Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Meerssen houdende regels omtrent openbare orde en veiligheid (Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Meerssen 2020)

DE RAAD VAN DE GEMEENTE MEERSSEN;

 

Gelezen het voorstel van het college van 19-05-2020, strekkende tot vaststelling van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2020;

 

gelet op de bepalingen van de Gemeentewet;

 

B E S L U I T :

 

 

 

  • Vast te stellen de navolgende Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2020,

  • De Algemene Plaatselijke Verordening Meerssen 2019 in te trekken.

 

INHOUDSOPGAVE

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 1.2 Beslistermijn (vervallen)

Artikel 1.3 Te late indiening aanvraag (vervallen)

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

Artikel 1.7 Termijnen (vervallen)

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

 

Hoofdstuk 2 Openbare orde 

 

AFDELING 1 ORDE EN VEILIGHEID OP DE WEG

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

 

Paragraaf 2 Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.2. Optochten (vervallen)

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

 

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

 

Paragraaf 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (vervallen)

Artikel 2.1.4.2 Dienstverlening (vervallen)

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest (vervallen)

 

Paragraaf 5 Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

 

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 Veroorzaken van gladheid (vervallen)

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes (vervallen)

Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of voorwerp

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Artikel 2.1.6.5 Kelderingangen, koekoeken e.d.

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

Artikel 2.1.6.7a   Gevaarlijke voorwerpen

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

Artikel 2.1.6.10  Objecten onder hoogspanningslijn (vervallen)

Artikel 2.1.6.11  Veiligheid op het ijs

 

AFDELING 2 TOEZICHT OP EVENEMENTEN

 

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

Artikel 2.2.2 Evenement

Artikel 2.2.3 Ordeverstoring

 

AFDELING 3 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

 

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.3.1.2 Exploitatie openbare inrichting

Artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningplicht (vervallen)

Artikel 2.3.1.4 Sluitingsuur

Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Artikel 2.3.1.7 Ordeverstoring (vervallen)

Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Artikel 2.3.1.9 Maskeerverbod in inrichtingen (vervallen)

 

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie (vervallen)

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister (vervallen)

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

 

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 Speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.2 Speelautomatenbeleid

 

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

 

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

Artikel 2.4.6 Rijden over bermen e.d. (vervallen)

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

Artikel 2.4.7a Verplichte route

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

Artikel 2.4.10 Gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Artikel 2.4.11 Neerzetten van fietsen e.d.

Artikel 2.4.12 Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

Artikel 2.4.14 Bewakingsapparatuur (vervallen)

Artikel 2.4.15 Nodeloos alarmeren (vervallen)

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties (vervallen)

Artikel 2.4.17 Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

Artikel 2.4.21 Wilde dieren (vervallen)

Artikel 2.4.22 Loslopend vee (vervallen)

Artikel 2.4.23 Duiven (vervallen)

Artikel 2.4.24 Bijen (vervallen)

Artikel 2.4.25 Bedelarij

Artikel 2.4.26 Handhaving bij diverse vormen van overlast

Artikel 2.4.27 Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

Artikel 2.4.28 (Slaap-) verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

 

AFDELING 5 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING GOEDEREN

 

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het

Wetboek van Strafrecht

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Artikel 2.5.5 Handel in horecabedrijf (vervallen)

 

AFDELING 6 VUURWERK

 

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving (vervallen)

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

 

AFDELING 7 DRUGSOVERLAST

 

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Artikel 2.7.2 Openlijk drugsgebruik

 

AFDELING 8 BESTUURLIJKE OPHOUDING

 

Artikel 2.8.1 Bestuurlijke ophouding

 

AFDELING 9 VEILIGHEIDSRISICOGEBIED

 

Artikel 2.9.1 Veiligheidsrisicogebied

 

AFDELING 10 CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

 

AFDELING 11 BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET

 

Artikel 2.11.1 Begripsbepalingen

Artikel 2.11.2 Openingstijden kantines van sportverenigingen

Artikel 2.11.3. Schenktijden kantines van sportverenigingen

Artikel 2.11.4 Feestdagen

Artikel 2.11.5. Bijeenkomsten bij kantines van sportverenigingen, niet behorende bij de uitoefening van de hoofdfunctie

Artikel 2.11.6 Procedure ter verkrijging van een ontheffing

Artikel 2.11.7 Vervallen bepalingen

 

AFDELING 12 GEBIEDSONTZEGGING

 

Artikel 2.12.1. (geen titel)

Artikel 2.12.2 (geen titel)

Artikel 2.12.3 (geen titel).

