Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld houdende regels omtrent uitwegen

Omdat de behoefte bestond om uitwegen (inritten of opritten) meer vanuit de omstandigheden van het geval te kunnen beoordelen, is een nieuw artikel in de Algemene plaatselijke verordening opgenomen, dat beleidsvrijheid laat ten aanzien van de opgesomde weigeringsgronden. Ten behoeve van een eenduidige toepassing van deze weigeringsgronden, is het van belang enige richting te geven aan de beoordelingsvrijheid, om willekeur te voorkomen, de ambtelijke beoordeling gemakkelijker te maken en meer rechtszekerheid te creëren voor de burger.

Bij onderstaande beleidsregels zijn de bestaande uitgangspunten leidend gebleven:

 

  • het toestaan van (een eerste) uitweg is geen vanzelfsprekendheid, maar hangt af van de omstandigheden van het geval;

  • het verkeer op de weg mag niet in gevaar worden gebracht;

  • een uitweg mag niet ten koste gaan van de parkeerdrukte of parkeergelegenheid;

  • een uitweg mag niet ten koste gaan van openbaar groen;

  • een tweede uitweg is in beginsel niet wenselijk (maar onder specifieke omstandigheden niet uitgesloten);

  • er wordt vastgehouden aan de maximale maatvoering van een uitweg van 5 m.

1. Wettelijke basis

Het (nieuwe) artikel 2:7 Apv vormt de basis voor het beleid:

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning van het college:

    • a.

      een uitweg te maken naar de weg;

    • b.

      (van de weg gebruik te maken voor) het hebben van een uitweg;

    • c.

      verandering aan te brengen in een bestaande uitweg naar de weg

    • d.

      het gebruik van een uitweg te veranderen.

  • 2.

    Het college kan in afwijking van artikel 1:8 (algemene weigeringsgronden) de vergunning weigeren in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid van de weg;

    • b.

      het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

       

De grondslag voor het verlenen van een omgevingsvergunning is vervolgens opgenomen in artikel 2.2, eerste lid, onder e van de Wabo: 

  • 1.

    Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:

    • e.

      een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,

geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

 

Deze beleidsregels betreffen beleidsregels als bedoeld in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht op grond van bovengenoemde wettelijke bevoegdheden.

2. Begrippen  

Onder ‘weg’ in de zin van dit beleid wordt verstaan, hetgeen artikel 1:1 van de Apv daaronder verstaat.

 

Onder ‘uitweg’ in de zin van dit beleid wordt verstaan: een fysieke verandering van de weg (waaronder het trottoir), dan wel de toegang of aansluiting van een toegangspad of -weg vanaf een perceel op de weg.

3. Algemene toetsingscriteria  

Iedere aanvraag of casus wordt getoetst aan de weigeringsgronden, zoals opgenomen in artikel 2:7, tweede lid Apv 2019 (dan wel elk daaropvolgend door de raad vastgesteld gelijkluidend artikel). Indien een weigeringsgrond moet worden toegepast, wordt de aanvraag op basis van de hieromtrent gemaakte belangafweging geweigerd. Bij de uitleg van artikel 2:7 Apv en de daarin gehanteerde begrippen, wordt van onderstaande uitgangspunten en uitleg uitgegaan.

 

3.1. breedte van de uitweg

Een uitweg heeft een maximale breedte van 5 m. Hierbij wordt in het geval sprake is van een fysieke aanpassing van de weg of trottoir, gemeten aan de buitenzijde van de constructie. Bij het aanpassen van een trottoir zullen de bochtbanden aldus volledig onderdeel uitmaken van de uitweg.

 

3.2. bruikbaarheid van de weg

De bruikbaarheid van de weg is een breed begrip, maar heeft in elk geval (mede) betrekking op de volgende aspecten:

  • aantal aangeduide parkeerplaatsen c.q. parkeervakken, alsook de niet aangeduide parkeergelegenheden (parkeerdruk);

  • openbare voorzieningen, zoals afvalcontainer, kolken, straatmeubilair, lichtmasten of andere nutsvoorzieningen.

 

3.3. verkeersveiligheid

Naast een veilig gebruik van een uitweg door de gebruiker en de deelnemers aan het verkeer (doorstroming op de weg), kan de verkeersveiligheid ook in het geding zijn als door het hebben van een uitweg hinder ontstaat als gevolg van uitspoeling van gronden of water op de openbare weg. Onder een doelmatig gebruik van de weg kan eveneens een goede doorstroming van verkeer vallen.

