Beleidsregel van de gemeenteraad van de gemeente Venray houdende regels omtrent Kader voor Opwekking Duurzame Energie (KODE)

De gemeenteraad heeft op 29 oktober 2019 de volgende beleidsregel vastgesteld:

 

  • -

    Kader voor Opwekking Duurzame Energie (KODE)

Met de KODE wil de gemeente inhoud geven aan de energietransitie. Met als doel om de energievoorziening meer te transformeren naar lokaal beleid en daarmee bij te dragen aan een schonere woon- en leefomgeving. De focus ligt daarbij op zonne- en windenergie, omdat dit een toepasbare en bewezen techniek is. Tegelijkertijd behoren nieuwe technieken ook tot de mogelijkheden.

 

Het vaststellingsbesluit met de KODE liggen vanaf de dag na deze publicatie voor een ieder ter inzage in het klantencontactcentrum gemeentehuis, Raadhuisstraat 1 in Venray (digitaal en op papier). Gemeente Venray werkt op afspraak. Voor de inzage adviseren we u vooraf telefonisch een afspraak te maken. De stukken liggen voor u klaar op de gewenste datum en tijdstip. Er is dan ook iemand beschikbaar om eventuele vragen te beantwoorden. Voor meer informatie kunt u telefonisch contact opnemen met het klantencontactcenter Venray via telefoonnummer 0478-523333.

U kunt het vaststellingsbesluit met de bijbehorende stukken ook inzien op www.venray.nl/ter-inzage-liggende-stukken.

 

Vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 29 oktober 2019

 

1. Inleiding

1.1 Een gezonde toekomst voor Venray

In het coalitieakkoord 2018-2022 1 is het nodige geschreven over het thema duurzaamheid. We zetten in op verschillende onderdelen als het gaat om duurzaamheid: energietransitie, klimaatadaptatie en circulaire economie. Daarbij voeren wij in elk geval de maatregelen uit die voortvloeien uit het concept Klimaatakkoord en de afspraken van het Parijs-akkoord. Ook stimuleren wij maatregelen die in elk scenario goed zijn, zoals bevorderen van energiebesparing bij bedrijven en huishoudens. In algemene zin zien wij daarbij voor de gemeente een belangrijke rol op het gebied van communicatie, voorlichting en advies.

 

Dit kader richt zich binnen het brede thema duurzaamheid op het onderdeel energietransitie en daarbinnen specifiek op de lokale opwekking van duurzame energie.

In het coalitieakkoord staat dat, wat betreft bronnen, niets wordt uitgesloten. Denk aan zonne-energie, windenergie, warmtebronnen en biomassa. Ze maken allemaal onderdeel uit van maatregelen die genomen kunnen worden om onze energiedoelstellingen te behalen. Dat deze opwekprojecten impact gaan hebben op onze omgeving staat buiten kijf. Uitgangspunt is dat we inzetten op eerlijk verdelen van lusten en lasten. Dat betekent dat we onze inwoners, bedrijven en organisaties heel graag betrekken. Dit is de reden dat we stimuleren en waar nodig en mogelijk faciliteren richting lokale (burger)initiatieven, zoals coöperaties, op het gebied van duurzaamheid als deze bijdragen aan onze duurzaamheidsdoelstellingen.

 

Zonneparken en windparken zijn voor onze gemeente relatief nieuw. We hebben daarin een gezamenlijke opgave. Enerzijds om invulling te geven aan de akkoorden waarvan we deel uit maken, anderzijds omdat we het zelf ook willen en ambiëren richting een gezonde toekomst.

 

Recent is het projectplan duurzaamheid door de gemeenteraad als ‘majeur project’ aangewezen. Een teken dat we er serieus werk van maken. Dit vraagt om zorgvuldigheid, maar ook om lef en doorzettingsvermogen om de maatregelen die nodig zijn ook daadwerkelijk te realiseren of mogelijk te maken.

1.2 Waarom KODE (Kader Opwekking Duurzame Energie) Venray

Nut en noodzaak van lokale opwekking van duurzame energie

Als gemeente zien we zowel het nut als de noodzaak om tot voldoende lokale opwekking van duurzame energie over te gaan. Rijksbeleid is de energievoorziening van centraal en fossiel steeds meer te transformeren naar lokaal en hernieuwbaar. De energietransitie biedt ons ook zeker kansen. Dit betekent dat weliswaar lokaal de lasten merkbaar worden, maar dat ook de lusten meer lokaal behouden kunnen worden. Dat kan de lokale en regionale economie versterken. We dragen daarmee zelf bij aan een schonere woon- en leefomgeving.

 

De noodzaak mag helder zijn: klimaatverandering is een belangrijke aanleiding voor de energietransitie. CO2 en andere emissies door fossiele brandstoffen zorgen voor onder andere temperatuurstijging, droogte, stijging van de zeespiegel en verstoring van ecosystemen. Daarnaast zien we problemen met de winning van aardgas in Groningen en willen we tegelijkertijd niet te zeer afhankelijk zijn van bepaalde buitenlanden. Hierover hebben we mondiaal en nationaal afspraken gemaakt. Zie hoofdstuk 2 voor een uiteenzetting van de kaders en ambities. De landelijke doelen zoals nu geformuleerd liggen op het tussenstation van 2030 en zijn gefocust op het behalen van 49% CO2-reductie. In de periode 2030-2050 wordt gewerkt naar 95% CO2-besparing.

 

Focus op zonne- en windenergie

Zonne- en windenergie is een toepasbare en bewezen techniek. Er is geen sprake van uitstoot tijdens de exploitatie en het kan decentraal worden toegepast. Het is, mits met beleid toegepast, een maatschappelijk breed geaccepteerde vorm van duurzame energieopwekking. In de afgelopen jaren heeft vooral de opwekking van zonne-energie een enorme vlucht genomen. In eerste instantie ging het alleen om het opwekken van zonne-energie op de daken van woningen en bedrijfsgebouwen. Door de toegenomen urgentie en rijkssubsidie-mogelijkheden is het aantal verzoeken voor het realiseren van grootschalige grondgebonden zonneparken en windparken in den lande aanzienlijk toegenomen.

 

Biovergisting, biomassacentrales, mestvergisting en vergelijkbare installaties zijn buiten beschouwing gelaten in dit kader en doorlopen bij ontwikkeling ervan een maatwerkaanpak. Reden hiervoor is dat deze over het algemeen bedrijfsgebonden zijn en worden voorzien door passende wet- en regelgeving. Zonne- en windparken daarentegen zijn een relatief nieuwe ontwikkeling in ons buitengebied en vragen om nadere kaderstelling. Zie hoofdstuk 4 voor kaders voor zonne-energie en hoofdstuk 5 voor kaders voor windenergie.

 

Spanningsveld tussen energieambities, omgeving en omgevingskwaliteit

De energietransitie zien we als een blijvende en noodzakelijke ontwikkeling en staat niet ter discussie. Het feit dat we lokaal energiebronnen aanboren of realiseren hoort daartoe. Opwekking en gebruik komen dichter bij elkaar te liggen. Dat heeft impact op de omgeving, zoals elke ruimtelijke ontwikkeling. Tot nu toe sturen we vooral op de ruimtelijke kwaliteit omdat we daarvoor makkelijker kunnen terugvallen op bestaande kaders en wet- en regelgeving. Dit doet tekort aan de maatschappelijke impact van grootschalige opwekking via zonne- of windparken. Veelal wordt er wel een profijtplan aangereikt om de omgeving enigszins mee te laten profiteren en worden soms de mogelijkheden geboden om financieel mee te doen via een postcoderoos. Het beleidsterrein is redelijk nieuw voor de overheid, kaders worden nog gemist en ontwikkelaars (met in het kielzog grondeigenaren) zien vooral mogelijkheden dichtbij de Enexis aansluitstations. Meer kabels leggen, betekent meer kosten en maakt de business case mogelijk minder interessant. Onze gemeente kent één aansluitstation voor de grootschalige opwekking binnen de gemeentegrenzen met een gelimiteerde capaciteit uiteindelijk. Dit is één van de redenen dat veel commerciële ontwikkelaars zich hebben gemeld om in de nabijheid hiervan zonneparken tot ontwikkeling te brengen.

 

Als gemeente willen we meer balans brengen in de ruimtelijke en maatschappelijke afwegingen die samenhangen met een zonne- of windpark. Het ruimtelijk aspect blijft belangrijk (waar kan het wel, waar niet), evenals de kwaliteitscriteria die zorgdragen voor een goede landschappelijke inpassing en beoogde kwaliteitsverbetering. Het maatschappelijk aspect is even zo belangrijk, denk daarbij aan het voeren van een zorgvuldige omgevingsdialoog en het eerlijk verdelen van lasten en lusten. Zie hoofdstuk 3 voor een nadere uitwerking van de balans die we zoeken tussen de vier domeinen: ruimte – inwoners – locatie – eigenaarschap.

 

We staan open voor nieuwe ontwikkelingen

Dit kader zoomt in op zon en wind. Tegelijkertijd zijn we niet blind voor andere en nieuwe technieken, zoals de inzet van verticale opstelling van panelen in het veld met zogenaamde tweezijdige (bifacial) panelen, de opwekking van warmte door zonnepanelen, maar mogelijk ook het omzetten van elektriciteit in gas of andersoortige dragers of de inzet van opslag.

 

Helder kader en tegelijkertijd een adaptief karakter

KODE Venray is een uitnodigingskader tot stand gekomen in samenspraak met verschillende partners en belangenorganisaties en uiteindelijk vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin staat op welke locaties wat mogelijk is, op welke manier en hoe inwoners en gebruikers van het gebied meegenomen worden in het ontwikkelproces en welke mogelijkheden er zijn voor participatie. De kwaliteit van de landschapscomponent (van landschap tot kavel tot objecten) en de participatieve component (van omgevingsdialoog tot partnerschap) staat voorop. Zowel de ruimtelijke component als de participatiecomponent is gedetailleerd omschreven. In een vroeg stadium biedt KODE Venray handvatten om te bezien of een initiatief voldoende kwaliteit heeft om op enig moment het vergunningstraject in te gaan. Echter, de toekomst is niet voorspelbaar. We gaan zeker tegen verrassingen aanlopen. Er komen ontwikkelingen die de energietransitie zullen versnellen, maar ook kunnen vertragen. Reden dat we graag spreken over een adaptief kader dat kan worden bijgesteld als ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.

 

Monitoren en evalueren

Het is belangrijk voor de gemeente om te monitoren of het kader het beoogde effect heeft. Er is sprake van veel dynamiek op het terrein van zonne- en windenergie, de infrastructuur, ontplooiing van participatie, etc. Reden om ca. 2 jaar na vaststelling een eerste evaluatie te plannen. Dit maakt het mogelijk om het kader op onderdelen bij te stellen en in een goede balans van ‘uitnodiging’ en ‘kwaliteit’ te blijven. Redenen zijn bijvoorbeeld dat de initiatieven toch te weinig kwaliteit realiseren als we voor ogen hebben, opgave niet behaald wordt, blijkt dat de inpassingseisen te hoog zijn, etc. Tussentijdse ervaringen, aanvullingen en verbetersuggesties bundelen we en worden in een actualisatie verwerkt.

 

Tevens stellen we voor onze ambitie, met name op het vlak van grootschaliger zonneparken in te faseren in de tijd. Voor de korte termijn (2019-2021) limiteren we de opgave, met de ambities richting 2030 in het achterhoofd (die komen vanaf 2022 aan snee). Met dit kader behouden we dus ook grip op de mate waarin claims kunnen worden gelegd in en op ons buitengebied.

 

Jaarlijks informeren we de gemeenteraad en betrokkenen over de voortgang van de energietransitie in relatie tot de voor 2030 gestelde doelen. We nemen daarin mee het energieverbruik en wat daarop is bespaard (bron: Klimaatmonitor) en energieopwekking lokaal (bron, Enexis, onder voorbehoud).

1.3 Totstandkoming van KODE Venray

We zijn ervan overtuigd dat we op het vlak van opwekking het komend decennium flinke stappen kunnen zetten. Dat vraagt om lef en doorzettingsvermogen van gemeente en gemeenschap. We hebben ons best gedaan om dit beleidskader samen met de (vertegenwoordigers) van de Venrayse gemeenschap te ontwikkelen, zodat we gezamenlijk de lasten dragen, maar ook de vruchten plukken van nieuwe vormen van energieopwekking.

 

Vanaf januari 2019 is er ambtelijk gestart met het verkennen van het vraagstuk en mogelijke kaders. Hieruit zijn een aantal principes en uitgangspunten voortgekomen. Deze zijn intern gedeeld met betrokken ambtenaren, management en college. In april 2019 heeft een thema-avond met de raads- en commissieleden plaatsgevonden, waarbij is aangegeven op de ingeslagen weg verder te gaan. Vervolgens zijn de uitgangspunten gedeeld met stakeholders (denk aan Enexis, Bee Power, LLTB, toeristisch platform, IVN en verschillende initiatiefnemers). Inbreng hebben we zoveel als mogelijk meegenomen in dit kader. In juni is er een thema-avond geweest voor vertegenwoordigers en gasten van dorps- en wijkraden. In augustus-september is er nog een vervolg gegeven aan de dialoog met een groot aantal dorps- en wijkraden rondom hun mogelijke rol in de energietransitie. Alle bijeenkomsten resulteerden niet in uitgesproken afwijkende meningen van de geformuleerde principes en uitgangspunten. Veelal waren het aanscherpingen en discussies over de aanpak.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2: schetst de actuele beleidskaders om rekening mee te houden;

Hoofdstuk 3: licht onze basisprincipes toe hoe we om willen gaan met initiatieven rond opwekking

Hoofdstuk 4: geeft aan waar zonneprojecten wel/niet mogelijk zijn en hoe;

Hoofdstuk 5: geeft nader kader voor windprojecten;

Hoofdstuk 6: gaat in op de uitdagingen die er liggen en de stimuli die er zijn;

Hoofdstuk 7: de te volgen looproutes en afwijkingen bij zonneprojecten. 

2. Beleidskaders

2.1 Rijk

Internationale klimaatafspraken

Nederland heeft zich verbonden aan verschillende internationale klimaat-afspraken. Zoals het Klimaatverdrag van de Verenigde Naties uit 1992 (het allereerste klimaatverdrag) en het KyotoProtocol uit 1997, waarin staat dat de emissiereducties van land tot land verschillen en onderling verhandeld kunnen worden. In 2015 was er een VN-klimaattop in Parijs: de Conference of Parties (COP21). Nederland heeft daar ingestemd met een nieuw VN-klimaatakkoord. Het akkoord heeft als doel: de opwarming van de aarde beperken tot ruim onder 2 graden Celsius, met een duidelijk zicht op 1,5 graden Celsius.

 

Klimaatwet: streefdoel is 49% reductie CO2 in 2030

In mei 2019 is ook door de Eerste Kamer de Klimaatwet aangenomen. De Klimaatwet stelt vast met hoeveel procent ons land de CO2-uitstoot moet terugdringen. Dat is streven naar 95% minder CO2 uitstoot in 2050 en als tussenstation 49% in 2030. De wet moet burgers en bedrijven zekerheid geven over de klimaatdoelen, met andere woorden: het is een wettelijke taak om er werk van te maken.

 

Klimaatakkoord

In juni 2019 is het concept Klimaatakkoord gepresenteerd. Het Klimaatakkoord is een pakket aan maatregelen, met een zo breed mogelijk maatschappelijk draagvlak, dat de actieve steun heeft van zoveel mogelijk bijdragende partijen en waarmee het reductiedoel van 49% minder broeikasgassen in 2030 ten opzichte van 1990. Het Klimaatakkoord gaat over maatregelen die we de komende jaren nemen om dit doel te halen. We doen dit om klimaatverandering tegen te gaan zoals Nederland heeft afgesproken in het klimaatverdrag van Parijs. Een belangrijke maatregel is bijvoorbeeld het stoppen van de elektriciteitsproductie met kolen in 2030. Dit vraagt om alternatieve duurzame opwekking van elektriciteit.

 

Het Klimaatakkoord is een cruciale bouwsteen voor het klimaatbeleid. Het kabinet legt het klimaatbeleid voor een periode van tien jaar vast in een zogeheten Klimaatplan. Jaarlijks rapporteert het kabinet over de voorgang van het beleid. Waar nodig wordt het beleid op basis daarvan bijgesteld om de doelen te halen.

