Gemeenteblad van Nederweert
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nederweert | Gemeenteblad 2020, 225506 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Nederweert | Gemeenteblad 2020, 225506 | Verordeningen |
Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert houdende nadere regels omtrent jeugdhulp (Nadere regels jeugdhulp gemeente Nederweert 2020, versie 2)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nederweert,
gelet op artikel 156 van de Gemeentewet, de Jeugdwet en artikel 4 van de Verordening jeugdhulp gemeente Nederweert 2020;
overwegende dat het noodzakelijk is nadere regels te stellen ter uitvoering van Jeugdwet en de Verordening jeugdhulp gemeente 2020;
Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen: in het kader van het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur, wordt de ondersteuning die door de verschillende partijen gegeven wordt op elkaar afgestemd;
Artikel 5 Onderzoek naar de hulpvraag en aanvraag
Op basis van het onderzoek als bedoeld in artikel 5 en de afwegingsfactoren als opgenomen in sub a tot en met e van het tweede lid van dat artikel, bepaalt het college welke jeugdhulpvoorziening nodig is.
De Jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. Doel is het versterken van de eigen kracht van de jeugdigen en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin en de sociale omgeving. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouders er zelf niet uitkomen. Deze nadere regels bevatten een aantal regels die bijdragen aan een zorgvuldige procedure.
In artikel 4 van de Verordening Jeugdhulp gemeente Nederweert 2020 draagt de raad het college op om nadere regels te stellen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze het de jeugdige en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.
In de verordening staan in artikel 2 de volgende individuele voorzieningen genoemd:
In de toelichting van de verordening en in de productenboeken (bijlage 1) worden deze jeugdhulpvoorzieningen nader beschreven.
De aard en omvang van jeugdhulp wordt bepaald op basis van het te behalen resultaat. De inzet die een aanbieder daarvoor moet leveren is niet beperkt door specifieke producten die zijn ingekocht maar kan bestaan uit alle noodzakelijke interventies die aan dat resultaat bijdragen. Dit resultaat wordt door de jeugdige en zijn ouders zelf, eventueel samen met de sociale omgeving, ondersteund door het college, beschreven op basis van de persoonlijke doelen. Om deze persoonlijke doelen vast te stellen zijn, ter ondersteuning, generieke resultaten beschreven en uitgewerkt tot sub resultaten (bijlage 2).
De beoogde resultaten worden gekoppeld aan een profiel. Een profiel wordt gedefinieerd als een bepaalde hoeveelheid ondersteuning (met inbegrip van diagnostiek, zorg en/of hulp) gericht op het halen van specifieke resultaten. Op deze manier is meer ruimte voor maatwerk gecreëerd in het bepalen van de ondersteuning. Jeugdigen, ouders en het college bepalen samen op maat het resultaat. De aanbieder, de jeugdige en zijn ouders zoeken samen naar de gewenste ondersteuning die moet leiden tot het resultaat. Het profiel wordt bekostigd per periode of per ondersteuningstraject.
Er is ondersteuning die niet ingevuld kan worden door een profiel. Deze ondersteuning wordt gekoppeld aan een product.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 2 Toegang jeugdhulp via de gemeente, aanmelding hulpvraag
Eerste lid: Het college is verantwoordelijk voor de inzet van individuele voorzieningen op het gebied van jeugdhulp volgens de bepalingen van de Jeugdwet. In de gemeente Nederweert heeft het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp gemandateerd aan het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg.
Tweede lid: Dit artikellid spreekt voor zich.
Derde lid: Wanneer sprake is van spoedeisende hulp, kan direct een individuele voorziening worden ingezet.
Vierde lid: De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder procedure in de zin van (artikel 1 en volgende).
Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd.
De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens/Algemene Verordening Gegevensbescherming zijn van toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.
De tweede zin van het eerste lid (familiegroepsplan) vloeit voort uit het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). De wet vraagt niet om hierover bij verordening of nadere regels een regeling op te stellen. De bepaling is opgenomen vanwege het belang om in de nadere regels een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd over hun rechten en plichten. Jeugdigen en ouders kunnen niet gedwongen worden om een familiegroepsplan op te stellen. Het college kan in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben, dit wel aanraden en stimuleren. Als er geen familiegroepsplan is, wordt de inbreng van de jeugdige en of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden betrokken in het onderzoek.
