Gemeenteblad van Westerwolde
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Westerwolde | Gemeenteblad 2020, 246304 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Westerwolde | Gemeenteblad 2020, 246304 | Beleidsregels |
Beleidsregels Terugvordering en Verhaal gemeente Westerwolde 2020
Het college van burgemeester en wethouders van Westerwolde,
gelet op de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004),
Beleidsregels terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Westerwolde 2020
Met deze beleidsregels geeft de gemeente invulling aan de bevoegdheid tot terugvordering, verhaal en kwijtschelding ingevolge de Participatiewet. Dat geldt ook voor de bevoegdheid tot terugvordering en kwijtschelding in het kader van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere, gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).
1. Algemene uitgangspunten terugvordering en verhaal
Volledig gebruik van de bevoegdheid
De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid tot:
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;
Artikel 2 Algemene bepalingen herziening, intrekking, terugvordering en brutering
Het college acht zich verplicht tot terugvordering van ten onrechte en/of teveel verstrekte uitkering. In dit verband:
maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en de IOAZ en artikel 12, lid 2 sub c, artikel 39 en de artikelen 41 tot en met 43 van het Bbz 2004 toekomt; en
Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.
2. Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering
2.1. Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen
Artikel 4 Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting, indien de vordering niet het gevolg is van schending inlichtingenplicht dan wel tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
In afwijking van artikel 2 kan het college besluiten af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom heeft voldaan; of
Ingeval artikel 13 Bbz 2004 bij de toekenning van toepassing was, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.
Het op basis van artikel 4 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 6 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
Artikel 9 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ, bedraagt bij niet verwijtbare vorderingen de aflossingsverplichting 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende, van de IOAW en IOAZ per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 10 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en de IOAZ
Indien de debiteur tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen ontvangt dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit van de teruggevorderde bijstand of leenbijstand vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid, en volgende van de IOAW en IOAZ, per maand, inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag, inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de laatste bijstandsperiode of de periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.
3.2. Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting
3.3. Gevolgen bij het niet (meer) voldoen aan de betalingsverplichting
Artikel 14 Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een (eerder) opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 Awb.
Indien wordt overgegaan tot het uitvaardigen van een dwangbevel, wordt de vordering verhoogd met de kosten van de aanmaning en de wettelijke rente, voor zover de wettelijke rente het bedrag genoemd in artikel 4:98, tweede lid van de Awb te boven gaat.
Indien het college het terugvorderingsbesluit ten uitvoer legt door middel van een executoriaal beslag, wordt de vordering verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten en wettelijke rente, voor zover de wettelijke rente het bedrag genoemd in artikel 4:98, tweede lid van de Awb te boven gaat.
Indien moet worden overgegaan tot betekening van het dwangbevel wordt de vordering verhoogd met de op de invordering toeziende kosten als bedoeld in het Besluit buitengerechtelijke kosten met een maximum van € 1000,00 per uitgevaardigd beslag. Indien moet worden overgegaan tot indiening van de vordering bij de gerechtsdeurwaarder wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, als bedoeld in het Besluit ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders (Btag).
4. Terugvordering en invordering Bbz 2004
Artikel 16 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal (ook in de vorm van borgtocht)
Het college kan het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 Bbz 2004 of de achterstanden in betaling aflossing en rente terugvorderen indien:
De financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te kunnen voldoen, dan kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd.
Artikel 18 Wijze van invordering Bbz-vorderingen nadat er teruggevorderd is
BBZ vorderingen hebben een duidelijk ander karakter omdat de bijstand is verstrekt in de vorm van een (renteloze) geldlening ten behoeve van inkomstenverwerving in het eigen bedrijf en bedrijfskapitaal ten behoeve van de onderneming. Ook zijn er andere vermogensvrijstellingen welke bij het hebben van middelen ter inlossing van de schuld een rol kunnen spelen. Bij het bedrijfskapitaal kunnen er bijvoorbeeld materiele activa zijn aangekocht.
Bij de invordering van vorderingen op grond van het Bbz 2004 wordt onderscheid gemaakt tussen invordering:
Bij teruggevorderde uitkering levensonderhoud:
Levensonderhoud teruggevorderd op grond van artikel 12, lid 2, sub c BBZ 2004 kan worden ingevorderd door het college. Het college neemt aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Met de eerste termijn wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.
Bij levensonderhoud dat terug betaald wordt in verband met eigen vermogen, is artikel 13 BBZ 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat de door het college vastgestelde aflosverplichting niet nagekomen wordt. Na terugvordering is artikel 21 lid 3, sub a van deze beleidsregel van toepassing met betrekking tot de invordering. Bij vaststelling van de eerste termijn van afbetaling (nog geen terugvordering) wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kan hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.
