Gemeenteblad van Rotterdam
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2020, 192930 | Verordeningen |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rotterdam | Gemeenteblad 2020, 192930 | Verordeningen |
Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent de subsidie op voorschoolse educatie (Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van directeur Sport, Onderwijs en Cultuur van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling van 21 juli 2020; 20MO02838;
gelet op de artikelen 3, 4, 6 en 7 van de Subsidieverordening Rotterdam 2014;
overwegende, dat de subsidie als doel heeft voorschoolse educatie te realiseren voor het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor Rotterdamse peuters die nog niet tot een school kunnen worden toegelaten en voorschoolse educatie te realiseren die voldoet aan de Rotterdamse kwaliteitseisen ten behoeve van Rotterdamse peuters;
Het bepaalde in deze subsidieregeling is uitsluitend van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor de in artikel 3 bedoelde activiteiten.
Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt voor voorschoolse educatie in een geregistreerd kindercentrum voor de volgende activiteiten:
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan de houder van een kindercentrum waar het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang wordt uitgevoerd.
Artikel 5 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen
De kosten bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en e, voor een peuter die gebruik maakt van het ve-programma dagopvang als voorliggende voorziening bedoeld in artikel 3, onderdeel d, van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018, komen voor subsidie op grond van deze subsidieregeling in aanmerking voor zover het de uren betreft behorende tot het ve-programma dagopvang. De uren ve-programma dagopvang die aldus op grond van deze subsidieregeling aan de houder worden gesubsidieerd, kan de houder niet ten laste brengen van subsidie op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018.
Voor subsidieverlening op grond van deze subsidieregeling geldt voor het kalenderjaar 2021 een subsidieplafond van € 47.034.570 onder voorbehoud dat voldoende middelen voor voorschoolse educatie door de gemeenteraad op de begroting beschikbaar worden gesteld. Dit bedrag is inclusief de ouderbijdragen voor deelname aan het ve-programma peuteropvang.
De subsidieaanvraag wordt via www.rotterdam.nl/bestuur-organisatie/subsidies/ ingediend door middel van de door het college ter beschikking gestelde digitale aanvraagformulieren, bedoeld in bijlagen 6 en 7 behorend bij deze subsidieregeling.
Artikel 12 Kaders ve-programma peuteropvang en ve-programma dagopvang
De ve-programma’s voldoen aan de volgende kaders:
het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang dat wordt aangeboden aan de niet-doelgroeppeuter in de leeftijd vanaf 2 jaar tot het moment dat de niet-doelgroeppeuter start op de basisschool, wordt verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die zijn verdeeld over minimaal 2 dagen per week;
het ve-programma dagopvang dat wordt aangeboden aan de doelgroeppeuter in de leeftijd vanaf 2½ jaar tot het moment dat de doelgroeppeuter start op de basisschool wordt verdeeld over minimaal 2 dagdelen per week die zijn verdeeld over minimaal 2 dagen per week als het ve-programma dagopvang per week 10 uur of minder omvat;
het ve-programma dagopvang dat wordt aangeboden aan de doelgroeppeuter in de leeftijd vanaf 2½ jaar tot het moment dat de doelgroeppeuter start op de basisschool wordt verdeeld over minimaal 3 dagdelen per week die zijn verdeeld over minimaal 3 dagen per week als het ve-programma dagopvang per week meer dan 10 uur omvat.
Artikel 13 Urenstructuur ve-programma peuteropvang
De houder biedt het ve-programma peuteropvang aan met een zodanige urenstructuur per week dat:
de niet-doelgroeppeuter gemiddeld 8 uur per week kan deelnemen aan het ve-programma peuteropvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 20 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2 jaar tot 2½ jaar en aansluitend 480 uur verdeeld over 60 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2½ jaar tot het moment dat de niet-doelgroeppeuter start op de basisschool;
de doelgroeppeuter gemiddeld 8 uur per week kan deelnemen aan het ve-programma peuteropvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 20 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2 jaar tot 2½ jaar en aansluitend gemiddeld 16 uur per week 960 uur verdeeld over 60 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2½ jaar tot het moment dat de doelgroeppeuter start op de basisschool;
Artikel 14 Urenstructuur ve-programma dagopvang
De houder biedt het ve-programma dagopvang aan met een zodanige urenstructuur per week dat:
de niet-doelgroeppeuter gemiddeld 6,15 uur per week kan deelnemen aan het ve-programma dagopvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 26 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2 jaar tot 2½ jaar en aansluitend 480 uur verdeeld over 78 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2½ jaar tot het moment dat de niet-doelgroeppeuter start op de basisschool;
de doelgroeppeuter gemiddeld 6,15 uur per week kan deelnemen aan het ve-programma dagopvang tot een totaal van minimaal 120 uur en maximaal 160 uur verdeeld over 26 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2 jaar tot 2½ jaar en aansluitend gemiddeld 12,3 uur per week 960 uur verdeeld over 78 weken in de leeftijdsperiode vanaf 2½ jaar tot het moment dat de doelgroeppeuter start op de basisschool;
De houder brengt voor deelname van de doelgroeppeuter met de indicatie Extra spelen en leren na de uitbreiding van het ve-programma peuteropvang, bedoeld in artikel 13, onderdelen b en c, dan wel de uitbreiding van het ve-programma dagopvang, bedoeld in artikel 14, onderdelen b en c, een ouderbijdrage in rekening bij de ouder voor 50% van het totale aantal uren, waarbij de overige 50% van het totale aantal uren voor de ouder gratis zijn. De ouder komt alleen in aanmerking voor 50% gratis uren als de doelgroeppeuter met indicatie Extra spelen en leren deelneemt aan een ve-programma dat is gericht op een omvang van ten minste 720 uur.
De houder geeft de indicatie Gelijke kansen af voor de peuter van wie de ouder aantoonbaar gebruik maakt van schuldhulpverlening of schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening dan wel de Wet schuldsanering natuurlijke personen volgens de procedure, bedoeld in bijlage 2 behorend bij deze subsidieregeling.
Artikel 16 Implementatieperiode voorschoolse educatie
De houder die voor het eerst subsidie aanvraagt voor voorschoolse educatie en die nog niet kan voldoen aan één of meer subsidieverplichtingen:
De verantwoording van de subsidie over het kalenderjaar 2021 wordt door de houder uiterlijk op 31 maart 2022 digitaal ingediend via het webportaal van de gemeente Rotterdam met daarvoor door het college vastgestelde formulieren.
