het monument behoren voor te gaan. In dat geval moet het college mogelijkheden hebben om de vergunning in te trekken. Als er binnen 26 weken na besluitdatum geen gebruik is gemaakt van de vergunning, heeft het college de mogelijkheid om de gehele omgevingsvergunning in te trekken.

 

Artikel 17 . Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument en de mogelijke aanwezige archeologische waarden. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.

 

Artikel 1 8 . Advies omgevingsvergunning rijksmonument

Zie de toelichting bij artikel 8. De term “rijksmonument” is gedefinieerd in artikel 1.1 van de Wabo (op grond van artikel 10.9 van de Erfgoedwet). De procedure inzake deze omgevingsvergunning is geregeld in die wet. De gemeenteraad is verplicht om de inschakeling van een commissie die adviseert over omgevingsvergunningen bij rijksmonumenten te regelen bij verordening (artikel 15 van de Monumentenwet 1988).

 

 

Artikel 19 . Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen.

 

Artikel 20 . Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Artikel 21 . Verbodsbepaling en aanvraag vergunning Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.

 

Artikel 22 . Voorschriften

Bij de verlening van de vergunning kan het college in de vergunningvoorschriften de verplichting opleggen om

maatregelen te treffen ter voorkoming of beperking van schade aan het stads- c.q. dorps - dan wel landschapsbeeld en ter bescherming van bouwwerken of delen van bouwwerken en terreinen.

Daarnaast kan de verplichting worden opgelegd tot het toestaan van het verrichten, door of van gemeentewege, van archeologisch en/of bouwhistorisch onderzoek, voorafgaande aan en/of tijdens de uitvoering van de vergunning;

 

Artikel 2 3 . Strafbepaling

Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 en de nadere regels krachtens artikel 14, eerste lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 13, eerste lid, en artikel 21, eerste lid, van deze verordening strafbaar.

 

Artikel 2 4 . Toezichthouders

Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.

Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 5.13 van de Wabo volgt dat de ambtenaren die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Wabo, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 2.2, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.

 

Artikel 25 . Intrekken oude verordening

Dit artikel gaat in op het intrekken van de oude Monumentenverordening Oss 2010 op de dag van de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening.

 

Art ikel 26 . Overgangsrecht

Dit artikel geeft aan dat een geregistreerd gemeentelijk monument op het erfgoedregister behoort te zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening. De aanvragen voor Omgevingsvergunning die al in behandeling zijn voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld onder de Monumentenverordening Oss 2010

 

Artikel 27 . Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel geeft aan de deze verordening wordt vastgesteld als ‘’Erfgoedverordening Oss 2020’’, en treedt in werking op de dag na bekendmaking volgens de Algemene wet bestuursrecht.

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 24 september 2020

De griffier,

drs. P.H.A. van den Akker

Naar boven