Gemeenteblad van Urk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Urk | Gemeenteblad 2020, 196098 | Beleidsregels |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Urk | Gemeenteblad 2020, 196098 | Beleidsregels |
1.1 Aanleiding en doel Nota bodembeheer
Op 1 januari 2008 zijn het Besluit bodemkwaliteit en de bijbehorende Regeling bodemkwaliteit in werking getreden. Deze vormen het nieuwe beleidskader voor hergebruik van bouwstoffen, grond en baggerspecie en vervangen onder andere het Bouwstoffenbesluit en de Vrijstellingsregeling grondverzet. De onderdelen van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit over het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem zijn per 1 juli 2008 van kracht. Hierin zijn generieke regels opgenomen, waarbij de normen voor het toepassen van grond en bagger afhankelijk zijn van zowel de kwaliteit als de functie van de ontvangende bodem. Op grond van de lokale omstandigheden kan (binnen bepaalde grenzen en randvoorwaarden) worden afgeweken van het generieke kader. In dat geval is sprake van gebiedsspecifiek beleid. Het Besluit bodemkwaliteit schrijft voor dat het gebiedsspecifieke beleid beschreven wordt in een Nota bodembeheer die, samen met een bodemkwaliteitskaart, door de gemeenteraad wordt vastgesteld. In deze Nota moeten de spelregels voor een ieder duidelijk zijn en worden vastgelegd.
In de provincie Flevoland vindt veel grondverzet plaats. Met een goed bodembeheerbeleid verloopt het grondverzet efficiënter en kunnen kosten worden bespaard. Het doel van deze Nota bodembeheer is dan ook het geven van concrete richtlijnen voor optimaal hergebruik van (licht verontreinigde) grond, binnen de wettelijke milieuhygiënische randvoorwaarden. Doel van het hergebruik is het gebruik van primaire grondstoffen te beperken en kosten te besparen.
Het grondverzet in de provincie wordt getoetst aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit alsmede aan de regels die in deze Nota bodembeheer zijn opgenomen.
De algemene achtergrondkwaliteit van de bodem in Flevoland is schoon en dat moet zo blijven. Toch zijn er locaties, die wegens werkzaamheden of gebeurtenissen in het verleden, verdacht zijn. Hier komen soms partijen grond vrij die, na keuring, niet aan de strengste norm voor grond kunnen voldoen, maar eigenlijk te goed zijn om te storten. Door eigen, gebiedsspecifiek, beleid op te stellen kan ruimte gecreëerd worden waardoor deze grond binnen het beheergebied hergebruikt kan worden. Dit levert dubbel winst op: er hoeft geen schone grond gekocht te worden en de vrijkomende grond hoeft niet (tegen hoge kosten) afgevoerd te worden. De samenwerking binnen de provincie Flevoland versterkt dit effect.
De gemeenten Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk en Zeewolde (Provinciebrede samenwerking bodembeleid) hebben er daarom voor gekozen om gezamenlijk een Nota bodembeheer op te stellen en middels gebiedsspecifiek beleid de hergebruiksmogelijkheden van grond zo optimaal mogelijk te benutten en nadere invulling te geven aan de regels met betrekking tot grondverzet. Het beleid is zodanig afgewogen dat milieuhygiënisch verantwoord met grondstromen wordt omgegaan. Doel van de samenwerking is tevens het zo eenduidig maken van de regels op provinciaal niveau voor de toepassers: één Nota bodembeheer, zoveel mogelijk dezelfde regels en uitgangspunten en vergelijkbaar kaartmateriaal. Om deze reden is het uitgangspunt: "gelijkluidend waar het kan, afwijkend waar het moet".
1.3 Reikwijdte van de Nota bodembeheer
De Nota bodembeheer is van toepassing op het toepassen van grond en baggerspecie op de landbodem binnen het gehele grondgebied van de genoemde gemeenten. De Nota bodembeheer is niet van toepassing op waterbodems, deze vallen onder het bevoegd gezag van het waterschap Zuiderzeeland (regionale wateren) en Rijkswaterstaat (rijkswateren).
De Nota bodembeheer gaat over:
Voor de definitie van grond en baggerspecie wordt verwezen naar bijlage 1.
Het toepassen van bouwstoffen (dus niet zijnde grond), wordt ook gereguleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Het beleidskader hiervan is losgekoppeld van het beleid voor grond en baggerspecie. Dit is gedaan omdat bouwstoffen vaak andere milieueigenschappen hebben en anders worden toegepast dan grond en baggerspecie. De Nota bodembeheer heeft alleen betrekking op grond en baggerspecie.
1.4 Vaststellingsprocedure en geldigheidsduur
De Nota bodembeheer wordt, samen met de bodemkwaliteitskaart, vastgesteld door de gemeenteraad. Hiervoor dient een ‘uniforme openbare voorbereidingsprocedure’ te worden gevolgd. Dit betekent dat iedere belanghebbende bij de besluitvorming betrokken wordt via een inspraakprocedure. De nota wordt in principe vastgesteld voor een periode van tien jaar, waarbij evaluatie plaatsvindt na vijf jaar. De bodemkwaliteitskaart is vijf jaar geldig.
Ten tijde van het actualiseren van de bodemkwaliteits- en/of functiekaarten dient te worden beoordeeld in hoeverre wijzigingen van de bodemkwaliteit (verbetering dan wel verslechtering) een tussentijdse aanpassing (en het opnieuw vaststellen) van de Nota bodembeheer noodzakelijk maken. Ook in het geval van relevante wijzigingen in de wet- en regelgeving moet worden nagegaan of het noodzakelijk is om de Nota bodembeheer te actualiseren. Aanpassing van het bodembeleid, zoals verwoord in deze nota, dient altijd bestuurlijk te worden vastgesteld.
1.5 Bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel
De bodemkwaliteitskaart (BKK) kan als bewijsmiddel gebruikt worden mits sprake is van onverdachte grond uit onverdachte gebieden.
Conform het Besluit bodemkwaliteit kan de BKK gebruik worden als bewijsmiddel bij het toepassen van grond. De BKK, die gebaseerd is op een groot aantal verkennende bodemonderzoeken die in het verleden zijn uitgevoerd, geeft de gemiddelde bodemkwaliteit van een bodemkwaliteitszone voor onverdachte locaties.
Omdat de BKK een gemiddelde bodemkwaliteit aangeeft, zullen lokaal afwijkingen van de gemiddelde gehalten voorkomen. Dit komt door de spreiding in de gehalten die van nature aanwezig zijn. Hierbij gaat het om zowel hogere als lagere gehalten dan de gemiddelde waarde die op de BKK staat aangegeven.
Bij het gebruik van de BKK als bewijsmiddel dient nagegaan te worden of de herkomstlocatie van de grond een onverdachte locatie betreft. Indien dit niet het geval is of indien er aanwijzingen zijn dat de lokale bodemkwaliteit afwijkt van de kwaliteit die op de BKK staat aangegeven, dient een partijkeuring te worden uitgevoerd om de kwaliteit van de toe te passen grond vast te stellen.
1.6 Doelgroep van de Nota bodembeheer
De Nota bodembeheer is geschreven voor vakspecialisten, zoals uitvoerders en handhavers van grondverzet. Zij bevat, naast een beschrijving van het wettelijke kader, de regels waaraan grondverzet in de gemeenten van de provincie Flevoland moet voldoen. Daarmee vormt het een werkdocument voor gebruik in de praktijk.
In de Nota bodembeheer zijn de genoemde aspecten van grondverzet in de gemeenten uitgewerkt.
In hoofdstuk 2 staat het wettelijk kader beschreven waarbinnen de bodemkwaliteitskaart en de Nota Bodembeheer een plaats hebben. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van de generieke regels die gelden voor het toepassen van grond en baggerspecie, de verschillende toepassingskaders die er zijn en een aantal bijzondere situaties. Hoofdstuk 4 gaat in op het gebiedsspecifieke kader, dat geldt voor een aantal gebieden binnen het beheergebied. Hoe toezicht en handhaving van het Besluit zijn georganiseerd, is weergegeven in hoofdstuk 5.
Het Besluit bodemkwaliteit heeft als doel dat zoveel mogelijk grond en baggerspecie worden hergebruikt, zodat minder primaire grondstoffen nodig zijn. Hergebruik is verantwoord als het schone of licht verontreinigde grond of baggerspecie betreft.
Het Besluit bodemkwaliteit is in 2008 in twee delen van kracht geworden. Op 1 januari 2008 is het deel dat betrekking heeft op de toepassing van grond en baggerspecie in oppervlaktewater van kracht geworden. Op 1 juli 2008 is het deel dat betrekking heeft op de toepassing van grond en baggerspecie op landbodem en op de toepassing van bouwstoffen van kracht geworden. Gemeenten zijn bevoegd gezag voor het toepassen van grond en baggerspecie op of in de landbodem binnen het eigen beheergebied.
Het Besluit bodemkwaliteit omvat een landelijk geldend generiek kader dat direct door gemeenten kan worden toegepast. Indien het generieke kader niet volstaat, kunnen gemeenten (voor een deel van hun beheergebied) binnen de regels van het Besluit bodemkwaliteit gebiedsspecifiek beleid ontwikkelen. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten daarmee de mogelijkheid verantwoord hergebruik van grond en baggerspecie maximaal af te stemmen op de heersende omstandigheden binnen het beheergebied. Hierbij vormen bodemgebruik, bodemambities en ruimtelijke ontwikkelingen de randvoorwaarden.
Binnen het bevoegd gezag voor grond en baggerspecie is onderscheid te maken tussen de (landelijke) ketenhandhaving door de Vrom-inspectie en de IVW1 en het lokale bevoegd gezag ten aanzien van de toepassing zelf.
De ketenhandhaving door de Vrom-inspectie en de IVW heeft betrekking op de keten van bouwstoffen, grond en baggerspecie voorafgaand aan de aannemer, voor zover het gaat om activiteiten die onder Kwalibo vallen.
De verdeling van de taken van het lokale bevoegd gezag voor grond en baggerspecie is als volgt:
Het lokale bevoegd gezag houdt toezicht op toepassingen binnen het eigen gebied en handhaaft bestuurlijk op:
2.3 Positie Besluit bodemkwaliteit binnen bodembeleid
Het Besluit bodemkwaliteit gaat over het gebiedsbeheer van grond- en baggerstromen en dan specifiek over het omgaan met diffuse bodemkwaliteit; puntverontreinigingen zijn er geen onderdeel van. Voor het saneren van de bodem blijft de Wet bodembescherming van toepassing. Ook blijven er regels van kracht voor de preventie van verontreiniging in de bodem. In figuur 2.1 is de positie van het Besluit bodemkwaliteit binnen het bodembeleid aangegeven.
Figuur 2.1: Positie van het Besluit bodemkwaliteit binnen het bodembeleid
2.4 Functionele en nuttige toepassing
Het toepassen van grond en baggerspecie als bodem is toegestaan indien het een functionele en nuttige toepassing betreft in een hoedanigheid en in een hoeveelheid die nodig is voor de toepassing. Artikel 5 van het Besluit bodemkwaliteit geeft aan wat een nuttige toepassing is. Artikel 35 van het Besluit bodemkwaliteit geeft een overzicht van de toepassingen die als nuttig beschouwd worden. Een aantal zijn hieronder genoemd:
Nuttig en functioneel toepassen betekent ook dat niet meer materiaal mag worden toegepast dan nuttig of nodig is en bovendien moet de toepassing een duidelijk nut of noodzaak voor de locatie hebben. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan om een geluidswal aan te leggen in een gebied waar dit niet nodig is, of die hoger is dan nodig om het geluid te weren. Als geen sprake is van een nuttige toepassing, dan wordt de toepassing gezien als een middel om zich te ontdoen van afvalstoffen en gelden op grond van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen strengere regels.
2.5 Generiek en gebiedsspecifiek beleid
In het generieke kader wordt gebruik gemaakt van een dubbele toetsing voor het vaststellen van de toepassingseisen voor het hergebruik van grond. De aanwezige bodem heeft een bepaalde kwaliteit die valt in één van de drie bodemkwaliteitsklassen ‘achtergrondwaarde’, ‘Wonen’ of ‘Industrie’. De bodemfunctie binnen een deelgebied stelt eisen aan de toe te passen grond, vertaald naar de bodemfunctieklassen ‘Landbouw/Natuur’, ‘Wonen’ en ‘Industrie’. Uiteindelijk bepaalt de strengste van deze twee de toepassingseis in een deelgebied (standstill op klasseniveau). In figuur 2.2 is weergegeven hoe via de dubbele toetsing wordt gekomen tot de toepassingseisen.