Artikel 19 Eindverantwoording subsidies tot € 25.000
Bij een verleende subsidie tot € 25.000 verstrekt de houder aan het college:
Artikel 20 Eindverantwoording subsidies van € 25.000 tot en met € 50.000
Bij een verleende subsidie van € 25.000 tot en met € 50.000 verstrekt de houder aan het college:
Artikel 21 Eindverantwoording subsidies van € 50.000 tot en met € 200.000
Bij een verleende subsidie vanaf € 50.000 tot en met € 200.000 verstrekt de houder aan het college:
Artikel 22 Eindverantwoording subsidies vanaf € 200.000
Bij een verleende subsidie vanaf € 200.000 verstrekt de houder aan het college:
Het college kan bij het tijdelijk niet geheel voldoen aan de eisen van artikel 3 besluiten toch subsidie te verlenen of te blijven verlenen indien het voldoen aan deze eisen zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, mits de gesubsidieerde activiteiten aantoonbaar bijdragen aan het verbeteren van de voorwaarden voor Rotterdamse peuters om met succes in te kunnen stromen in het basisonderwijs.
De Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020 blijft van toepassing op subsidies verstrekt op grond van deze regeling en op volledige aanvragen om subsidie die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze subsidieregeling.
Artikel 27 Intrekken oude subsidieregeling
De Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2020 wordt ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 21 juli 2020.
De secretaris,
V.J.M. Roozen
De burgemeester,
A. Aboutaleb
Dit gemeenteblad is uitgegeven op 22 juli 2020 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
Toelichting bij de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021
Het college heeft in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid een wettelijke taak met betrekking tot voorschoolse educatie. Voor het uitvoeren van deze wettelijke taak ontvangt het college jaarlijks middelen van het rijk. Deze subsidieregeling is het instrument van het college om die middelen beschikbaar te stellen voor de uitvoering van voorschoolse educatie.
In grote lijnen behelst deze wettelijke taak dat het college zorgt voor voldoende plaatsen voor voorschoolse educatie in aantal en spreiding over de stad voor alle peuters met een risico op een achterstand in de Nederlandse taal. De voorschoolse educatie moet voldoen aan de wettelijke kwaliteitseisen.
In 2019 heeft het college het Rotterdamse onderwijsbeleid Gelijke kansen voor elk talent voor de periode 2019-2022 vastgesteld. In 2017 zijn met houders en schoolbesturen afspraken gemaakt voor de verdere verhoging van de kwaliteit van de voorschoolse educatie in het Kwaliteitskader voorschoolse educatie 2018, Rotterdamse kwaliteit in voorschoolse voorzieningen. Alle Rotterdamse kindercentra met voorschoolse educatie hebben dezelfde hoge Rotterdamse kwaliteit en alle Rotterdamse peuters kunnen daar gebruik van maken, ongeacht hun achtergrond wat betreft doelgroep/niet-doelgroep of het hebben van wel/niet werkende ouders. Deze afspraken blijven onverminderd van kracht.
Om invloed te kunnen hebben op de ontwikkeling van doelgroeppeuters moet het aanbod voorschoolse educatie niet alleen van goede kwaliteit zijn, maar ook voldoende intensief. Het rijk heeft aangekondigd dat gemeenten met ingang van 1 augustus 2020 het aanbod voorschoolse educatie voor doelgroeppeuters moeten uitbreiden naar 960 uur in de leeftijdsperiode van 2½ tot 4 jaar.1 In overleg met houders en schoolbesturen is deze uitbreiding van de voorschoolse educatie in Rotterdam waar mogelijk reeds gestart per 1 september 2019.
Naast de kwaliteit van de voorschool en de intensiteit van het aanbod is ook toegankelijkheid een belangrijke factor voor kansengelijkheid. Dat begint bij de financiële toegankelijkheid. Er zijn signalen dat voor een deel van de ouders de ouderbijdrage en administratieve rompslomp voor de bepaling van de hoogte van de ouderbijdrage een drempel vormen voor deelname aan de voorschool. Het college streeft ernaar om alle Rotterdamse peuters met de voorschool te bereiken, waarbij zoveel mogelijk (financiële) belemmeringen voor deelname aan de voorschool worden weggenomen.2
Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van 2020
De Subsidieregeling voorschoolse educatie 2019 is op 11 juni 2019 door het college gewijzigd om de uitbreiding van het aanbod voorschoolse educatie naar 960 uur voor doelgroeppeuters in de leeftijdsperiode van 2½ tot 4 jaar per 1 september 2019 mogelijk te maken.3 Ten behoeve van deze wijziging zijn in overleg met houders en schoolbesturen afspraken gemaakt over de kaders waarbinnen deze uitbreiding vorm kan krijgen. Deze kaders zijn ongewijzigd overgenomen in de Subsidieregeling voorschoolse educatie 2021.
Voor de invoering van de urenuitbreiding voorschoolse educatie is in 2019 een implementatiefase afgesproken van 1 september 2019 tot en met 31 december 2020. In deze periode zou de invoering van de urenuitbreiding samen met houders en schoolbesturen worden gemonitord en geëvalueerd. De uitkomsten van deze evaluatie zouden worden meegenomen bij het opstellen van de subsidieregeling voor 2021.
Door het uitbreken van de coronacrisis zijn basisscholen, peuteropvang en kinderdagverblijven met ingang van 16 maart 2020 gesloten. Met ingang van 11 mei 2020 is er sprake van een gedeeltelijke openstelling. Ten tijde van het opstellen van deze subsidieregeling was niet bekend welke effecten de coronacrisis en de daaruit voortvloeiende maatregelen zullen hebben op de deelname aan voorschoolse educatie. Ook was niet bekend of en wanneer de uitvoering van voorschoolse educatie weer kan plaats vinden op de wijze zoals voor het uitbreken van de coronacrisis. Voor het monitoren en evalueren van de urenuitbreiding zullen daarom nieuwe afspraken worden gemaakt.
Als gevolg van de coronacrisis kan in 2020 geen effectieve evaluatie plaats vinden van de invoering van de urenuitbreiding. Daarnaast is onduidelijk hoe lang de coronacrisis zal duren en welke maatregelen in 2020 of in 2021 eventueel nog door de rijksoverheid zullen worden afgekondigd. Dit betekent dat de afspraken in deze subsidieregeling over de uitvoering van de activiteiten in 2021 mogelijk door overmacht niet of niet volledig kunnen worden nagekomen. Vanwege deze bijzondere omstandigheden is in de subsidieregeling artikel 25 toegevoegd. Hierin wordt bepaald dat de hardheidsclausule van de Subsidieverordening Rotterdam 2014 (artikel 17, eerste lid) van toepassing is op artikel 3 van deze subsidieregeling dat toeziet op de uitvoering van de activiteiten voor voorschoolse educatie.
Bij de behandeling van de subsidieaanvragen voor 2020 is gebleken dat op sommige locaties in de peuteropvang meer dan 16 uur per week voorschoolse educatie kan worden uitgevoerd. Hierdoor kunnen er meer kinderen worden bereikt. In wezen wordt daarmee extra groepsruimte gecreëerd. Artikel 6 is daarom uitgebreid met een vijfde lid waardoor in dergelijke gevallen de subsidie voor de exploitatielasten, de huisvesting en de kwaliteit naar rato van het aantal uitvoeringsuren wordt verhoogd.