Bij bedrijfskapitaal terwijl er nog een bestaand bedrijf bestaat.
Het college beoordeelt of er invordering van de hoofdsom plus de renteachterstand ineens moet plaatsvinden. Het krediet is reeds teruggevorderd. Het college beoordeelt of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 BBZ 2004 (gestelde zekerheden blijven buiten de sanering) noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde is dat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en renteachterstand (art. 4:98, lid 1 Awb).
Bij bedrijfskapitaal na bedrijfsbeëindiging.
Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskapitaal direct opeisbaar (hoofdsom plus de rente- achterstand) op grond van artikel 39 lid 2 sub 2 Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Zekerheden worden uitgewonnen. Indien er sprake is van een eigen woning en de lening voor bedrijfskapitaal onder verband van hypotheek of verpanding is verstrekt, is artikel 43a tot en met d van de Bbz van toepassing.
Bij het bestaan van zekerheden.
In dit geval worden deze uitgewonnen voor zover dit niet wettelijk geregeld is. Bij het bezit van een eigen woning moet beoordeeld worden of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van de zekerheden en stemt hier de incasso op af.
Invordering bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling van de hoofdsom en de rente. Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc) waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld moeten worden voor de terugbetaling. Er moet dan een privaatrechtelijke procedure worden opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.
In geval van beslaglegging en/of het inschakelen van een deurwaarder zoals vermeld in dit artikel, wordt de vordering verhoogd met de invorderingskosten en met de op de invordering toeziende kosten als bedoeld in het Besluit buitengerechtelijke kosten met een maximum van € 1000,- per uitgevaardigd beslag.
Artikel 19 Ambtelijke kwijtschelding bedrijfskapitaal
Het college besluit ambtshalve tot kwijtschelding in de volgende gevallen:
Bij toepassing van artikel 43, lid 2 Bbz 2004, kan besloten worden de termijn van 5 jaar aflossen, alvorens tot kwijtschelding overgegaan kan worden, met 5 jaar te verlengen indien er sprake is van verplichtingen aan bijvoorbeeld andere schulden. Na voldoen aan de verplichtingen kan tot kwijtschelding worden overgegaan.
Indien bedrijfskapitaal verstrekt is volgens de artikelen 22 of 26 Bbz 2004 en dit volgens artikel 3 Bbz 2004 niet “om niet” verstrekt kan worden, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen kan het restant worden kwijtgescholden.
Artikel 20 Kwijtschelding rente
Artikel 21, lid 1 Bbz 2004 geeft aan dat de op grond van de artikelen 15 en 20 verschuldigde rente ambtshalve wordt kwijtgescholden en de reeds betaalde rente terugbetaald, indien het netto inkomen in een of beide boekjaren volgend op het boekjaar van de aanvraag, lager is dan de jaarnorm, tenzij in een boekjaar aan de zelfstandige ook algemene bijstand als bedoeld in artikel 10 Bbz 2004, is verleend. Het bedrag is ten hoogste de voor dat boekjaar geldende renteverplichting op grond van artikel 15 Bbz 2004, doch niet meer dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen in het boekjaar.
Als er in het eerste en/of het tweede boekjaar volgend op het jaar van de aanvraag algemene bijstand is versterk en het blijkt dat het totale inkomen van belanghebbende in die jaren beneden de toepasselijke jaarnorm lag, dan kan het college besluiten om alsnog de verschuldigde rente of reeds betaalde rente (deels) kwijt te schelden of na te betalen. De kwijtschelding of nabetaling kan niet meer bedragen dan het verschil tussen de jaarnorm en het netto inkomen inclusief de verstrekte algemene en bijzondere bijstand in het boekjaar. Kwijtschelding is niet mogelijk als het vermogen hoger is dan de grenzen als genoemd in artikel 3 Bbz 2004.
Artikel 21 Verplichting van de bijstandsgerechtigde
Het college legt ingevolge artikel 55 Participatiewet de verplichting op aan de bijstandsgerechtigde dat hij of zij de benodigde stappen onderneemt om de opgelegde bijdrage voor kosten van levensonderhoud conform een rechterlijke uitspraak af te dwingen, zo nodig door inschakeling van derden, zoals het LBIO of deurwaarder.
Indien incasso volgens lid 1 niet tot resultaat leidt of indien in bijzondere gevallen dit in redelijkheid niet van de bijstandsgerechtigde gevergd kan worden, of een rechterlijke uitspraak over alimentatie conform de TREMA-normen ontbreekt, zal het college gebruik maken van zijn bevoegdheden zoals vastgelegd in artikel 62 en 62b van de Participatiewet.