Figuur 2.2: Afleiden toepassingseisen in het generieke kader
Indien het generieke beleidskader onvoldoende mogelijkheden biedt voor hergebruik van grond, kunnen gemeenten (binnen de regels van het Besluit bodemkwaliteit) gebiedsspecifiek beleid ontwikkelen. Gebiedsspecifiek beleid gaat uit van stand-still op niveau van het beheergebied en is toegespitst op het gewenste hergebruik van grond binnen het eigen beheergebied. Voor de verschillende onderscheiden bodemfuncties kunnen Lokale Maximale Waarden (LMW’s) worden vastgesteld. Deze waarden bevinden zich tussen het niveau van de Achtergrondwaarden en het Saneringscriterium. Ter verduidelijking is in figuur 2.3 de normstelling voor het generieke en het gebiedsspecifieke kader samengevat.
Figuur 2.3: Normenstelling voor toepassing van grond of baggerspecie op of in de bodem
Het verschil tussen het generieke toepassingskader en het gebiedsspecifieke toepassingskader is dat bij generiek getoetst wordt aan de vereiste kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem (zie figuur 2.2), terwijl bij gebiedsspecifiek getoetst wordt aan de vastgestelde lokale maximale waarde (gehalten) van de ontvangende bodem. Deze LMW kunnen gelijk zijn aan de maximale waarden van de functieklasse van de ontvangende bodem, maar dat hoeft niet.
Met gebiedsspecifiek beleid kunnen de volgende zaken worden geregeld:
De gemeenten van de provinciebrede samenwerking hebben besloten om gebruik te maken van de mogelijkheden die het gebiedsspecifiek beleid biedt, om grondverzet te faciliteren. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
Een bodemfunctiekaart is een kaart met de bodemfunctieklassen die de ligging aangeeft van:
Uitgangspunt bij de indeling in bodemfunctieklassen is dat de klasse die wordt toegekend aan een gebied overeenkomt met de gevoeligste bodemfunctie binnen het betreffende gebied.
Bovendien moet er rekening worden gehouden met de mate van blootstelling van de mens en de mate van bescherming van het ecosysteem. Voor de gebieden, die niet in een bodemfunctieklasse Wonen of Industrie zijn ingedeeld, moet de kwaliteit van toe te passen grond en baggerspecie altijd voldoen aan de achtergrondwaarden.
De bodemfunctiekaart heeft de volgende drie doelstellingen:
het bepalen van de terugsaneerwaarden bij een sanering en de kwaliteitseis voor leeflagen en aanvulgrond. De bodemfunctiekaart is leidend voor het bepalen van de terugsaneerwaarden voor de bovengrond bij saneringen in het kader van de Wbb. De terugsaneerwaarden zijn gelijk aan de maximale waarden van de betreffende functieklasse;
voor (uitbreiding van) werken die conform het Bouwstoffenbesluit zijn aangelegd en niet vallen onder de Vrijstellingregeling grondverzet (zoals infrastructurele werken als geluidswallen) of gebieden die niet zijn ingedeeld op een bodemkwaliteitskaart, gelden de regels uit het Besluit bodemkwaliteit en is een bodemfunctiekaart gewenst om te voorkomen dat alleen schone grond mag worden toegepast.
Daarnaast kan de gemeente een aantal extra doelstellingen realiseren met de functieklassenkaart. De gemeente kan bijvoorbeeld bermen van (spoor)wegen met een hoge verkeersintensiteit de functie Industrie geven. Hiermee wordt voorkomen dat grond die uit bermen vrijkomt (mogelijk kwaliteit Industrie) niet meer in bermen kan worden toegepast omdat de kwaliteit niet aansluit op de functie. Omdat nog wel moet worden getoetst aan de kwaliteit van de ontvangende bodem kan geen verslechtering van de kwaliteit optreden.
De wijze waarop de functiekaarten tot stand zijn gekomen, is nader beschreven in bijlage 2.1. In deze bijlage is ook ingegaan op:
De bodemkwaliteit van de gemeenten in Flevoland is over het algemeen, zeker vergeleken met veel andere gemeenten in Nederland, zeer goed. Hieronder wordt per gemeente een korte toelichting gegeven. De bodemkwaliteitskaarten en de toelichting op de totstandkoming per kaart zijn opgenomen in bijlage 10.
Uit de bodemkwaliteitskaart van Lelystad blijkt dat voor zowel de kwaliteit van de te ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond de bodemkwaliteitsklasse “landbouw/natuur” van toepassing is. Dit geldt voor alle bodemkwaliteitszones van de gemeente Lelystad. Dit betekent dat op basis van de bodemkwaliteitskaart vrij grondverzet binnen de gemeente Lelystad mogelijk is. De kwaliteit van de te ontgraven grond komt overeen met de toepassingeis ter plaatse van de toepassingslocatie.
Uit de bodemkwaliteitskaart van Almere blijkt dat voor zowel de kwaliteit van de te ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond de bodemkwaliteitsklasse “Landbouw/Natuur” van toepassing is. Dit geldt voor alle bodemkwaliteitszones van de gemeente Almere. Dit betekent dat op basis van de bodemkwaliteitskaart vrij grondverzet binnen de gemeente Almere mogelijk is. De kwaliteit van de te ontgraven grond komt overeen met de toepassingeis ter plaatse van de toepassingslocatie.
Uit de bodemkwaliteitskaart van Urk (uitgezonderd westelijk deel) blijkt dat voor zowel de kwaliteit van de te ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond de bodemkwaliteitsklasse “Landbouw/Natuur” van toepassing is. De kwaliteit van de te ontgraven grond komt overeen met de toepassingeis ter plaatse van de toepassingslocatie.
De gemeente Dronten heeft voor de nieuwbouwlocatie De Graafschap een bodemkwaliteitskaart opgesteld waaruit blijkt dat voor zowel de kwaliteit van de te ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond de bodemkwaliteitsklasse “Landbouw/Natuur” van toepassing is. Voor het buitengebied is ook een bodemkwaliteitskaart opgesteld, deze vervalt in 2012. Voor de overige gebieden zijn geen actuele bodemkwaliteitskaarten beschikbaar. Er wordt momenteel gewerkt aan een nieuwe bodemkwaliteitskaart voor de gemeente Dronten. De verwachting is dat de bodemkwaliteit niet af zal wijken van de bodemkwaliteit van de omliggende gemeenten in Flevoland.
De bodemkwaliteitskaart van zowel het stedelijke als het landelijke gebied van Zeewolde dateren nog uit de tijd van het Bouwstoffenbesluit en zijn nog niet toegesneden op het Bbk. Beide kaarten vervallen in 2012. Bij omrekening van de bodemkwaliteitskaart landelijk gebied blijkt dat voor de kwaliteit van de te ontgraven grond en de toepassingseisen voor de toe te passen grond de bodemkwaliteitsklasse “Landbouw/Natuur” van toepassing is, met uitzondering van de wegbermen in het buitengebied. Dit betekent dat op basis van de huidige bodemkwaliteitskaart veel vrij grondverzet binnen de gemeente Zeewolde mogelijk is.
Uit de bodemkwaliteitskaart van de Noordoostpolder blijkt dat voor zowel de kwaliteit van de te ontgraven grond (ontgravingskaart) als de toepassingseisen voor de toe te passen grond de bodemkwaliteitsklasse 'landbouw/natuur' van toepassing is. Dit geldt, uitgezonderd de bovengrond van de provinciale wegbermen, voor alle bodemkwaliteitszones van de gemeente Noordoostpolder. Dit betekent dat op basis van de nieuw vast te stellen bodemkwaliteitskaart veel grondverzet binnen de gemeente Noordoostpolder mogelijk is. De kwaliteit van de te ontgraven grond komt meestal overeen met de toepassingseis ter plaatse van de toepassingslocatie. Opgemerkt dient te worden dat de bodemkwaliteitskaart geldig is tot juli 2013 omdat deze is opgesteld aan de hand van het oude NEN5740 grondpakket. De bodemkwaliteitskaart moet per juli 2013 worden aangepast aan het nieuwe NEN5740 grondpakket.
Uitgesloten locaties binnen de bodemkwaliteitskaarten van de gemeenten zijn:
Voor bovengenoemde locaties is een partijkeuring noodzakelijk als erkend bewijsmiddel in het kader van het Besluit bodemkwaliteit (zie ook bijlage 5).
In de technische rapporten, behorende bij de verschillende bodemkwaliteitskaarten van de gemeenten, wordt nader ingegaan op de totstandkoming ervan (technische onderbouwing en motivatie van de gemaakte keuzen).
2.7.3 De bodemkwaliteitskaart als milieuhygiënische verklaring
De ontgravingskaart en de toepassingskaart van de gemeenten kunnen als milieuhygiënische verklaring dienen in het kader van het Besluit bodemkwaliteit voor respectievelijk de kwaliteit van de toe te passen grond en de kwaliteit van de ontvangende bodem. Dit betekent dat, uitgezonderd de bijzondere locaties, geen partijkeuringen noodzakelijk zijn.
Als partijkeuringen beschikbaar zijn, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel. In dat geval dienen de uitkomsten van de partijkeuring als bewijsmiddel te worden gebruikt omdat de partijkeuring een directere uitspraak doet over de kwaliteit van de betreffende partij grond of bagger.
In bijlage 5 is weergegeven welke andere bewijsmiddelen er zijn en hoe moet worden omgegaan met bodemkwaliteitskaarten van andere gemeenten (buiten het beheergebied).
2.7.4 Afwezigheid van een bodemkwaliteitskaart
Een bodemkwaliteitskaart is niet verplicht. Een situatie zonder bodemkwaliteitskaart heeft echter wel consequenties.
Zonder bodemkwaliteitskaart moet grond die ontgraven wordt om elders te worden hergebruikt altijd worden gekeurd. Als de kwaliteit van de toe te passen grond niet voldoet aan de achtergrondwaarde moet ook de ontvangende bodem onderzocht worden.
Niet overal in Flevoland is een geldige bodemkwaliteitskaart beschikbaar. Voor het westelijk deel van Urk is bijvoorbeeld geen kaart beschikbaar, maar dat is een bewuste keus, hier vindt nauwelijks grondverzet plaats.
De kaarten van Zeewolde, stedelijk én landelijk gebied, verlopen beide in 2012.
Als een gemeente of waterschap binnen het beheergebied voor het eigen grondgebied een nieuwe (water)bodemkwaliteitskaart vastgesteld heeft, wordt deze, zonder afzonderlijk bestuurlijk besluit, als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond in alle gemeenten waar deze nota bodembeheer geldt, geaccepteerd.
2.8.1 Wet ruimtelijke ordening
Bij het opstellen van de functiekaarten is rekening gehouden met ruimtelijke ontwikkelingen die de komende 5 jaar plaatsvinden. Desondanks is het mogelijk dat de functie van een locatie wijzigt als gevolg van een bestemmingsplanwijziging in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO). Als gevolg van een dergelijke wijziging kan het voorkomen dat de functieklasse, zoals aangegeven op de functiekaart, niet meer correspondeert met de actuele functie van de locatie. Dit zou in theorie kunnen leiden tot verkeerde afwegingen bij het toepassen van grond (of baggerspecie) volgens het generieke kader.
Het bij iedere wijziging van het bestemmingsplan moeten aanpassen van de functiekaart, en zo nodig de bodembeheernota of andere beleidsdocumenten, vergt een onevenredige inspanning. Daarom worden de functiekaarten niet frequent aangepast, maar dient de gewijzigde bestemming betrokken te worden bij de afweging welke kwaliteitsklasse grond of baggerspecie mag worden toegepast volgens het generieke kader. De bestemmingen uit het bestemmingsplan dienen hierbij dan "vertaald" te worden naar de gebruiksfuncties uit het generieke beleid. Door de gemeenten wordt eenmaal per vijf jaar nagegaan of het noodzakelijk is om de functiekaart aan te passen en opnieuw vast te stellen.
De Wet ruimtelijke ordening is ook van toepassing bij het tijdelijk opslaan van grond. Het opslaan van grond kan strijdig zijn met de bestemmingsplanvoorschriften.
2.8.2 Woningwet/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Een doelstelling van de Woningwet (artikel 8, tweede lid, onder c) is dat bouwen op verontreinigde bodem wordt tegengegaan. Om hieraan te kunnen voldoen dient bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning (Wabo) voor het bouwen een bodemonderzoeksrapport te worden overgelegd.