 

3.4. uiterlijk aanzien van de omgeving

Onder uiterlijk aanzien van de omgeving, kan onder andere aan de volgende aspecten worden gedacht;

  • de invloed op de beeldkwaliteit en beleving van de openbare ruimte van het desbetreffende gebied;

  • parkeren vóór de voorgevelrooilijn dient passend te zijn gelet op de beoogde kwaliteit van het straatbeeld en omgeving;

 

3.5 bescherming van groenvoorzieningen

Bij bescherming van groenvoorzieningen moet onder andere worden gedacht aan:

  • aanwezige plantvlakken, plantenbakken of perken;

  • landschapselementen, bossages, lanen of boomstructuren.

4. Toetsingscriteria binnen de kernen/bebouwde percelen  

Een eerste uitweg wordt, voor zover dit noodzakelijk is voor de ontsluiting van een perceel en voldoet aan de toetsingscriteria, in het algemeen toegestaan. Een tweede uitweg (of meer) wordt in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien (verblijfsfunctie staat centraal) niet toegestaan. Wij hanteren derhalve de onderstaande uitgangspunten.

 

4.1. vrijstaande woning

  • 1e uitweg is toegestaan, mits (onverminderd de weigeringsgronden):

    • °

      de parkeerdruk (zie onder 4.4) in de straat niet toeneemt;

    • °

      verkeersveiligheid is gewaarborgd;

    • °

      geen openbaar groen hoeft te worden verwijderd, tenzij:

      • volledige compensatie in de directe nabijheid op kosten van de aanvrager kan worden gerealiseerd, zonder dat dit ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

      • het verwijderen van groen ruimtelijk aanvaardbaar is én de parkeerdruk in de straat erdoor positief wordt beïnvloed.

  • 2e uitweg in beginsel niet wenselijk, tenzij:

    • °

      (onverminderd de weigeringsgronden) de hoeveelheid aan functies op het perceel dit noodzakelijk maken en de grootte van het perceel dit gelet op het uiterlijk aanzien ervan toelaat.

 

4.2. twee-onder-een kap

  • 1e uitweg is toegestaan, mits (onverminderd de weigeringsgronden):

    • °

      de parkeerdruk (zie onder 4.4) in de straat niet toeneemt;

    • °

      de verkeersveiligheid is gewaarborgd;

    • °

      geen openbaar groen hoeft te worden verwijderd, tenzij:

      • volledige compensatie in de directe nabijheid op kosten van de aanvrager kan worden gerealiseerd, zonder dat dit ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

      • het verwijderen van groen ruimtelijk aanvaardbaar is én de parkeerdruk in de straat erdoor positief wordt beïnvloed.

  • 2e uitweg niet wenselijk.

 

4.3. tussenwoning (parkeren in de voortuin)

  • 1e uitweg uitsluitend toegestaan, mits (onverminderd de weigeringsgronden):

    • °

      de gevelbreedte van de woning minimaal 9,50 m bedraagt, de lengte vanaf de gevel tot aan de weg (waaronder trottoir) minimaal 6,50 m bedraagt én de parkeerdruk (zie onder 4.4) in de straat niet toeneemt.

    • °

      geen openbaar groen hoeft te worden verwijderd (tenzij volledige compensatie in de directe nabijheid op kosten van de aanvrager kan worden gerealiseerd);

  • 2e uitweg niet wenselijk.

 

4.4. parkeerdruk

De parkeerdruk kan toenemen als een uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats. De parkeerdruk wordt in elk geval geacht ontoelaatbaar toe te nemen als er twee openbare parkeerplaatsen verloren gaan ten gevolge van het maken, hebben of gebruiken van een uitweg.

5. Toetsingscriteria buitengebied/onbebouwde percelen  

In het buitengebied speelt voornamelijk de verkeersveiligheid een afwegingsaspect, omdat vaak traag verkeer vanaf een (landbouw)perceel op een weg invoegt waarop een hoge(re) snelheid is toegestaan. Daarnaast kunnen landschapselementen of cultuurhistorische elementen in het geding zijn. Onderstaande regels hebben betrekking op uitwegen van en naar onbebouwde percelen, zoals agrarische gronden, natuur en bos. In het buitengebied hoeft geen rekening te worden gehouden met het teniet gaan van openbare parkeerplaatsen of de toename van parkeerdruk.