In afwijking van artikel 22 wordt van het opleggen van een verhaalsbijdrage, zoals bedoeld in artikel 62g Participatiewet, afgezien indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 100,- per maand of € 1.200,- op jaarbasis.
Artikel 24 Verhaal en schuldregeling
Indien een belanghebbende de volledige medewerking verleent aan de totstandkoming van een minnelijke schuldsanering of wettelijk schuldsaneringstraject ingevolge de WSNP, besluit het college gedurende de bemiddeling tot opschorting van de verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn.
Artikel 25 Maatstaven verhaalsbedrag
Bij de maatstaven bedoeld in artikel 62a Participatiewet wordt door het college gebruik gemaakt van het Rapport alimentatienormen van de NVvR of Tremanormen volgens de zogenaamde netto methode.
Artikel 26 Geen splitsing verhaalsbedrag
Het verhaalsbedrag dat wordt verlangd ten behoeve van de (ex-) partner mede ten behoeve van minderjarige kinderen wordt gesteld op het gehele voor verhaal beschikbare bedrag.
Verhaal in rechte conform de bepalingen van artikel 62h Participatiewet vindt alleen plaats, indien het te verhalen bedrag hoger is dan een bedrag van € 100,- per maand of € 1.200,- op jaarbasis.
Artikel 29 Executie verhaalsbijdrage
Indien de belanghebbende niet bereid is de vastgestelde verhaalsbijdrage voor levensonderhoud dan wel zijn achterstand te voldoen, wordt een beschikking met een executoriale titel ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Er wordt alleen overgegaan tot berekening van de wettelijke rente wanneer moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in artikel 29 lid 5 van deze beleidsregel.
In bijzondere gevallen kan ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien onverkorte toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leiden.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Westerwolde,
H. Scheper,
gemeentesecretaris
J.W. Velema,
burgemeester
Toelichting van de artikelen die toelichting behoeven
In artikel 3 staan de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn. Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:
De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zes maanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zesmaanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes-maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht1.
Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd
Belanghebbende beschikte op enig moment over een vermogen boven de vermogensgrens en op een later moment niet meer. Uitgangspunt is steeds de feitelijke vermogenssituatie. Vanaf het moment dat een belanghebbende niet meer kan beschikken over een vermogen boven de vermogensgrens kan het college het recht op bijstand over de periode vanaf dat moment niet meer intrekken wegens de vermogensoverschrijding. Als belanghebbende het vermogen onverplicht uit zijn beschikkingsmacht heeft gebracht is er sprake van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan en kan het college alsnog deswege het recht op bijstand afstemmen of deels als lening geven2. Voor de periode dat wel vaststaat dat belanghebbende de beschikking had over een vermogen boven de vermogensgrens dient teruggevorderd te worden.
Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft3.
2 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering
2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen
In deze paragraaf wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering (lees invordering).
In artikel 4 is kwijtschelding geregeld voor niet fraudevorderingen of vorderingen ontstaan door eigen toedoen van belanghebbenden. Een vordering wordt kwijtgescholden indien belanghebbende gedurende een periode van vijf jaar aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan en daarmee minstens 75% van de vordering heeft voldaan.
Om hieraan een limitering te geven is gekozen dat aan iemand slecht één maal per 10 jaar gebruik kan maken van deze mogelijkheid tot kwijtschelding, met uitzondering van punt c bij doelmatigheidsoverwegingen (bij oninbare vorderingen en onvindbare debiteuren).
Wettelijk is bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevorderingen betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.
In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden, hierbij wordt uitgegaan van de vermogenspositie op basis van de regelgeving die in die specifieke situatie van toepassing is.
Weigering van (verder) uitstel van betaling heeft tot gevolg dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene over de openstaande schuld wettelijke rente verschuldigd is en eventueel ook kan worden geconfronteerd met kosten in het kader van aanmaning en het uitvaardigen van een dwangbevel.
In beginsel gaat de wettelijke rente lopen vanaf het moment dat de voorgeschreven betalingstermijn is verstreken, zonder dat finale kwijting heeft plaatsgevonden. Ook wanneer uitstel van betaling wordt verleend is belanghebbende in beginsel daarom wettelijke rente verschuldigd. Bij verlening van uitstel is bepaald dat over de termijn van uitstel geen wettelijke rente wordt berekend.
3.2 De tussentijdse wijziging van een betalingsverplichting
3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-246304.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.