Bovengenoemde doelstelling heeft uitsluitend betrekking op bouwwerken:
Het bodemonderzoeksrapport dient te voldoen aan de indieningvereisten zoals geregeld in de Regeling omgevingsrecht (MOR).
Ontheffingsgronden voor de onderzoeksplicht zijn onder andere geregeld in de (model) bouwverordening. Hierbij valt te denken aan:
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Met het vaststellen van de nieuwe bodemkwaliteitskaarten kan voor de zones waar de achtergrondkwaliteit valt in de klasse “Landbouw/Natuur” of “Wonen” de onderzoekslast voor bouwaanvragen ten aanzien van de bodemkwaliteit gelijk getrokken worden aan die voor vrijkomende grond. Dit houdt in dat er alleen nog een verkennend bodemonderzoek nodig is als uit vooronderzoek blijkt dat er reden is te twijfelen aan de bodemkwaliteit op de bouwlocatie.
3 Het toepassen van grond en bagger
In dit hoofdstuk worden de regels toegelicht voor het toepassen van grond en bagger op de landbodem. In paragraaf 3.2 wordt ingegaan op de generieke regels uit het Besluit bodemkwaliteit en de specifieke regels die gelden voor de gebieden waarvoor gebiedsspecifiek beleid is opgesteld (zie hoofdstuk 4).
Naast dit algemene toetsingskader gelden er nog een aantal andere toetsingskaders. Deze worden behandeld in paragraaf 3.3 t/m 3.5. In paragraaf 3.3 wordt ingegaan op de regels die gelden voor grootschalige bodemtoepassingen. In het Besluit zijn voor deze toepassingscategorie aparte regels opgesteld om toepassing van licht verontreinigde grond in grote grondlichamen mogelijk te maken, zonder dat hiervoor gebiedsspecifiek beleid hoeft te worden opgesteld. In paragraaf 3.4 wordt het toetsingskader verspreiden van baggerspecie op de kant behandeld en in paragraaf 3.5 dat van het tijdelijk opslaan van grond en bagger.
Onder alle omstandigheden moet bij het toepassen van grond de wettelijke zorgplicht (art. 13 Wet bodembescherming) in acht worden genomen. Deze zorgplicht betekent dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat nadelige gevolgen kunnen optreden als gevolg van een toepassing, maatregelen moet nemen om verontreiniging te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
3.2 Toepassing van grond en baggerspecie onder het algemene toetsingskader
Toepassing van grond en baggerspecie onder het algemeen toetsingskader (generiek of gebiedsspecifiek) is mogelijk indien:
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeenten blijkt dat de grond in veel bodemkwaliteitszones voldoet aan de achtergrondwaarde. Dit betekent dat hier vrij grondverzet tussen alle bodemkwaliteitszones mogelijk is. Indien uit partijkeuringen blijkt dat sprake is van grond met kwaliteit Wonen of Industrie, dan is grondverzet hier volgens het generieke toetsingskader niet mogelijk, alleen in die (enkele) gebieden waar grond met de kwaliteit Wonen2 of Industrie mag worden toegepast of in die gebieden waarvoor gebiedsspecifiek beleid is opgesteld, mits de gehalten voldoen aan de lokale maximale waarden.
In onderstaande tabel zijn toepassingseisen weergegeven.
Tabel 3.1: Toepassingseisen voor grond en baggerspecie
Voor hergebruik van grond afkomstig uit bijzondere locaties gelden aanvullende regels, zie paragraaf 3.6.
Het Besluit bodemkwaliteit biedt een apart kader voor grootschalige toepassingen van grond en baggerspecie. Daarbij valt te denken aan ophogingen als terpen of geluidswallen (zie figuur 3.1). Ook het verondiepen van diepe plassen/putten valt hieronder. Wat betreft deze laatste toepassing is onlangs de Circulaire "Handreiking voor het herinrichten van diepe plassen" gepubliceerd.3 Deze handreiking vormt een noodzakelijke aanvulling op het Besluit en heeft als doel om meer duidelijkheid te verschaffen over deze specifieke toepassingsmogelijkheid alsmede om andere aspecten te verduidelijken (zoals procedures en ruimtelijke inpassing).
Figuur 3.1: Voorbeelden van grootschalige toepassingen
Bij grootschalige toepassing is de kwaliteit en de functie van de ontvangende bodem niet van belang. De optie grootschalige toepassing maakt het dus mogelijk om grond of baggerspecie toe te passen op een ontvangende bodem die schoner is dan de toe te passen grond of baggerspecie. Opgemerkt wordt dat niet alle toepassingen in aanmerking komen voor grootschalige toepassingen. Dit betekent bijvoorbeeld dat het ophogen van industrieterreinen niet onder grootschalige toepassingen valt. Voor grootschalige bodemtoepassingen gelden aparte toepassingseisen:
Het verspreiden van baggerspecie op het aangrenzend perceel was tot juli 2008 geregeld in het besluit 'Vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen'. Hierbij mocht licht verontreinigde baggerspecie tot 20 m uit de oever op het aangrenzende perceel worden verspreid. Het verspreiden van baggerspecie op het aangrenzende perceel is nu formeel vastgelegd in het Besluit bodemkwaliteit (artikel 35, lid f).
De '20 meter'-grens is vervallen, voortaan is dit de perceelsgrens. Voor het op de kant zetten van baggerspecie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het op hoogte brengen van landbouwpercelen of het herstellen of verbeteren van bestaande kades die vanuit hun functie een bepaalde hoogteligging moeten hebben (zie §2.4). Zodra het gaat om de aanleg van nieuwe kades, dan dient een ander toetsingskader te worden gehanteerd (generieke toepassing, grootschalige toepassing). Naast het aantonen van de nuttigheid, is het tevens van belang dat het gaat om het verspreiden van baggerspecie die vrijkomt uit de bestaande aangrenzende watergang.
Opgemerkt wordt dat het beschreven toetsingskader niet geldt voor het verspreiden van baggerspecie afkomstig vanuit de omgeving van riooloverstorten (tot 250 meter aan weerszijden van de riooloverstort). Deze baggerspecie wordt als puntbron aangemerkt en dit valt buiten de reikwijdte van het Besluit.
Voordat baggerspecie op de aangrenzende percelen mag worden verspreid, is inzicht in de milieuhygiënische kwaliteit noodzakelijk. In de normstelling is rekening gehouden met de landbouwfunctie die de aangrenzende percelen over het algemeen hebben. De bovengrens voor de milieuhygiënische kwaliteit van baggerspecie die nog mag worden verspreid, is daarom gebaseerd op de zogenaamde msPAF-toets (msPAF = meer stoffen Potentieel Aangetaste Fractie van lagere organismen). De uitslag van deze toets is een risicopercentage. In de Regeling bodemkwaliteit, behorend bij het Besluit, is opgenomen onder welk percentage de baggerspecie verspreidbaar is op het aangrenzend perceel. In figuur 3.2 is de normstelling voor verspreiding over aangrenzende percelen schematisch weergegeven.
Figuur 3.2: Overzicht normen verspreiden baggerspecie op aangrenzend perceel (landbodem)
Voor het verspreiden van baggerspecie over aangrenzende percelen gelden de volgende voorwaarden:
Het Besluit bodemkwaliteit geeft alleen de milieuhygiënische randvoorwaarden, met de bijbehorende reikwijdte, waarbinnen mag worden verspreid. Het Besluit staat verder los van de bevoegdheden, eigendomsverhoudingen en ‘ontvangstplichten’ die rondom het verspreiden van baggerspecie vanuit de Waterwet in de Keur van waterschappen zijn geregeld. Het Besluit geeft daarnaast ook geen maat voor de laagdikte of hoeveelheden. In de Handreiking Besluit bodemkwaliteit is hierover alleen vermeld dat de hoeveelheid, en de daarmee samenhangende laagdikte, in overleg met de eigenaar van het perceel wordt bepaald.
Voor de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie buiten inrichtingen gelden vanaf 1 juli 2008 de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Onder de tijdelijke opslag van grond en baggerspecie wordt volgens het Besluit verstaan:
'De tijdelijke toepassing van grond/baggerspecie voorafgaand aan de definitieve nuttige toepassing'.
Binnen dit kader mag grond en bagger tijdelijk worden opgeslagen zonder te voldoen aan de dubbele toetsing aan kwaliteit én functie. Voor opslag tot 6 maanden van grond hoeft de partij ook niet te voldoen aan de kwaliteit van de ontvangende bodem, bij langere opslag wel. Toetsing aan de functie is echter niet nodig. Voor opslag van baggerspecie in weilanddepots gelden de toetsingskaders voor het verspreiden van baggerspecie. Weilanddepots mogen alleen worden aangelegd op het aangrenzende perceel van de watergang waaruit de bagger afkomstig is.
Tijdelijke opslag moet wel altijd worden gemeld. Daarnaast is het zo dat vóór 1 juli 2008 tijdelijke opslag van grond en baggerspecie buiten inrichtingen vergunningplichtig was op grond van de Wet milieubeheer (Wm) of de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo), met uitzondering van tijdelijke opslag korter dan zes maanden. Het Besluit bodemkwaliteit vereist weliswaar geen Wm- en Wvo-vergunning, maar als voorwaarde geldt dat de opslag plaatsvindt voorafgaand aan een definitieve nuttige toepassing. Daarom moet de eindbestemming bij het melden ook al worden aangegeven. In artikel 35 van het Besluit bodemkwaliteit is opgenomen wat als nuttige toepassing wordt verstaan. Wanneer grond of baggerspecie tijdelijk wordt opgeslagen, dient vooraf door het bevoegd gezag te worden bepaald of sprake is van een tijdelijke opslag als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. In tabel 3.2 zijn de vormen van tijdelijke opslag benoemd zoals aangegeven in het Besluit.
Tabel 3.2: Overzicht tijdelijke opslag grond/baggerspecie op landbodem
Kwaliteitsklasse partij grond/baggerspecie moet voldoen aan de kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem. |
|||
Weilanddepot4: |
Alleen baggerspecie die voldoet aan de generieke norm voor verspreiden op aangrenzende percelen. |
||
* Het melden van de eindbestemming moet binnen 6 maanden plaatsvinden. Men heeft dus 6 maanden de tijd om een bestemming te zoeken.
Opgemerkt wordt dat, voorafgaand aan de tijdelijke opslag van grond of baggerspecie, naast een check op de milieuhygiënische eisen die vanuit het Besluit bodemkwaliteit worden gesteld, ook een toets op het bestemmingsplan dient plaats te vinden. Dit teneinde uit te kunnen sluiten dat de tijdelijke opslag overlast (te denken valt aan geluid, geur, stof, etc.) voor de omgeving oplevert.
Artikel 36 lid 3 van het Besluit bodemkwaliteit regelt de tijdelijke uitname van grond of baggerspecie. In dit artikel staat dat het tijdelijk verplaatsen of uit de toepassing wegnemen van grond of baggerspecie is toegestaan indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.
Op of nabij dezelfde plaats is in het Besluit niet gedefinieerd als afstand. Aangezien lokale omstandigheden van invloed zijn, beoordeelt de gemeente per geval of sprake is van 'op of nabij'.
In het geval van tijdelijke uitname hoeft de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende (water)bodem of van de terug te plaatsen grond of baggerspecie niet te worden aangetoond. Het is echter mogelijk dat er, op basis van andere wet- en regelgeving, toch een onderzoeksverplichting geldt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de CROW publicatie 132 'Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water' (4e druk, januari 2009). Wanneer uit deze onderzoeken blijkt dat sprake is van een verontreiniging, mag de grond of baggerspecie niet zomaar worden teruggeplaatst. Dit in verband met de zorgplicht van artikel 13 Wet bodembescherming. Deze zorgplicht, in relatie tot tijdelijke uitname, betekent feitelijk dat wanneer men aanwijzingen heeft (bijvoorbeeld op basis van bekende onderzoeksgegevens of zintuiglijke waarnemingen) dat met het terugplaatsen van tijdelijk uitgenomen grond of baggerspecie de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem, het grondwater of het oppervlaktewater zou kunnen verslechteren, er maatregelen dienen te worden getroffen om dit te voorkomen.
Naast het niet hoeven aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit, hoeft het tijdelijk uitnemen, eventueel op de locatie opslaan en terugplaatsen van grond of baggerspecie ook niet te worden gemeld in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.