Een peuteropvanggroep die bijvoorbeeld 20 uur per week wordt uitgevoerd, ontvangt 1,25 maal de subsidie.
Daarnaast is in de uitvoeringspraktijk in 2020 gebleken dat op sommige locaties in de peuteropvang wel meer dan 12 uur maar nog niet 16 uur per week voorschoolse educatie kan worden uitgevoerd. De exploitatielasten nemen wel toe, maar er wordt in dit geval geen extra groepsruimte gecreëerd. Artikel 6 is daarom uitgebreid met een zesde lid waardoor in dergelijke gevallen de subsidie voor de exploitatielasten naar rato van het aantal uitvoeringsuren wordt verhoogd. De subsidies voor huisvesting en kwaliteit blijven ongewijzigd.
Toelichting per artikel voor zover van toepassing
In dit artikel worden de begrippen uitgelegd die in de subsidieregeling worden gehanteerd.
Met ingang van 2020 is de indicatie voor doelgroeppeuter uitgebreid. Naast de bestaande indicatie Extra spelen en leren is de nieuwe indicatie Gelijke kansen geïntroduceerd.
Indicatie Extra spelen en leren
De indicatie Extra spelen en leren wordt afgegeven door het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) binnen de gemeente Rotterdam. Sinds 1 oktober 2017 is deze doelgroep-indicatie als volgt bepaald4:
Wanneer de houder op basis van observatiegegevens constateert dat er zorgen zijn over de taalontwikkeling en/of sociaal-emotionele ontwikkeling van het kind, dan kan de houder via de ouder van het kind de doelgroep-indicatie Extra spelen en leren aanvragen bij het CJG. Dit verloopt via een speciaal indicatieformulier Extra spelen en leren, dat de houder verstrekt aan de ouder.
De indicatie Gelijke kansen wordt afgegeven door de houder als de ouder aantoonbaar gebruik maakt van schuldhulpverlening of schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of de Wet schuldsanering natuurlijke personen. De procedure voor de werkwijze van de houder is opgenomen in bijlage 2.
Artikel 2 Doel en toepassingsbereik
In dit artikel wordt uitgelegd wat het doel van de subsidie is. De subsidie is bedoeld voor de uitvoering van voorschoolse educatie voor Rotterdamse peuters, zodat zij goed voorbereid kunnen starten aan het basisonderwijs. De voorschoolse educatie moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn opgenomen in het Kwaliteitskader voorschoolse educatie Rotterdam. Dit kwaliteitskader is als bijlage 1 behorend bij deze subsidieregeling gevoegd.
In dit artikel wordt uitgelegd welke activiteiten voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat om het uitvoeren van een programma voor voorschoolse educatie in de peuteropvang en in de kinderdagopvang dat voldoet aan de Rotterdamse kwaliteitseisen.
Naast de middelen die beschikbaar worden gesteld met deze subsidieregeling, zijn er ook andere subsidies voor specifieke doelgroepen en/of thema’s. Deze subsidies worden via aparte subsidieregelingen beschikbaar gesteld. Het gaat onder meer om: voorschools maatschappelijk werk en inzet intern begeleider via het schoolontwikkelingsbudget; de leraren cao; het innovatiefonds en het programma ‘Lekker fit!’. Over het laatste programma wordt hier aanvullende informatie gegeven.
De gemeente Rotterdam vindt het belangrijk dat kinderen in Rotterdam gezond opgroeien. Kinderen die van jongs af aan gezonde voedings- en bewegingsgewoonten aanleren, blijven in de toekomst vaak gezonder. Bovendien blijkt uit onderzoek dat bewegen positieve effecten heeft op de taalontwikkeling en de motoriek van peuters. Daarom is de gemeente Rotterdam in 2005 gestart met Rotterdam Lekker Fit!
Rotterdam Lekker Fit! is een gemeentelijk programma, waarbij de gemeente met verschillende landelijke en lokale partners samenwerkt om een gezonde leefstijl te bevorderen onder de Rotterdamse jeugd. Een onderdeel van dit programma is de Lekker Fit! aanpak op kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. Dit programma is ontwikkeld samen met enkele kinderopvangorganisaties en kan daardoor goed geïntegreerd worden in het dagprogramma.
Gedurende het programma gaat een locatie aan de slag met Lekker Fit! bewegen, water drinken, groente eten, verantwoord trakteren en ouderbetrokkenheid.
De selectie van de Lekker Fit! locaties vindt plaats op basis van prioriteit. Aan de hand van de overgewichtcijfers onder Rotterdamse peuters zijn zogenaamde prioriteitswijken aangewezen. Kinderdagverblijven en peuterspeelzalen die te maken hebben met overgewicht onder de doelgroep hebben prioriteit voor deelname aan het programma.
De deelnemende locaties ontvangen, via de directie Sport & Cultuur van de gemeente Rotterdam, een subsidie in natura in de vorm van materialen en begeleiding bij de uitvoering.
Locaties kunnen trainingen op het gebied van voeding en bewegen, ter bevordering van de deskundigheid van hun pedagogisch medewerkers, meenemen in hun opleidingsplan. Verantwoording verloopt via Rotterdam Lekker Fit!
Met de kinderopvangorganisaties worden apart afspraken gemaakt over:
Voor meer informatie: www.rotterdamlekkerfit.nl. Voor vragen of deelname kunnen locaties terecht bij de projectleider Lekker Fit! 0-4 jaar via info@rotterdamlekkerfit.nl.
In dit artikel wordt uitgelegd wie in aanmerking komt voor de subsidie. De subsidie kan alleen worden toegekend aan houders van kindercentra die geregistreerd zijn in het Landelijk register kinderopvang (LRK). En de subsidie kan alleen worden ingezet in kindercentra binnen de grenzen van de gemeente Rotterdam.
Artikel 5 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen / Artikel 6 Hoogte van de subsidie / Artikel 24 Subsidievaststelling
In deze artikelen wordt uitgelegd welke kosten voor subsidie in aanmerking komen, hoe hoog de subsidiebedragen zijn en hoe de subsidie na verantwoording wordt vastgesteld. Er zijn twee subsidievormen voor de voorschoolse educatie: peuteropvang en kinderdagopvang. Beide vormen worden hierna toegelicht.
De subsidie wordt verleend per groep per kalenderjaar voor de uitvoering van het ve-programma peuteropvang in een groep waarin minimaal 12 en maximaal 16 peuters tegelijk aanwezig kunnen zijn gedurende gemiddeld 16 uur per week en 40 weken per kalenderjaar. In verband met een efficiënte besteding van middelen wordt voor peuteropvanggroepen met een capaciteit van minder dan 12 peuters bij aanvraag van de subsidie in overleg met de houder bezien of er een oplossing kan worden gevonden. De subsidie voor deze peuteropvanggroep bedraagt op kalenderjaarbasis maximaal € 90.350. Dit bedrag is in beginsel voldoende om de exploitatielasten (personeel, huisvesting, materialen, activiteiten en overhead) van de peuteropvanggroep te dekken. Als een groep in de peuteropvang per 1 januari 2021 het voorschoolse programma (nog) niet 16 uur gemiddeld per week kan uitvoeren, maar het bestaande voorschoolse programma van 12 uur per week blijft uitvoeren dan bedraagt de subsidie voor de exploitatielasten maximaal € 67.750. In beide gevallen wordt de subsidie voor exploitatielasten aangevuld met een subsidie van maximaal € 9.500 per groep per kalenderjaar voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen.