De gemeente heeft in dezen de taak om haar beleid zo vorm te geven dat het gericht is op het tot stand brengen en uitvoeren van familiegroepsplannen (artikel 2.1, onder g, van de wet). Het kan zijn dat het nodig is om enige vorm van ondersteuning te bieden bij het opstellen van een familiegroepsplan om hier effectief uitvoering aan te geven. Dat deze ondersteuning geboden dient te worden als de jeugdige of zijn ouders hier behoefte aan hebben, wordt bevestigd in de laatste zin van het eerste lid. De jeugdige of zijn ouders kunnen niet gedwongen worden om ondersteuning te accepteren, maar kan het college het – in bepaalde gevallen waar dat meerwaarde zou kunnen hebben – ook hier wel aanraden en stimuleren. Welke vorm deze ondersteuning heeft, is aan de gemeente, bovendien kan deze van geval tot geval verschillen.
Het familiegroepsplan moet binnen redelijke termijn opgesteld worden. Een vaste termijn stellen is niet mogelijk, aangezien dit ook mede afhangt van de mate waarin en de vorm van eventuele geboden ondersteuning. Omdat het onderwerp zal zijn van het onderzoek, ligt het voor de hand dat het familiegroepsplan voorafgaand aan het begin van het onderzoek wordt opgesteld. Maar ook tijdens het onderzoek kan mogelijk nog de (gedeelde) wens ontstaan om de eigen kracht nader te onderzoeken en een familiegroepsplan op te stellen. Zo de situatie zich daarvoor leent, kan dan besloten worden hiermee aan de slag te gaan en het onderzoek daarna voort te zetten.
Het familiegroepsplan is in artikel 1.1 van de Jeugdwet gedefinieerd als: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. In artikel 4.1.2 van de Jeugdwet is bepaald dat de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling bij het uitvoeren van artikel 4.1.1 en indien sprake is van vroege signalering van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als eerste de mogelijkheid biedt om, binnen redelijke termijn, een familiegroepsplan op te stellen. Op grond van artikel 2.1, onder g, van de Jeugdwet maakt het familiegroepsplan onderdeel uit van het gemeentelijk beleid.
Deze bepalingen zijn een uitvloeisel van het amendement Voordewind/Ypma (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 83). Dit amendement beoogt ouders, familieleden en anderszins direct betrokkenen de mogelijkheid te geven om (ook in de preventieve fase) voor gedwongen of vrijwillige jeugdhulp mee te denken en te helpen aan een oplossing. Burgers zijn in veel gevallen zeer wel in staat verantwoordelijkheid te nemen voor problemen in eigen familie- of vriendenkring. Sociale samenhang draagt daarnaast bij aan het welzijn van kinderen. Door vormen van hulp van betrokkenen en steun uit directe kring kan bovendien uithuisplaatsing worden afgewend en wordt netwerkpleegzorg bevorderd. Een familiegroepsplan kan bijvoorbeeld binnen een wijkteam worden georganiseerd.
Indien het een machtiging of een voorwaardelijke machtiging betreft biedt de kinderrechter de kans voor het opstellen van een familiegroepsplan.
Als er een familiegroepsplan is opgesteld, kan dit als hulpverleningsplan gaan gelden. De jeugdhulpaanbieder zal dan niet zelf weer een heel nieuw plan gaan opstellen. Wel kan het in de loop van het traject nodig blijken het plan te actualiseren. De hulpverlener zal dat dan bij de opstellers van het familiegroepsplan aan moeten kaarten. Ook is de uitvoering van een familiegroepsplan begrensd door het professionele kader op grond van de te hanteren professionele standaard als bedoeld in artikel 453 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 4.1.1, tweede lid, juncto 4.1.5, eerste lid, van de Jeugdwet en de verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze eisen zijn geoperationaliseerd in het Kwaliteitskader van het Besluit Jeugdwet. De professional zal dus vanuit zijn beroepsuitoefening moeten toetsen of hij uitvoering kan geven aan het familiegroepsplan en daarover in gesprek moeten gaan met betrokkenen, met als ondergrens de veiligheid en gezonde ontwikkeling van de jeugdige. Het familiegroepsplan speelt zoals vermeld ook een rol in het gedwongen kader.
Tweede lid: Bij de planning van het gesprek kunnen ook concrete vragen worden gesteld of kan aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nadere stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige en/of ouders vastgesteld.
In het derde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een voor de beoordeling compleet dossier heeft van de jeugdige en/of zijn ouders, en de jeugdige en/of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien (zie artikel 4, lid 5).