Voor verdachte locaties5 kan de bodemkwaliteitskaart niet als milieuhygiënische verklaring worden gebruikt omdat de kwaliteit van de locatie kan afwijken van de kwaliteit die op de bodemkwaliteitskaart staat aangegeven. Met een historische toets aan de hand van het hiervoor beschikbare vragenformulier (zie bijlage 6) en gegevens die via Internet (website provincie Flevoland) vrij beschikbaar zijn, wordt een eerste indicatie verkregen of de locatie verdacht is. Ook eerder uitgevoerde bodemonderzoeken geven hier informatie over. In het geval er opslag van gevaarlijke stoffen of bedrijfsmatige, bodembedreigende activiteiten op de locatie hebben plaatsgevonden, vindt de historische toets plaats overeenkomstig de norm voor vooronderzoek (NEN 5725). Verdachte locaties dienen te worden onderzocht conform de daarvoor bestemde strategieën uit de NEN 5740, 5720 en/of 5707. Als is aangetoond dat de locatie niet meer als verdacht hoeft te worden aangemerkt, kan de bodemkwaliteitskaart alsnog als milieuhygiënische verklaring worden gebruikt. Dit is over het algemeen het geval als de gehalten beneden de tussenwaarde (=toetsingswaarde voor nader bodemonderzoek) liggen.
Als uit het bodemonderzoek blijkt dat de grond mogelijk niet voldoet aan de bodemkwaliteit die op de bodemkwaliteitskaart staat aangegeven, dan dient de kwaliteit van de te ontgraven grond te worden bepaald middels een partijkeuring.
In onderstaand stappenschema is bovengenoemde procedure in beeld gebracht.
Figuur 3.3: Stappenschema voor het bepalen van het benodigde bewijsmiddel voor het bepalen van de kwaliteit van te ontgraven grond
Boerenerven staan niet als aparte locaties op de bodemkwaliteitskaart aangegeven, terwijl de kwaliteit van de grond (sterk) kan afwijken van de diffuse bodemkwaliteit van de betreffende bodemkwaliteitszone. Veelal zijn boerenerven verhard met puin, waardoor deze in principe als verdacht dienen te worden beschouwd. Ook bij andere verdachte bedrijven kan de bodemkwaliteit afwijken van de bodemkwaliteit die op de bodemkwaliteitskaart staat vermeld.
Voorafgaand aan het ontgraven van de grond dient na te worden gegaan of sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging of een zorgplichtgeval (voor verontreinigingen na 1987). Als dit zo is, geldt een saneringsplicht in het kader van de Wet bodembescherming. De betreffende grond (gehalten boven interventiewaarde) is dan niet geschikt voor hergebruik. De schonere delen kunnen eventueel, na keuring, alsnog worden hergebruikt.
3.6.3 Zintuiglijk afwijkende grond
Als tijdens grondverzet in de toe te passen grond zintuiglijk verontreinigingen (puin, koolas, asbest, afwijkende geur) worden aangetroffen, dient de betreffende grond in depot te worden gezet. Omdat het om verdachte grond gaat, kan de bodemkwaliteitskaart niet automatisch als milieuhygiënische verklaring worden gebruikt. Om meer zekerheid te krijgen omtrent de werkelijke kwaliteit van de grond kan de gemeente in dergelijke situaties er voor kiezen een partijkeuring voor te schrijven (maatwerk).
Een uitzondering vormen resten van drainagemateriaal, die in het landelijk gebied veelvuldig worden aangetroffen. De aanwezigheid hiervan in de bodem wordt niet als verdacht aangemerkt. In dat geval is geen partijkeuring noodzakelijk en geldt de bodemkwaliteitskaart als erkend bewijsmiddel (mits geen ander bodemvreemd materiaal wordt aangetroffen).
3.6.4 Hergebruik van grond afkomstig van grotere diepte dan 2,0 m -mv
De ondergrond, dieper dan 2 meter onder maaiveld, is niet opgenomen in de bodemkwaliteitskaarten. Om te voorkomen dat ongemerkt verontreinigde grond uit de ondergrond wordt toegepast is ten behoeve van de Nota bodembeheer een aangepast, indicatief onderzoeksprotocol opgesteld waarmee met een veel lichtere onderzoeksinspanning, ongeveer 10% van de waarnemingsdichtheid van een keuring, inzicht verkregen wordt in de globale kwaliteit van de vrijkomende grond. Dit onderzoeksprotocol is opgenomen in bijlage 7. Aan de hand van de uitkomsten wordt getoetst of de hypothese, dat de grond onder de schoonste categorie valt, stand houdt. Zo niet, dan moet er gekeurd worden.
3.6.5 Provinciaal aangewezen beschermingsgebieden
In de provincie Flevoland liggen de volgende beschermingsgebieden:
Voorafgaand aan grondverzet moet zowel voor de ontgravingslocatie als op de toepassinglocatie worden nagegaan of er naar aanleiding van de ligging in één of meerdere beschermingsgebieden restricties zijn ten aanzien van het grondverzet. In ieder geval geldt voor gebieden, weergegeven op kaart 16 van het Provinciaal Omgevings Plan (POP) (zie bijlage 8) dat alle groene vlakken bescherming krijgen waarbij toepassing van kwaliteitsklasse Wonen in bermen niet wordt toegestaan. Bij toepassing van deze grond op de grensvlakken vindt vooraf overleg plaats met het bevoegd gezag.
3.6.6 Tijdelijke uitname bij kabels en leidingen
Het tijdelijk verplaatsen of uit een toepassing wegnemen van grond is toegestaan indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in die toepassing wordt aangebracht. Het gescheiden ontgraven en houden van de boven- en ondergrond is in de praktijk echter moeilijk realiseerbaar. Vooral bij werkzaamheden aan kabels en leidingen (inclusief riolering). Om de werkbaarheid te vergroten, wordt bij de tijdelijke uitname van grond, specifiek bij werkzaamheden aan kabels en leidingen, het gescheiden ontgraven en terugplaatsen van de boven- en ondergrond niet strikt gehandhaafd. Dit betekent dat de boven- en ondergrond geroerd mag worden teruggeplaatst. Voorwaarde hierbij is wel dat de maximale kwaliteitsklasse van de grond die wordt teruggeplaatst, voldoet aan de kwaliteitsklasse die voor de betreffende locatie uit de toepassingskaart blijkt.
Alle toepassingen van grond, uitgezonderd de tijdelijke uitname hiervan, moeten aan de regels van het Besluit bodemkwaliteit voldoen. Zo ook het toepassen van kleine partijen grond (< 50 m3). Voor kleine partijen die afkomstig zijn uit gezoneerd gebied bestaan geen problemen; voor deze partijen kan namelijk zeer waarschijnlijk gebruik worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart (ontgravingskaart) voor het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit. Is de partij daarentegen afkomstig uit één van de, van de bodemkwaliteitskaart, uitgesloten gebieden, dan moet de milieuhygiënische kwaliteit van de grond worden vastgesteld met een partijkeuring. Een partijkeuring voor kleine partijen is echter een kostbare aangelegenheid. Daarom wordt aanbevolen om kleine partijen grond af te voeren naar erkende verwerkingslocaties. Deze locaties beschikken over een erkenning (volgens de BRL 9335) om kleine partijen grond op te bulken tot partijen van een bepaalde omvang, alvorens hier een partijkeuring op te laten uitvoeren.
Ten aanzien van het opbulken van kleine partijen grond wordt het volgende opgemerkt.
Met ingang van 1 juli 2008 mag het samenvoegen (opbulken) van partijen grond en/of baggerspecie uitsluitend worden uitgevoerd door daarvoor erkende bedrijven. In artikel 4.3.2 van de Regeling bodemkwaliteit is namelijk vastgelegd dat het samenvoegen van verschillende partijen grond of baggerspecie alleen is toegestaan indien deze in dezelfde bodemkwaliteitsklasse zijn ingedeeld en zijn gekeurd en samengevoegd overeenkomstig de BRL 9335 (grond) of BRL 7500 (baggerspecie) door een instelling die daarvoor is erkend.
In de praktijk is echter gebleken dat het voor veel hoveniersbedrijven, gemeentewerven en kleine aannemers vanuit economisch oogpunt niet haalbaar is om een erkenning voor de BRL 9335 te behalen. Hierdoor dreigt een aantal van deze inrichtingen hun activiteit te beëindigen waardoor mogelijk (onbedoeld) het dumpgedrag door particulieren wordt gestimuleerd (in verband met het in de directe nabijheid verdwijnen van een locatie voor de afgifte van grond).
Het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft daarom op 1 april 2010 de Regeling bodemkwaliteit aangepast. Sinds dat moment is in de regeling opgenomen dat het bij elkaar brengen van partijen grond of baggerspecie met verschillende herkomst pas als samenvoegen wordt beschouwd indien de omvang van de opgebulkte partij groter is dan 25 m3. Hierdoor kunnen milieustraten, gemeentewerven en loonbedrijven kleine hoeveelheden grond, van met name particulieren, zonder erkenningsplicht blijven innemen.
Het bij elkaar brengen van partijen grond en/of baggerspecie van verschillende herkomst in een hoeveelheid van meer dan 25 m3 blijft samenvoegen en daarmee een erkenningsplichtige activiteit.
Vrijwel alle landbouwgrond in Flevoland valt in de schoonste kwaliteitsklasse.
Tarragrond is aanhangende grond die vrijkomt bij het behandelen van het gewas na de oogst van rooigewassen. Spoelgrond is in dit opzicht tarragrond. Onverdachte tarragrond mag zonder erkende kwaliteitsverklaring en melding worden hergebruikt indien het terug gaat naar een perceel waar tarragrond vandaan kwam.
Tarragrond die op andere wijze wordt hergebruikt moet worden gekeurd. Deze toepassing moet dan uiteraard worden gemeld.
Opmerking: Bescherming tegen plantenziekten en andere bedreigingen voor gewassen wordt niet in het Besluit bodemkwaliteit geregeld.
4.1 Aanleiding voor gebiedsspecifiek beleid
Op basis van berekeningen van de bodemkwaliteit met de gegevens van 2000-2010 en aanvullende waarnemingen op basis van het "nieuwe stoffenpakket" blijkt dat de gemiddelde diffuse bodemkwaliteit in Flevoland over het algemeen als “schoon” kan worden gekarakteriseerd. Dat betekent dat onder het generieke beleid alleen schone grond mag worden toegepast omdat de kwaliteit van de toe te passen grond moet voldoen aan de kwaliteit van de ontvangende bodem (=schoon). Het kan echter niet worden uitgesloten dat in individuele gevallen, op basis van de resultaten van verkennend bodemonderzoek of partijkeuringen, licht verontreinigde grond vrijkomt. Toepassen van deze grond is niet mogelijk op de plekken waar grond nodig is, omdat de kwaliteit slechter is dan vereiste kwaliteit op basis van de ontvangende bodem. Door het vaststellen van (ruimere) lokale maximale waarden (alleen mogelijk via gebiedsspecifiek beleid) kunnen de hergebruiksmogelijkheden van vrijkomende grond worden vergroot.
Behalve het vaststellen van lokale maximale waarden biedt het gebiedsspecifieke beleid ook mogelijkheden om een afwijkend percentage bodemvreemde bijmengingen ten opzichte van het algemene percentage (20%) van het Besluit bodemkwaliteit vast te stellen en de acceptatie van andere bodemkwaliteitskaarten te regelen.
In de volgende paragrafen worden de voorwaarden en keuzemogelijkheden in het kader van gebiedsspecifiek beleid nader toegelicht.
4.3 Keuze lokale maximale waarden
In het beheergebied zijn een aantal gebieden aangewezen waar grond met een kwaliteitsklasse ‘wonen’ mag worden toegepast. De kwaliteitsklasse ‘wonen’ betekent dat deze grond schoon genoeg is om toe te passen in woonwijken, ook in tuinen en speelplaatsen. De toe te passen grond moet afkomstig zijn uit het beheergebied (lees Flevoland) en zal vrijwel altijd gekeurd zijn, dus is er veel zekerheid over de kwaliteit.
De aangewezen gebieden zijn de volgende:
De lokale maximale waarden sluiten aan op het bodemgebruik. Daarom is er geen sprake van risico’s. Een risicobeoordeling met de Risicotoolbox is daarom niet noodzakelijk.