 

AFDELING 13 WOONOVERLAST

 

Artikel 2.13.1 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

 

Hoofdstuk 3 REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN

 

AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 3.1.1 Begripsbepaling

 

AFDELING 2 VERGUNNING SEKSBEDRIJF

 

Artikel 3.2.1 Vergunning

Artikel 3.2.2 Maximum aantal vergunningen seksbedrijf

Artikel 3.2.3 Aanvraag

Artikel 3.2.4 Weigeringsgronden

Artikel 3.2.5 Eisen met betrekking tot vergunning

Artikel 3.2.6 Intrekkingsgronden

Artikel 3.2.7 Melding gewijzigde omstandigheden

 

AFDELING 3 UITOEFENEN SEKSBEDRIJF

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3.3.1 Sluitingstijden seksinrichtingen, aanwezigheid toegang

Artikel 3.3.2 Adverteren

 

Paragraaf 3.2 Regels voor prostitutiebedrijven

Artikel 3.3.3 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

Artikel 3.3.4 Bedrijfsplan

Artikel 3.3.5 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheer prostitutiebedrijf

Artikel 3.3.6 Raamprostitutie

Artikel 3.3.7 Straatprostitutie

Artikel 3.3.8 Verbodsbepalingen klanten

Artikel 3.3.9 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotische- pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

 

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

 

AF DELING 1 GELUID- EN LICHTHINDER

 

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Artikel 4.1.4.   Verboden incidentele festiviteiten (vervallen)

Artikel 4.1.4.a  Bepalingen ter voorkoming van overmatige hinder bij festiviteiten

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

Artikel 4.1.5.a (Geluids-)hinder door dieren

Artikel 4.1.5.b  (Geluids-)hinder door bromfietsen e.d. (vervallen)

Artikel 4.1.5.c (Geluids-)hinder door vrachtauto’s (vervallen)

Artikel 4.1.5.d Routering (vervallen)

 

AFDELING 2   BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

 

Artikel 4.2.1 Straatvegen (vervallen)

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Artikel 4.2.4 Bestrijding ongedierte

Artikel 4.2.5 Verwijdering onkruid en/of afval (vervallen)

 

AFDELING 3   HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

 

Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen

Artikel 4.3.2 Kapverbod

Artikel 4.3.3 Aanvraag vergunning

Artikel 4.3.3a  Weigeringsgronden

Artikel 4.3.4 Vergunning ex lege (vervallen)

Artikel 4.3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

Artikel 4.3.6 Herplant-/instandhoudingsplicht

Artikel 4.3.7 Schadevergoeding (vervallen)

Artikel 4.3.8 Bestrijding van iepziekte

Artikel 4.3.9 Verhouding tussen kap- en bouw- of aanlegvergunning (vervallen)

Artikel 4.3.10  Bescherming bomen (vervallen)

Artikel 4.3.11  Standaardvoorwaarde van niet-gebruik (vervallen)

Artikel 4.3.12  Vervaltermijn vergunning (vervallen)

Artikel 4.3.13  Afstand van de erfgrenslijn

 

AFDELING 4   MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

 

Artikel 4.4.1 Opslag bromfietsen, motorvoertuigen, caravans, afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d. (vervallen)

Artikel 4.4.1a  Stankoverlast door gebruik van meststoffen

Artikel 4.4.2 Vergunningsplicht handelsreclame (vervallen)

 

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

 

AFDELING 1 PARKEEREXCESSEN

 

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen (vervallen)

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken (vervallen)

Artikel 5.1.5 Kampeermiddelen e.d.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

Artikel 5.1.12 Gebruik parkeerplaatsen anders dan hun bestemming

 

AFDELING 2 COLLECTEREN, VENTEN, STANDPLAATSEN EN SNUFFELMARKTEN

 

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goed

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

Artikel 5.2.3 Standplaatsen: uitstallingen op de weg

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

 

AFDELING 3 OPENBAAR WATER

 

Artikel 5.3.1 Gebruik van openbaar water (vervallen)

Artikel 5.3.2 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (vervallen)

Artikel 5.3.3 Aanwijzingen ligplaats (vervallen)

Artikel 5.3.4 Verbod innemen ligplaats (vervallen)

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers (vervallen)

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen (vervallen)

Artikel 5.3.7 Veiligheid op het water (vervallen)

Artikel 5.3.8 Overlast aan vaartuigen (vervallen)

 

AFDELING 4 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD- EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

 

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

 

AFDELING 5 VERBOD VUUR TE STOKEN

 

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

 

AFDELING 6 VERSTROOIING VAN AS (vervallen)

 

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving (vervallen)

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen (vervallen)

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast (vervallen)

 

AFDELING 7 SPELEN OM GELD

Artikel 5.7.1 Spelen om geld

 

 

 

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Strafbepaling

Artikel 6.2 Toezichthouders

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Artikel 6.3a Binnentreden woningen in noodsituaties

Artikel 6.4 Inwerkingtreding

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

Artikel 6.6 Citeertitel

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt, tenzij in enig artikel anders is bepaald, verstaan dan wel mede verstaan onder:

 

  • A.