De houder ontvangt van de ouders een ouderbijdrage voor deelname aan de voorschoolse educatie. De inkomsten van de houder uit ouderbijdragen worden verrekend met de subsidie zodanig dat voor een groep die gemiddeld 16 uur per week het voorschoolse programma uitvoert het totaal van de subsidie en de inkomsten uit ouderbijdragen uitkomt op € 99.850 (het totaal van de subsidie voor exploitatielasten en voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen). In de praktijk werkt dit als volgt.
De houder geeft bij de subsidieaanvraag een prognose voor de inkomsten uit ouderbijdragen. Dit betreft de ouderbijdragen van zowel ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag als van ouders met recht op kinderopvangtoeslag. Ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag betalen aan de houder een inkomensafhankelijke ouderbijdrage (zie ook toelichting artikel 15). Ouders met recht op kinderopvangtoeslag betalen het maximum uurtarief voor dagopvang volgens het Besluit kinderopvangtoeslag aan de houder (en vragen bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aan). De ouders van niet-doelgroeppeuters betalen een ouderbijdrage voor 8 uur deelname aan het ve-programma peuteropvang. De ouders van doelgroeppeuters met een CJG-indicatie Extra spelen en leren betalen een ouderbijdrage voor de helft van de (gemiddeld) 16 uur ve-programma peuteropvang per week. De andere helft is gratis voor deze ouders. De ouders van peuters met de doelgroepindicatie Gelijke kansen betalen geen ouderbijdrage. Schematisch ziet dat er als volgt uit:
Bij de subsidieaanvraag geeft de houder een prognose voor inkomsten uit ouderbijdragen, bijvoorbeeld € 20.000. Bij verlening van de subsidie wordt deze prognose verrekend met de subsidie. De verleende subsidie bedraagt dan € 79.850 (want dit bedrag samen met de ouderbijdragen komt uit op € 99.850).
Bij vaststelling van de subsidie worden de werkelijk gerealiseerde inkomsten verrekend met de subsidie. Dit kan betekenen dat de subsidie hoger of lager wordt vastgesteld afhankelijk van de hoogte van de inkomsten uit ouderbijdragen. Stel dat bij verantwoording van de subsidie de werkelijke inkomsten uit ouderbijdragen € 10.000 bedragen. De subsidie wordt dan vastgesteld op € 89.850 (want dit bedrag samen met de ouderbijdragen komt uit op € 99.850). Als de werkelijke inkomsten uit ouderbijdragen in dit voorbeeld € 30.000 bedragen dan wordt de subsidie vastgesteld op € 69.850 (want dit bedrag samen met de ouderbijdragen komt uit op € 99.850). Dit voorbeeld geldt voor een peuteropvanggroep die gemiddeld 16 uur per week gedurende 40 weken is uitgevoerd. Dezelfde systematiek, met een aangepast maximaal subsidiebedrag, geldt voor een peuteropvanggroep die 12 uur per week wordt uitgevoerd.
Voor een peuteropvanggroep die minder dan 40 weken is uitgevoerd, wordt de subsidie vastgesteld naar rato van het aantal weken dat de groep is uitgevoerd. Bij de verantwoording van de subsidie vermeldt de houder de gefactureerde en de werkelijk geïnde ouderbijdragen. Het verschil tussen gefactureerde en geïnde ouderbijdragen is het debiteurenbedrag. Bij de verrekening van de inkomsten uit ouderbijdragen met de subsidie wordt in beginsel uitgegaan van werkelijk geïnde ouderbijdragen. Over het debiteurenbedrag treden gemeente en houder in overleg.
Peuteropvang: aanvullende subsidie huisvesting
Op grond van de wettelijke taak voor onderwijshuisvesting betaalt de gemeente de kapitaal- en onderhoudslasten voor schoolgebouwen. Als een lokaal leeg staat kan het schoolbestuur het lokaal verhuren op grond van de Regeling verhuur en medegebruik. Ve-groepen gehuisvest in een schoolgebouw vallen onder medegebruik, zoals bepaald in de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs Rotterdam. De gemeente heeft ook bepaald dat het schoolbestuur in dat geval een vergoeding moet vragen voor kapitaal- en onderhoudslasten. Het schoolbestuur vraagt aan de huurder huur voor de exploitatielasten (verwarming, elektriciteit, water) en huur voor onderhouds- en kapitaallasten. Het schoolbestuur moet de inkomsten van de huur voor de onderhouds- en kapitaallasten afdragen aan de gemeente. Als de huurder een door de gemeente gesubsidieerde instelling is, dan bevat de subsidie een component voor de onderhouds- en kapitaallasten5.
In de praktijk leidt deze regeling tot rondpompen van geld. De gemeente subsidieert een ve-peuteropvang die gebruik maakt van een lokaal in een schoolgebouw. De subsidie bevat een component voor kapitaal- en onderhoudslasten. Het schoolbestuur vraagt aan de ve-peuteropvang huur voor kapitaal- en onderhoudslasten. Vervolgens draagt het schoolbestuur de huur voor kapitaal- en onderhoudslasten weer af aan de gemeente.
De schoolgebouwen waarvoor de gemeente de onderhouds- en kapitaallasten betaalt, zijn opgenomen in de gemeentelijke Collectieve huurovereenkomst (CHO) voor schoolbesturen. Voor peuteropvanggroepen die zijn gehuisvest in een gebouw dat is opgenomen in de CHO worden de kapitaal- en onderhoudslasten binnengemeentelijk verrekend. Op deze manier wordt voorkomen dat geld via subsidie wordt rondgepompt. De hoogte van de onderhouds- en kapitaallasten is vastgesteld op basis van normen uit de Regeling verhuur en medegebruik en bedraagt € 2.500 per peuteropvanggroep. Bij invoering van de harmonisatie in 2016 is de subsidie voor een peuteropvanggroep gehuisvest in een gebouw dat voorkomt in de CHO met dit bedrag verlaagd.
Peuteropvanggroepen die zijn gehuisvest in een gebouw dat niet voorkomt in de CHO ontvangen een aanvullende subsidie huisvesting van € 2.500 ter compensatie van de verlaging van het subsidiebedrag. Als een gebouw wel is opgenomen in de CHO maar er is bewijslast dat het (deel van het) gebouw waar de groep is gehuisvest aantoonbaar is gefinancierd door het schoolbestuur, dan komt de groep eveneens in aanmerking voor de toeslag van € 2.500.