 

Zonneladder als nationaal afwegingskader bij inpassing van zonne-energie

Net voor de zomer van 2019 heeft de Tweede Kamer de motie Dik-Faber aangenomen. In deze motie is de regering gevraagd een zonneladder voor decentrale overheden op te stellen als antwoord op de maatschappelijke discussie over de impact van zonneparken op natuur- en landbouwgrond en het grote aantal daken dat tegelijkertijd onbenut blijft. Op 23 augustus 2019 heeft Minister Wiebes een antwoord 2 gegeven op de motie. Het kabinet gaat uit van de volgende voorkeursvolgorde:

 

De afwegingprincipes leiden tot een voorkeur voor zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen. Het inpassen op daken en gevels draagt niet alleen bij aan het combineren van functies. Omdat hier al sprake is van bebouwing zal het introduceren van zonnepanelen op deze plekken doorgaans minder invloed hebben op de kenmerken of identiteit van een gebied. Vanuit diezelfde principes hebben daarna onbenutte terreinen in bebouwd gebied de voorkeur. Om aan de gestelde energiedoelen te voldoen, kan blijken dat ook locaties in het landelijk gebied nodig zijn. Ook in dat geval gaat de voorkeur uit naar het zoeken van slimme functiecombinaties. Hoewel natuur- en landbouwgebieden daarbij niet volledig worden uitgesloten, ligt de voorkeur bij gronden met een andere primaire functie dan landbouw of natuur, zoals waterzuiveringsinstallaties, vuilnisbelten, binnenwateren of bermen van spoor- en autowegen.

 

Deze voorkeursvolgorde houdt geen volgtijdelijkheid in. Na het verkennen van mogelijkheden voor het toepassen van zon-PV kan gestart worden met het gelijktijdig benutten van gekozen mogelijkheden.

 

Het kabinet kiest ervoor om de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging bij het inpassen van zonneparken niet van de decentrale overheden over te gaan nemen. Het kabinet is van mening dat de ruimtelijke afweging van de decentrale invulling een taak is van de gemeenten en regio’s zelf. Zij wegen zelf af waar en op welke wijze de benodigde hernieuwbare elektriciteit op een zorgvuldige wijze en met oog voor het landschap, landbouwkundige en natuurwaarden kan worden ingepast. Vooruitlopend op de totstandkoming van de Regionale Energie Strategie kunnen gemeenten vergunningsaanvragen voor zonneparken op natuur- en landbouwgronden toetsen aan de voorkeursvolgorde, of een vergelijkbaar door de gemeente vastgesteld afwegingskader zoals voor u ligt.

 

Stimuli voor zonnepanelen op daken

In dezelfde motie als hiervoor besproken is de regering opgeroepen om ‘regelingen aan te passen die belemmerend werken, zodat daken beter kunnen worden benut voor het opwekken van zonne-energie’. Op dit moment gelden beperkte mogelijkheden om toepassing van zonnepanelen op daken af te dwingen. De minister van BZK geeft aan een wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) in procedure te brengen waarmee gemeenten conform de motie meer mogelijkheden krijgen om het duurzaam gebruik van daken na de lokale afweging ook richting burgers en bedrijven af te dwingen. Het voornemen is om gemeenten in het Bbl de bevoegdheid te geven via een zogenoemde maatwerkregel in het omgevingsplan te eisen dat nieuwe gebouwen die niet al onder de voorgenomen BENG-eisen (Bijna energieneutrale Gebouwen) vallen, hun dak moeten gebruiken voor duurzame opwek van energie of klimaatadaptatie. De gemeente kan hierbij gebiedsgericht differentiëren. Voor nieuwe gebouwen gelden de BENG-eisen en verplicht tot een minimaal aandeel hernieuwbare energie.

Ook voor bestaande gebouwen worden de mogelijkheden in het Bbl verruimd om zon op daken te stimuleren. Dit door een zogenaamd maatwerkvoorschrift, vertaald in een maatwerkbesluit per individueel geval, gemotiveerd door het bevoegd gezag.

 

Rijksvastgoed

Met de inzet van Rijksvastgoed (gebouwen en gronden) wil het Rijk een bijdrage leveren aan de ruimtevraag en daarmee aan het ontzien van landbouw- en natuurgronden. Het Rijk zoekt daarvoor naar slimme functiecombinaties tussen opwekking en de huidige functie van gebouwen en gronden.

2.2 Provincie

Provinciale Omgevingsvisie Limburg

Het huidige POL geeft enig kader door aan te geven waar de provincie zoekgebieden ziet voor windenergie als ook uitsluitingsgebieden. Voor zonne-energie bestaat (nog) geen expliciet ruimtelijk kader. Voor windenergie daarentegen zijn er voorkeursgebieden aangewezen, evenals uitsluitingsgebieden zoals het Maasdal.

 

Collegeprogramma Vernieuwend Verbinden

Het college geeft op het vlak van energiebeleid het volgende aan: “Onder de voorwaarden haalbaarheid, betaalbaarheid en draagvlak stellen wij ons, als middenbestuur, op als een betrouwbare partner van het Rijk en de gemeenten. Dit betekent dat wij onze rol zullen pakken bij onder andere de uitvoering van wetten en wettelijk geborgde afspraken en realistische ambities rondom de klimaat- en energietransitie, zoals bij de totstandkoming van Regionale Energie Strategieën (RES). Provincie erkent dat mensen vanuit verschillende uitgangspunten en opvattingen meewerken aan een innovatief energietransitiebeleid, welke onze economische structuur versterkt, onder minder afhankelijk maakt van fossiele brandstoffen uit het buitenland (Rusland en Arabische landen) en tegelijkertijd de gevolgen van uitstoot vermindert en rekening houdt met biodiversiteit.”

Enkele relevante uitgangspunten:

  • Provincie stelt energiestrategie en bijbehorend programma op, waarin een keuze wordt gemaakt voor sleutel-innovaties;

  • Dringt maximaal aan bij Rijk en netbeheerders dat zij hun verantwoordelijkheid nemen voor een betrouwbare, tijdige en leveringszekere energie-infrastructuur;

  • Daar waar provincie vergunningverlenend is voor bedrijven en organisaties wil zij bij nieuwe vergunningen in de voorwaarden zonnepanelen op daken verplicht stellen en gemeenten aansporen en steunen om dit ook te doen;

  • Provincie richt zich op vlak van innovatie in het bijzonder op duurzame opslag van energie, waarbij power-to-gas één van de mogelijkheden is, maar ook de coöperatieve aanpak zoals in Altweerterheide (gemeente Weert) met batterij-opslag.

  • Verkennen actief de grensoverschrijdende mogelijkheden van zowel de samenwerking op het gebied van een euregionale energie-infrastructuur, innovatiekansen en benutten van structuur- en thematische fondsen. Zo wil de provincie de grensoverschrijdende samenwerking met Noordrijn-Westfalen intensiveren.

Als gemeente Venray kloppen we graag bij de provincie aan in geval we denken dat zij ons verder kan helpen bij het realiseren van onze doelen rond lokale hernieuwbare opwekking.

 

Duurzaamheidsladder

Provincie geeft aan een duurzaamheidsladder voor de opwek van duurzame energie te willen ontwerpen waarbij een eerste voorkeur wordt uitgesproken voor de opwek in bebouwd gebied en langs infrastructurele werken. Provincie wil de lijn van de recent aangenomen motie Dik-Faber volgen. Dubbel grondgebruik zoals bijvoorbeeld industrie, wonen en parkeren in combinatie met opwekking geniet de voorkeur in plaats van zonneparken in natuur of landbouwgebied. De Duurzaamheids- of Zonneladder is in ontwikkeling en eind 2019 naar verwachting beschikbaar. Provincie wil de ladder opnemen in het POL.

 

Financieringsregeling voor (varkens)boeren die willen stoppen

De provincie stelt boeren die willen stoppen te helpen met het plaatsen van zonnepanelen op de plekken waar de varkensstallen stonden. Dat verschaft boeren de kans om zonder - of met minder - schulden te stoppen. Dit door goedkope leningen te verschaffen. Als de stal wordt gesloopt, mogen op dat bouwvlak zonnepanelen terug worden gelegd. Het slopen van lege stallen gaat de verrommeling van het platteland tegen.

 

Provincie bevoegd gezag voor windparken

De Provincie is het bevoegd gezag voor windprojecten vanaf 5 MW (lees: 2 of meer windturbines). In overleg kan van deze bevoegdheid worden afgezien. Per project vraagt dit om een besluit van Gedeputeerde Staten.

2.3 Regio

Regionale Energie Strategie (RES)

De gemeenten in Noord- en Midden- Limburg bundelen de krachten om samen de uitdagingen aan te gaan die voortvloeien uit het Nationaal Klimaatakkoord. Gemeenten nemen het initiatief om samen met het bedrijfsleven, inwoners en maatschappelijke actoren bottom-up toe te werken naar concrete projecten voor het duurzaam opwekken van energie. Nederland is verdeeld in dertig regio’s die elk via een Regionale Energiestrategie (RES) geacht worden een bod te doen waarmee de energietransitie gestalte krijgt, binnen de grenzen van wat technisch, ruimtelijk en sociaal wenselijk is. Noord- en Midden – Limburg vormen samen één van deze regio’s. Opgeteld moeten de regionale plannen leiden tot het halen van het landelijke doel van 35 TWh (tera-Wattuur) aan duurzame opwekkingcapaciteit. Het Rijk heeft daarbij niet vooraf de opgave per regio geformuleerd of eisen gesteld aan de technologie. De regio lijkt te koersen op ca. 1 TWh. Indien het de regio niet lukt om een evenredig deel bij te dragen aan de nationale opgaven, zal het Rijk genoodzaakt zijn om een opgave op te leggen aan de regio.

 

De RES vormt een uitwerking van de elektriciteits-, warmte- en energiebesparingsopgave van de regio. De RES is een dynamisch product dat periodiek met een frequentie van 2 jaar zal worden bijgesteld. De RES vormt mede de basis voor het opstellen van omgevingsplannen, gemeentelijke transitievisie warmte en is een bouwsteen voor de omgevingsvisie. De RES dient als een inventarisatie en voorbereiding voor het plaatsen van hernieuwbare energie, zoals zonnevelden en windturbines. De RES geeft hier invulling aan door op basis van afwegingskaders zoekgebieden vast te stellen en door ambities tussen gemeenten af te spreken. Recentelijk is de startnotitie RES door het college van de gemeente Venray vastgesteld.

 

Intentie is te komen tot een concept RES in het voorjaar 2020. Uiteraard kan dit consequenties hebben voor het lokale kader en de opgaven. Niettemin willen we als Venray regie houden en voor onze gemeente de koers bepalen en niet afwachten tot welk resultaat de RES gaat leiden. Tevens krijgt de RES waarschijnlijk een hoger abstractieniveau in uitwerking dan waar we lokaal mee willen gaan werken, wat betreft uitgangspunten. Deze KODE vormt dan ook het vertrekpunt en inbreng vanuit Venray voor afstemming in RES-verband.

2.4 Gemeentelijk

Coalitieakkoord

“Als gemeente hebben we, gelet op onze taken binnen de ruimtelijke ordening, gebouwde omgeving en als de overheidslaag die dicht bij haar bewoners staat, een belangrijke rol in de landelijke duurzaamheidsopgave. Onze ambities zijn groot, maar we zijn daarbij voor een groot deel afhankelijk van de samenleving. Als gemeente zullen we moeten investeren in visie en deskundigheid en onze inwoners, bedrijven en maatschappelijke organisaties moeten stimuleren om de investeringen te doen die nodig zijn om onze ambities waar te maken.

 

Concreet op het vlak van lokale duurzame opwekking: we willen het gebruik van fossiele brandstoffen beperken en een duurzame energievoorziening stimuleren. Hiermee wordt ook de uitstoot van CO2 verminderd. Doel is om in 2030 CO2 neutraal zijn met compensatie. Dit willen we bereiken door een besparing te realiseren op het totale energieverbruik van 37,5% ten opzichte van 2013, waarbij 45% van de resterende energiebehoefte in onze gemeente geproduceerd wordt met schone technieken. Volgende stap is volledig energieneutraal in 2050. Dit doen we door in het landschap ruimte te maken voor grootschalige duurzame energieopwekking en afspraken te maken met regiogemeenten om de regionale opgave voor duurzame energieopwekking te realiseren.

 

Energiestrategie 2030 stelt doelen

In dit kader hebben we het vooral over opwekken. Maar tegelijkertijd is het belangrijk om de benodigde energie efficiënt te gebruiken. Want alles wat we niet gebruiken, hoeven we niet op te wekken. Naast dit kader lopen er daarom ook programma’s die inwoners, bedrijven en organisaties aanzetten tot en ondersteunen bij het nemen van besparingsmaatregelen. De focus hier gaat uit naar opwekking. De raad heeft in 2013 besloten om actief beleid te maken zodat gemeente energieneutraal is in 2030 met compensatiemogelijkheden.

 

In de Energiestrategie zijn de volgende (streef)doelen voor opwekking geformuleerd voor 2030:

 

De beoogde opwekking in 2030 volgens gekozen scenario Energiestrategie

2.080 TJ

Indicatief

Elektriciteit via:

 

Zonne-energie op daken en velden

980 TJ

250 ha

(1 ha = 4 TJ)

Windenergie

250 TJ

10 turbines

(1 turbine = 25 TJ)

Warmte via

 

 

Warmtepompen

320 TJ

 

Groen gas

450 TJ

 

Biomassa

80 TJ

 

 

Dit kader richt zich op het lokaal hernieuwbaar opwekken van elektriciteit (ruim 1.200 TJ in 2030) door middel van zonne- en windenergie. De Klimaatmonitor (meest recente cijfers zijn uit 2017) geeft aan dat er al ca. 160 TJ elektriciteit wordt opgewekt binnen de gemeente. Dit betekent nog ca. 1.070 TJ te gaan tot 2030. In de wetenschap dat de eventuele radarverstoring door windturbines een erg groot deel van de gemeente vooralsnog ongeschikt maakt, schatten we de potentie voor windenergie wat beperkter in en stellen dit op 100 TJ. Rekening houdend met de al aanwezige productie van 160 TJ, resulteert in een additioneel benodigde productie door zon van 970 TJ. Samengevat ligt de ambitie van Venray rond lokale hernieuwbare stroom op:

 

  • -

    ca. 4 windturbines = 100 TJ

  • -

    ca. 250 ha = 970 TJ

Opwekking van warmte laten we in dit kader buiten beschouwing.

 

Hiervoor staat beschreven wat onze opgave is. In dit kader geven aan we op welke wijze we hier invulling aan willen geven, maar ook waar we dit willen of juist niet willen. Dit kader is meerledig van belang. Zo wordt er meer helderheid verschaft hoe we als ambtelijk en bestuurlijke organisatie om willen gaan met initiatieven die op ons pad komen of waartoe we direct uitnodigen of waar we zelf het initiatief nemen. Initiatiefnemers weten ook waar welke mogelijkheden liggen en welke voorwaarden we stellen. De omgeving geven we hiermee een inkijk in de afwegingen die we maken en wat we belangrijk vinden. Dit neemt niet weg dat er lasten kunnen worden ervaren. Uiteraard proberen we dit te beperken.

 

Kaders voor opwekking grootschalige energie 2017

Op 31 oktober 2017 heeft de gemeenteraad van Venray via de nota ‘Uitgangspunten grootschalige energieopwekking en participatie’ kaders vastgesteld. Vanuit deze kaders is tot nu toe gewerkt en zijn initiatieven getoetst. In ruimtelijke zin bleek dit heel goed mogelijk. Als het gaat om kwaliteitscriteria op locatie, de omgevingsdialoog en financiële participatie bleek dit kader onvoldoende houvast te bieden om voldoende harde afspraken te maken met initiatiefnemers. Tegelijkertijd zijn we als gemeente Venray interessant, omdat we beschikken over een Enexis-aansluitstation geschikt voor grootschalige opwekking. Tientallen initiatiefnemers hebben zich gemeld met plannen. Enkelen ervan hebben het initiatief voor besluitvorming ingebracht.

Het nu voorliggende kader, KODE Venray, wil meer balans brengen in toetsing van de plannen in ruimtelijke en maatschappelijk zin, meer kwaliteit van de plannen waar we medewerking aan verlenen, meer spreiding over de gemeente en ook meer regie bij de gemeente neerleggen.  