    Bebouwde kom:

    het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet danwel artikel 4.1 van de Wet Natuurbescherming.

     

  • B.

    Bouwwerk:

    hetgeen in artikel 1 van de vigerende gemeentelijke Bouwverordening daaronder wordt verstaan.

     

  • C.

    Bevoegd gezag:

    bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning.

     

  • D.

    College:

    het college van burgemeester en wethouders.

     

  • E.

    Gebouw:

    hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan.

     

  • F.

    Handelsreclame:

    iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

     

  • G.

    Openbare plaats:

    hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan.

     

  • H.

    Openbaar water:

    alle wateren die – al dan niet met enige beperking – voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

     

  • I.

    Parkeren:

    parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

     

  • J.

    Rechthebbende:

    een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

     

  • K.

    Vaartuigen:

    alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

     

  • L.

    Voertuigen:

    voertuigen als bedoeld in artikel 1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen.

     

  • M.

    Weg:

    • 1.

      de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • 2.

      de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • 3.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, welke uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimtes toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • 4.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

  • N.

    Woonschepen:

    schepen uitsluitend of hoofdzakelijk als woning gebezigd of tot woning bestemd.

Artikel 1.2. Beslistermijn

( vervallen )

Artikel 1.3. (Te late) indiening aanvraag

( vervallen )

Artikel 1.4. Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5. Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6. Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

  • e.

    indien de houder of zijn rechtverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7. Termijnen

( vervallen )

Artikel 1.8. Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • -

    de openbare orde;

  • -

    de openbare veiligheid;

  • -

    de volksgezondheid;

  • -

    de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2. OPENBARE ORDE

AFDELING 1. ORDE EN VEILIGHEID OP DE WEG

 

Paragraaf 1. Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1. Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats

    • a)

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b)

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c)

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

  • is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 4.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 6.

    Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

     

Paragraaf 2. Optochten en betogingen

Artikel 2.1.2.1. Optochten

( vervallen )

Artikel 2.1.2.2. Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en ten minste 48 uur voordat deze gehouden zal worden, schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van hetgeen in artikel 2.1.2.4 van deze verordening, eerste lid hierover is bepaald.

Artikel 2.1.2.3. Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2 van deze verordening, genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving ontvankelijk verklaren.

Artikel 2.1.2.4. Te verstrekken gegevens

  • 1.

    Bij de kennisgeving kan de burgemeester een opgave verlangen van:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling;

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 2.

    Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

     

Paragraaf 3. Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1. Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

  • 2.

    Het college kan de werking van het in het eerste lid gestelde verbod beperken tot in de openbare kennisgeving aan te duiden dagen en uren.

  • 3.

    Het in het eerste lid van dit artikel bepaalde geldt niet voor het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod.

 

Paragraaf 4. Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.1.4.1. Feest, muziek en wedstrijd e.d.

( vervallen )

Artikel 2.1.4.2. Dienstverlening

( vervallen )

Artikel 2.1.4.3. Straatartiest

( vervallen )

 

Paragraaf 5. Bruikbaarheid van de weg

Artikel 2.1.5.1. Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte te gebruiken anders dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover voldaan wordt aan de door het college nader te stellen algemene regels.

  • (zie uitvoeringsbesluit in bijlagen).

Artikel 2.1.5.2. Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

( vervallen )

Artikel 2.1.5.3. Maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    de vergunning kan slechts worden geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      indien de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      indien door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      indien er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Keur Waterschap Limburg of Wegenverordening Limburg.

     

Paragraaf 6. Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1. Veroorzaken van gladheid

( vervallen )

Artikel 2.1.6.2. Winkelwagentjes

( vervallen ).

Artikel 2.1.6.3. Hinderlijke beplanting of voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.

Artikel 2.1.6.4. Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5. Kelderingangen, koekoeken e.d.

  • 1.

    Kelderingangen, koekoeken, indiepingen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.1.6.6. Rookverbod in bossen en natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden in natuurgebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:

    • a.

      te roken gedurende een door het college aangewezen periode;

    • b.

      voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.

  • 2.

    De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3.

    De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.

Artikel 2.1.6.7. Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

  • 1.

    Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

  • 2.

    Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet t.a.v. prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

  • 3.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1, eerste lid onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.7a. Gevaarlijke voorwerpen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen en de daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.

  • 2.

    Het in het eerste lid gesteld verbod geldt niet voor wapens behorende tot de “categorieën I, II en IV Wet wapens en munitie en voor zover door het bij zich dragen van voorwerpen bedoeld in het eerste lid, de openbare orde of veiligheid niet in gevaar komt of kan komen.”