De lokale maximale waarden zijn, voor zover dit leidt tot een verslechtering van de plaatselijke bodemkwaliteit, alleen van toepassing op grond afkomstig uit het eigen beheergebied (= stand-still op gebiedsniveau). Voor grond afkomstig van buiten het beheergebied gelden de generieke toepassingsvoorwaarden.
In Flevoland vallen bijna alle kwaliteitszones in de schoonste bodemkwaliteitsklasse. Dit betekent bij de standaard toetsing dat vrijwel alleen schone grond mag worden toegepast. Voor licht verontreinigde grond die incidenteel kan vrijkomen zou dan binnen het beheergebied geen plaats kunnen zijn. Deze overweging heeft er toe geleid geschikte gebieden te voorzien van soepeler normen (lokale maximale waarden), waardoor ruimte ontstaat om deze licht verontreinigde grond nuttig te hergebruiken. Door terughoudend te zijn bij het kiezen van de toepassingsnorm (klasse Wonen) wordt voorkomen dat toekomstige ontwikkelingen belemmerd worden.
Doordat gebruik wordt gemaakt van een beheergebied ter grootte van de hele provincie, kan bij het zoeken van een bestemming voor vrijkomende, licht verontreinigde grond de hele provincie betrokken worden waardoor de kans op succes groter is.
4.3.1 Keuze percentage bodemvreemd materiaal
De gemeenten hebben ervoor gekozen slechts een beperkte bijmenging van bodemvreemd materiaal te accepteren. Bodemvreemd materiaal, de naam zegt het al, hoort niet in de bodem thuis. In Flevoland wordt bij onderzoek op onverdachte terreinen nauwelijks tot geen bodemvreemd materiaal aangetroffen. Dit is een kwaliteit die we willen beschermen. Ten behoeve van de handhaafbaarheid is gekozen voor een algemene norm van 5% bodemvreemd materiaal.
De zichtbare aanwezigheid van asbest wordt als zeer bedreigend ervaren, ook als de concentratie onder de wettelijke norm van 100 mg/kg ligt. Daarom mag asbesthoudend materiaal niet zichtbaar aanwezig zijn in toe te passen grond.
Grond in grootschalige toepassingen wordt minder zwaar getoetst aan chemische normen. Vandaar dat ook voor bodemvreemd materiaal een ruime norm wordt gehanteerd.
Onder wegen wordt de toegepaste grond geen bodem. Er vindt geen vermenging plaats met omliggende grond.
In zijn algemeenheid geldt dus dat in toe passen grond maximaal 5% bodemvreemd materiaal aanwezig mag zijn. Dit percentage geldt voor de massa én het volume. Hierop gelden drie uitzonderingen:
De gemeenten van de provinciebrede samenwerking hebben ervoor gekozen hun beheergebied gelijk te laten vallen met de grenzen van de provincie Flevoland. Het beheergebied is het gebied waar de Nota bodembeheer iets over zegt. Binnen het beheergebied geldt het stand-stillprincipe, de gemiddelde bodemkwaliteit mag niet verslechteren. Door het beheergebied groter te maken dan de eigen gemeente mag er meer grond uitgewisseld worden tussen gemeenten. Door gezamenlijk één Nota Bodembeheer op te stellen is er in het hele beheergebied één document waarin de regels voor grondverzet zijn opgenomen.
4.5 Erkenning (water)bodemkwaliteitskaarten van andere gemeenten of waterschap
De gemeenten van de provinciebrede samenwerking bodembeleid Flevoland erkennen elkaars bodemkwaliteitskaarten. Als een gemeente of waterschap binnen het beheergebied voor het eigen grondgebied een nieuwe (water)bodemkwaliteitskaart vastgesteld heeft, wordt deze, zonder afzonderlijk bestuurlijk besluit, als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond in alle gemeenten waar deze nota bodembeheer geldt, geaccepteerd. In dat geval kan de desbetreffende (water)bodemkwaliteitskaart als milieuhygiënische verklaring dienen, mits geen sprake is van verdachte locaties.
De deelnemende gemeenten kunnen op enig moment de bodemkwaliteitskaart van een andere, aan Flevoland grenzende gemeente als bewijsmiddel erkennen (door middel van een bestuurlijk besluit). Daarmee wordt het beheergebied groter en wordt de erkende kaart onderdeel van de nota bodembeheer. Dit geldt alleen voor de gemeente die de kaart erkend heeft.
Om de bodemkwaliteitskaart (BKK) van een andere gemeente respectievelijk de waterbodemkwaliteitskaart (WBKK) van een waterkwaliteitsbeheerder, als bewijsmiddel te kunnen accepteren, moet minimaal aan de volgende eisen worden voldaan:
Grond afkomstig van buiten Flevoland wordt getoetst aan bodemfunctie en bodemkwaliteit. Dit komt overeen met het generieke kader. Dit betekent dat alleen schone grond (kwaliteit landbouw/natuur) mag worden toegepast, met uitzondering van grond in grootschalige bodemtoepassingen. Hiermee wordt gewaarborgd dat de gemiddelde bodemkwaliteit van het grondgebied van Flevoland niet verslechtert (stand-still).
4.6 Overleg betrokken instanties
Bij de totstandkoming van het gezamenlijke beleid voor grondverzet in de Flevolandse gemeenten zijn diverse instanties betrokken.
De provincie, het waterschap en ook de gemeenten vervullen rond grondverzet meerdere rollen. Naast hun taak als bevoegd gezag voor verschillende wetten, beheren ze elk grote delen openbaar gebied en diverse (water)wegen.
De provincie Flevoland en het waterschap Zuiderzeeland zijn ambtelijk betrokken door deelname in de projectgroep. Binnen de gemeenten is het te voeren beleid breed ambtelijk voorbereid en getoetst.
Prorail en Rijkswaterstaat hebben op 30 juni 2009 alle gemeenten in Nederland een brief geschreven met het verzoek de gronden, behorende bij rijks- en spoorwegen, in te delen in de gebruiksfunctie ‘Industrie’. Dit verzoek is ingewilligd, zoals beschreven in bijlage 2.1.
In Flevoland zijn diverse grondbeheerders en agrarische belangenorganisaties actief, zoals LTO, Stichting Flevolandschap, Staatsbosbeheer, Domeinen en Natuurmonumenten.
Voorafgaand aan de besluitvorming zijn alle hierboven genoemde instanties op de hoogte gebracht van de uitgangspunten van het op te stellen beleid. Tijdens de terinzagelegging konden deze instanties hun zienswijze inbrengen.
Overige belanghebbenden konden reageren op de algemene publicaties in de krant en op internet.
In de periode oktober-december 2011 hebben de ontwerpbesluiten met de ontwerpnota bodembeheer bij de deelnemende gemeenten ter inzage gelegen.
Hierop zijn de volgende reacties ontvangen
Rijkswaterstaat geeft aan geen zienswijze in te dienen.
Het waterschap heeft een aantal tekstuele opmerkingen. Deze zijn verwerkt in de Nota bodembeheer.
Daarnaast geeft het waterschap het volgende aan:
Voor (incidenteel) vrijkomende grond/specie uit de kwaliteitsklasse 'Industrie' zijn geen toepassingsmogelijkheden.
Het verzoek van het waterschap de Lokale maximale waarde voor de bermen buiten de bebouwde kom te verhogen tot kwaliteitsklasse “industrie” is niet gehonoreerd.
De reden hiervoor is dat deze aanpassing een ernstige verslechtering van de bodemkwaliteit in de bermen mogelijk maakt, zonder dat hiervoor de noodzaak is aangetoond. In Flevoland komt relatief weinig grond met kwaliteitsklasse industrie vrij. Grond en bagger met kwaliteitsklasse “Industrie” kan worden gebruikt in een grootschalige bodemtoepassing of worden afgevoerd naar een erkende verwerker.
De monitoring van de effectiviteit van het beleid was al in het ontwerpbesluit opgenomen. Bij de monitoring en evaluatie zal aandacht geschonken worden aan de toepassingsmogelijkheden van licht verontreinigde baggerspecie.
Om op adequate wijze invulling te geven aan de handhaving van de regels van het Besluit bodemkwaliteit stellen de gemeenten een nota Handhaving Besluit bodemkwaliteit op. Hierin wordt onder andere aandacht besteed aan de wijze van controleren in het veld, de uitvoering van de administratieve controle en te nemen handhavingsacties bij overtredingen.
5.2 Meldingsplicht voor de toepasser
Met uitzondering van de hieronder vermelde situaties dient een toepassing van grond of baggerspecie minimaal vijf werkdagen tevoren te worden gemeld bij het landelijk Meldpunt Bodemkwaliteit. De meldingsplicht geldt ook voor kortdurende en tijdelijke opslag.
Voor de volgende toepassingen van grond en bagger is volgens het Besluit bodemkwaliteit geen melding voorgeschreven:
De melding wordt digitaal gedaan via de website: www.meldpuntbodemkwaliteit.nl. Op deze site kan de melder een digitaal formulier invullen met de vereiste gegevens. Rapportages van milieuhygiënische verklaringen zoals een partijkeuring kunnen als pdf-bestand worden bijgevoegd bij de digitale melding. Eventueel kan de melding ook schriftelijk worden gedaan. Het hiervoor benodigde formulier is eveneens te vinden op deze website.
Het Meldpunt Bodemkwaliteit stuurt de melding inclusief de eventuele pdf-bestanden van milieuhygiënische verklaringen per e-mail door naar het bevoegde gezag.
In de landelijke meldingssystematiek is er onderscheid tussen:
melding van toepassen van grond / baggerspecie die aan de achtergrondwaarde voldoet (voor zover > 50 m3, want kleinere hoeveelheden zijn vrijgesteld). In dat geval behoeft alleen de toepassingslocatie te worden gemeld, zonder gegevens over de herkomst van de grond (die kunnen ook niet op het formulier worden vermeld);
5.3 Behandeling van de melding door de gemeente
Het landelijk Meldpunt Bodemkwaliteit zendt de melding direct per e-mail door naar het bevoegd gezag (cq. de gemeente). De gemeente beoordeelt de melding en kan in geval van onduidelijkheden of onvolkomenheden in de melding contact opnemen met de melder.
Zonodig kan de melder de melding via het meldsysteem aanpassen. De meldingen worden door de gemeente beoordeeld en gearchiveerd. De handhavers ontvangen een afschrift van de melding.
De gemeente houdt structureel toezicht en controle op toepassingen van grond en baggerspecie op landbodem binnen het eigen beheergebied. Bij het houden van toezicht maakt de gemeente gebruik van de HUM (Handhavings Uitvoerings Methode) Besluit bodemkwaliteit en de gezamenlijk opgestelde Nota Handhaving Besluit bodemkwaliteit. De gemeente heeft inzichtelijk welke toepassingen van grond en baggerspecie binnen haar grondgebied plaatsvinden. Op de volgende typen toepassingen houdt de gemeente toezicht:
Daarnaast houdt de gemeente toezicht op tijdelijke opslag en depotvorming. Bij overtredingen wordt de opdrachtgever van de toepassing aangesproken.
Overtredingen en misstanden worden gemeld bij het toezichtloket van de Vrom-inspectie (www.vrominspectie.nl/contact/vrominspectie_meldpunt/bodemsignalen/) en de IVW (www.ivw.nl/bodemsignaal). De gemeente handelt signalen af over overtredingen die zij daartoe ontvangt van het toezichtloket. Zij meldt terug hoe dit signaal is afgehandeld.
Bijlage 1: Referenties en begrippen
De achtergrondwaarden zijn landelijk geldende waarden voor een multifunctionele bodemkwaliteit en geven de bovengrens aan voor wat in de dagelijkse praktijk 'schone grond' wordt genoemd. Deze achtergrondwaarden (ook wel AW2000 genoemd) zijn vastgesteld op basis van gehalten zoals deze voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden. Dit omdat in dergelijke gronden geen belasting door lokale verontreinigingsbronnen aanwezig wordt geacht.
De achtergrondwaarde van een verontreinigende stof in de bodem is de waarde, gebaseerd op de som van de natuurlijke achtergrondwaarde en de antropogene achtergrondwaarde.
Baggerspecie is materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem via oppervlaktewater of de voor dat doel bestemde ruimte en bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature wordt aangetroffen, alsmede van nature in de voorkomende schelpen en grind in een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter. Het besluit stelt aanvullend dat een partij baggerspecie maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal mag bevatten.