3. Balans tussen ruimtelijke kaders en maatschappelijke doelen

3.1 4 pijlers – 4 doelen – 10 uitgangspunten

 

In dit hoofdstuk zetten we uiteen hoe we als gemeente, in samenspraak met belanghebbenden, invulling willen geven aan de wijze waarop we willen komen tot realisatie van de benodigde zonne-energie- en windprojecten. We zoeken daarin een goede balans tussen de ruimtelijke kaders en de maatschappelijke doelen.

Mede aan de hand van de kernwaarden en uitgangspunten vanuit het coalitieakkoord en op basis van de ervaringen die tot nu toe zijn opgedaan, is een vertaling gemaakt naar de ‘kern’ van deze Toetsings-KODE (Kader Opwekking Duurzame Energie) Venray.

 

We onderscheiden daarin 4 pijlers die vertaalt zijn naar 4 doelen waaraan initiatieven worden getoetst. In deze paragraaf staat de algemene beschrijving van de 4 pijlers en de bijbehorende doelen. In hoofdstuk 4 werken we per doel de uitgangspunten nader uit voor zonneprojecten. In hoofdstuk 5 staan per doel de uitgangspunten bij windprojecten.

 

  • Ruimte: zuinig en zorgvuldig gebruik van de ruimte

    • o

      waar mogelijk uitgaan van dubbel ruimtegebruik, waar dit niet kan kijken of gebiedsontwikkeling door inzet van energieopwekking een impuls kan worden gegeven (denk aan agrarische ontwikkeling of natuurontwikkeling op den duur)

  • Inwoners: samen werken aan een acceptabel plan

    • o

      zwaar tillen aan de omgevingsdialoog gedurende de planperiode en daarna

  • Locatie: esthetica, inpassing, verbetering kwaliteit en ecologie

    • o

      werken aan projecten die de kwaliteit van de omgeving verbeteren

  • Eigenaarschap: eerlijk verdelen van lasten en lusten

    • o

      borgen dat de economische voordelen in aanleg en exploitatie voor een substantieel deel in de regio en gemeente blijven

 

Een goed initiatief vult alle doelen in ruim voldoende mate in

De impact van zon- en windprojecten in de omgeving kan groot zijn. Zo speelt de onbekendheid met nieuwe zaken zoals zonne- of windparken. Maar ook het feit dat er vaak veel weerstand is tegen ruimtelijke veranderingen. Merendeel lijkt zich niet te keren tegen de doelstellingen, maar wordt actief als de plannen in de directe omgeving liggen. Enkele windprojecten in Midden-Limburg bewijzen dat het ook in een prima dialoog met de omgeving kan gaan. Daar hebben initiatiefnemers vooraf geen grondposities ingenomen, maar is er overleg geweest met álle relevante grondeigenaren/bewoners. Op basis daarvan zijn afspraken met grondeigenaren en omwonenden gemaakt. In de gekozen uitgangspunten en gevoerde dialoog met de omgeving (zowel inwoners, bedrijven en grondeigenaren) wordt vooral uitgegaan van het principe: samen de lasten, samen de lusten delen. In deze geest zijn zowel voor zonneprojecten als voor windprojecten op de 4 pijlers en bijbehorende doelen 10 uitgangspunten opgesteld. Die moeten ertoe leiden dat we tot geaccepteerde plannen en realisatie ervan komen.

3.2 Kansen voor onze inwoners, bedrijven en organisaties

 

In deze paragraaf staan we stil bij hetgeen we willen bewerkstelligen voor alle betrokkenen in onze eigen gemeente. Eén van de doelen is immers de lasten en lusten te delen op lokaal niveau. Hieronder een beknopte en niet limitatieve weergave van mogelijke voordelen per betrokkene.

 

Inwoners

  • Mogelijkheid om financieel te participeren in de opwekprojecten, opbrengsten vloeien daarmee terug naar de lokale samenleving;

  • Zoveel mogelijk zorgdragen voor inclusiviteit, zodat iedereen mee kan doen (denk aan kleine financiële participaties, of zelfs uitgifte van certificaten door gemeente in geval van mede-eigenaar opwekentiteit);

  • Bijdrage aan bewustwording rond het ‘nieuwe normaal’ van decentrale duurzame energieopwekking;

  • Hopen op gedeelde trots van onze inwoners op het vermogen om zoveel als mogelijk zelfvoorzienend te zijn in de stroomopwekking.

Bedrijven

  • Mogelijkheid om actief bij te dragen aan eigen verduurzaming, zowel in energetische zin als ook vanuit maatschappelijk verantwoord ondernemerschap;

  • Mogelijkheid voor inkomsten in de vorm van dakhuur;

Organisaties

  • In geval van een geschikt dak, bijdragen aan de eigen verduurzaming en zo mogelijk verlagen energielasten;

  • Mogelijkheid voor inkomsten in de vorm van dakhuur.

Gemeente

  • Een schonere lucht voor onze woon- en leefomgeving;

  • Als gemeente geven we graag invulling aan onze voorbeeldfunctie, als we iets van onze inwoners verwachten is het logisch dat we zelf daarin ook het voortouw nemen; verbeter de wereld en begin bij jezelf;

  • We bereiken onze doelen en dragen naar rato vermogen bij aan de provinciale, nationale en mondiale doelen;

  • We pakken graag een actieve houding en regie en faciliteren en stimuleren van daaruit;

  • Waar nodig, mogelijk en verantwoord nemen we een actieve positie in een opwekproject, zodat we ook zelf middelen genereren. Dit is vooral aan de orde bij marktfalen of participatiefalen. Gegeneerde middelen worden teruggeploegd in de energietransitie.

4. Kader voor zonneprojecten

 

Aan de hand van de doelen werken we de uitgangspunten nader uit, zodat er een kader ontstaat waaraan we de initiatieven kunnen toetsen. Dit biedt handelingsperspectief aan ons als overheid, de initiatiefnemer, betrokken belanghebbenden, maar ook de omgeving. Per uitgangspunt geven we aan of er sprake is van flankerende ontwikkelingen. We gaan ervan uit dat er tussentijds ontwikkelingen plaatsvinden die aanleiding geven om onderdelen van het beleid bij te stellen.

 

Hieronder geven we de 10 uitgangspunten voor zonneprojecten weer, die we vervolgens uitgebreider toelichten.

 

  • Inwoners, samenwerken aan een acceptabel plan

    • 1.

      een zorgvuldige omgevingsdialoog op meerdere fronten

  • Ruimte, inzetten op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

    • 2.

      onderscheiden van gebieden waar we zonneprojecten toestaan of uitsluiten, opgedeeld in 5 sporen

    • 3.

      per spoor kwantitatieve doelen, limieten en fasering richting 2030

    • 4.

      nieuwe bedrijfsdaken of publieke daken zonnepanelen via voorwaarden opleggen

    • 5.

      bewijs dat opgewekte stroom kan worden geleverd, opgeslagen of omgezet

    • 6.

      verkennen zoekgebied(en) voor grootschaliger opwekking in de jonge ontginningen

  • Locatie: esthetica, inpassing, kwaliteit en ecologie

    • 7.

      kwalitatieve ontwerpprincipes voor landschap, kavel en object

    • 8.

      monitoren op bodemgesteldheid en biodiversiteit

  • Eigenaarschap, eerlijk verdelen van lasten en lusten

    • 9.

      substantieel aandeel lokaal eigenaarschap

    • 10.

      tegenprestatie bij aanleg zonnevelden

4.1 Inwoners: samenwerken aan een acceptabel plan

Het organiseren van een zorgvuldig proces met inwoners en andere belanghouders is dé basis voor een succesvolle energietransitie, zo blijkt keer op keer 3 . Vooral het meekrijgen van omwonenden en inwoners is een uitdaging. Ervaringen wijzen uit dat belangrijke sleutels voor succes zijn:

  • Investeer van begin tot eind in het participatieproces; hou als gemeente zelf de regie!

  • Laat de baten ten goede komen aan de lokale gemeenschap, 50% lokaal eigendom is mogelijk.

Daarnaast is het van belang inwoners, bedrijven en organisaties duidelijk te maken dat wordt gewerkt vanuit een brede en grote opgave. Projecten zijn daarin exponenten die in de praktijk nogal eens leiden tot weerstand. Niet alle impact is op te lossen, want er gaat zeker wat veranderen in de leefomgeving.

 

Vanuit deze houding volgt uitgangspunt nummer 1.

 

Uitgangspunt 1:

Volgen van een zorgvuldige omgevingsdialoog op meerdere fronten

 

Omgevingsdialoog met direct om/aanwonenden

Het inrichten van grootschalige zonneparken heeft ruimtelijke en maatschappelijke effecten. Er ligt een uitdaging om het ruimtegebruik zo efficiënt mogelijk in te richten. Het is essentieel om de omgeving (direct omwonenden en aangrenzende grondeigenaren) zo vroeg mogelijk in de planvorming te betrekken. Projecten waarbij inwoners, eigenaren of lokale ondernemers participeren hebben een grotere kans van slagen. Bij initiatieven voor het grootschaliger opwekken van zonne-energie geldt daarom als voorwaarde dat de initiatiefnemer maximale betrokkenheid van de inwoners en andere betrokkenen in de omgeving creëert. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de werkzaamheden die de initiatiefnemer verplicht is om te nemen, de “inspannings-verplichting” en de extra’s ten behoeve van participatie, compensatie en acceptatie. De betrokkenheid is in de voorbereidende fase van essentieel belang, maar moet ook in de realisatie en exploitatiefase geborgd zijn. Hierbij wordt benadrukt dat het algemeen belang, het halen van de gemeentelijke klimaatdoelstelling en het realiseren van een duurzame energievoorziening zwaarwegend is. Maar de ideale situatie, waarbij iedereen voorstander is van een plan, zal een utopie zijn.

 

Inspanningsverplichting

De initiatiefnemer verplicht zich tot het doen van aanzienlijke inspanningen om het maximale resultaat te bereiken in het betrekken van de directe omgeving in de fase van planvorming. In overleg met de gemeente wordt de directe omgeving bepaald. Soms gaat het om ca. 400 meter rondom het plan, soms is een kleinere afstand afdoende, soms juist wat groter.

Het gaat hierbij niet alleen om de inspanning zelf maar ook om het aantonen hiervan. Dat laatste speelt een cruciale rol en maakt onderdeel uit van de onderbouwing bij de vergunningaanvraag. De gemeente heeft hierbij in eerste instantie een faciliterende rol en toetst de inspanning van de aanvrager. De gemeente handelt hiermee al in de geest van de toekomstige Omgevingswet, waarin participatie ook een belangrijke sleutel is in het beleid.

Het is aan de initiatiefnemer om de omgeving te betrekken bij het ontwerp van het zonnepark en de landschappelijke inpassing. Als gemeente nemen we daarin graag onze rol zoals ook in de Omgevingswet voorzien. Denk dan naast een faciliterende ook een meer regisserende rol. Niet om de taken van de initiatiefnemer over te nemen, maar om nadrukkelijk betrokken te zijn en vinger aan de pols te houden. Zo toetsen we of de dialoog tussen initiatiefnemer en zijn omgeving goed verloopt. Om dat te borgen worden voorwaarden gesteld waaraan de initiatiefnemer minimaal moet voldoen. Gemeente Venray werkt momenteel aan een Leidraad Omgevingsdialoog in brede zin. Naar verwachting komt deze in december 2019 in de gemeenteraad. Tot vaststelling ervan hanteren we de Leidraad Omgevingsdialoog, zoals opgenomen in bijlage 2.

 

Zo worden de verslagen van de bijeenkomsten en overleggen, inclusief reacties uit de omgeving, als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing gevoegd. Dit dossier maakt dus deel uit van de vergunningaanvraag. De initiatiefnemer neemt in de toelichting op hoe de opmerkingen in de ruimtelijke onderbouwing zijn verwerkt. Deze bijeenkomsten en inspraak van omwonenden gaan vooraf aan de vergunningsprocedure en komen niet in plaats van eventuele zienswijzen of formele inspraakprocedures.

 

Het is belangrijk dat een initiatiefnemer in de onderbouwing van het plan ingaat op de argumenten van omwonenden om bepaalde maatregelen/investeringen wel of niet te doen. Op basis van de argumenten kan een initiatiefnemer gericht aanpassingen doen. Hier heeft de gemeente in het voortraject ook al een toetsende rol.

 

Omgevingsdialoog met dorps- of wijkraad

Dorps-, wijk- of buurtraden worden regelmatig aangeschoten door initiatiefnemers, maar ook door aan/omwonenden. Soms gebeurt dat in een pril stadium waarbij een initiatiefnemer een idee wil voorleggen en de betreffende raad vraagt hoe deze ertegen aankijkt. Of hoe er in gezamenlijkheid informatie verschaft kan worden naar de inwoners.

We vragen als gemeente aan de initiatiefnemer om de meest logische en dicht bij het plangebied gelegen raad in een vroeg stadium te informeren. Het is aan de raad zelf om te bepalen op welke wijze ze betrokken wil zijn bij de planvorming en eventuele latere fases en hoe zij in elke fase haar rol pakt. Uit verschillende bilaterale overleggen met dorpsraden merken we dat in geval er in de nabijheid sprake is van ruimtelijke ontwikkeling, bijvoorbeeld door een zonne- of windpark, men:

  • -

    in eerste instantie de inwoners vanuit een neutrale houding wil informeren;

  • -

    eventueel wil polsen hoe inwoners over een initiatief denken;

  • -

    eventueel als vervolg gevraagd of ongevraagd advies verlenen naar initiatiefnemer, gemeente en/of inwoners.

 

Flankerend

  • In voorbereiding van de implementatie van de Omgevingswet is er steeds meer aandacht voor de dialoog met de omgeving bij ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeente stelt in dit hoofdstuk hoe ze om wil gaan hiermee in relatie tot opwekprojecten. De Omgevingswet laat nog even op zich wachten. Op dat moment zal de aanpak omgevingsdialoog KODE worden opgenomen in een nieuw breder kader, dat aangeeft wat we als gemeente van de omgevingsdialoog verwachten.

  • De gemeenteraad gaat naar verwachting in december beslissen over de invoering van een omgevingsdialoog, vooruitlopend op de Omgevingswet. Op weg naar de Omgevingswet zal deze dialoog geëvalueerd worden.

4.2 Ruimte: inzetten op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

We volgen nadrukkelijk de landelijke zonneladder. Ook in Venray kiezen we voor focus op daken, reststroken en invulling van bouwvlakken. Om aan de opgave te voldoen, kunnen we veldopstellingen niet uitsluiten. Als gemeente hebben we gekozen om twee gebieden te onderscheiden: oude en jonge ontginningen. Aanleiding is de ruimtelijke opbouw en schaal. Voor beide gebieden is aangegeven hoeveel we hier maximaal toestaan, in welke periode en wat de schaalgrootte van de zonneparken mag zijn. Elk gebied kent zijn eigen kwaliteit en daaraan koppelen we schaalgroottes, totaal omvang en inpassingcriteria.

Het kader geeft tevens de uitsluitingsgebieden aan zoals NatuurNetwerk Nederland. Grootste uitdaging ligt in het zo min mogelijk belasten van hoogwaardige landbouwgebieden. Venray volgt de landelijke zonneladder en kantelt deze tot een zonnewaaier. Dit leidt tot een ‘meersporenbeleid’, waarbij we gelijktijdig inzetten op zonne-energie op daken, reststroken, bouwvlakken en cultuurgronden. Per spoor koppelen we een bepaalde ontwikkelingsruimte. Bij minder waardevolle gebieden benoemen we de ondergrens van de ontwikkelruimte en bij waardevolle gebieden een bovengrens.

 

In dit kader zijn er 2 uitgangspunten aan de orde:

Uitgangspunt 2:

In te onderscheiden gebieden staan we ontwikkelingen toe of sluiten ze uit, elk gebied is te beschouwen als een ‘spoor’

 

We lichten hierna elk spoor toe, maar beginnen eerst met de uitsluitingsgebieden.

 

Uitsluitingsgebieden: waar kan het niet

 

Natuurgebieden

Verspreid door de gemeente liggen natuurgebieden met een scala aan labels, zoals delen van het Maasdal, gebieden deel uitmakend van NatuurNetwerk Nederland, de via POL Limburg benoemde goud-, zilver- en bronsgroene gebieden. Deze gebieden hebben een natuurdoel en vormen mede ecologische (verbindings)zones. Realisatie van zonneparken past hier niet in.