 

5.1. buitengebied

  • 1e uitweg uitsluitend toegestaan, mits (onverminderd de weigeringsgronden);

    • °

      er door gewijzigd gebruik (waaronder ruilverkaveling of wijziging in de perceelgrenzen) een bestaande uitweg ontbreekt;

    • °

      geen wijziging wordt aangebracht in bestaande holle wegen, graften of andere landschapselementen of bossages;

    • °

      de verkeersveiligheid niet in het geding is.

  • 2e uitweg uitgesloten.

6. Inherente afwijkingsbevoegdheid  

Het college van burgemeester en wethouders is gehouden de vastgestelde regels van beleid toe te passen. Een uitzondering is mogelijk, indien in een concreet geval het strikt toepassen van het beleid voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het met de beleidsregel te dienen doel (artikel 4:84 Awb). Het college dient alle omstandigheden van het geval te betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden, moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Awb die maken dat het handelen overeenkomstig de beleidsregel gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

 

7. Handhaving  

Indien een uitweg zonder omgevingsvergunning wordt aangebracht, veranderd of gebruikt, wordt in strijd met artikel 2:7, eerste lid van de Apv gehandeld, waardoor een handhavingsplicht ontstaat.

 

8. Overgangsrecht  

Met artikel 2:7 van de Apv, zoals vastgesteld op 12 december 2019, is een nieuwe wettelijke basis gecreëerd en met dit beleid is voor het eerst toepassingsbeleid opgesteld. Hiermee wordt meer recht gedaan aan de huidige beleidsvisie. Alhoewel geen nieuwe beleidslijn is beoogd, kan het onderhavige beleid op casuïstiek niveau tot andere uitkomsten leiden.

Onderhavig beleid treedt in werking met ingang van 30 januari 2020, dat tot gevolg heeft dat:

 

  • op vóór 30 januari 2020 vergunde en bestaande (legale) uitwegen het nieuwe beleid niet van toepassing is;

  • uitwegen die tot 30 januari 2020 niet vergunningplichtig waren, maar onder vigeur van dit beleid (en het nieuwe artikel 2:7 Apv) niet zijn toegestaan, mogen - mits onveranderd - blijven voortbestaan en gebruikt;

  • bestaande onrechtmatige uitwegen, zullen voor zover deze niet passen binnen dit beleid, onrechtmatig blijven.

  • Voor alle overige gevallen geldt dat vanaf 30 januari 2020 het nieuwe regime van toepassing is.

Kosten  

Een uitwegconstructie vergt meestal een fysieke aanpassing van de openbare weg. Voor zover deze weg is aangelegd door de gemeente of behoort tot gemeentelijk eigendom, wordt een uitweg ook in beheer en opdracht van de gemeente uitgevoerd. Hierop zijn geen uitzonderingen mogelijk. De kosten die gemoeid zijn met het aanleggen van een uitweg worden op de aanvrager verhaald via de privaatrechtelijke weg. Het betreffen de volledige kosten voor alle fysieke veranderingen van de weg ten behoeve van de uitweg, waaronder de vervanging van trottoirtegels (zie onderstaande). Deze kosten betreffen aldus geen legeskosten behorende bij de te verlenen omgevingsvergunning, maar de uitvoeringskosten van de uitweg.

Onderdeel van een uitwegconstructie, ongeacht of dit een geheel nieuwe of slechts een verandering of verbreding van een bestaande uitweg betreft, zijn de trottoirtegels of andere aanwezige bestrating (voor zover van toepassing). Veelal zal een uitweg toegang geven tot een perceel waarbij over het trottoir moet worden gereden. Een trottoir is in de regel

aangelegd met bestratingsmaterialen gericht op de belasting van voetgangers. Ten behoeve van de aanleg van een uitweg worden derhalve de bestaande trottoirtegels (of andere bestrating), vervangen door dikkere trottoirtegels (of bestrating) die een hogere belasting kunnen verdragen. Deze kosten maken aldus onderdeel uit van de uitvoeringskosten van een uitweg.

 

Inwerkingtreding  

Deze beleidsregel treedt in werking op 30 januari 2020.

 

Besloten op 5 november 2019 Simpelveld,

Burgemeester en wethouders gemeente Simpelveld,

mr. M. Liu

gemeentesecretaris

mr. R. de Boer

burgemeester

Naar boven