Sinds 1 januari 2015 is de gemeente niet meer verantwoordelijk voor de onderhoudslasten van schoolgebouwen en ontvangt daarvoor geen vergoeding meer van het Rijk. De schoolbesturen ontvangen de middelen voor onderhoudslasten rechtstreeks van het Rijk. Deze bekostiging is afhankelijk van het aantal groepen leerlingen dat een school telt6. Als een peuteropvanggroep in een leeg lokaal is gehuisvest, ontvangt het schoolbestuur van het Rijk minder bekostiging voor onderhoudslasten. Het schoolbestuur zal de onderhoudslasten dan in rekening brengen bij de peuteropvanggroep. Dit betekent dat de component onderhoudslasten ten onrechte uit het subsidiebedrag voor peuteropvanggroepen is gehaald. Volgens de normering uit 2012 bestaat 25% van de € 2.500 uit onderhoudslasten. Een peuteropvanggroep gehuisvest in een gebouw dat voorkomt in de CHO ontvangt daarom een aanvullende subsidie huisvesting van € 625 ter compensatie van de verlaging van het subsidiebedrag.
Ve-groepen in de kinderdagopvang.
De subsidie voor ve-groepen in de kinderdagopvang had geen component voor onderhouds- en kapitaallasten. Het subsidiebedrag is niet gewijzigd. De aanvullende subsidie huisvesting is daarom niet van toepassing op de ve-groepen in de kinderdagopvang.
De kinderdagopvang kent een openstelling van 50-52 weken per kalenderjaar, terwijl de peuteropvang 40 weken per jaar open is. De totale omvang van het programma voor voorschoolse educatie in de kinderdagopvang en de peuteropvang is in uren gelijk. Het totale aantal uren van het programma voor voorschoolse educatie wordt in de kinderdagopvang verdeeld over meer weken dan in de peuteropvang. Het aantal uren voorschoolse educatie per week in de kinderdagopvang is daarom lager dan in de peuteropvang, namelijk: 6,15 uur per week voor een niet-doelgroeppeuter en 12,3 uur per week voor een doelgroeppeuter. De 6,15 uur per week voor een niet-doelgroeppeuter is omgerekend 6 uur en 9 minuten. De 12,3 uur per week voor een doelgroeppeuter is omgerekend 12 uur en 18 minuten. De 9 minuten respectievelijk 18 minuten kunnen in de dagelijkse praktijk moeilijk te verwezenlijken zijn. De houder kan hier pragmatisch mee omgaan, zolang de totale omvang van het ve-programma dagopvang voldoet aan de eisen zoals gesteld in de tabel hierna bij de toelichting op artikel 14.
De subsidie voor voorschoolse educatie in de kinderdagopvang bestaat uit vier delen.
De basissubsidie, genoemd onder 1 hiervoor, bestaat uit een bedrag van € 400 per peuter per kalenderjaar. Dit bedrag is bedoeld voor alle kosten gerelateerd aan de uitvoering van het programma voor voorschoolse educatie (coördinatie, materialen, activiteiten, etc.). Daarnaast bestaat de basissubsidie uit een bedrag van € 800 per peuter per kalenderjaar voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen (zie hierna). Voor de subsidie voor het voldoen aan de kwaliteitseisen geldt een minimum- en een maximumbedrag per groep. De staffel voor de berekening is opgenomen in artikel 6.
Het schema voor de ouderbijdrage voor deelname aan het ve-programma dagopvang is, afgezien van het aantal uren ve-programma per week, gelijk aan het schema voor deelname aan het ve-programma peuteropvang.
Ouders met recht op kinderopvangtoeslag betalen de houder het maximum uurtarief van de kinderdagopvang volgens het Besluit kinderopvangtoeslag7 voor de eerste 6,15 uur per week (en vragen bij de Belastingdienst kinderopvangtoeslag aan). Ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag betalen de houder voor de eerste 6,15 uur per week een inkomensafhankelijke ouderbijdrage (zie ook toelichting artikel 15). Voor het verschil tussen de inkomensafhankelijke ouderbijdrage per uur en het maximum uurtarief van de kinderdagopvang volgens het Besluit kinderopvangtoeslag ontvangt de houder subsidie. De tweede 6,15 uur per week voor doelgroeppeuters met de doelgroepindicatie Extra spelen en leren zijn gratis voor de ouders. Voor deze gratis uren bedraagt de subsidie voor de houder per gratis uur het maximum uurtarief van de kinderdagopvang volgens het Besluit kinderopvangtoeslag. Voor de doelgroeppeuters met de doelgroepindicatie Gelijke kansen zijn de eerste 6,15 uur en de tweede 6,15 uur per week gratis voor de ouders. Voor deze gratis uren bedraagt de subsidie voor de houder per gratis uur het maximum uurtarief van de kinderdagopvang volgens het Besluit kinderopvangtoeslag.
De houder geeft bij de subsidieaanvraag een prognose voor het aantal peuters dat gemiddeld per week gebruik maakt van de voorschoolse educatie. Dit gemiddelde aantal peuters maal het bedrag van maximaal € 1.200 (met inachtneming van de staffel voor het bedrag om te voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen) vormt de basissubsidie. Na afloop van de subsidieperiode wordt de basissubsidie vastgesteld op basis van de werkelijke realisatie van het gemiddeld aantal bereikte peuters. Dit aantal betreft het gemiddelde van het aantal ingeschreven en geregistreerde peuters van twee voorgeschreven telweken. Ook voor het tweede, derde en vierde onderdeel van de subsidie geeft de houder een prognose op bij aanvraag. De vaststelling van de subsidie na afloop van de subsidieperiode vindt plaats op basis van de werkelijke realisatie.
Peuters met een sociaal-medische indicatie (SMI)
Op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018 is de voorschoolse educatie een voorliggende voorziening voor peuters met een sociaal-medische indicatie. De deelname van deze peuters aan het ve-programma dagopvang komt dan ook voor subsidie in aanmerking volgens de regels van deze subsidieregeling. Om dubbele financiering uit te sluiten mag de houder de kosten van deelname van deze peuters aan de voorschoolse educatie die worden gesubsidieerd door deze subsidieregeling niet ook ten laste brengen van subsidie op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018. De subsidie op grond van de Verordening tegemoetkoming kosten SMI-kinderopvang Rotterdam 2018 kan wel als aanvulling worden ingezet op de subsidie van de Subsidieregeling voorschoolse educatie 2021, maar mag daarmee niet overlappen.