 

Essen

De nu nog zichtbare essen zijn van cultuurhistorisch belang en vormen een belangrijk onderdeel van het landbouwsysteem dat vroeger (en deels nog) gemeengoed was. De bolle ligging als gevolg van het opbrengen van mest en plaggen is nog steeds herkenbaar en zichtbaar. Vanwege de beleving, openheid en afleesbaarheid van de historie van deze gebieden, cultuurhistorische en landschappelijke waarde sluiten we esgronden uit om zonneparken op te realiseren.

 

Nabij dorpen en wijken

Zonneweides groter dan 5 ha liggen op minimaal 500 meter van de rand van een dorp of wijk, tenzij omwonenden akkoord gaan in geval de zonneweide dichterbij ligt. We gaan uit van een zone van 500 meter rond de bebouwde kom (bron is POL 2006). Industrie- of bedrijventerrein behoeven geen zonering. Voor grafische weergave zie kaart 1 op bladzijde 24. In de evaluatie van dit beleidskader na 2 jaar maken we de balans op of dit uitgangspunt effectief is gebleken.

 

Uitgangspunt 3:

Per gebied (spoor) stellen van kwantitatieve doelen, limieten en fasering richting 2030

 

Waar kan het onder voorwaarden wel:

We onderscheiden vijf sporen waar onder voorwaarden mogelijkheden bestaan voor zonne-energie. De sporen van de Venrayse zonneladder zijn:

Zonneladder Venray tot 2030

In % van de opgave

In Tjoule productie

tot 2030

In hectare

Typering

Spoor 1

Daken van bedrijven, kantoren, woningen, woongebouwen en accommodaties

24%

Ca. 240

Min. ca. 60

 

Spoor 2

Stroken langs snel- en spoorwegen, plassen, oude stortplaatsen, e.d.

8%

Ca. 80

Min. ca. 20

 

Spoor 3

Bouwvlakgerelateerde zonneparken

16%

Ca. 160

Max. ca. 40

Max. grootte 2 ha

Spoor 4

Oude ontginningen

20%

Ca. 200

Max. ca. 50

Min. grootte

2 ha

Max. grootte 25 ha

Spoor 5

Jonge ontginningen

32%

Ca. 320

Max. ca. 80

Min. grootte 10 ha

Max. grootte 40 ha

Totaal

100%

Ca. 1.000 TJ

250 ha

 

 

Voorgaande tabel geeft de 5 sporen weer, met per spoor aangegeven wat de beoogde productie is die er wordt verwacht, of dit een minimumdoel of maximum is wat we eraan stellen en hoe de totaal opgave is toebedeeld naar de 5 sporen. Hierna volgen meer details per spoor.

 

Spoor 1: op daken

Typering: daken van bedrijven, woningen, woongebouwen, kantoren, accommodaties, etc.

 

Uitgangspunten

  • -

    is (additioneel) minimaal 60 ha aan zonnepanelen te bereiken tot 2030. Afgestemd op de behoeften van bedrijven en organisaties faciliteren we in de sfeer van verwijzing en advisering

  • -

    een zonnepaneel kan meestal vergunningsvrij en onder bepaalde voorwaarden worden aangebracht; uitzonderingen zijn bijvoorbeeld monumentale gebouwen

 

Uitgangspunt 4:

Voor alle nieuwe bedrijfsdaken of publieke daken willen we plaatsing van zonnepanelen aan de hand van voorwaarden opleggen

 

Als gemeente zijn we voornemens het plaatsen van zonnepanelen op nieuwe bedrijfs- en publieke daken aan de hand van voorwaarden op te leggen. Uitgangspunt is dat betreffende initiatiefnemer voorziet in eigen stroom-, en zo mogelijk energiebehoefte via zonnepanelen op het dak, dan wel teruglevert aan het net. We worden hierin ondersteund door de aankondiging van de minister van EZ om een wijziging van het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl) in procedure te brengen waarmee gemeenten conform de motie meer mogelijkheden krijgen om het duurzaam gebruik van daken na de lokale afweging ook richting burgers en bedrijven af te dwingen. Zoals eerder in dit kader gesteld, is het voornemen om gemeenten in het Bbl de bevoegdheid te geven via een zogenoemde maatwerkregel in het omgevingsplan te eisen dat nieuwe gebouwen die niet al onder de voorgenomen BENG-eisen (Bijna energieneutrale Gebouwen) vallen, hun dak moeten gebruiken voor duurzame opwek van energie of klimaatadaptatie. De gemeente kan hierbij gebiedsgericht differentiëren. Voor nieuwe gebouwen gelden de BENG-eisen die verplicht tot minimaal 50% hernieuwbare energie, gerelateerd aan eigen energieverbruik van het gebouw.

Ook voor bestaande gebouwen worden de mogelijkheden in het Bbl verruimd om zon op daken te stimuleren. Dit door een zogenaamd maatwerkvoorschrift, vertaald in een maatwerkbesluit per individueel geval, gemotiveerd door het bevoegd gezag.

 

Spoor 2: op reststroken, water, stortplaatsen e.d.

Typering: braakliggende of onbenutte terreinen (reststroken), gekoppeld aan weg- of railinfrastructuur (bermen, geluidsschermen of –wallen, oksels van op/afritten), (ontgrindings-) plassen, open water, voormalige stortplaatsen (denk aan Venrays Broek), dubbelfuncties met parkeren, etc.

 

Uitgangspunten

  • -

    is het beleggen van minimaal 20 ha op dit spoor, verspreid gelegen over de gemeente.

  • -

    de installatie is vergunningplichtig en voldoet aan de uitgangspunten zoals in dit kader genoemd.

  • -

    er is sprake van landschappelijke inpassing, zie bijlage 3 als leidraad.

Spoor 3: bouwvlakgerelateerde zonneparken in het buitengebied

Typering: bouwvlakken van (agrarische) bedrijven gelegen in het buitengebied.

 

Uitgangspunten

  • -

    is het beleggen van maximaal 40 ha op bouwvlakken die verspreid over de gemeente zijn gelegen.

  • -

    de maximale (bruto)maat voor deze zonneparken is maximaal 2 ha en is volledig gelegen binnen het bestaande bouwvlak.

  • -

    te overwegen is de bouwvlakvorm te wijzigen als dit de inpassing ten goede komt.

  • -

    voor consoliderende bedrijven: allereerst wordt minimaal 50% van de bedrijfsdaken benut, alvorens het bouwvlak op maaiveld wordt benut.

  • -

    voor stoppende of gestopte bedrijven: panelen mogen binnen het totale bouwvlak onder de voorwaarde dat de sloop van de leegstaande bebouwing is gerealiseerd.

  • -

    er is sprake van landschappelijke inpassing, zie bijlage 3 als leidraad met specifieke toelichting voor bouwvlakgerelateerde kavels.

  • -

    installatie is vergunningplichtig en voldoet aan de uitgangspunten zoals in dit kader genoemd.

  • -

    installatie is vrijgesteld van coöperatieve participatie.

Met dit spoor anticiperen we tevens op de aanstaande provinciale regeling om stoppende agrariërs te ondersteunen met een financieringsregeling. Als gemeente maken dit ook ruimtelijk mogelijk.

 

Spoor 4: oude ontginningen

Typering: gebieden worden gekenmerkt door een kleinschalige en meer organische structuur en bieden daarmee beperkt ruimte aan grondgebonden zonneparken, met een begrensde schaalgrootte die bij het type gebied aansluit.

 

Het binnen dit gebiedstype gelegen bronsgroen landschap (waaronder de beekdalen) vervult een belangrijke rol in de waterhuishouding van het gebied. Deze hydrologische waarde in combinatie met de landschappelijke en ecologische waarde, maakt dat het realiseren van zonneparken alleen mogelijk is onder voorwaarden. Beekdalen maken deel uit van de zogenaamde bronsgroene landschapszone uit het POL2014. Daarin staan landschappelijke kernkwaliteiten centraal en dient hieraan bescherming te worden geboden. De kernkwaliteiten zijn: een visueel-ruimtelijk karakter, een groen karakter, en/of cultureel erfgoed en/of bodemreliëf. In geval kernkwaliteiten worden aangetast door een zonneweide is sprake van een compensatieplicht. Dit betekent elders compenseren van deze kernkwaliteiten, ter beoordeling aan de provincie als bevoegd gezag. Hiervoor is een compensatieplan nodig.

 

Uitgangspunten

  • -

    is het beleggen van maximaal 50 ha in genoemd gebiedstype.

  • -

    de minimaal (bruto)maat is 2 ha, de maximaal maat is 25 ha.

  • -

    ten behoeve van enige spreiding liggen zonneparken groter dan 5 ha minimaal 1.000 meter verwijderd van elkaar.

  • -

    voor de periode 2019 (na vaststelling van dit kader) tot en met 2021 gaan we uit van het vergunnen van ieder geval 1 zonnepark via tendering.

  • -

    vanaf 2022 doet het college van B&W een voorstel voor een vervolg in dit gebied: wederom tendering of uitnodigingsplanologie.

  • -

    bouwvlakgerelateerde projecten zijn mogelijk.

  • -

    installatie is vergunningplichtig en voldoet aan de uitgangspunten zoals in dit kader genoemd.

  • -

    er is sprake van landschappelijke inpassing, zie bijlage 3 als leidraad.

  • -

    is sprake van een compensatieplicht in geval van ontwikkeling zonneweide in het bronsgroene landschap. Uitgangspunten die we daarbij hanteren zijn de kernkwaliteiten van het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.

  • -

    in geval van bronsgroene landschap mag de ontwikkeling geen negatief effect hebben op de natuurlijke landschapsvormende processen die leidend zijn voor het functioneren van het bronsgroene landschap als natuurlijke klimaatbuffer om zowel kernen als het buitengebied weerbaar te maken dan wel te houden tegen klimaatverandering.

  • -

    de gemeente geeft geen medewerking aan aanvragen voor zonneparken anders dan spoor 1, 2 of 3, buiten de tendering. Deze uitzondering geldt niet voor aanvragen waarvoor voor het vaststellen van dit beleidskader een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend.

Spoor 5: jonge ontginningen

Typering: gebied wordt gekenmerkt door een grootschaliger en orthogonale structuur, landbouw-stroken staan haaks op de wegenstructuur. Gebied biedt daarmee ruimte aan de grotere schaal grondgebonden zonneparken.

 

Het binnen dit gebiedstype gelegen bronsgroen landschap (waaronder de beekdalen) vervult een belangrijke rol in de waterhuishouding van het gebied. Deze hydrologische waarde in combinatie met de landschappelijke en ecologische waarde, maakt dat het realiseren van zonneparken alleen mogelijk is onder voorwaarden. Beekdalen maken deel uit van de zogenaamde bronsgroene landschapszone uit het POL2014. Daarin staan landschappelijke kernkwaliteiten centraal en dient hieraan bescherming te worden geboden. De kernkwaliteiten zijn: een visueel-ruimtelijk karakter, een groen karakter, en/of cultureel erfgoed en/of bodemreliëf. In geval kernkwaliteiten worden aangetast door een zonneweide is sprake van een compensatieplicht. Dit betekent elders compenseren van deze kernkwaliteiten, ter beoordeling aan de provincie als bevoegd gezag. Hiervoor is een compensatieplan nodig.

 

Uitgangspunten

  • -

    is het beleggen van maximaal 80 ha in genoemd gebiedstype.

  • -

    de minimale (bruto)maat is 10 ha en de maximale (bruto)maat voor deze zonneparken is 40 ha aaneengesloten.

  • -

    voor de periode 2019 (na vaststelling van dit kader) tot en met 2021 nemen we de tijd om initiatiefnemers in dit gebied en inwoners en bedrijven na te gaan hoe en waar de beste mogelijkheden bestaan om zonneparken tot ontwikkeling te brengen. In de wetenschap dat de aansluitcapaciteit relatief ver is gelegen, is regie op de ontwikkeling wenselijk. We onderzoeken samen met de netbeheerders hoe we tot een structurele oplossing voor de aansluiting kunnen komen in dit gebied. Einddoel is robuuste aansluitcapaciteit in deze omgeving, zodat initiatieven niet onnodig de capaciteit van station Keizersveld benutten. Dit station ligt relatief ver weg en is benodigd voor de opwekprojecten in die nabijheid. Daarnaast streven we ernaar in dit gebied de minst landbouwkundig waardevolle gronden in te zetten voor een zonnepark. In de beschikbare tijd wordt dit nader in beeld gebracht. Gedurende dit onderzoek verlenen we geen medewerking aan solitaire verzoeken tot de ontplooiing van een zonnepark.

  • -

    uiteraard zijn bouwvlakgerelateerde projecten mogelijk.

  • -

    er is sprake van landschappelijke inpassing, zie bijlage 3 als leidraad.

  • -

    is sprake van een compensatieplicht in geval van ontwikkeling zonneweide in het bronsgroene landschap. Uitgangspunten die we daarbij hanteren zijn de kernkwaliteiten van het groene karakter, het visueel-ruimtelijk karakter, cultuurhistorisch erfgoed en het reliëf.

  • -

    in geval van bronsgroene landschap mag de ontwikkeling geen negatief effect hebben op de natuurlijke landschapsvormende processen die leidend zijn voor het functioneren van het bronsgroene landschap als natuurlijke klimaatbuffer om zowel kernen als het buitengebied weerbaar te maken dan wel te houden tegen klimaatverandering.

De volgende kaart geeft een overzicht van de onderscheiden gebiedstyperingen.

 

Kaart 1: Zonnekaart, overzicht van de mogelijkheden en uitsluitingen

 

Gedeeltelijke fasering van de opgave in de tijd voor enkele sporen

Onderstaande tabel geeft weer dat de sporen 1 (daken), 2 (reststroken) en 3 (bouwvlakgerelateerd) binnen de gestelde criteria voortvarend opgepakt kunnen worden en mits passend vergund. Voor het gebiedstype oude ontginningen stellen we voor in ieder geval 1 zonnepark te vergunnen via tendering in de periode 2019-2021 (exclusief lopende en in behandeling genomen formele aanvragen voor een omgevingsvergunning). Vanaf 2022 bezien we hoe hier een vervolg aan te geven. Voor gebiedstype jonge ontginningen starten we een nadere verkenning met initiatiefnemers en betrokkenen uit het gebied.

 

Spoor

In Tjoule productie

In hectare

2019 t/m 2021

2022 t/m 2030

Spoor 1

Daken van bedrijven, kantoren, woongebouwen en accommodaties

Ca. 240

Min. ca. 60

Ongelimiteerd binnen opgave

Ongelimiteerd binnen opgave

Spoor 2

Stroken langs snel- en spoorwegen, plassen, oude stortplaatsen, e.d.

Ca. 80

Min. ca. 20

Ongelimiteerd binnen opgave

Ongelimiteerd binnen opgave

Spoor 3

Bouwvlakgerelateerde zonneparken

Ca. 160

Max. ca. 40

Ongelimiteerd binnen opgave

Ongelimiteerd binnen opgave

Spoor 4

Oude ontginningen*

 

Ca. 200

Max. ca. 50

i.i.g. 1 zonne-park via tendering

Nog nader te bepalen

Spoor 5

Jonge ontginningen

 

Ca. 320

Max. ca. 80

Nadere verkenning

Nog nader te bepalen

Totaal

Ca. 1.000 TJ

250 ha

 

 

*naast lopende en in behandeling genomen formele aanvragen voor een omgevingsvergunning ten tijde van de vaststelling van KODE Venray

 

Uitgangspunt 5:

Initiatiefnemer levert bewijs dat opgewekte stroom kan worden geleverd, kan worden opgeslagen of worden omgezet in een energiedrager

 

Landelijk gezien komen er steeds meer duurzame elektriciteitsprojecten, vooral in de vorm van windparken, zonneparken en zonnedaken. Die helpen de transitie verder, maar vragen ook steeds meer van het elektriciteitsnet. Dit leidt tot piekaanbod van zon of wind op een net dat in beginsel is ingericht om eenzijdig te distribueren. Er zijn plaatsen in Nederland waar het net de stroom van nieuwe projecten al minder of niet meer kan transporteren. De netbeheerders gaan de netten daarom grootschalige verzwaren, maar dat duurt meerdere jaren. In een recent persbericht geeft onze netbeheerder Enexis aan dat de toename van zonne-energie ertoe geleid heeft dat de capaciteit van het net binnen de komende 2 jaar net zo snel moet groeien als in de 30 jaar ervoor. Als gemeente stellen we bovenstaand knelpunt dat ook voor delen van Venray nadrukkelijk geldt, aan de orde in bilaterale overleggen met Enexis en in RES-verband.