Een berm is gedefinieerd als de strook grond vanaf de weg tot aan een fysieke afscheiding (bijvoorbeeld een bermsloot) met een maximum van 10 meter vanaf de rand van de verharding of het ballastbed. Voor bermen en taluds bij rijkswegen, provinciale wegen en spoorwegen zijn in artikel 63, lid 6 van het Besluit bodemkwaliteit uitzonderingen opgenomen voor de kwaliteit van de toe te passen grond en baggerspecie als grootschalige bodemtoepassing. Hiervoor geldt dat de kwaliteit dient te voldoen aan de Maximale Waarden voor de klasse Industrie. Omdat het om een grootschalige bodemtoepassing gaat, dient een laagdikte van minimaal 0,5 m te worden aangebracht (voor een nadere toelichting zie ook bijlage 2.1).
Aaneengesloten, door of namens het bestuursorgaan, afgebakend deel van de oppervlakte van een of meer gemeenten of het beheergebied van een of meer beheerders door middel van vastgestelde/geaccepteerde/erkende bodemkwaliteitskaarten.
Gebruik van de bodem, niet zijnde de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam, zoals dat is vastgesteld door de gemeenteraad, overeenkomstig een bij regeling van Onze Ministers vastgestelde indeling.
De bodemfunctiekaart geeft de gebruiksfuncties van de verschillende gebieden weer in een beheergebied waarvoor het bodembeleid geldt.
Diverse kaarten die als geheel een beschrijving geven van de bodemkwaliteit in een bepaald gebied. De bodemkwaliteitskaart bestaat uit verschillende 'lagen' waarbij elk van de lagen gericht is op de ruimtelijke presentatie van een bepaald kenmerk dat bepalend is voor de (verwachte) bodemkwaliteit.
Een bouwstof is materiaal waarin de totaalgehalten aan silicium, calcium of aluminium tezamen meer dan 10 gewichtsprocent van dat materiaal bedragen, uitgezonderd vlakglas, metallisch aluminium, grond en baggerspecie, in de hoedanigheid waarin het is bestemd om te worden toegepast.
Diffuse bodemkwaliteit of gebiedseigen bodemkwaliteit
Dit wordt ook wel achtergrondkwaliteit genoemd. Het is de chemische kwaliteit van de bodem die gekarakteriseerd wordt door een diffuse verontreiniging. De diffuse verontreiniging is vaak kenmerkend voor het gebied waarbij niet kan worden gesproken van een specifieke en herkenbare bron. Met kennis van de achtergrondkwaliteit kunt u beoordelen of er risico’s zijn bij (een voorgenomen) gebruik van de bodem.
Beleid gericht op lokale of regionale situatie met specifiek hiervoor geldende normen.
Gemiddelde concentratie/gehalte van een stof in een deelgebied. Hiertoe worden alle concentraties van de representatieve waarnemingen bij elkaar opgeteld en gedeeld door het aantal waarnemingen.
Beleid waarbij het landelijk beleid en landelijk geldende normen worden gehanteerd.
Grond is vast materiaal en bestaat uit minerale delen met een maximum korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem wordt aangetroffen, alsmede van nature voorkomende schelpen en grind in een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, met uitzondering van baggerspecie. Het besluit stelt aanvullend dat een partij grond maximaal 20 gewichtsprocent bodemvreemd materiaal mag bevatten.
De interventiewaarde geeft het concentratieniveau in de grond, waterbodem of grondwater aan waarboven de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant en dier heeft, in ernstige mate kunnen zijn verminderd.
Kwaliteitsborging bodembeheer heeft tot doel verbeteren kwaliteit uitvoering bodemwerkzaamheden en is gericht op de bodemintermediairs zoals adviesbureau’s, laboratoria, aannemers, grondbanken en producenten van bouwstoffen.
Gebiedsspecifieke normen voor de chemische bodemkwaliteit.
Deze kaart geeft de kwaliteitsklasse van de te ontgraven grond aan (op basis van de gemiddeld gemeten gehalten).
Identificeerbare hoeveelheid bouwstof, grond of baggerspecie van vergelijkbare milieuhygiënische kwaliteit, die is bedoeld om als geheel te worden verhandeld of toegepast.
Schriftelijke verklaring op basis van een eenmalig onderzoek, dat wordt uitgevoerd door een persoon of instelling die daartoe beschikt over een erkenning, en waarin wordt vermeld of een partij onder het regime van het besluit kan worden toegepast en hoe dit is vastgesteld.
Instrumentarium waarmee een risico-inschatting kan worden gedaan bij het bepalen van lokale maximale waarden en waarmee de huidige kwaliteit van de bodem kan worden beoordeeld.
Het stand-still principe houdt in dat grondverzet niet mag leiden tot een verslechtering van de bodemkwaliteit. De toe te passen grond moet van vergelijkbare of betere kwaliteit zijn dan de ontvangende bodem. Dit is standstill op klasseniveau. Stand-still op gebiedsniveau betekent dat de kwaliteit van de ontvangende bodem in het beheergebied niet verslechtert.
Op deze kaart wordt aangegeven welke kwaliteit grond waar toegepast mag worden.
Uitbijters of uitschieters zijn ongebruikelijk hoge of lage waarnemingen in een steekproef. Het zijn waarnemingen die niet voldoen aan het patroon dat door de andere waarnemingen wordt bevestigd. Met andere woorden een gehalte dat niet tot de populatie van de diffuse bodemverontreiniging behoort.
Locatie waarvoor op basis van vooronderzoek concrete aanwijzingen bestaan dat die locatie, of een deel ervan, is verontreinigd met één of meer stoffen als gevolg van menselijk handelen.
Bijlage 2.1: Toelichting bodemfunctiekaart
De bodemfunctiekaart speelt een rol bij het, volgens het generieke kader van het Besluit bodemkwaliteit, op landbodem toepassen van partijen grond of baggerspecie. Eén van de uitgangspunten van dit generieke kader is namelijk dat de milieuhygiënische kwaliteit van de toe te passen partij grond of baggerspecie geschikt moet zijn voor het gebruik van de ontvangende bodem (de bodemfunctieklasse). Gemeenten zijn dan ook verplicht om voor hun beheergebied een functiekaart vast te stellen. Dit is als zodanig beschreven in artikel 55 van het Besluit bodemkwaliteit. In artikel 4.7.1 en 4.9.2 van de Regeling bodemkwaliteit, en de bij het laatstgenoemde artikel behorende bijlage J, zijn de eisen opgenomen waar de functiekaart aan moet voldoen.
Totstandkomen van de functiekaarten
Op de functiekaarten is het huidige, en eventueel het toekomstige, gebruik van de bodem aangegeven. Hierbij is onderscheid gemaakt in:
Een aantal gebieden is uitgesloten van het toekennen van een functieklasse, zoals bijvoorbeeld oppervlaktewater. Op deze uitgesloten gebieden wordt later nader ingegaan. De bodemfunctieklassen 'landbouw/natuur', 'wonen' en 'industrie' zijn een clustering van in totaal zeven verschillende bodemfuncties. Deze bodemfuncties zijn weergegeven in tabel 1.
Tabel 1: Clustering bodemfuncties tot bodemfunctieklassen
* De bodemfunctieklasse 'wonen' omvat die bodemfuncties waarbij sprake is van veel bodemcontact en een beperkte gewasconsumptie. Komt meer dan 10% van de totale gewasconsumptie uit de eigen tuin, dan geldt de functieklasse 'landbouw/natuur'.
** Onder de bodemfunctieklasse 'industrie' vallen de bodemfuncties waarbij sprake is van weinig bodemcontact en geen gewasconsumptie.
Voor het opstellen van de functiekaart is gebruik gemaakt van de Grootschalige Basis Kaart van Nederland (GBKN) van september 2009. De bodemfunctieklassen, zoals genoemd in tabel 1, zijn afgeleid van de stadsplattegrond, bestemmingsplannen en/of ruimtelijke ontwikkelingen die de komende jaren worden verwacht.
Over het algemeen spreekt het voor zich wanneer de bodem moet worden ingedeeld in één van functieklassen. Er zijn echter gebieden waarvoor meerdere functieklassen kunnen opgaan. Voorbeelden hiervan zijn industrieterreinen met (bedrijfs)woningen, woonwijken waarbinnen enkele bedrijven zijn gelegen en sport- of recreatieterreinen. Voor dit soort gebieden is een functieklasse gekozen:
De functieklassen 'landbouw/natuur', 'wonen' en 'industrie' zijn globaal op de functiekaart aangegeven en dus niet op perceelsniveau zoals vaak het geval is bij een bestemmingsplan. Dit betekent voor bijvoorbeeld de kleinere bebouwingskernen dat de percelen zijn opgegaan in de kleur van het buitengebied. Door het op deze wijze invulling geven aan de functiekaart wordt voorkomen dat de kaart versnipperd en onoverzichtelijk wordt. Het gevolg is echter wel dat het daadwerkelijke bodemgebruik op een bepaald perceel kan afwijken van de functieklasse die op de functiekaart is aangegeven. In deze gevallen wordt overleg met de gemeente aanbevolen om af te stemmen welke functieklasse voor het betreffende perceel moet worden gehanteerd.
In de praktijk van grondverzet in het beheergebied levert dit vrijwel nooit een probleem op omdat door de huidige kwaliteit van de ontvangende bodem toch alleen grond van de strengste kwaliteit gebruikt mag worden.
Ook wegbermen vragen om speciale aandacht. De meeste wegen zijn opgegaan in de kleur (en functie) van het omliggende gebied. Uitzondering hierop vormen bermen van openbare wegen buiten de bebouwde kom en enkele bermen van grote doorgaande wegen binnen de bebouwde kom van Lelystad. Deze hebben als functieklasse ‘Industrie’ gekregen.
Voor de Rijksweg(en) en spoorwegen is op de functiekaart de functieklasse 'Industrie' aangegeven. Dit op verzoek van het consortium van Rijkswaterstaat, SBNS en Prorail (brief van 30 juni 2009 met kenmerk RWS/DVS-2009/1569).
Wegbermen binnen en buiten de bebouwde kom:
Tot de wegberm wordt gerekend een strook van maximaal 10 meter aan beide zijden van de weg (bijv. de asfaltrand), tenzij de berm langs de weg eerder wordt onderbroken door een sloot dan wel de grens van het aangrenzend perceel. Voor wegbermen langs dijkwegen, en voor bermen gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur, geldt voor beiden zijden buiten het wegvak een strook van maximaal 2 meter. Dit in verband met de ecologische functie van de wegbermen.
Uitgesloten/bijzondere gebieden
De functiekaart heeft geen betekenis bij het in een oppervlaktewaterlichaam toepassen van partijen grond of baggerspecie. Aan een oppervlaktewaterlichaam kan namelijk niet de functieklasse 'landbouw/natuur', 'wonen' of 'industrie' worden toegekend. Bovendien is voor dergelijke toepassingen niet de gemeente maar de waterbeheerder bevoegd gezag.
Het op de functiekaart intekenen van alle watergangen heeft dus geen toegevoegde waarde. Daarom zijn op de kaart alleen de wateren van een significante omvang separaat ingekleurd. De overige watergangen zijn opgegaan in de kleur van het omliggende gebied.
De functiekaart speelt een rol bij het bepalen van de terugsaneerwaarden en de milieuhygiënische kwaliteit van de leeflaag en aanvulgrond in het geval van een sanering van een oude (ontstaan vóór 1987), immobiele verontreiniging. In de Circulaire bodemsanering en in het Besluit uniforme saneringen (BUS) is namelijk opgenomen dat in dat geval moet worden uitgegaan van de maximale waarden die horen bij de functieklasse van de betreffende locatie.
Omgang met tussentijdse functiewijzigingen
Bij het opstellen van de functiekaart is rekening gehouden met ruimtelijke ontwikkelingen die de komende jaren plaatsvinden. Desondanks is het mogelijk dat de functie van een locatie wijzigt als gevolg van een bestemmingsplanwijziging in het kader van de Wet Ruimtelijke Ordening (WRO). Als gevolg van een dergelijke wijziging kan het voorkomen dat de functieklasse, zoals aangegeven op de functiekaart, niet meer overeenkomt met de actuele functie van de locatie. Dit zou in theorie kunnen leiden tot verkeerde afwegingen bij het toepassen van grond (of baggerspecie) volgens het generieke kader.