Peuteropvang en kinderdagopvang: subsidie voor voldoen aan Rotterdamse kwaliteit
Bij beide subsidievormen is sprake van een subsidieonderdeel voor het voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen. Deze subsidie is bestemd voor het intensiveren van het aantal hbo’ers op de groep, dan wel het aantal hbo-coaches dat minimaal vier uur per week de groep begeleidt. Daarnaast kan deze subsidie worden ingezet voor permanente educatie en groepsteambesprekingen. De inzet van deze subsidie voor kwaliteit is niet peuter- of groepsgebonden. De subsidie voor kwaliteit voor alle peuters/groepen mag worden samengevoegd tot één bedrag waarvan de investeringen in kwaliteit worden gerealiseerd.
Peuteropvang en kinderdagopvang: implementatiesubsidie
De houder kan een éénmalige subsidie van maximaal € 5.000 aanvragen voor de implementatie van de voorschoolse educatie in een kindercentrum waarvoor voor het eerst subsidie wordt aangevraagd. Kosten die verband houden met de implementatie kunnen onder meer zijn:
Bij de subsidieaanvraag onderbouwt de houder de geraamde kosten voor de implementatie. Bij de verantwoording neemt de houder in de financiële verantwoording een onderbouwing op van de werkelijke kosten voor implementatie. Bij een voldoende onderbouwing wordt de subsidie voor de implementatieactiviteiten conform verlening vastgesteld. Als de werkelijke kosten voor de implementatie substantieel hoger of lager zijn dan de verleende subsidie voor implementatie dan is dit onderwerp van gesprek met de houder.
In dit artikel wordt uitgelegd hoeveel middelen beschikbaar zijn voor de realisatie van voorschoolse educatie en hoe het college deze middelen verdeelt. Dit bedrag is inclusief de ouderbijdragen voor deelname aan het ve-programma peuteropvang. Als het totaal van deze ouderbijdragen hoger uitvalt dan vooraf ingeschat dan wordt de extra subsidieruimte ingezet voor nieuwe groepen of verdere verbetering van de kwaliteit van de voorschoolse educatie. Als het totaal van de ouderbijdragen lager uitvalt dan de inschatting stijgen de subsidie uitgaven.
In dit artikel wordt uitgelegd hoe de houder subsidie voor voorschoolse educatie kan aanvragen. De subsidie voor het kalenderjaar 2021 kan worden aangevraagd tot en met 30 september 2020.
De subsidieaanvraag bestaat uit een PDF-aanvraagformulier en een Excel-aanvraagformulier. Beide formulieren zijn beschikbaar op het webportaal van de gemeente Rotterdam. Houders die in 2020 reeds subsidie ontvingen voor voorschoolse educatie ontvangen beide aanvraagformulieren per e-mail.
In het PDF-aanvraagformulier geeft de houder aan of aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. Als dat niet het geval is, geeft de houder in de toelichting aan hoe en wanneer wel aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan. In dat geval worden maatwerkafspraken gemaakt met de houder over de wijze waarop en de periode waarbinnen de houder zal gaan voldoen aan de subsidievoorwaarden.
Het Excel-aanvraagformulier voor de aanvraag 2021 is vereenvoudigd ten opzichte van het formulier voor de subsidieaanvraag voor 2020.
Artikel 10 Aanvullende weigeringsgronden
In verband met een efficiënte besteding van middelen kan geen subsidie worden verleend als bij aanvraag in een groep gemiddeld op locatieniveau minder dan vijf peuters gebruik maken van de voorschoolse educatie.
In dit artikel wordt uitgelegd aan welke wettelijke verplichtingen de houder moet voldoen om in aanmerking te komen voor subsidie. Daarnaast moet de houder voldoen aan de Rotterdamse kwaliteitseisen, die opgenomen zijn in bijlage 1 behorend bij deze subsidieregeling.
Artikel 12 Kaders ve-programma peuteropvang en ve-programma dagopvang / Artikel 13 Urenstructuur ve-programma peuteropvang / Artikel 14 Urenstructuur ve-programma dagopvang
In 2019 heeft uitvoerig overleg plaats gevonden met houders over de wijze waarop de uitbreiding van het aantal uren voorschoolse educatie naar 960 uur in de leeftijdsperiode vanaf 2½ tot 4 jaar vorm kan worden gegeven. Dit heeft geleid tot een kader met afspraken die de houder voldoende flexibiliteit geven om de urenuitbreiding in te vullen binnen de beschikbare mogelijkheden. Daarnaast geven de afspraken van dit kader aan de gemeente zekerheid dat het aanbod voorschoolse educatie met voldoende intensiteit per week wordt uitgevoerd. De afspraken uit dit kader zijn opgenomen in de Eerste wijziging Subsidieregeling voorschoolse educatie 2019 en zijn ongewijzigd overgenomen in de Subsidieregeling voorschoolse educatie 2021.
In de volgende twee tabellen zijn de afspraken voor de peuteropvang (Tabel 1) en de kinderdagopvang (Tabel 2) schematisch weergegeven.
De ouder van een peuter die gebruik maakt van het ve-programma peuteropvang of het ve-programma dagopvang betaalt een ouderbijdrage aan de houder (zie ook de toelichting bij de artikelen 5 en 6). De procedure voor de bepaling van de ouderbijdrage is opgenomen in bijlage 2 behorend bij deze subsidieregeling.
De ouder met recht op kinderopvangtoeslag betaalt de houder het maximum uurtarief8 volgens het Besluit kinderopvangtoeslag 2021 van € 8,46 en vraagt kinderopvangtoeslag aan bij de Belastingdienst. Het Besluit kinderopvangtoeslag bepaalt per inkomenscategorie welk percentage van het maximum uurtarief van € 8,46 aan de ouder wordt uitgekeerd als kinderopvangtoeslag. In de laagste inkomenscategorie krijgt de ouder 96% van het maximum uurtarief terug in de vorm van kinderopvangtoeslag, d.w.z. € 8,12 per uur. De ouder met recht op kinderopvangtoeslag in de laagste inkomenscategorie betaalt dus netto 4% van het maximum uurtarief, d.w.z. € 0,34 per uur.
De ouder die geen recht heeft op kinderopvangtoeslag betaalt een inkomensafhankelijke ouderbijdrage. Voor de bepaling van de hoogte van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage worden de inkomenscategorieën gehanteerd uit het Besluit kinderopvangtoeslag 2021. Voor elke inkomenscategorie is berekend wat de netto ouderbijdrage is van de ouder met recht op kinderopvangtoeslag. Deze netto bedragen per inkomenscategorie zijn opgenomen in de tabel in bijlage 4. De ouder zonder recht op kinderopvangtoeslag in de laagste inkomenscategorie betaalt netto € 0,34 per uur ouderbijdrage net als de ouder met recht op kinderopvangtoeslag in die inkomenscategorie. Voor elke inkomenscategorie geldt dus dat de hoogte van de netto ouderbijdrage gelijk is voor ouders met recht op kinderopvangtoeslag en voor ouders zonder recht op kinderopvangtoeslag. De houder stelt de inkomensafhankelijke ouderbijdrage vast op basis van bijlage 3 behorend bij deze subsidieregeling.