 

De gemeente Venray kent één zogenaamd onderstation voor aansluiting (Keizersveld) met een nog beperkte aansluitcapaciteit voor grote projecten. Daarnaast beschikt Venray over verschillende kleinere aansluitstations, hier zouden enkele zonneparken of –daken met een grootte van ca 5-6 ha op kunnen worden aangesloten.

Om onze ambities allemaal waar te maken, zijn we mede afhankelijk van de uitbreiding van de aansluitstations. Het is dus van belang om in een vroegtijdig stadium te weten of een initiatief kans maakt op aansluiting. We vragen de initiatiefnemer daarom in een vroeg stadium een zogenaamde transportindicatie van de netbeheerder.

 

Daarnaast is het denkbaar dat er alternatieven gaan ontstaan in de zin van de opslag van stroom, in de vorm van gas of warmte. In samenspraak met initiatiefnemers verkennen we de mogelijkheden in het Venrayse.

 

Uitgangspunt 6:

Verkennen zoekgebied(en) voor grootschaliger opwekking in de jonge ontginningen

 

In de wetenschap dat de aansluitcapaciteit in grote delen van de gemeente vooralsnog beperkt is, is het zaak om op dit moment geen overhaaste beslissing te nemen in sommige gebieden. Er zijn meer redenen. Zo wordt er in RES-verband ook nadrukkelijk gekeken naar de vorming van majeure projecten: energielandschappen. Die kans ligt wellicht in het westelijk deel van de gemeente. In dialoog met de omgeving en mogelijke initiatiefnemers gaan we kansen voor synergie verkennen in energieopwekking en landbouwkundig gebruik. Denk aan het selecteren van landbouwkundig laagwaardige gronden voor energiedoeleinden. Daarin kan de verbetering van de bodemgesteldheid een sterk motief zijn. De kabinetsinzet via de beoogde kringlooplandbouw is dat er in 2030 de natuur in natuurgebieden, op de landbouwgronden en in de wateren rijker en veelzijdiger zijn. De landbouw benut biodiversiteit voor bijvoorbeeld bestuiving, bodemvruchtbaarheid en ziekte- en plaagwering en creëert tegelijk leefgebied voor allerlei soorten dieren.

4.3 Locatie: esthetica, inpassing, kwaliteit en ecologie

 

Zonneparken brengen een ruimtelijke verandering met zich mee. Ze passen daarmee in een traditie van energieopwekking, zoals turfsteken het landschap veranderde, mijnbouw zichtbaar werd en ook de kolen- en gascentrales in het zicht kwamen. Nu wordt ingezet op steeds meer decentralisatie van de energiewinning, wordt het ook steeds zichtbaarder. We kunnen hier verschillend mee omgaan: wegstoppen omdat we het niet mooi vinden. Maar soms ook juist laten zien, omdat we er trots op zijn dat we (deels) in onze eigen energie kunnen voorzien. Afhankelijk van grootte en ligging kan gekozen worden voor bepaalde inpassingen. Het zicht op de panelen speelt een belangrijke rol. Zonneparken worden voorzien van een passende inkadering in het gebied en er wordt een afstand aangehouden tot de randen van het perceel. Bij bouwvlakgerelateerde zonneparken is de inpassing en zicht vanuit openbare weg maatgevend voor de ligging van de rand van het park.

Uit beraad met stakeholders en politiek is nadrukkelijk uitgesproken dat bij de beoordeling van initiatieven de belangen op het vlak van landbouw, natuur, recreatie, toerisme, waterberging en energieopwekking in onderlinge samenhang bekeken moeten worden. Credo: laat iedere ontwikkeling op de juiste plek landen.

 

De bestaande verkavelings- en/of beplantingsstructuur is leidend voor de inpassing van een zonnepark. Om te voorkomen dat de inpassing veel later of helemaal niet wordt gerealiseerd dient de inpassing gelijktijdig of eerder dan de plaatsing van de panelen plaats te vinden. Een goede ruimtelijke inpassing heeft te maken met de wijze waarop een zonnepark ruimtelijk logisch aansluiting vindt bij de kenmerken van de plek waar deze beoogd wordt. Dit vraagt telkens om andere oplossingen en een voor die plek passend plan. Iedere plek heeft daarbij zijn eigen verhaal en kenmerken zoals bebouwingsstructuren, verkavelingspatronen en landschapselementen. Zowel voor kleine als grootschalige zonneparken moet het landschap leidend zijn voor de inrichting en vormgeving. Hiervoor zijn op verschillende schaalniveaus ontwerpprincipes voor een landschappelijke inpassing, te weten: het landschap, de kavel en het object.

Nieuwe ingrepen mogen het landschap wel veranderen maar niet overheersen omdat andere belangen zoals toerisme, leefbaarheid, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit een belangrijke rol moeten blijven spelen.

 

Uitgangspunt 7:

Stellen van kwalitatieve ontwerpprincipes en eisen aan landschap, kavel en object

We hebben een aantal ontwerpprincipes opgesteld die we initiatiefnemers vooraf meegeven en waarop we toetsen en afwegen. Kwaliteitseisen voor panelen op water is maatwerk.

De ontwerpprincipes maken onderscheid tussen het niveau van het landschap, de kavel en het object. Bijlage 3 bevat een leidraad die ondersteunend is het bij ontwerpen van het zonnepark.

 

Van de initiatiefnemer verwachten we in ieder geval een landschappelijke inpassingsstudie met aandacht voor cultuurhistorische waarden, inpassing, flora en fauna, wegenstructuur en visualisaties.

 

 

Als gemeente willen we ‘overwoekering’ van het landschap door zonneparken voorkomen. Reden dat we continu kijken naar het cumulatieve effect van meerdere parken op een hoger schaalniveau. Vanwege het cumulatieve effect zijn er in open landschappen een beperkt aantal grote zonneparken beter inpasbaar, dan een groot aantal kleine. Voor besloten landschappen geldt het omgekeerde.

Dubbel ruimtegebruik, zoals combinaties met (stroken)landbouw, water, begrazing, parkeren wordt toegejuicht.

 

Uitgangspunt 8:

We gaan actief monitoren op bodemgesteldheid en biodiversiteit

 

Monitoren in het veld

Ervan uitgaande dat een zonnepark voldoet aan ontwerpprincipes, zijn er redenen om een positieve ontwikkeling van de vegetatie te verwachten in termen van biodiversiteit. Omdat nog veel niet bekend is rond de effecten van zonneparken, stellen we voor om een vijfjaarlijkse monitoring op te zetten. Gemeente vraagt initiatiefnemer om een (uniform in opzet) 0-meting van de bodem, wat betreft organisch stofgehalte, bodemleven en bodemstructuur en 0-meting van de biodiversiteit. Dit voor rekening van de initiatiefnemer.

4.4 Eigenaarschap: eerlijk verdelen van lasten en lusten

Een belangrijk onderdeel in het komen tot een acceptabel plan is de mogelijkheid partner te zijn in het plan, om mede-eigenaarschap te voelen voor en van gemeenschap en gemeente. Dit kan door financiële participatie mogelijk te maken. Een voorbeeld is de verlaagd tariefregeling (de postcoderoos), maar ook een project waarin inwoners en bedrijven een aandeel of certificaat kunnen nemen. Doel is ervoor te zorgen dat de revenuen van lokale opwekprojecten ook meer lokaal en regionaal blijven. Financiële participatie heeft over het algemeen een negatieve invloed op een business case, aan participanten moet immers een marktconforme rente of dividend betaald worden. Voor initiatieven van coöperaties is de hefboom van participaties juist noodzakelijk om bancaire financiering te organiseren. De basisopstelling is dus mede van invloed op wat er wel/niet mogelijk is vanuit de business case. Voor de gemeente reden om te streven naar een substantieel lokaal eigenaarschap.

 

Het concept Klimaatakkoord zoals medio 2019 gepresenteerd streeft ernaar dat voor 2030 de helft van de opwek van hernieuwbare energie, zoals zonne- en windenergie, in eigendom is van burgers en bedrijven uit de lokale omgeving. Per project kunnen de wensen van bedrijven en bewoners uit de omgeving om mee te profiteren verschillen. Dit geldt ook voor de mogelijkheden. De partij die het initiatief neemt voor het project (bijvoorbeeld een bedrijf of energie-coöperatie) gaat daarom in gesprek met de omgeving om hierover afspraken te maken. Als gemeente sluiten wij ons aan bij dit streven uit het Klimaatakkoord.

 

Uitgangspunt 9:

Streven naar substantieel aandeel lokaal eigenaarschap

 

Wij gaan uit van de volgende streefcijfers rond participatie (zie tabel hieronder). Dit kan dus lopen via een coöperatie, zoals Bee Power, maar kan ook lopen via een constructie die de initiatiefnemer organiseert. Naast of in plaats van een coöperatieve participatie is het ook mogelijk dat de gemeente direct of indirect deelneemt in een zonnepark. Reden hiervoor kan zijn dat de coöperatieve participatie niet van de grond komt, maar ook omdat de gemeente bijvoorbeeld gronden inbrengt of weloverwegen strategisch een positie wil innemen.

 

Na te streven aandeel:

Zonnepanelen op veld

Coöperatieve participatie

10-50%

Gemeentelijke participatie

0-50%

Van de initiatiefnemer

Maximaal 90%

 

Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer minimaal 10% (en bij voorkeur meer, we streven naar 50% of meer, conform Klimaatakkoord) van het park, in opgesteld vermogen of oppervlak, ter beschikking stelt voor een bepaalde vorm van participatie door inwoners, bedrijven en organisaties uit de gemeente. Een mix van coöperatieve en gemeentelijke participatie kan ook aan de orde zijn. De opbrengsten uit de energietransitie moeten zo veel mogelijk terugvloeien naar de gemeenschap en in worden gezet voor klimaatdoelen.

 

Flankerend:

  • Om invulling te kunnen geven aan coöperatief mede-eigenaarschap is het belang te kunnen leunen op een of meerdere energie coöperatie(s) die hierop is/zijn toegerust. Voor de verdere professionalisering van deze organisaties overweegt de gemeente middelen beschikbaar te stellen.

  • Lukt de coöperatieve borging niet of onvoldoende of niet snel genoeg (er is eigenlijk sprake van ‘participatiefalen’), wil de gemeente kijken of ze ofwel zelf positie kan nemen, dan wel kan borgen dat het coöperatieve aandeel beschikbaar blijft voor de lokale partners. Momenteel loopt in samenwerking tussen de gemeenten Venray, Beesel en Horst aan de Maas een onderzoek naar de positionering van de gemeenten in energietransitie. Kansen en risico’s die samenhangen met het innemen van bepaalde rollen worden verder uitgespit. Resultaten volgen op later tijdstip.

  • Ter promotie van coöperatief eigendom is het denkbaar om bijvoorbeeld bij 50% of meer lokaal/coöperatief eigendom de legeskosten terug te storten als dit bereikt is.

Uitgangspunt 10:

Op basis van het geïnstalleerd vermogen wordt eenmalig een tegenprestatie gestort in het gemeentelijk kwaliteitsfonds door parken die behoren tot de sporen 4 en 5

 

Zonneparken hebben impact op de omgeving en claimen veelal ruimte die nu ergens anders voor gebruikt wordt. Binnen het Ruimtelijk KwaliteitsKader/Limburgs KwaliteitsMenu is sprake van tegenprestatie in geval van aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. In basis gebeurt dit vrijwel altijd door een landschappelijke inpassing ter plaatse. Voor alle sporen, met uitzondering van de daken, is dit een vereiste. Voor de sporen 4 (oude ontginningen) en 5 (jonge ontginningen) is sprake van een te verwachten grote schaal en daarmee grotere inbreuk, dat we van mening zijn hiervoor een aanvullende tegenprestatie te vragen. Voor bouwvlakgerelateerde projecten bij stoppende bedrijven is sprake van een tegenprestatie in de vorm van sloop. Terwijl bij de bedrijven die hun resterende bouwvlak inzetten bijdragen in de vorm van een financiële afdracht.

In de normering daarvan wordt aangesloten bij vergelijkbare ontwikkelingen in het buitengebied. Met de middelen van de tegenprestatie worden kwaliteits-verbeterende maatregelen uitgevoerd zodat per saldo sprake is van een kwaliteitsverbetering, zoals is vastgelegd in de Structuurvisie. In die geest gaan we dus ook om met zonneparken. Initiatiefnemer stort de tegenprestatie in het gemeentelijk kwaliteitsfonds. Dit fonds geeft de gemeente de mogelijkheid compenserende maatregelen uit te voeren voor bijvoorbeeld kwaliteits-verbeteringen en natuurontwikkeling.

 

Borging kwaliteitsverbeterende maatregelen

Het resultaat van de ruimtelijke afweging wordt vastgelegd in de ruimtelijke maatregelen. De feitelijke bijdrage moet via een voorwaardelijke bepaling in het bestemmingsplan worden vastgelegd. De financiële bijdrage wordt in de planovereenkomst vastgelegd. De gemeente gaat vervolgens monitoren of de gemaakte afspraken na worden gekomen. Deze monitoring stopt niet na oplevering van het werk, maar de compensaties worden duurzaam ingericht en in stand gehouden.

 

Bepaling kwaliteitsbijdrage

Welke financiële bijdrage een zonnepark in een oude of jonge ontginning gebiedstype moet leveren is in onderstaande tabel nader uitgewerkt. Uitgangspunt hierbij is dat een goede landschappelijke inpassing altijd een voorwaarde is bij een ontwikkeling in het buitengebied.

 

Ontwikkeling zonneparken

Aandeel coöperatief / gemeentelijke participatie

Kwaliteitsbijdrage

Spoor 3

Bouwvlakgerelateerd ,

Met sloop

Maximaal 2 ha

Niet van toepassing

Sloop gebouwen op eigen erf

Spoor 3

Bouwvlakgerelateerd ,

Zonder sloop

Maximaal 2 h

Niet van toepassing

€ 0,25 / m² panelen

Spoor 4

Oude ontginningen

Minimaalgrootte 2 ha

 

 

0 tot 30%

€ 0,50 / m² panelen

30 tot 50%

€ 0.25 / m² panelen

50% of meer

n.v.t.

Spoor 5

Jonge ontginningen

Minimaalgrootte 10 ha

 

 

0 tot 30%

€ 0,50 / m² panelen

30 tot 50%

€ 0,25 / m² panelen

50% of meer

n.v.t.

 

In geval de initiatiefnemer een groter aandeel financiële participatie weet te organiseren, is de financiële tegenprestatie voor het gemeentelijk kwaliteitsfonds lager. Zoals eerder gesteld streven we naar een coöperatief aandeel van 50% of meer. 

5. Kader voor windprojecten

 

 

Naar analogie met de zonneweides werken we ook voor windinitiatieven per pijler en doel, de uitgangspunten nader uit. Dit biedt handelingsperspectief aan ons als overheid, eventuele initiatiefnemers, betrokken belanghouders, maar ook de omgeving. Uiteraard kunnen en zullen er tussentijds ontwikkelingen plaatsvinden die op onderdelen aanleiding geven om het beleid bij te stellen.

 

De Provincie is het bevoegd gezag voor windprojecten vanaf 5 MW (lees: 2 of meer windturbines). In overleg kan van deze bevoegdheid worden afgezien. Per project vraagt dit om een besluit van Gedeputeerde Staten. De provincie het bevoegd gezag dus mandateren bij de gemeente, zodat zij bevoegd gezag wordt.

 

Een windpark is een groot ruimtelijk proces met een grote impact op de omgeving. Vooraf moeten we met veel beperkingen rekening gehouden, waardoor grote delen van het gemeentelijk grondgebied afvallen. Mede vanwege de uitsluiting van een groot deel van het gemeentelijk grondgebied door radarverstoring, liggen er slechts enkele opties in het oostelijk deel van de gemeente.

 

We kiezen als gemeente Venray weliswaar bewust voor ook windenergie. Neemt niet weg dat dit geen makkelijke (ruimtelijke) route is. Zoals gesteld gaan we uit van techniekneutraal: lukt het niet met wind, dan is zon of andere bron of techniek mogelijk een oplossing. Zoals in hoofdstuk 2 (onze ambities) gesteld, spreken we als gemeente een voorkeur uit om ook binnen onze gemeente te komen tot één windpark met een geïnstalleerd vermogen van 14-18 MW (3-4 turbines).