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (wijkteam) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
Het gesprek moet zo spoedig mogelijk plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.
In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en kan bijvoorbeeld alleen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan dient het gesprek om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdige en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de aanhef van de wet vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.
In onderdeel d wordt bedoeld mogelijkheden van een voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet. Onder e worden de mogelijkheden van een overige voorziening genoemd, zoals bedoeld in artikel 2, lid 1 van de verordening.
Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de Wlz of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.
Derde lid: Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen en/of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij. Het definitieve verslag wordt vervolgens aan de jeugdige en/of zijn ouders verstrekt.
Artikel 5 Onderzoek naar de hulpvraag en aanvraag
Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een besluit omtrent een individuele voorziening te verkrijgen. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze nadere regels wijken daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Lid 1: De uitspraak van de CRvB dd. 1 mei 2017 nr. 16/4442 JW heeft duidelijkheid gebracht over de stappen die een college moet doorlopen om tot een goed en zorgvuldig jeugdhulpbesluit te kunnen komen. In dit artikellid zijn deze stappen opgenomen.
Lid 2 en 3: spreekt voor zich.
Bij een weigering van jeugdhulp omdat een beroep gedaan kan worden op de eigen kracht van het gezin, is het belangrijk dat het college dit baseert op een zorgvuldig onderzoek waarbij de genoemde vragen worden beantwoord en in het dossier vastgelegd.
Indien een individuele voorziening nodig is, bepaalt de gemeente welke inzet van ondersteuning nodig is en koppelt dit aan een:
Primair wordt gekozen voor een profiel. Wanneer een profiel niet ingezet kan worden, wordt een product ingezet conform het productenboek gespecialiseerde jeugdhulp 2020.
Met een daartoe ontwikkelde beknopte vragenlijst wordt de passende intensiteit van het profiel bepaald. Dat gebeurt aan de hand van vijf vragen die in een vijf- of vierpuntsschaal worden gescoord. De vragen gaan over:
Door dit beoordelingsmodel te gebruiken ontstaat een gemeenschappelijk taalgebruik tussen het college en de aanbieders. Deze gemeenschappelijke taal is vastgelegd in de definities die horen bij de verschillende scores in het beoordelingsmodel. (De uitkomst van dit beoordelingsmodel is van invloed op de uitkomst van de in te zetten hulp en bepaalt dus de bandbreedte van de hulp. De keuze moet objectief bepaalbaar zijn).
Beslistermijnen Awb: In de verordening en in de nadere regels zijn geen termijnen opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn. Deze is in ieder geval verstreken acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
Deze termijnen zijn maximumtermijnen. In complexe situaties is in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig. Indien bijvoorbeeld een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden.
Artikel 6 Onderzoek naar de inzet
Bij zorg in natura bepaalt de gemeente samen met de jeugdige en/of ouders welke (gecontracteerde) aanbieder voor de nodige hulp het meest geschikt is en neemt contact op met de aanbieder. De aanbieder ontvangt het ondersteuningsplan met het profiel en/of product. Indien het noodzakelijk is dat een niet gecontracteerde aanbieder de ondersteuning gaat bieden moet deze vooraf een contract aangaan met de gemeente. Hierbij toetst de gemeente of deze aanbieder voldoet aan de eisen. Alleen als gevolg van het woonplaatsbeginsel kan een niet gecontracteerde aanbieder ondersteuning bieden.
De aanbieder onderzoekt samen met de jeugdige en/of zijn ouders welke ondersteuning en inzet nodig is om te komen tot de resultaten binnen het aangegeven profiel en/of product. Hij maakt hierbij een inschatting van inzet, activiteiten, duur en frequentie. De resultaten van dit onderzoek en de inschatting legt de aanbieder vast in het ondersteuningsplan. Dit wordt voor akkoord ondertekend door de aanbieder.
Bij een pgb wordt hetzelfde onderzoek door het college samen met de jeugdige en/of zijn ouders gedaan. Het ondersteuningsplan deel 2 wordt door het college en de jeugdigen en/of zijn ouders getekend.
Zie de toelichting bij artikel 5.