In artikel 17 wordt uitgelegd welke rapportages de houder tijdens de subsidieperiode aan het college moet overleggen. Bij de subsidieaanvraag hebben de houders een aantal prognoses gegeven. Bij de twee tussenrapportages meldt de houder de werkelijke realisatie (zie A hierna). Met deze gegevens monitort het college de uitputting van het budget. De houders ontvangen van het college een formulier op maat voor deze rapportages.
De houders verstrekken eenmaal gegevens aan Onderzoek en Business Intelligence (OBI). Met deze gegevens stelt OBI de Feitenkaart 2021 samen (zie B hierna). Hierin worden geaggregeerde gegevens opgenomen over o.a. het aantal peuters per leeftijdscategorie dat gebruik maakt van voorschoolse educatie, het aantal locaties met voorschoolse educatie en eventuele wachtlijsten voor voorschoolse educatie in Rotterdam. Met deze gegevens monitort de gemeente het beleid voor voorschoolse educatie op basis van kwantitatieve gegevens. De houders ontvangen van OBI een formulier voor deze rapportage.
Voor de twee tussenrapportages ontvangt de houder twee documenten:
Voor de vaststelling van de werkelijke realisatie van de aantallen kinderen wordt voor de twee tussenrapportages gebruik gemaakt van de volgende telweken:
De houder wordt verzocht beide documenten volledig in te vullen en deze uiterlijk 30 april 2021 (1e tussenrapportage) en 22 oktober 2021 (2e tussenrapportage) per e-mail naar de instellingscontactpersoon van de gemeente te sturen.
B. Gegevenslevering 2021 aan OBI
Houders die een ve-programma uitvoeren met subsidie van de gemeente Rotterdam werken mee aan het opstellen van de Feitenkaart door OBI. De houders ontvangen van OBI formulieren om de gevraagde gegevens te leveren. Voor het kalenderjaar 2021 worden de gegevens door OBI gevraagd over de week van 4 t/m 8 oktober 2021.
De houder wordt verzocht de formulieren volledig in te vullen en deze uiterlijk 22 oktober 2021 aan OBI te retourneren volgens de procedure die OBI bekend zal maken.
Wanneer in Rotterdam een registratiesysteem voor voorschoolse educatie is ingevoerd, verstrekken houders de benodigde gegevens via dit systeem ter vervanging van de gegevensvraag door OBI.
Artikel 18 tot en met 22 Eindverantwoording en artikel 23 Controle accountant
In deze artikelen wordt uitgelegd hoe de houder de subsidie moet verantwoorden. De houder ontvangt voor de eindverantwoording van de gemeente modelverantwoordingsformulieren. De voorschriften voor de accountantscontrole (aanvullend op de voorschriften van de Subsidieverordening Rotterdam 2014) zijn opgenomen in bijlage 4 behorend bij deze subsidieregeling.
Vanuit haar wettelijke taak controleert de GGD in het regulier toezicht wettelijke kwaliteitseisen voor ve bij inspectiebezoeken. In het kader van vermindering van verantwoordingslast voor houders zijn de GGD en Afdeling Onderwijs in samenwerking met vijf houders in 2017 een pilot gestart. In deze pilot controleert de GGD tijdens het inspectiebezoek een aantal gemeentelijke kwaliteitseisen voor ve. Na evaluatie in 2018 is de pilot in 2019 uitgebreid. Bij verdere uitbreiding in 2021 kan de wijze van verantwoording over de gemeentelijke kwaliteitseisen voor ve over 2021 nog worden aangepast.
De belangrijkste momenten voor het aanvragen en verantwoorden van de subsidie voor voorschoolse educatie op grond van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021 zijn opgenomen in de kalender op de volgende pagina.
Bijlage 1 Rotterdamse kwaliteitseisen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, en artikel 11, tweede lid van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bijlage 2 Procedure voor bepaling van de indicatie Gelijke kansen, bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021.
Uit recent onderzoek blijkt dat armoede en schuldenproblematiek in een gezin eveneens belangrijke risicofactoren zijn die de ontwikkeling van jonge kinderen negatief kunnen beïnvloeden. De huidige definitie van de doelgroep voor voorschoolse educatie is daarom met ingang van 2020 uitgebreid met de indicatie Gelijke kansen voor peuters in gezinnen die gebruik maken van schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening of de Wet schuldsanering natuurlijke personen. In Rotterdam betreft dit naar schatting 500 peuters. De ouders van doelgroeppeuters met de indicatie Gelijke kansen betalen geen ouderbijdrage voor deelname aan de voorschoolse educatie.
In het intakegesprek met ouders kan worden meegenomen dat met ingang van 2020 de definitie van de doelgroep voor voorschoolse educatie is uitgebreid. De doelgroep definitie is uitgebreid met de indicatie Gelijke kansen voor peuters in gezinnen die gebruik maken van schuldsanering op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) of de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp).
Om te kijken of een ouder recht heeft op een indicatie op basis van de Wgs of Wsnp leveren ouders hier het bewijs voor aan. De check kan als volgt worden gedaan:
Online kan worden gekeken of een persoon onder de Wsnp valt. Zie website: https://insolventies.rechtspraak.nl/#!/zoeken/index
Bij zoeken op natuurlijke persoon kan de achternaam en de geboortedatum ingevuld worden. Hierna, op de zoekknop klikken.
Informatie of iemand is toegelaten bij de gemeente in het kader van de Wgs (minnelijke schuldregeling; Wet gemeentelijke schuldhulpverlening) is te achterhalen bij de betrokkene zelf. De ouder moet dan een toekenningsbeschikking laten zien van de Kredietbank Rotterdam. Zie hieronder een voorbeeld van de toekenningsbeschikking. Het logo van de gemeente Rotterdam is altijd zichtbaar evenals de handtekening van het hoofd van de Kredietbank.
Vastleggen van gegevens in de administratie van de houder over de doelgroep
De houder stelt vast dat de ouder de benodigde informatie heeft overgelegd en registreert in het administratiesysteem uitsluitend dat de peuter tot de doelgroep Gelijke kansen behoort.
Voorbeeld toekenningsverklaring Kredietbank Rotterdam
Op ………………. heeft u schulddienstverlening aangevraagd bij de Kredietbank Rotterdam. Wij hebben besloten dat u schulddienstverlening krijgt. U leest in deze brief wat wij voor u gaan doen. En wat u zelf moet doen.
Wij gaan in gesprek met uw schuldeisers. Wij proberen afspraken met hen te maken over het betalen van uw schulden.
Ook gaan wij uw inkomsten en uitgaven beheren. Dit heet budgetbeheer.
Uw budgetbeheer start als wij uw inkomen en eventuele toeslagen ontvangen. U heeft hiervoor een machtiging getekend. Wij betalen elke maand uw vaste lasten. Dit zijn bijvoorbeeld huur, energie, verzekeringen en telefoonkosten.
Ook houden wij geld apart voor boodschappen, onverwachte uitgaven en uw schuldeisers.