 

Evenals voor zonneprojecten, zijn voor windprojecten doelen gesteld en vertaald in 10 uitgangspunten. Hieronder samengevat en verderop nader toegelicht.

 

  • Inwoners, samenwerken aan een acceptabel plan

    • 1.

      een zorgvuldige omgevingsdialoog op meerdere fronten

  • Ruimte, inzetten op zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

    • 2.

      enig zoekgebied is oostelijk deel van de gemeente

    • 3.

      gemeente neemt de regie

    • 4.

      bewijs dat opgewekte stroom kan worden geleverd, opgeslagen of omgezet

    • 5.

      windenergie doelen zijn niet in beton gegoten

    • 6.

      kleine windturbines tellen ook mee

  • Locatie: esthetica, inpassing, kwaliteit en ecologie

    • 7.

      opstellen van een landschapsvisie en landschappelijk inrichtingsplan

  • Eigenaarschap, eerlijk verdelen van lasten en lusten

    • 8.

      substantieel aandeel lokaal eigenaarschap

    • 9.

      inrichten omgevingsfonds

    • 10.

      socialisering van grondvergoedingen

5.1 Inwoners: samenwerken aan een acceptabel plan

Uitgangspunt 1:

Volgen van een zorgvuldige omgevingsdialoog op meerdere fronten

 

Omgevingsdialoog met direct om/aanwonenden

Het inrichten van windpark heeft ruimtelijke en maatschappelijke effecten. Er ligt een uitdaging om het woon- en leefklimaat van onze inwoners zo min mogelijk op te offeren. Het is essentieel de omgeving (direct omwonenden en aangrenzende grondeigenaren) zo vroeg mogelijk in de planvorming te betrekken. Projecten waarbij inwoners, eigenaren of lokale ondernemers participeren hebben een grotere kans van slagen. Evenals bij zonne-initiatieven geldt voor windparken als voorwaarde dat de initiatiefnemer maximale betrokkenheid van de inwoners en andere betrokkenen in de omgeving creëert. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de werkzaamheden die de initiatiefnemer verplicht is om te nemen, de “inspanningsverplichting” en de extra’s ten behoeve van participatie, compensatie en acceptatie. De betrokkenheid is in de voorbereidende fase van essentieel belang, maar moet ook in de realisatie en exploitatiefase geborgd zijn. Hierbij wordt benadrukt dat het algemeen belang, het halen van de gemeentelijke klimaatdoelstelling en het realiseren van een duurzame energievoorziening zwaarwegend is. Met andere woorden: de ideale situatie waarbij iedereen voorstander is van een plan zal een utopie zijn.

 

Uitgangspunt is een zoekgebied dat aan de hand van fysieke en ruimtelijke belemmeringen wordt ingekaderd. De feitelijke situering van de mogelijke turbines staat nog niet vast en krijgt vorm in de omgevingsdialoog. Die omgevingsdialoog kent de resultaatverplichting zoals benoemd en volgt de gedragscode acceptatie en participatie windenergie op land van de NWEA 4 .

 

Voor de nadere inrichting omgevingsdialoog verwijzen we naar bijlage 2.

5.2 Ruimte: windturbines zijn inzet van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

 

Kaart 2 geeft een aantal uitsluitingsgebieden op voorhand aan. Dan gaat het om goud-, zilver- of bronsgroene gebieden, afstand houden tot snelwegen, railwegen en leidingen. Verder is het Maasdal uitgesloten. Erg bepalend is de zonering vanuit de militaire vliegbases Volkel-Vredepeel-Eindhoven. Een groot deel van de gemeente sluit windenergie uit vanwege mogelijke radarverstoring. Voor de goede orde, we hebben het hier over windturbines met een tiphoogte vanaf 25 meter. De buffer tot de woning bedraagt minimaal 300 meter en loopt verder op, naar gelang de hoogte van de windturbine. Hiervoor wordt een tabel opgesteld als onderdeel van uitgangspunt 3 ‘gemeente neemt regie’ en start een verkenning.

 

Deze kaart maakt duidelijk dat er eigenlijk alleen opties (de witte vlekken) voor windturbines zijn aan de oostzijde van de gemeente en ook nog eens beperkt in aantal en omvang.

 

Kaart 2: cumulatie van uitsluitingsgebieden en –zones

 

Waarom is windenergie op land nodig, kunnen we niet alles op zee doen?

Nederland heeft de doelstelling om de CO2-uitstoot in 2030 met ten minste 49% terug te dringen. Door het kabinet en in het kader van het Klimaatakkoord is gekozen vooral in te zetten op ‘wind op zee’. Maar de zee is ook nodig voor andere functies (visserij, scheepsroutes, natuur en mijnbouw-activiteiten), waardoor ook hernieuwbare opwekking op land nodig is, om deze doelstelling te bereiken. Windenergie op land is op dit moment volgens het Planbureau van de Leefomgeving een van de goedkoopste en meest efficiënte bronnen van duurzame elektriciteit en daarmee onmisbaar in de energietransitie.

 

Zoals voorgaande kaarten laten zien, gelden er voor windinitiatieven de nodige ruimtelijke beperkingen en aandachtspunten. Een eerste grove toepassing ervan leidt ertoe dat er slechts enkele gebieden in aanmerking komen voor een eventueel windproject.

 

Uitgangspunt 2:

Voor windpark geldt als enig zoekgebied oostelijk deel van de gemeente

 

We onderkennen dat het situeren van een windpark een grote uitdaging is, waarbij we (soms) letterlijk tegen gemeentegrenzen aan gaan lopen. Minder windturbines, betekent meer zonprojecten en wederom naar verwachting een extra aanslag op cultuurgronden. Windenergie is in het kader van zuinig ruimtegebruik een goede oplossing. Dit kan zelfs een aanknopingspunt zijn om in dialoog met grondeigenaren of pachters te kijken naar kansen voor synergie in energieopwekking (ook of juist door wind) en landbouwkundig gebruik.

Het ligt voor de hand om met de belangen van toeristische en recreatieve bedrijvigheid en functies rekening te houden. Zo willen we nagaan of we bij plaatsing van windturbines, recreatiewoningen gelijk kunnen schakelen aan woningen in de Wet Geluidhinder, zodat hiervoor dezelfde geluidsnormen gaan gelden.

Niettemin is de kans bij voorbaat klein dat het geen impact sorteert. Logische aansluiting die veelal gezocht worden zijn lijnen langs spoor- of snelwegen, aansluiting bij bedrijventerrein, concentraties van intensieve veehouderij of glastuinbouw.

 

Uitgangspunt 3:

Gemeente neemt regie

 

Anders dan bij zonneprojecten, waar we als gemeente commerciële of coöperatieve initiatiefnemers nadrukkelijk uitnodigen, nemen we bij windenergie de regie in beginsel in eigen hand. Dit betekent dat we als gemeente, na vaststelling van KODE Venray, een start zullen maken met de nadere zoektocht naar mogelijkheden voor windenergie. Als gemeente kunnen we wel besluiten om daarin gezamenlijk met een externe partij op te gaan trekken.

 

Uitgangspunt 4:

Initiatiefnemer levert bewijs dat opgewekte stroom kan worden geleverd, kan worden opgeslagen of worden omgezet in een energiedrager

 

Eerder is het actuele knelpunt rond aansluitcapaciteit al aangesneden. Een robuuste hoeveelheid windenergie naast zonne-energie kent rond de aansluiting vele voordelen. De technieken zijn complementair aan elkaar. In RES-verband blijven we deze uitdaging agenderen. Tegelijkertijd verkennen we alternatieven, zoals gemeentegrensoverschrijdende samenwerking, inzet van elektrolyse op termijn, omzetting in warmte, etc.

 

Uitgangspunt 5:

Windenergie doelen zijn niet in beton gegoten

 

We stellen in beginsel geen doelgrootte aan het aantal windturbines of het geïnstalleerd vermogen. Het ligt voor de hand om uit te gaan van minimaal 3 turbines in een rij of 4 of meer turbines in een matrixopstelling. Mocht uit de ruimtelijke beperkingen al blijken dat een haalbaar project niet lijkt te lukken, kunnen we besluiten techniekneutraal te compenseren, meer zonneprojecten bijvoorbeeld.

 

Uitgangspunt 6:

Kleine windturbines in buitengebied tellen ook mee

 

Kleine windmolens in het buitengebied – niet hoger dan ca. 25 meter – worden niet uitgesloten als deze landschappelijk inpasbaar zijn, een meerwaarde voor een gebouw of erf zijn en een bijdrage leveren aan een educatieve- of duurzaamheidsdoelstelling. Hierbij dient door de Commissie ARK getoetst te worden. Plaatsing ervan kan om een planologische procedure vragen.

 

Kleine turbines zijn uitgesloten in dezelfde uitsluitingsgebieden die ook gelden voor zonneweides: NatuurNetwerk Nederland, de esgrond, etc. Als inpassingscriteria gaan we uit van het volgende:

  • Molens voldoen aan de wettelijke milieunormering voor geluid, slagschaduw, e.d.;

  • Molens zijn verbonden aan erven of bedrijfsgebouwen;

  • De afstand tot de woning, of bebouwing als er geen woning aanwezig is, op het perceel mag niet meer zijn dan 100m;

  • Er wordt rekening gehouden met zichtlijnen in het landschap vanaf huizen, wegen en paden, monumentale gebouwen;

  • Er moet worden gestreefd naar een rustig en ordelijk beeld in het landschap, passend bij het karakter ervan.

 

Voor kleine windmolens geldt ook dat initiatiefnemer omwonenden en betrokkenen binnen een straal van ca. 400m betrekt in het kader van de procesparticipatie. Er gelden geen richtlijnen voor financiële participatie. Uiteraard behoort het wel tot de mogelijkheden.

5.3 Locatie: esthetica, inpassing en kwaliteit

Windparken zijn niet makkelijk te onttrekken aan het zicht van omwonenden. Het zicht op de windturbines speelt dan ook een belangrijke rol. We stellen voor dat we voor de beoogde zoekgebieden een landschapsvisie opstellen met daarin de inpassing van mogelijke windturbines.

 

Uitgangspunt 7:

Opstellen van een landschapsvisie en landschappelijk inrichtingsplan

 

Van initiatiefnemer vragen we een landschappelijk inrichtingsplan, dit is maatwerk.

5.4 Eigenaarschap: eerlijk verdelen van lasten en lusten

Intentie is dat initiatiefnemer, bewoners, grondeigenaren en omwonenden in het zoekgebied elkaar vinden een eerlijke en transparante verdeling van lusten en lasten van het windpark. Hierdoor kan het windpark leiden tot substantiële baten voor de lokale gemeenschap. Denk aan de volgende geldstromen:

  • Uitgangspunt 8: Deelname via participaties (obligaties bijvoorbeeld);

  • Uitgangspunt 9: Omgevingsfonds, voor projecten binnen of nabij het zoekgebied;

  • Uitgangspunt 10: Sociale grondvergoedingen.

Uitgangspunt 8:

Streven naar substantieel aandeel lokaal eigenaarschap

 

Wij gaan uit van de volgende streefcijfers rond participatie (zie tabel hieronder). Dit kan dus lopen via een coöperatie, zoals Bee Power, maar kan ook lopen via een constructie die de initiatiefnemer organiseert. Naast of in plaats van een coöperatieve participatie is het ook mogelijk dat de gemeente direct of indirect deelneemt in een windpark. Reden hiervoor kan zijn dat de coöperatieve participatie niet van de grond komt, maar ook omdat de gemeente bijvoorbeeld gronden inbrengt of weloverwegen strategisch een positie wil innemen.

 

Na te streven aandeel:

Windproject

Coöperatieve participatie

Tot 50%

Gemeentelijke participatie

Tot 50%

Van de initiatiefnemer

Maximaal 50%

 

Uitgangspunt is dat de initiatiefnemer minimaal 50% van het park (in opgesteld vermogen) ter beschikking stelt voor een bepaalde vorm van participatie door inwoners, bedrijven en organisaties uit de gemeente. Een mix van coöperatieve en gemeentelijke participatie kan ook aan de orde zijn. De opbrengsten uit de energietransitie moeten zo veel mogelijk terugvloeien naar de gemeenschap en in worden gezet voor klimaatdoelen.

 

Flankerend:

  • Lukt de coöperatieve borging niet of onvoldoende of niet snel genoeg (er is eigenlijk sprake van ‘participatiefalen’), wil de gemeente kijken of ze ofwel zelf positie kan nemen, dan wel kan borgen dat het coöperatieve aandeel beschikbaar blijft voor de lokale partners. Momenteel loopt in samenwerking tussen de gemeenten Beesel, Horst aan de Maas en Venray en onderzoek naar de positionering van de gemeenten in energietransitie. Kansen en risico’s die samenhangen met het innemen van bepaalde rollen worden verder uitgespit. Resultaten volgen op later tijdstip.

  • Ter promotie van coöperatief eigendom is het denkbaar om bijvoorbeeld bij 50% of meer lokaal/coöperatief eigendom een deel van de legeskosten terug te storten als dit bereikt is.

Uitgangspunt 9:

Inrichten omgevingsfonds

 

Initiatiefnemers doorlopen een eigen participatietraject met de omgeving. Over die participatie heeft de windsector vrijwillig minimumnormen afgesproken. Waaronder de inrichting van een Omgevings- of Leebaarheidsfonds. Uitgangspunt voor deze (bovenwettelijke) jaarlijkse bijdragen aan de omgeving is minimaal € 0,50/MWh, als richtlijn. Dit fonds staat ten dienste van de financiering van projecten in die directe omgeving, zoals projecten gericht op de leefbaarheid van het gebied, natuurontwikkeling, energietransitie, recreatie en educatie of infrastructuur. Voor het fonds wordt een statuut/reglement opgesteld dat regelt hoe er wordt gerekruteerd, benoemd en hoe middelen beschikbaar worden gesteld aan de omgeving.

 

Uitgangspunt 10:

Socialisering van grondvergoedingen

 

Niet alleen de landeigenaar op wiens grond de plaatsing van de turbines is voorzien, profiteert van de waardestijging en grondopbrengst. Deze wordt volgens een verdeelsleutel verdeeld over alle eigenaren in het zoekgebied. De omgevingsdialoog wordt zo niet vertroebeld door eigendomspositie en grondspeculatie.

 

Denk daarbij (aanvullend op NWEA-omgevingsfonds) aan:

  • o

    Vergoeding voor de grond waarop de turbine geplaatst wordt;

  • o

    Vergoeding per ha voor alle grondeigenaren in het gebied rondom windpark met 200m afstand vanaf turbines; bij pachtgronden kan gedacht worden aan 50% eigenaar – 50% pachter

  • o

    Vergoeding voor bewoners met afstand tot 800m vanaf turbines. 

6. Uitdagingen en stimuli

6.1 Uitdagingen

Onze rollen zoeken en pakken in de energietransitie

In de KODE Venray is al af te lezen dat we als gemeente nadrukkelijk een rol pakken in de energietransitie. Ten eerste door uitgangspunten te verbinden aan onze ambitie, waaraan we initiatieven kunnen toetsen. Tevens schuiven we op onderdelen op richting regisseur, bijvoorbeeld bij windprojecten of tenderen van een zonnepark. We houden er rekening mee dat we mogelijk nog meer moeten opschuiven om onze doelen daadwerkelijk te halen. De energietransitie is een van de grootste uitdagingen voor Nederland in de komende decennia. Om invulling te geven aan de landelijke doelstellingen zijn veel energievraagstukken gedecentraliseerd. Hiermee is de rol van de gemeente en de regio veel relevanter en zichtbaarder geworden. Zoals eerder benoemd, reden voor ons in samenwerking met de gemeenten Beesel en Horst aan de Maas een onderzoek te starten hoe we onze rol in de energietransitie kunnen nemen om onze ambitie en energievoorziening vorm te geven.

De keuzes die voorliggen zijn van strategisch belang om de transitie naar een duurzame energievoorziening efficiënt te kunnen organiseren. De centrale vraag luidt: welke rol moet / wil / kan / mag de gemeente op zich nemen in de verschillende opgaven en fases van de energietransitie?

Binnen de centrale vraag zijn er in feite 4 deelvragen welke verschillend maar tegelijkertijd ook van elkaar afhankelijk zijn:

  • Wat moet een gemeente doen (nu en in de toekomst)?

  • Wat wil een gemeente doen en hoe willen ze dit bereiken (ambitie)?

  • Wat mag een gemeente doen (juridisch)?