Het bij iedere wijziging van een bestemmingsplan moeten aanpassen van de functiekaart, en zo nodig andere beleidsdocumenten, vergt echter een onevenredige inspanning. Daarom wordt door de gemeente éénmaal per 5 jaar nagegaan of het noodzakelijk is om de functiekaart aan te passen en opnieuw vast te stellen. In de tussenliggende periode wordt een eventuele bestemmingsplanwijziging, indien nodig, betrokken bij de afweging welke kwaliteitsklasse grond of baggerspecie op een bepaalde locatie mag worden toegepast.
In de praktijk van grondverzet in het beheergebied levert dit vrijwel nooit een probleem op omdat door de huidige kwaliteit van de ontvangende bodem meestal alleen grond van de strengste kwaliteit gebruikt mag worden.
Voor de parameter barium zijn met ingang van 1 april 2009 de maximale waarden voor de klassen 'AW2000', 'Wonen' en 'Industrie' vervallen. De verwachting is dat er mogelijk pas over enkele jaren een nieuwe richtlijn voor het toetsen van deze parameter wordt vastgesteld. Dit betekent dat het tot die tijd niet mogelijk is om voor barium een kwaliteitklasse te bepalen.
De bodemfunctiekaart maakt deel uit van het gebiedsspecifiek beleid en moet daarom door de gemeenteraad worden vastgesteld. Dit betreft een besluit waarop een Awb-procedure van toepassing is.
Bij het opstellen van de Nota bodembeheer worden de op dat moment geldende (water)bodemkwaliteitskaarten en de in concept beschikbare nieuwe kaarten betrokken bij de te maken keuzes. Bij het vaststellen van de Nota worden deze kaarten erkend en waar nodig van kracht. Bij de evaluatie na 5 jaar wordt de nieuwe stand van zaken opgenomen in de nota.
Bodemkwaliteitskaarten die hun geldigheid verliezen gelden niet meer als bewijsmiddel. Als een gemeente of waterschap binnen het beheergebied voor het eigen grondgebied een nieuwe (water)bodemkwaliteitskaart vastgesteld heeft, wordt deze, zonder afzonderlijk bestuurlijk besluit, als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond in alle gemeenten waar deze nota bodembeheer geldt, geaccepteerd.
Voor de niet-gezoneerde gebieden (witte vlekken) op de ontgravingskaart dan wel de kaart van de ontvangende bodem geldt dat de bodemkwaliteitskaart niet kan dienen als bewijsmiddel voor de milieuhygiënische kwaliteit. De kwaliteitsklasse dient in dat geval op een andere wijze te worden aangetoond (zie paragraaf 1.2).
Een bodemonderzoek of partijkeuring geeft meer zekerheid over de milieuhygiënische kwaliteit van respectievelijk de ontvangende bodem en een partij grond (of baggerspecie) dan de bodemkwaliteitskaart. Dit betekent dat wanneer op de locatie van herkomst en/of de locatie van toepassing een partijkeuring is uitgevoerd, dat voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit, er GEEN gebruik mag worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel. In dat geval moet worden uitgegaan van de resultaten van de partijkeuring.
Als een verkennend onderzoek op de locatie is uitgevoerd wordt, afhankelijk van de uitkomsten, extra onderzoek gevraagd of blijft de bodemkwaliteitskaart van toepassing.
Voor het opnieuw toepassen van vrijgekomen grond uit het beheergebied wordt een 'toets herkomst' uitgevoerd. Volgt uit de toets dat sprake van bijzondere omstandigheden of onverwachte situaties, dan kan de bodemkwaliteitskaart niet als bewijsmiddel worden gebruikt voor de milieuhygiënische kwaliteit van de vrijkomende grond (of de ontvangende bodem). In dat geval dient de milieuhygiënische kwaliteit op een andere wijze te worden aangetoond. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van één van de bewijsmiddelen zoals beschreven in paragraaf 1.2.
Onder 'verdachte locaties' worden verstaan: locaties waar in het verleden (bedrijfs)activiteiten hebben plaatsgevonden die mogelijk een bodemverontreiniging hebben veroorzaakt. Wanneer bodemonderzoek op een verdachte locatie heeft uitgewezen dat er geen sprake is van bodemverontreiniging, en daarnaast de milieuhygiënische kwaliteit vergelijkbaar is met het omliggende gebied, wordt deze locatie niet meer aangemerkt als verdacht.
Een bijzondere omstandigheid doet zich voor wanneer bekend is dat de bodemkwaliteit op de herkomstlocatie (mogelijk) afwijkt van de omgeving. Veelal zal het gaan om:
Ook door de provincie aangewezen beschermingsgebieden vallen onder locaties met bijzondere omstandigheden voor grondverzet. Hierbij kan worden gedacht aan grondwaterbeschermingsgebieden, aardkundige en archeologisch waardevolle gebieden en gebieden van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Kaarten van deze beschermingsgebieden kunnen worden geraadpleegd op de website van de provincie Flevoland.
Teneinde uit te sluiten dat de locatie van herkomst als 'verdacht' ten aanzien van bodemverontreiniging moet worden bestempeld, dient voorafgaand aan grondverzet in principe een historisch onderzoek conform de NEN5725 te worden uitgevoerd. Bij overzichtelijke situaties is het invulformulier (zie bijlage 6) voldoende.
Naast de locatie van herkomst dient ook informatie over de toepassingslocatie te worden verzameld. Grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart is namelijk niet mogelijk als de toepassingslocatie een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft. Bij toepassing op een dergelijke locatie moet het bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming (Wbb) op de hoogte worden gesteld en zijn de eisen vanuit de Wbb leidend.
Het is eveneens niet toegestaan om grond of baggerspecie toe te passen op een (half)verhardingslaag. Deze verhardingslaag verliest in dat geval namelijk zijn functie en wordt onderdeel van de bodem. Er is dan sprake van het in de bodem brengen van een afvalstof, zijnde de (half)verhardingslaag.
Het kan voorkomen dat, ondanks dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden, tijdens de graafwerkzaamheden op de locatie van herkomst alsnog een (mogelijke) afwijking van de bodemkwaliteit wordt geconstateerd. Een onverwachte situatie doet zich voor indien:
De grond een bijmenging aan bodemvreemde materialen bevat (puin, gruis, kooltjes, etc.) op basis waarvan wordt verwacht dat de bodemkwaliteitskaart niet meer representatief is voor de milieuhygiënische kwaliteit, dan wel waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze het milieu negatief kan beïnvloeden;
Een onverwachte situatie dient in alle gevallen te worden geregistreerd en gemeld bij de gemeente. Als sprake is van een (vermoedelijk) geval van ernstige bodemverontreiniging, dient hiervan melding te worden gedaan bij het bevoegd gezag Wbb.
Indien de ontgravingskaart wordt gebruikt als bewijsmiddel voor de milieuhygiënische kwaliteit van vrijkomende grond die uiteindelijk wordt toegepast in een grootschalige bodemtoepassing, dient het volgende in acht te worden genomen:
1.2 Overige erkende bewijsmiddelen
Wanneer niet aan de in paragraaf 1.1 gestelde criteria wordt voldaan, en dus geen gebruik mag worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel, dient de milieuhygiënische kwaliteit van een partij grond (of baggerspecie) en/of van de ontvangende bodem op een andere wijze te worden aangetoond:
In de navolgende paragrafen volgt per bewijsmiddel een korte toelichting.
Bij al het milieuhygiënisch onderzoek naar de kwaliteit van een partij toe te passen grond of baggerspecie dan wel van de ontvangende bodem moet rekening gehouden worden met Kwalibo (Hoofdstuk 2, Besluit bodemkwaliteit).
Een partijkeuring betreft een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit, en daarmee de toepassingsmogelijkheden, van een partij grond of (gerijpte) baggerspecie die al dan niet is ontgraven.
Aan een partijkeuring worden de volgende eisen gesteld (zoals onder andere ook blijkt uit artikel 4.3.3 van de Regeling bodemkwaliteit):
Is de herkomstlocatie van de grond of baggerspecie onverdacht, en is in het geval van baggerspecie deze afkomstig uit regionale watergangen, dan dienen de monsters van de partij te worden onderzocht op tenminste de parameters van het vigerende standaard NEN 5740-pakket. Welke stoffen deel uitmaken van dit standaardpakket is na te gaan op de websites van Bodem+ of het SIKB.
Ten tijde van het totstandkomen van dit rapport bestond het standaardpakket uit:
Wanneer de grond of baggerspecie afkomstig is van een verdachte locatie dan dient de partij, naast de parameters van het standaard analysepakket, tevens op de desbetreffende kritische parameters te worden onderzocht.
1.2.2 Erkende kwaliteitsverklaring
Een erkende kwaliteitsverklaring bestaat uit twee delen:
Het eerste deel is het productcertificaat dat wordt afgegeven door een erkende certificerende instelling (zoals bijvoorbeeld KIWA, Intron of BMC). Op dit productcertificaat staan de (civieltechnische) eigenschappen van de grond of baggerspecie vermeld, alsmede de milieuhygiënische classificatie (klasse AW2000, klasse 'Wonen' of klasse 'Industrie').
De eisen die aan een erkende kwaliteitsverklaring voor grond of baggerspecie worden gesteld, staan beschreven in artikel 4.3.6 van de Regeling bodemkwaliteit. Een overzicht van afgegeven erkende kwaliteitsverklaringen wordt gepubliceerd op de website van het AgentschapNL.
1.2.3 Fabrikant-eigen-verklaring
Dit is een milieuhygiënische verklaring die door een producent zelf kan worden afgegeven. In tegenstelling tot een erkende kwaliteitsverklaring, vindt bij een fabrikant-eigen-verklaring geen periodieke externe controle door een certificerende instelling plaats en is er ook geen erkenning noodzakelijk.
De verantwoordelijkheid voor de milieuhygiënische kwaliteit van het product ligt dus volledig bij de fabrikant. Echter, voordat een producent een fabrikant-eigen-verklaring mag afgeven, moet hij door middel van een streng toelatingsonderzoek aantonen dat zijn product aan de gestelde milieuhygiënische eisen voldoet.
De eisen die aan een fabrikant-eigen-verklaring voor een partij grond of baggerspecie worden gesteld, staan beschreven in artikel 4.3.7 van de Regeling bodemkwaliteit. Een overzicht van afgegeven fabrikant-eigen-verklaringen wordt gepubliceerd op de website van Bodem+.
Een waterbodemonderzoek of bodemonderzoek is een onderzoek naar de (water)bodemgesteldheid van een locatie, onderverdeeld naar boven- en ondergrond en grondwater.
Bodemonderzoeken die voldoen aan bepaalde onderzoeksstrategieën uit de NEN 5740 zijn toegestaan als milieuhygiënische verklaring in het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In de Regeling bodemkwaliteit wordt onderscheid gemaakt tussen onderzoeksstrategieën die kunnen worden gebruikt voor het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit van:
Deze onderzoeksstrategieën gaan uit van een monstername-inspanning die in eenzelfde orde van grootte ligt als bij de hiervoor beschreven partijkeuring en erkende kwaliteitsverklaring.
Waterbodem of een partij baggerspecie
Als milieuhygiënische verklaring voor de kwaliteit van een partij toe te passen (of te verspreiden) baggerspecie en voor de kwaliteit van de waterbodem zijn de onderzoeks- strategieën uit de NEN 5720 toegestaan.
Is voorafgaand aan het toepassen sprake van niet-procesgestuurde rijping of tijdelijke opslag van de baggerspecie, dan mogen de in-situ onderzoeksgegevens nog voor de betreffende partij baggerspecie als bewijsmiddel worden gebruikt. Gelet echter op het feit dat het rijpingsproces in veel gevallen een verbetering van de milieuhygiënische kwaliteit van de baggerspecie zal opleveren, verdient het aanbeveling om een partij baggerspecie na het rijpen opnieuw te onderzoeken (omdat de NEN 5720 geen onderzoeksstrategie kent voor depots, dient in dat geval de partij baggerspecie aan de hand van de SIKB BRL 1000 te worden gekeurd.
Werken, toegepast onder de vigeur van het Bouwstoffenbesluit, zoals geluidswallen e.d., moeten bij verlies van functie worden opgeruimd.
1.2.5 Bodemkwaliteitskaart andere gemeente
De bodemkwaliteitskaart van een andere, buiten Flevoland gelegen, gemeente wordt alleen als bewijsmiddel voor een toe te passen partij grond geaccepteerd indien:
Dit formulier wordt gevoegd bij een
Bij een bouwaanvraag gaan de onderstaande vragen over de hele kavel, bij grondverzet over de herkomstlocatie.