Uw inkomsten en uitgaven staan in het budgetplan. Ook het budgetplan krijgt u bij deze brief.
U heeft een machtiging ondertekend. Hierdoor worden uw inkomen en toeslagen overgemaakt naar de Kredietbank Rotterdam. Krijgt u toch nog geld op uw eigen rekening? Maak dit dan zelf over naar de Kredietbank Rotterdam. U doet dat naar rekeningnummer NL23 INGB 0000 1969 04, op naam van: Gemeentelijke Kredietbank Rotterdam. Zet uw relatienummer er ook bij.
Verandert er iets in uw situatie?
Verandert er iets in uw inkomsten of uitgaven? Of in uw persoonlijke omstandigheden? Geef dit dan meteen aan ons door. Wij passen dan het budgetplan aan.
Wat verwachten wij verder van u?
Dat u er alles aan doet om de schulddienstverlening te laten slagen. Het succes van de schulddienstverlening hangt vooral af van uw eigen motivatie en inzet.
Wij hebben afspraken met u gemaakt. Deze afspraken staan in het document ‘Rechten en plichten’. U heeft dit document op ___ [NOEM DATUM] ondertekend. Deze afspraken gelden zolang u schulddienstverlening krijgt.
Wat gebeurt er als u de afspraken niet nakomt?
Wij stoppen de schulddienstverlening als u de afspraken niet of niet helemaal nakomt. Dat doen wij ook als u de afspraken niet op tijd nakomt.
Vraagt u opnieuw schulddienstverlening aan? Dan kunnen wij die aanvraag afwijzen.
Waar staat dit in de wet- en regelgeving?
Belt u gerust als u nog vragen heeft. Ons telefoonnummer is: […]
U kunt bellen van maandag tot en met vrijdag tussen 09.00 en 12.00 uur.
Bijlage 3 Procedure voor bepaling van de ouderbijdrage, bedoeld in artikel 15, zevende lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021.
De houder toetst volgens de procedure bedoeld in bijlage 2 van deze subsidieregeling bij de intake of de ouder aantoonbaar gebruik maakt van schuldhulpverlening of schuldsanering op grond van:
De houder brengt voor deelname van de peuter aan het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang geen ouderbijdrage in rekening bij de ouder die aantoonbaar gebruik maakt van de Wgs of Wsnp. De houder registreert in dit geval in het administratiesysteem dat de peuter tot de doelgroep Gelijke kansen behoort.
De houder brengt voor deelname van de peuter aan het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang een ouderbijdrage in rekening bij de ouder.
De houder toetst bij de intake of de ouder wel of geen recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Ouders die bevestigen dat zij recht hebben op kinderopvangtoeslag.
de houder factureert de bruto kosten voor het aantal in rekening gebrachte uren voor het ve-programma peuteropvang dan wel het ve-programma dagopvang aan de ouder die recht heeft op kinderopvangtoeslag. De uurprijs voor deze uren is het maximum uurtarief voor de kinderdagopvang volgens het geldende Besluit kinderopvangtoeslag.
De procedure voor de houder om het verzamelinkomen te bepalen van de ouder die bevestigt geen recht te hebben op kinderopvangtoeslag is als volgt.
De houder verzoekt aan de ouder gegevens te verstrekken over de hoogte van het verzamelinkomen op basis van:
indien de meest recente aanslag inkomstenbelasting niet kan worden overgelegd, een inkomensverklaring afgegeven door de Belastingdienst over het meest recente jaar (meestal t-2). Als er twee ouders/verzorgers zijn, dan moet voor beiden een inkomensverklaring van de Belastingdienst worden overgelegd;
als er sprake is van een recente inkomensdaling waardoor de inkomsten lager zijn dan zou blijken uit de aanslag inkomstenbelasting of een inkomensverklaring afgegeven door de Belastingdienst omdat deze gebaseerd zijn op het inkomen in t-2 dan kan het verzamelinkomen worden bepaald op basis van een uitkeringsspecificatie die op de datum van het opmaken van het contract voor plaatsing niet ouder is dan twee maanden. Het verzamelinkomen is dan het bruto jaarinkomen. Als het een maandspecificatie betreft wordt het bruto maandbedrag met twaalf vermenigvuldigd om de hoogte van het bruto jaarinkomen te bepalen;
De houder kan de peuter uit het ve-programma uitschrijven conform de incassoprocedure van de houder als de ouder de ouderbijdrage niet betaalt. Een peuter wordt uitgeschreven bij een betalingsachterstand van maximaal drie maanden, tenzij er sprake is van een uitzondering als bedoeld in artikel 15, achtste lid. Uitschrijving van de peuter laat onverlet dat de ouder de niet betaalde ouderbijdrage verschuldigd blijft.
Bijlage 4 Tabel ouderbijdragen voor ouders die geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, bedoeld in artikel 15, zevende lid, onderdeel c, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021.
Bijlage 5 Accountantscontrole, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021.
Voor de verantwoording van de subsidie gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de verleningsbeschikking, in de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021 en in de Subsidieverordening Rotterdam 2014 en het bijbehorende Subsidieprotocol.
Bij aanvraag van de subsidie heeft de houder in het Excel-aanvraagformulier prognoses gegeven voor de uit te voeren activiteiten. Bij de verantwoording vermeldt de houder de werkelijke realisatie van de uitgevoerde activiteiten in het Excel-verantwoordingsformulier.
Bij verleende subsidiebedragen vanaf € 50.000,00 overlegt de houder bij het Excel-verantwoordingsformulier een assurance-rapport (met beperkte of redelijke mate van zekerheid afhankelijk van de hoogte van het verleende subsidiebedrag (artikel 21 en 22)) van een onafhankelijk accountant. De accountant waarmerkt het Excel-verantwoordingsformulier.
In overleg met houders is per onderwerp van de verantwoording dat door de accountant moet worden gecontroleerd een toelichting en een werkwijze voor de accountant opgesteld. De onderwerpen voor verantwoording zijn voor peuteropvang en kinderdagopvang niet altijd gelijk. Het Excel-verantwoordingsformulier vermeldt of er sprake is van peuteropvang (POV) of kinderdagopvang (KDV). Onderstaand schema vermeldt per onderwerp of de accountantscontrole geldt voor POV, KDV of voor beide categorieën.
Aanvraagformulier subsidie voorschoolse educatie 2021 bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021.
EXCEL-Aanvraagformulier subsidie voorschoolse educatie 2021 bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021.
Dit document dient tevens als rapportageformulier bedoeld in artikel 17, zevende lid, voor de tussenrapportages bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021.
Rapportageformulier bedoeld in artikel 17, zevende lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021.
Dit document dient als rapportageformulier bedoeld in artikel 17, zevende lid, voor de rapportage aan OBI bedoeld in artikel 17, vierde lid, van de Subsidieregeling voorschoolse educatie Rotterdam 2021.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2020-192930.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.