  • Wat kan een gemeente doen (bijvoorbeeld financieel, technisch en organisatorisch)?

Initiatieven hoeven niet te wachten op resultaten uit dit onderzoek en kunnen hun voortgang vinden. Een van de belangrijke redenen om dit onderzoek te doen als gemeente, is te kunnen anticiperen op situaties waarbij sprake is van marktfalen (commerciële partijen tonen geen interesse in Venray of zetten niet door) of participatiefalen (het lukt niet door derden om invulling te geven aan mede-eigenaarschap van de opwekinstallaties). In dat geval kan de gemeente overwegen om op te schuiven in haar rol van in beginsel facilitator, naar partner of zelfs volledig op eigen regie iets ontwikkelen.

 

De gemeente kan in de energietransitie verschillende rollen aannemen, bijvoorbeeld:

  • Faciliterende rol

  • Gebruik maken van initiatieven van de markt en inwoners en deze toetsen en begeleiden, zoals een energiecoöperatie of inwonerscollectief.

  • Stimulerende rol

  • Met behulp van subsidies, garanties, borgstelling en/of leningen, al dan niet in de vorm van een revolverend fonds, initiatieven ondersteunen om tot ontwikkeling of realisatie te komen.

  • Samenwerkingsrol

  • Uitgaande van eigen beleidsdoelen, samenwerken met private partijen in een partnerschap met eventueel een minderheidsaandeel in projecten.

  • Eigenaarsrol

  • Opgaves voor eigen rekening, risico en rendement oppakken Dit kan uiteenlopen van (deelname in) risicovolle ontwikkeling, tot (deelname in) exploitatie of het volledig inrichten en exploiteren van een gemeentelijk energiebedrijf. Dit alles volledig in eigen regie.

Nota Bene: resultaten van het onderzoek worden in het 4e kwartaal van 2019 gerapporteerd. Daarna ligt er meer kader om daadwerkelijk nader positie te bepalen per initiatief.

 

Bevorderen coöperatief ondernemerschap

Het streven naar 50% lokale geborgenheid en verbondenheid met de opwekprojecten dat in het Klimaatakkoord staat en we lokaal ook als uitgangspunt stellen, vraagt het een en ander. Om hier invulling aan te geven moet er wel geschikte partijen, zoals een energiecoöperatie aanwezig zijn die voldoende professionaliteit in huis heeft en het benodigde investeringsgeld tijdig beschikbaar heeft. Het moment van instappen is van belang voor het risico dat wordt gelopen. In de ontwikkelfase is dit het hoogst, maar zijn ook winstsprongen te maken. Voor een coöperatie liggen er op dit vlak uitdagingen: hoe kom ik aan middelen voor de voorloopkosten. Oplossingen liggen in lenen bij kapitaalkrachtige collega-coöperaties, provinciale of nationale fondsen, aankloppen bij de gemeente voor een regeling, ophalen bij leden, etc. Naar verwachting vergt de verdere professionalisering van een coöperatie de komende tijd nog enige ondersteuning. Denk aan bepaalde faciliteiten, leningen t.b.v. risicovolle ontwikkeling, etc. Zoals hiervoor beschreven onderzoekt de gemeente in samenwerking met de gemeente Horst aan de Maas en Venray naar haar mogelijkheden, beperkingen en bijbehorende risico’s op dit vlak.

Coöperaties waar we als gemeente mee samenwerken, conformeren zich aan de coöperatieve principes van het RESCOOP-charter.

 

Passend distributienet

Het aantal zonnepanelen en wellicht op termijn windenergie zal toenemen in de gemeente. Een heel belangrijke voorwaarde is een energiedistributienet dat deze levering en distributie ook aan kan. Enexis en TenneT zijn in deze onze partners. De gemeente Venray, kent evenals veel andere gemeenten infrastructuur die in beginsel niet op de ambities van lokale opwekking is ingericht. Met de nodige opwekinitiatieven zal de capaciteit al snel tegen haar grenzen aanlopen. Voorkomen moet worden dat zonneprojecten stranden of moeten worden uitgesteld door te weinig capaciteit po het net. Een actie die zo spoedig mogelijk moet worden opgezet is in samenwerking met de netwerkbeheerder een knelpunten- en kansenkaart op te stellen voor opwek van duurzame energie. Feit is dat tegelijkertijd met de vaststelling van dit kader gewerkt wordt aan de Regionale Energie Strategie. Ook op die schaal en in dat kader zal de energie infrastructuur onder de loep worden genomen.

 

De verwachting door Enexis uitgesproken, is dat het ca. 5-8 jaar kan duren alvorens er lokaal een extra aansluiting is georganiseerd en aangelegd voor grootschalige opwekking. Dit is reden te meer om ook te kijken welke opties er nog meer zijn. Denk aan omzetting van stroom naar andersoortige energiedragers, bijvoorbeeld warmte of waterstof. Voor het westelijk deel van de gemeente is dit aan argument om even de tijd te nemen om serieus enkele toekomstige varianten op de rij te gaan zetten op haalbaarheid en realiteit. Ook al weten we dat er nog veel innovatie moet plaatsvinden op veel onderdelen.

 

Netbeheerders zien mogelijkheden om de capaciteit op korte termijn in het bestaande net te verhogen. Denk dan aan het openzetten van de zogenaamde ‘vluchtstrook’(alle hoog- en middenspanningskabels zijn dubbel uitgevoerd), investeren in het verzwaren van het netwerk, een transportindicatie (toezegging dat de netbeheerder ook daadwerkelijk gaat aansluiten) als voorwaarde voor verkrijgen van subsidie, streven naar aansluiting van wind en zon op dezelfde aansluiting of het omzetten van (overtollige) stroom in waterstof. Deze oplossingen zijn deels mede afhankelijk van wijzigingen in wetgeving en vergen innovatietijd.

 

Innovatie en opslagcapaciteit

Voor energiebronnen zoals zon en wind die niet continu en gelijkmatig energie leveren is opslag van energie een mogelijkheid om overschotten en tekorten op te vangen. Bij grootschalige inzet hiervan is het dus belangrijk hier aandacht voor te hebben. Bij toepassing van stroomopslag gaat het om kortdurende opslag, om dag-nachtverbruik meer in balans te brengen. Denk dan vooral in gebruik van accu’s. Grote uitdaging ligt in de lange termijn opslag, voor gebruik van met name warmte in de winter. Thermische opslag kan door bijvoorbeeld warmte op te slaan in water (Ecovat, Hocosto), beton of andere materialen. Een ander optie is elektrolyse, waarbij de opgewekte stroom wordt gebruikt om waterstof (H2) te maken. Waterstof kan zelfstandig worden gedistribueerd of worden bijgemengd bij aardgas. Vele verkenningen en pilots vinden op dit moment plaats. Zoals een elektrolyse gekoppeld aan een zonnepark (Groningen) of aan windturbines (Lagerwey). De komende jaren zal steeds meer duidlelijk worden welke opties lokaal als haalbaar worden beschouwd.

 

Relaties leggen met andere duurzame doelen

Opwekking van duurzame energie staat niet op zichzelf. Er liggen tal van relaties met andere domeinen en tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen van invloed op aard en omvang van opwekking. Enkele voorbeelden:

  • Sociale duurzaamheid

  • In ons denken en doen staat de mens centraal. Uitgangspunt is dat we niet alleen de klus samen klaren, maar er ook sterker van worden. Daarbij is er oog voor mensen die niet (alles) zelf kunnen betalen. We willen zoveel mogelijk mensen uitnodigen om mee te doen en waar mogelijk een bijdrage te leveren.

  • Klimaatadaptatie, hittestress, droogtes en overstromingen

  • Venray moet zich voorbereiden op steeds meer weerextremen, denk aan buffering van regenwater en realisatie van natuurlijk groen. Interessante crossovers zijn bijvoorbeeld te bekijken of zonnepanelen op bedrijfsdaken een bijdrage kunnen leveren in het verminderen van hittestress op bedrijfsterreinen. Maar ook dubbel ruimtegebruik van zonneparken in combinatie met waterberging en/of (extra) biodiversiteit.

  • Circulaire Economie

  • Venray werkt aan een kringloopeconomie, waarbij grondstoffen behouden blijven voor de toekomst. Daar hebben toekomstbestendige bedrijven voor nodig

  • Mobiliteit

  • Mobiliteit van de toekomst is slim, schoon en veilig. Of de toekomst nu ligt in elektrische voertuigen of waterstof, voor beide geldt dat we veel moeten opwekken. Interessant is te verkennen of het wagenpark ook als (opslag)buffer kan dienen, of dat we lokaal bijvoorbeeld waterstof kunnen maken voor zwaar verkeer.

  • Ontwikkeling Warmtetransitieplan

  • Elke gemeente is verplicht in 2021 een zogenaamd Warmtetransiteplan beschikbaar te hebben. Daarin is opgenomen welke wijken op welke wijze en wanneer aardgasloos gaan worden, voor zover die ontwikkeling is voorzien tot 2030. Mede afhankelijk van de mate waarin wijken bijvoorbeeld zijn aangewezen op een ‘all electric’ oplossing, is de verwachting dat er ook meer dan nu voorzien lokaal moet worden opgewekt. Tezijnertijd moet bekeken worden of dit op individuele basis gebeurt, of juist collectief. Thermische zonnepanelen zijn ook zeker denkbaar of omzetting van stroom in warmte of gas.

6.2 Stimuli en regelingen

Rijk

Het Rijk stimuleert zonne-energie en in enkele gevallen ook windenergie met o.a.:

  • Zelfgeproduceerde stroom terug leveren aan het net via salderen

  • Huishoudens (kleinverbruik) mogen tot 2020 zelfgeproduceerde stroom terugleveren aan het elektriciteitsnet. Indien het energieverbruik per jaar minder is dan opwek, wordt het overschot terug geleverd (tegen een vergoeding) aan een energiebedrijf. Dan spreken we over een netto producent.

  • Overschot mag niet worden gesaldeerd, de rest wel. De aan het net geleverde hoeveelheid duurzame elektriciteit mag gesaldeerd worden met de afgenomen elektriciteit gerelateerd over het hele jaar.

  • Voor het overschot aan het net terug geleverde duurzame elektriciteit is saldering niet van toepassing. Wel moet een energiebedrijf voor dat deel een redelijke vergoeding betalen.

  • De regeling is verlengd tot 1 januari 2023. Het Klimaatakkoord geeft aan van 2023 tot 2031 de salderingsregeling langzaam wordt afgebouwd. Daarna ontvang je alleen vergoeding van je energieleverancier voor de teruggeleverde stroom en ook niet langer een belastingkorting.

 

  • Korting op energiebelasting

  • Mensen die samen met anderen duurzame elektriciteit opwekken kunnen korting krijgen op de energiebelasting. Bijvoorbeeld als ze een zonnepaneleninstallatie plaatsen op het dak van een school of een loods Dit gebeurt via de Regeling verlaagd tarief, ook wel postcoderoos regeling genoemd.

 

  • Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (SDE+), vanaf 2020 SDE++

  • Bedrijven, gemeenten en (non-profit) instellingen kunnen via de Stimuleringsregeling Duurzame

  • Energieproductie (SDE+) subsidie aanvragen als ze hernieuwbare energie gaan produceren. In het najaar van 2019 wordt deze regeling opnieuw opengesteld. Hiervoor is naar verwachting ca. € 5 miljard beschikbaar per jaar. Vanaf 2020 wordt de SDE+ verbreed, onder de noemer Stimuleringsregeling Duurzame Energietransitie (SDE++). De regeling SDE++ zal de uitrol van duurzame energie en CO2-reducerende technieken gaan stimuleren door de onrendabele top van deze technieken te vergoeden. Dit zal door middel van een exploitatiesubsidie gebeuren.

  • Vanaf 2019 geldt dat dakinstallaties een hoger subsidiebedrag ontvangen dan grondgebonden installaties. De motivatie is gelegen in het feit dat daksystemen gemiddeld genomen een hogere investering vergen.

 

  • Fiscale stimulering

  • Bedrijven die investeren in energiezuinige technieken en duurzame energie kunnen onder voorwaarden gebruik maken van de Energie Investeringsaftrek (EIA) (kleinverbruik) een extra aftrek van 45% van de investeringskosten van de fiscale winst. Dat kan bovenop de gebruikelijke afschrijving. Er komt in het kader van de motie Dik-Faber een eis dat alleen investeringen in ‘zon op daken’ en dus niet op grond kunnen worden afgetrokken van de winst.

Provincie

  • LEF (Limburgs Energie Fonds)

  • LEF is bedoeld voor ondernemers en bestuurders van non-profit organisaties die duurzaam willen investeren. Door zelf duurzame energie op te wekken of juist veel energie te besparen. Door op een nieuwe manier met afval en restproducten om te gaan. Banken zijn niet altijd bereid of in staat om te investeren in kansrijke, duurzame projecten. Of zij verstrekken niet het volledige gevraagde bedrag, waardoor nog een financieringsgat resteert. Dit fonds op afstand is bedoeld om kansrijke projecten financieel te ondersteunen. Het LEF verstrekt geen subsidies maar zet leningen (senior of achtergesteld), preferente participaties of garantiekapitaal voor duurzame, circulaire of asbest sanerende projecten in. Ondersteuning vanuit het LEF trekt andere financiers wellicht over de streep om toch mee te financieren.

Gemeente

  • Actieplan zon op dak, stimuli en regulering

  • Om te achterhalen welke stimulans we kunnen bieden aan bestaande bedrijven met geschikte daken, starten we in de 2e helft van 2019 een onderzoek naar behoeften op dat vlak. Afhankelijk van de resultaten starten we als gemeente een ondersteuningsprogramma, dat in ieder geval bijdraagt aan benodigde informatieverschaffing voor ondernemers. Behoeften maken duidelijk of we meer moeten ondersteunen en ook dat ook kunnen. We zijn in deze ook nog in afwachting van een aangekondigd stimuleringsprogramma vanuit het Rijk.

  • Groene leges

  • Eind 2018 heeft de gemeenteraad ingestemd met een vergroening van de leges voor opwekprojecten.

7. Te volgen looproutes en afwijkingen bij zonneprojecten

 

Hieronder een beknopte beschrijving van de te doorlopen procedure voor de ontwikkeling en aanleg van een zonnepark. Voor het stichten van een windpark (met turbines hoger dan 25 meter) geldt maatwerk.

 

Tendering zonnepark(en) in gebiedstype oude ontginningen

Na vaststelling van KODE Venray gaan we aan de slag met de voorbereidingen voor een tender. KODE is uiteraard leidend. In de uitvraag kunnen we nadere criteria stellen.

 

Uitgebreide omgevingsvergunning

De gemeente Venray beoordeelt plannen voor zonneparken naar passendheid binnen het toetsingskader zoals opgenomen in hoofdstuk 4. We gaan in beginsel uit van een uitgebreide omgevingsvergunning of van een wijziging in het bestemmingsplan. In overleg met de initiatiefnemer wordt gekozen voor een bepaalde procedure.

 

Bestemmingsplan

In geval van wijziging bestemmingsplan passen we de bestemming van het terrein waarop de zonnepanelen worden aangebracht niet aan en blijft dit zoals in het bestemmingsplan benoemd. Bijvoorbeeld: grond met een agrarische bestemming behoudt deze tijdens de exploitatie van een zonnepark en heeft na de exploitatietermijn nog steeds deze bestemming.

 

Geldigheidsduur omgevingsvergunning

Vergunningen worden in beginsel voor 25 jaar aangevraagd en afgegeven. Dit houdt in dat het zonnepark na ingebruikname gedurende 25 jaar geëxploiteerd mag worden. Het park dient binnen 2 jaar na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning gerealiseerd te worden. Indien dit niet het geval is kan de vergunning voor de activiteit bouwen worden ingetrokken op grond van artikel 2.33 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen.

 

Vangnetregeling

In geval er sprake is van bijzondere omstandigheden bij de toepassing van het toetsingskader voor zonneparken of windturbines, naar het oordeel van het college, behoudt het college het recht om af te wijken van het bepaalde in dit kader. Denk aan situaties waarbij een plan leidt tot maatschappelijk of landschappelijk en/of cultuurhistorisch onredelijke of onverantwoorde beslissingen.