In de Jeugdwet wordt overwogen dat het wenselijk is dat wanneer hulp op maat wordt geboden, er meer ruimte voor professionals is. Streven is het demedicaliseren, ontzorgen en normaliseren van de jeugdsector. Het uitgangspunt is daarbij dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdigen zelf ligt. De genoemde afwegingsfactoren zijn daarop gericht. Passende jeugdhulp wordt geboden zo licht als het kan, zo zwaar als het moet. De beoordeling van passende jeugdhulp wordt aan de ter zake deskundige overgelaten. Ter beoordeling van wat hoort onder gebruikelijke zorg en boven gebruikelijke zorg bij een ontwikkeling/leeftijdsfase van een jeugdige wordt de publicatie “De basis van opvoeding en ontwikkeling” van het Nederlands Jeugdinstituut gebruikt.
Artikel 8 Individuele begeleiding op de kinderopvang en school
Dit artikel gaat over de vraag wanneer en hoe we individuele begeleiding in de kinderopvang en op school inzetten. Het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg wordt hierdoor beter in staat gesteld om een passende afweging te maken. In de gemeente Nederweert heeft het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp gemandateerd aan het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg.
Het uitgangspunt is dat de individuele begeleiding bedoeld is voor één jeugdige en dat er geen groepsgerichte handelingen worden uitgevoerd. De individuele begeleiding is geen algemene ondersteuning voor de groep of de klas.
Voor de start van de individuele begeleiding worden door het college, de jeugdige of zijn ouders, kinderopvang/school, de aanbieder en eventueel andere betrokkenen gezamenlijk bepaald welke persoonlijke doelen er gesteld worden. Bij afloop volgt een evaluatie van de behaalde doelen en een advies voor de toekomst met betrekking tot de opvang/school en de thuissituatie. Het gesprek hierover tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg, de jeugdige of zijn ouders, de kinderopvang/school, de aanbieder en eventueel andere betrokkene staat centraal, waarbij telkens bepaald wordt:
In zeer uitzonderlijke gevallen kan er bij afloop van de beschikking voor gekozen worden om opnieuw een beschikking af te geven.
Het landelijke advies is om niet meer dan 1 (in uitzondering 2 aanbieders) op de kinderopvang of op school te organiseren. Meerdere aanbieders in de kinderopvang of op school of meerdere hulpverleners in de groep of klas zorgt voor onrust en komt de kwaliteit van de ondersteuning en de samenwerking niet ten goede. Daarom is ons uitgangspunt dat voor de kinderopvang en het basisonderwijs maximaal 1 zorgaanbieder en voor het speciaal (basis) onderwijs maximaal 2 zorgaanbieders per groep of klas worden ingezet. Hiervan wordt alleen afgeweken als er zwaarwegende argumenten zijn van ouders en/of jeugdige om voor een aanvullende aanbieder te kiezen.
Artikel 9 Vervangende dagbesteding binnen onderwijstijd buiten de school
Dit artikel gaat over de vraag wanneer en hoe we vervangende dagbesteding binnen onderwijs buiten de school inzetten. Het college (Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg) en de Samenwerkingsverbanden worden hierdoor beter in staat gesteld om een passende afweging te maken.
Voor de start van de vervangende dagbesteding worden door het college, de jeugdige of zijn ouders, kinderopvang/school, de aanbieder en eventueel ander betrokkenen gezamenlijk bepaald welke persoonlijke doelen er gesteld worden. Bij afloop volgt een evaluatie van de doelen en een advies voor de toekomst met betrekking tot de opvang/school en de thuissituatie. Het gesprek hierover tussen het Centrum voor Jeugd en Gezin Midden-Limburg, de jeugdige of zijn ouders, school, de aanbieder en eventueel andere betrokkenen staat centraal, waarbij telkens bepaald wordt:
In de gemaximeerde inzet vallen alle vormen van jeugdhulp voor de jeugdige en dienen dus combinaties gemaakt te worden als dit nodig is. Denk hierbij aan Begeleiding (individueel of groep) en Behandeling (individueel of groep).
In zeer uitzonderlijke gevallen kan er bij afloop van de beschikking voor gekozen worden om opnieuw een beschikking af te geven.
De Samenwerkingsverbanden zullen eerst met de schoolbesturen moeten bespreken of er opties zijn om gezamenlijk te financieren.
In artikel 10 is nader uitgewerkt welke onderdelen in een beschikking voor een individuele voorziening in natura of beschikking voor een individuele voorziening in de vorm van een pgb moeten worden opgenomen. Een beschikking heeft een looptijd passend bij de behoefte van de ondersteuning maar de maximale looptijd is altijd twee jaar.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-225506.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.