Voeg bij dit formulier een uitdraai van de bodemrapportage van de Provincie Flevoland. Deze kunt u vinden op www.flevoland.nl
Door dit formulier in te leveren bij uw melding of vergunningaanvraag geeft u aan dat u gebruik wilt maken van de vrijstellingsregeling.
Ik verklaar het bovenstaande naar waarheid te hebben ingevuld en op de hoogte te zijn van de toelichting op de achterzijde van dit formulier.
Informatieformulier Bodem - toelichting
Voor een aantal activiteiten op of in de bodem is vooraf kennis over de bodemkwaliteit nodig. Denk aan het bouwen van een woning, het verplaatsen van grond of het verkopen van een kavel.
De bodemkwaliteitskaart geeft een globaal beeld van de bodemkwaliteit in een groot gebied. Voor onverdachte locaties, dat wil zeggen dat er geen reden is een bodemverontreiniging te verwachten, kan op basis van deze kaart een uitspraak over de bodemkwaliteit gedaan worden.
Als twijfel bestaat over de kwaliteit van de bodem, geeft een verkennend bodemonderzoek meer zekerheid.
Is er sprake van een verdachte locatie dan kan geen gebruik van de bodemkwaliteitskaart gemaakt worden.
De voordelen van het laten uitvoeren van een bodemonderzoek zijn:
Voor een aantal situaties kan de gemeente op basis van de bodemkwaliteitskaart vrijstelling verlenen van de verplichting een verkennend bodemonderzoek (NEN 5740/5707) uit te voeren. Hiervoor moet wel informatie worden aangeleverd op grond waarvan de vrijstelling verleend kan worden.
Aan de hand van de informatie op het formulier kan bepaald worden of de locatie als al dan niet 'verdacht' moet worden bestempeld. Voor verdachte locaties kan geen gebruik van de bodemkwaliteitskaart gemaakt worden. In sommige gevallen kan met een uitgebreider historisch onderzoek (NEN 5725) alsnog voorkomen worden dat er een verkennend bodemonderzoek nodig is.
De door u ingevulde gegevens worden getoetst aan de gegevens die bij de gemeente en de provincie bekend zijn.
Indien u liever een bodemonderzoek laat uitvoeren in plaats van vrijstelling te krijgen is dat natuurlijk geen probleem. Lever dan de rapportage in bij de gemeente.
Bij het formulier wordt een uitdraai van de bodemrapportage gevraagd. Deze kan ook in pdf-formaat aangeleverd worden. De directe internetlink hiervoor is http://bodemrapportage.flevoland.nl/bodemrapportage.html
Voor locaties zonder adres kunt u de rapportage genereren met behulp van het invulformulier bodemrapportage.
Ondanks het verlenen van vrijstelling van het bodemonderzoek blijft de aanvrager verantwoordelijk voor de kwaliteit van de bodem en de consequenties die hieruit voortvloeien. Bij het (alsnog) aantreffen van eventuele verontreinigingen tijdens de werkzaamheden, dienen de activiteiten te worden gestaakt. Meld de verontreiniging meteen bij het bevoegd gezag.
Bijlage 7: Onderzoeksprotocol voor te ontgraven grond dieper dan 2 m-mv
Tijdens het ILB-overleg van woensdag 29 september 2010, is aan bovengenoemde personen gevraagd om een voorstel te doen ten aanzien van de te verrichten onderzoeksinspanning voor vrijkomende grond dieper dan 2 m-mv.
In Flevoland zijn er diverse werken geweest waarbij de ondergrond is ontgraven.
De bodemkwaliteit van 0.00 - 2.00 m-mv in de provincie Flevoland is bekend onder de noemer van de bodemkwaliteitskaarten van de provincie en de Flevolandse gemeenten, en de uitgevoerde in-situ partijkeuringen en verkennende bodemonderzoeken. Op basis van de bodemkwaliteitskaarten voldoet in vrijwel de gehele provincie zowel de bovengrond als de ondergrond (< 2 m-mv) aan de achtergrondwaarde.
Vooraf hebben we gekeken naar een aantal projecten waar men eerder de ondergrond (> 2 m-mv) heeft onderzocht. Eén project waarbij de ondergrond uitvoerig is onderzocht is de Hanzelijn. Hierbij zijn monsters om de 500 meter genomen, de oppervlakte-eenheid bedroeg ongeveer 5.000 m2.
Indien men dieper dan 2 m-mv gaat ontgraven is hiervan de kwaliteit niet in beeld gebracht. Gezien onze jonge polder verwachten we dat de onderliggende kwaliteit niet ander zal zijn dan de bovenste twee meter. Om toch na te gaan of de kwaliteit van de ondergrond overeenkomt met de bovenliggende twee meter, doen wij hierbij het voorstel om de ondergrond indicatief te onderzoeken.
Als uitgangspunt hebben we 10% van het aantal boringen genomen die nodig zijn ten opzichte van een in-situ partijkeuring conform schema 6.1.3 (Onderzoeksstrategie voor de toetsing of er sprake is van schone bodem, TOETS-S), uit de NEN 5740. Dus alleen voor het aantal boringen wordt 10% genomen wat schem 6.1.3 voorschrijft, voor de rest dient het onderzoek te worden uitgevoerd conform schema 6.1.3. Het voorstel is weergegeven in onderstaande tabel.
a Het betreft hier de boordiepte > 2 m-mv
b Voor d wordt de getalswaarde voor de boordiepte in m gehanteerd.
Het volume van het mengmonster dient minimaal 1,5 kilogram te zijn. Het te analyseren mengmonster wordt op het laboratorium samengesteld.
Bodemlagen met een dikte die kleiner is als 25 centimeter worden niet als aparte bodemlaag gezien en bemonsterd. Voorbeeld: stel 2 zandlagen worden gescheiden door een kleilaag (< 25 centimeter), de 2 zandlagen worden inclusief de kleilaag gezien als 1 deelpartij.
Bodemlagen van dezelfde grondsoort welke zijn gescheiden door een andere grondsoort (waarvan de dikte > 25 centimeter) worden ook gescheiden bemonsterd in potten.
Standpunt innemen: mogen 2 zandlagen gescheiden door een kleilaag van bijv. 50 centimeter als 1 deelpartij worden gezien of hebben we hier 3 deelpartijen (zand boven de klei, klei en zand onder de klei)?
Bodemkwaliteitskaart: 20 waarnemingen per zone
Voor het opstellen van een bodemkwaliteitskaart dienen minimaal 20 waarnemingen per zone te worden gedaan. Indien uit bovenstaand schema volgt dat er meer als 20 waarnemingen gedaan moeten worden, is het raadzaam een aparte bodemkwaliteitskaart op te stellen voor het betreffende werk, denk bv. aan de Hanzelijn.
Indien er na verloop van tijd 20 waarnemingen in Flevoland zijn verzameld kunnen we spreken van een zone, hiermee zou de onderzoekinspanning ten aanzien van de ondergrond ten einde zijn. De verzamelde gegevens kunnen worden toegevoegd aan de bodemkwaliteitskaart. De onderzoekgegevens van de ondergrond die gebruikt kunnen worden dienden te voldoen aan het nieuwe stoffenpakket conform het Besluit bodemkwaliteit. Voorwaarde hierbij is dat de waarnemingen verspreid over de provincie gedaan moeten zijn. Mochten in een bepaalde gemeente en/of deel van de provincie geen waarnemingen zijn gedaan, bestaan er twee opties:
Afstemming met de ontvanger / toepasser
Indien de vrijkomende grond (dus ook de onderliggende bodem dieper dan twee meter) weer opnieuw wordt toegepast is het van belang dat de toepasser van de partij akkoord gaat met de uitgevoerde onderzoeksinspanning van de ondergrond, afstemming en voorlichting is hierin van belang.
Bekende uitgevoerde onderzoeken ten aanzien van de ondergrond
Bijlage 9: Wet en regelgeving in relatie tot het besluit bodemkwaliteit
Monumentenwet/Wet op de archeologische monumentenzorg
Indien de bodem verstoord wordt in een gebied met archeologische verwachtingswaarden moet de bodem worden onderzocht op de aanwezigheid van archeologische resten. De regels hiervoor en de vrijstellingsmogelijkheden staan beschreven in het gemeentelijk archeologiebeleid, dat gebaseerd is op de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg.
Flora- en Faunawet en Natuurbeschermingswet
Verstoring van de bodem door graafwerkzaamheden heeft een langdurige invloed op de ecologische bodemopbouw en daarmee op de flora en fauna. Regelgeving omtrent bescherming van soorten is vastgelegd in de Flora- en Faunawet. Voor een groot aantal expliciet beschermde soorten is bepaald welke handelingen niet zijn toegestaan. Daarnaast is in de wet een algemene zorgplicht opgenomen, die aangeeft dat de negatieve gevolgen van ieders handelen op de aanwezige (beschermde) flora en fauna voorkomen of zo veel mogelijk beperkt dient te worden.
Voor werkzaamheden in als zodanig vastgestelde natuurgebieden is de Natuurbeschermingswet van toepassing. De kwaliteit van de toe te passen grond wordt meegenomen in de beoordeling van de aanvraag.
Voor ontgrondingen is de Ontgrondingenwet van toepassing. De provincie is hiervoor bevoegd gezag. De regels hiervoor staan in de Ontgrondingenwet en de Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland.
De Wet bodembescherming (Wbb) is geschreven met het oogmerk de bodem te beschermen. In de Wbb is een regeling opgenomen voor ernstig verontreinigde bodems. Op grond van de Wbb is grondverzet ter plaatse van ernstig verontreinigde locaties alleen toegestaan als hiervoor een melding ingevolge artikel 28 of een melding ingevolge het Besluit uniforme saneringen wordt verricht aan het bevoegd gezag. Tevens geldt als voorwaarde dat het grondverzet moet passen binnen een van te voren opgesteld en door het bevoegd gezag goedgekeurd (raam)saneringsplan.
In verband met het bovenstaande dient voorafgaand aan het grondverzet te worden geverifieerd of de leverende en/of ontvangende bodem ernstig verontreinigd is.
Verordening voor de fysieke leefomgeving Flevoland
Ten aanzien van gebieden die een bepaalde gevoelige functie hebben, zoals een waterwingebied of een natuurbeschermingsgebied kan de provincie extra voorwaarden stellen aan het toepassen van grond of baggerspecie; bijvoorbeeld dat alleen schone grond mag worden toegepast of grond met een bepaalde samenstelling.
Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit
Op het moment dat grond of baggerspecie langer wordt opgeslagen dan de in het besluit hiervoor gestelde termijnen, wordt automatisch de Wet milieubeheer van toepassing. Er is dan namelijk geen sprake meer van een nuttige toepassing als bedoeld in het Besluit maar van een inrichting. Hiervoor is dan een omgevingsvergunning nodig of een melding in het kader van het Activiteitenbesluit.
Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen (Wet milieubeheer)
Voor het transporteren van verontreinigde grond zijn nadere regels gesteld in het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Dit besluit bevat voorwaarden over de inzameling van bepaalde categorieën van afvalstoffen, waaronder verontreinigde grond en baggerspecie (waarvan de bodemkwaliteit slechter is dan de achtergrondwaarde) en baggerspecie. Zo moet voor de afgifte van verontreinigde grond en baggerspecie een afvalstroomnummer worden aangevraagd door de ontdoener.
De Wet milieubeheer schrijft vervolgens voor dat tijdens transport een begeleidingsbrief aanwezig moet zijn. De standaard hiervoor is opgenomen in de Regeling melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. De melding geschiedt via het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen die de uitvoering hiervan heeft uitbesteed aan AgentschapNL (www.lma.nl).
In de Waterwet is een algemeen zorgplichtbeginsel opgenomen ter behoud van de kwaliteit van het oppervlaktewater. Dit beginsel geldt zodra grond of baggerspecie in oppervlaktewater wordt toegepast.
Bijlage 11: Opstellers Nota Bodembeheer provinciebrede samenwerking Flevoland
Aan de totstandkoming van deze nota hebben de volgende personen meegewerkt:
Marjet van den Berg, gemeente Almere
Marian van Eunen, gemeente Urk
Gerion Kroeze, gemeente Noordoostpolder
Jos Reijerink, ILB adviseur, Grontmij
Paul Richters, provincie Flevoland
Dirk Rietkerk, gemeente Almere
Ellen Rozema, gemeente Lelystad
Gerard Scheepers, gemeente Dronten
John de Vries, gemeente Zeewolde
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-196098.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.