 

Initiatief van onderop

Naast initiatieven van ontwikkelende partijen, die we met KODE Venray nader kader geven, staan we ook open voor collectief initiatief van onderop. Uitgangspunt is dat het gaat om een gedragen initiatief door de directe omgeving en de gemeenschap, en er sprake is van minimaal 50% lokaal eigendom door en voor de gemeenschap. Mocht dit initiatief niet passen in KODE Venray, kan het college besluiten af te wijken en toch medewerking te verlenen.

 

 

Rol en betrokkenheid van de gemeenteraad rond besluitvorming zonnedaken en zonneweides

Onderstaand schema geeft de rollen rond besluitvorming zonnedaken en zonneweides voor het college en de raad weer. Voor het voorzien van daken is in beginsel geen vergunning nodig. Als het gaat om reststroken, ligt er een knip bij de omvang van 5 ha. Zonneweides van 5 ha of groter worden voorgelegd aan de raad, tot 5 ha ligt het mandaat bij het college. Voormalige stortplaats Venrays Broek is overgedragen aan Bodemzorg Limburg. Zij onderzoeken momenteel in samenspraak met de gemeente de haalbaarheid van een zonnepark op deze locatie. Mocht blijken dat dit haalbaar is, ligt het mandaat voor vergunning-verlening bij het college. Voor de bouwvlakgerelateerde zonneweides (maximaal 2 ha van het bouwvlak wordt belegd) ligt het mandaat bij het college.

Voor spoor 4 wordt een tender opgesteld, het initiatief daartoe ligt bij het college. De raad wordt betrokken in het meedenken over accenten of zwaartes van de criteria (uitgangspunten) zoals opgenomen in deze KODE.

Wat betreft spoor 5, start het college met een verkenning. De raad wordt procesmatig betrokken in deze verkenning.

 

Spoor

Rol college B&W

Rol gemeenteraad

Spoor 1

Daken van bedrijven, kantoren, woongebouwen en accommodaties

n.v.t.

 

n.v.t.

Spoor 2

Stroken langs snel- en spoorwegen, plassen, oude stortplaatsen, e.d.

Mandaat college,

tot max.5 ha

+ voormalige stortplaats Venrays Broek

Mandaat bij raad

vanaf 5 ha of meer

Spoor 3

Bouwvlakgerelateerde zonneparken

Mandaat college

n.v.t.

Spoor 4

Oude ontginningen

 

Neemt initiatief tot tender

Mandaat college

tot max. 5 ha

Raad wordt betrokken bij stellen criteria t.b.v. de tender

Mandaat bij raad

vanaf 5 ha of meer

Spoor 5

Jonge ontginningen

 

Neemt initiatief tot nader onderzoek

Mandaat college

tot max. 5 ha

 

Raad wordt betrokken bij onderzoek en te volgen proces

Mandaat bij raad

vanaf 5 ha of meer

 

Geen MER-plicht voor zonnepark, wel voor windpark

Zonneparken staan niet vermeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), tenminste als het zonnepark onder de grens van 50 MW geïnstalleerd vermogen blijft. Een MER-plicht is niet uitgesloten als het gaat om grote landinrichtingsprojecten.

 

Bibob -toets

Duurzaamheid is een actueel thema, waaruit nieuwe producten en markten ontstaan. Voor de ontwikkeling van duurzaamheidsprojecten, zoals zonneparken en windparken, zijn onder meer vergunningen van de overheid nodig en worden veelal subsidies verkregen. Er kan een risico bestaan dat vergunningen en subsidies worden verstrekt aan partijen die daar misbruik van maken. Dit ongewild faciliteren van misbruik ondervangen we door als gemeente te kiezen voor een Bibob-toets. Gemeente weegt af of er aanleiding is om hiertoe over te gaan.

 

Zonnepanelen op daken

Vanuit landelijke wetgeving is het mogelijk om onder voorwaarden vergunningvrij zonnepanelen op het dak van een woning of bedrijfsgebouw te plaatsen.

 

Planovereenkomst met initiatiefnemers

Met initiatiefnemers waarvan we het plan willen toestaan en vergunnen gaan we als gemeente een planovereenkomst opmaken. Daarin leggen we verschillende zaken vast, zoals: de landschappelijke inpassing en nakomen ervan, de participatiemogelijkheden, afdracht kwaliteitsbijdrage en opruimen van de installatie.

Bijlage 1 Factsheet Energie Venray

 

 

Bron: Energie voor Groene Groei, Energiestrategie 2030 voor de gemeente Beesel, Venlo en Venray

Ecofys, 2013 

Bijlage 2 Leidraad omgevingsdialoog

  • De initiatiefnemer neemt in een zo vroeg stadium van de planvorming, maar niet voordat hierover contact met de gemeente is geweest, contact op met de omwonenden, eigenaren van omliggende gronden en overige betrokken partijen en betrekt deze bij de totstandkoming van het plan;

  • De initiatiefnemer dient voorafgaand aan de vergunningaanvraag, de plannen te presenteren in de buurt. De gemeente zal hierbij aanwezig zijn als toehoorder en kan vragen beantwoorden over het nog te doorlopen traject;

  • Alle omwonenden en grondeigenaren binnen een bepaalde afstand van enkele honderden meters van de rand van het plangebied worden uitgenodigd;

  • Samen met de gemeente wordt deze afstand/een lijst van genodigden bepaald. Hierbij wordt uitgegaan van logische grenzen (de omgevingsdialoog is in die zin niet kwantitatief te normeren);

  • Tegelijkertijd legt initiatiefnemer een groslijst van betrokken belanghouders in/nabij het zoekgebied aan (denk aan standsorganisaties, recreatie en toerismebedrijven, natuurorganisaties, wildbeheer, etc.). Samen met gemeente wordt gekeken of deze lijst compleet is, waarna uitnodiging door initiatiefnemer plaatsvindt. Procedure is vergelijkbaar en vindt tegelijkertijd plaats met omwonenden-dialoog.

  • De gemeenteraad wordt op de hoogte gebracht van de informatieavond. De initiatiefnemer is eindverantwoordelijke voor het uitnodigen van de omgeving;

  • Er wordt een verslag gemaakt van de overleggen en bijeenkomsten. Dat wordt gedeeld met de genodigden en deze kunnen hierop reageren;

  • De inloopbijeenkomsten worden op een toegankelijke locatie georganiseerd. De planlocatie zelf of een locatie in de directe nabijheid verdient daarbij de voorkeur;

  • Het is heel goed mogelijk dat er meerdere bijeenkomsten moeten worden georganiseerd. Het is ook mogelijk dat het wenselijk is verschillende bijeenkomsten te houden voor verschillende doelgroepen. Overleg tussen de initiatiefnemer en gemeente gaat na of voldoende aan de behoefte tot overleg is voldaan;

  • De initiatiefnemer legt vast hoe de inwoners in het gebied, ook nadat de vergunning is verstrekt, betrokken blijven bij de voorbereidingen, de realisatie en exploitatie. 

Bijlage 3 Leidraad kwaliteit op locatie bij zonneparken

 

Landschappelijke inpassing is een eis; de mate waarin bepaalt ook de aanvaardbaarheid en de draagkracht van een gebied. Ten aanzien van deze landschappelijke inpassing zijn de volgende ontwerpprincipes opgesteld. De eisen aan landschap, kavel en object zijn ten aanzien van spoor 2 (reststroken), 4 (oude ontginningen) en 5 (jonge ontginningen) opgesteld. Voor spoor 3 (bouwvlakgerelateerde zonneparken) geldt een separate toelichting.

 

Door de grote ruimtelijke impact moet het verzoek met visualisaties (3D op ooghoogte) worden toegelicht.

 

Ten aanzien van het landschap voor spoor 2, 4 en 5

  • Breng de karakteristieken van het nederzettingspatroon en het landschap in beeld.

  • Zorg dat het zonnepark goed aansluit bij de aanwezige dragende ruimtelijke en/of historische structuren. De patronen van het landschap dienen herkenbaar te blijven.

  • Hou rekening de omgevingskenmerken en landschapskenmerken om tot een goede omvang van het zonnepark te komen.

  • Zonneparken met een schaal vanaf 5 ha liggen ten minste op 1.000 m afstand van ander(e) zonnepark(en).

  • Zonneparken zijn niet toegestaan in een zone binnen 150 meter van waardevolle structuren/plekken zoals molens en begraafplaatsen.

  • Zonneparken liggen op minimaal 150 meter van de rand van een dorp of wijk, tenzij omwonenden akkoord gaan in geval zonnepark dichterbij ligt.

 

Voorbeeld van grootschalig zonnepark in jonge ontginning

 

Ten aanzien van de kavel

  • Voeg het zonnepark in de aanwezige verkavelingsstructuur. De bestaande verkavelingsstructuur dient intact te blijven, ook als het zonnepark groter is dan de betreffende kavel.

  • Houd voldoende afstand tot kwetsbare bouwkundige of landschappelijke elementen.

  • Maak gebruik van landschapspecifieke kenmerken en versterk deze waar mogelijk.

  • Behoud voor zover mogelijk de bestaande landschapsbeplanting, mits streekeigen en van voldoende kwaliteit. Landschappelijke kwaliteitsverbeteringen die ontstaan door het zonneveld zijn blijvende kwaliteitsverbeteringen, denk aan bomenlanen e.d.

  • Ontwerp de rand als een bij de omgeving passende, eenduidige groene overgangszone.

  • Dit door een omsluiting met bloeiende akkerranden, struiken, houtsingel, of andere groene inpassing waarbij de breedte wordt afgestemd op de schaal van het zonneveld. Er wordt uit gegaan van een minimale strook van 5 meter breed. Lokale context, wensen of nadere eisen kan bepalen dat de groene inpassing breder moet zijn, bijvoorbeeld bouwvlakgerelateerde zonneparken.

  • Substantieel percentage per ha wordt gebruikt voor biodivers inrichten en blijft dus open ruimte. Deze open zones en paden zijn indien wenselijk in te zetten als brand- of onderhoudspaden. Dit vraagt om toepassing van specifieke gras- en kruidenmengsels die zich goed lenen om een vegetatie te vestigen. Deze eis draagt bij aan de biodiversiteit.

  • Hoogte van de installaties en de landschappelijke inpassing hiervan afstemmen op het landschap. Het open landschap dient open te blijven en behoeft een hierop aansluitende groene inpassing.

  • Meenemen direct omwonenden en belangenorganisaties over wijze van inpassing, als onderdeel van de omgevingsdialoog.

Voorbeeld zonneveld bij kern met inpassingsopties in oude ontginningen

 

Ten aanzien van het object

  • De hoogte van de panelen is in beginsel tot 1,70 m, zodat het mogelijk blijft om er overheen te kijken.

  • Daar waar meer achtergronddecor aanwezig is, door bijvoorbeeld bestaande hogere beplanting of lager gelegen gronden ten opzichte van de omgeving kan de hoogte afwijken naar boven. Dit is dus sterk afhankelijk van de locatie. Tijdens de maatwerkbenadering is dit een onderdeel van bespreking. Factoren zijn onder andere acceptabele landschappelijke, visuele en ecologische impact.

  • Hagen en/of hekwerk kennen voldoende doorgangen voor kleinere diersoorten. Hekwerk en groene inpassing worden in beginsel gecombineerd gerealiseerd, zodat zo min mogelijk hekwerk zichtbaar is van de openbare weg.

  • We gaan uit van het opstellen van de panelen in een zuid-opstelling. Oost-west opstellingen sluiten we uit. Een reden daarvoor is dat literatuuronderzoek stelt dat zonneparken met een zuid-opstelling voldoende zonlicht laten doordringen, zodat een vegetatie zich natuurlijk kan ontwikkelen, voldoende organische stof toevoert aan de bodem en de bodemstructuur behoudt.

  • Zonnepanelen worden zoveel mogelijk geordend zodat een onrustig beeld wordt voorkomen. Houd belangrijke doorzichten vanaf de weg naar het landschap vrij.

  • Sluit met de oriëntatie van de zonnepanelen bij voorkeur aan op de richting van of haaks op de kavel(s).

  • Voorkom zicht op de constructie van de zonnepanelen (achterkanten en stellingen)

  • Los ‘rafelranden’ op door ze aan te zicht te onttrekken.

  • Organiseer de transformators en verdeelstations volgens een helder ruimtelijk principe. Benodigde voorzieningen zoals transformatorhuisjes worden bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de ontsluiting geplaatst en zover mogelijk in afstand tot woningen.

  • Losse elementen als hekken, transformators en verdeelstations hebben een gedekte kleurstelling.

  • We sluiten betonnen draagconstructies uit. Voorkeur gaat uit naar schroeven van de funderingspalen in plaats van heien van deze palen. Biocomposiet als drager verdient de voorkeur boven gegalvaniseerd staal.

  • Kies voor zonnepanelen met een donkere tot zwart kleurstelling met coating om eventuele schittering te voorkomen.

  • De landschappelijke inpassing wordt voorzien van een beheerparagraaf. In deze paragraaf wordt duidelijk welke beheermaatregelen moeten worden genomen om het voorgestelde beeld te bereiken en vervolgens in stand te houden. Het gaat dan onder meer over inboet (vervangen van dode planten), maaibeheer, snoeien etc. op ecologische wijze. Ook de frequentie van deze maatregelen is hierin opgenomen.

  • Initiatiefnemers van zonneparken zijn verplicht te voldoen aan de richtlijn Afgedankt Elektrisch en Elektronisch Afval (AEEA), de Nederlandse implementatie van de Europese WEEE-richtlijn. Onderdeel hiervan is bijvoorbeeld het zorgdragen door initiatiefnemer / exploitant voor een financiële voorziening (aanwijsbaar op rekening derden), waarmee de organisatie borgt dat het volume aan zonnepanelen daadwerkelijk wordt verwerkt.

  • Tegelijkertijd zorgt de initiatiefnemer / exploitant voor het verwijderen van de installaties, gebouwen, kabels, etc. Uitzondering hierop zijn de groene inpassingen (bomen, hagen, etc.).

  • Streven is naar een C2C (cradle to cradle) invulling van zonneparken en in toenemende mate inzet van panelen zonder zware metalen zoals cadmium. Gemeente behoudt zich het recht voor tussentijds aanvullende eisen te stellen ten aanzien van nieuwe aanvragen voor medewerking en vergunning.

    Ten aanzien van het bouwvlak (spoor 3)

    Twee te onderscheiden uitvoeringen:

  • Het zonneveld ligt binnen het bestaande bouwvlak, onderdeel uitmakend van de ruimtelijke compositie van het erf.

  • Eerst op daken, is het (geschikte) dakoppervlak op het erf benut dan mag ook op maaiveld worden gerealiseerd.

  • Behoud voor zover mogelijk de bestaande landschapsbeplanting, mits streekeigen en van voldoende kwaliteit, de bestaande inpassing kan vaak behouden blijven ook bij vervanging van bebouwing door zonneveld

  • Ontwerp de rand als een bij de omgeving passende, eenduidige overgangszone. Dit bijvoorbeeld door het gebruik van gebiedseigen erfbeplanting zoals een (struweel) haag, struiken, houtsingel of het doorzetten van bestaande beplanting als bomenrijen.

  • Het zonneveld is gelegen achter de voorgevelrooilijn van de woning. Bij een voorgevelrooilijn op meer dan 15 meter afstand mag het zonneveld voor de voorgevelrooilijn worden opgericht met een inpassing waardoor deze niet of nauwelijks zichtbaar is vanaf het openbaar gebied, op een minimale afstand van 5 meter vanuit de voorkant erfgrens.

  • Er moet gezocht worden naar een passende inpassing in het landschap, afgestemd op het landschapstype, de omgeving en omliggende functies. Aan de vanuit de openbare ruimte zichtbare zijde(s) wordt een zwaardere inzet verwacht dan aan de minder zichtbare of achter bebouwing gelegen velden.

  • Er wordt meer afstemming door middel van bijvoorbeeld een grotere afstand of -inpassing gevraagd bij direct zicht op het zonneveld van omwonenden (woonbestemming).

  • Sluit met de oriëntatie van de zonnepanelen bij voorkeur aan op de richting van of haaks op de kavel(s).

  • Voorkom zicht op de constructie van de zonnepanelen (achterkanten en stellingen (poten))

  • Los ‘rafelranden’ op door ze aan te zicht te onttrekken

  • De hoogte van zonnevelden is maximaal 1,70, uitgangspunt hierbij is dat het mogelijk blijft er overheen te kijken, hou hierbij rekening met de situering van maaiveld t.o.v. de straat

  • Overige objecten als transformators en hekwerken worden meegenomen in het totaalbeeld

 

 

 

Naar boven