Artikel 2.1.6.8. Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.9. Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.10. Objecten onder hoogspanningslijn

( vervallen )

Artikel 2.1.6.11. Veiligheid op het ijs

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

    • b.

      bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a van dit lid bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Wegenverordening Limburg.

     

AFDELING 2. TOEZICHT OP EVENEMENTEN

Artikel 2.2.1. Begripsomschrijving

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

     

    • a.

      bioscoopvoorstellingen als bedoeld in de Mediawet;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4 van deze verordening;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen, 2.1.4.2, 2.1.4.3 en 2.3.3.1 van deze verordening;

    • g.

      muziek- en zanggezelschappen die in de gemeente Meerssen zijn gevestigd en bij het gemeentebestuur van Meerssen zijn geregistreerd, voor zover zij op of aan de weg op enige wijze voor publiek muziek ten gehore brengen. In dat geval moet daarvan ten minste 48 uur voordat dit gehouden wordt, kennisgeving worden gedaan aan de burgemeester.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2.1.2.2 op de weg;

    • d.

      een feest of wedstrijd op of aan de weg;

    • e.

      een wielertocht vanaf 101 deelnemers.

    • f.

      carbid-schieten

Artikel 2.2.2. Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van de vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de openbare orde;

    • b.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      de verkeersveiligheid of de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de zedelijkheid of gezondheid.

  • 4.

    Het college kan vrijstelling van de vergunningplicht verlenen voor door het college aan te wijzen categorieën evenementen. [zie bijlage uitvoeringsvoorschriften]

  • 5.

    De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding als aan de orde krachtens lid 3, besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 6.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor de in het tweede lid, onder d, van artikel 2.2.1 voorziene gevallen, voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

  • 7.

    Voor vergunnings- en meldingsplichtige evenementen gelden in ieder geval de volgende voorschriften:

    • a.

      direct na afloop van het evenement dient het terrein en de openbare weg op kosten van de organisator te worden gereinigd en vrij van afval en in de oude staat (onbeschadigd) te worden opgeleverd;

    • b.

      van de organisator wordt verwacht, dat al het (redelijkerwijs) mogelijke wordt gedaan om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden schade lijden ten gevolge van het evenement;

    • c.

      er moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat er overlast voor de omgeving ontstaat;

  • 8.

    de burgemeester kan besluiten om een wielertoertocht als bedoeld in art.2.2.1. te verbieden als de aanvraag in strijd is met het Beleid Wielertoertochten Zuid Limburg – Euregio.

Artikel 2.2.3. Ordeverstoring

  • 1.

    Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

  • 2.

    Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.

  • 3.

    Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.

  • 4.

    Het verbod van lid 3 geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

  • 5.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak en een herdenkingsplechtigheid.

     

AFDELING 3 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

 

Paragraaf 1. Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1. Begripsomschrijvingen

 

In deze afdeling wordt verstaan onder:

 

  • a.

    openbare inrichting:

    • een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis of shisha-lounge;

    • elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;

  • b.

    terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

Artikel 2.3.1.2 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Onder een openbare inrichting wordt verstaan hetgeen in artikel 2.3.1.1 ‘begripsomschrijving’ is omschreven.

  • 2.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het tweede lid worden geweigerd:

    • a.

      Indien moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;

    • b.

      Indien uit de ter beschikking staande gegevens kan worden afgeleid dat in een openbare inrichting middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet zullen worden bereid, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of aanwezig zullen zijn;

    • c.

      Indien de houder geen verklaring omtrent het gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.

  • 5.

    In het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) kan om een advies als bedoeld in artikel 9 van de Wet Bibob worden gevraagd bij het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur als bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet.

  • 6.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      Een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van een openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      Een zorginstelling;

    • c.

      Een museum;

    • d.

      Een bedrijfskantine of –restaurant;

  • 7.

    De exploitatie van een openbare inrichting als bedoeld in het tweede lid moet zodanig geschieden dat daardoor de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare weg niet op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed;

  • 8.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het tweede lid en op de vrijstelling bedoeld in het zesde lid.

Artikel 2.3.1.3. Opheffing vergunningplicht

( vervallen )

Artikel 2.3.1.4. Sluitingsuur

  • 1.

    Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    Het in het eerste lid van dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

  • 3.

    Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod geldt:

    • -

      op nieuwjaarsdag van 03.00 uur tot 06.00 uur;

    • -

      op carnavalsmaandag, - dinsdag en woensdag van 03.00 uur tot 06.00 uur.

Artikel 2.3.1.5. Afwijking sluitingsuur; tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 van deze verordening geldende sluitingsuren vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

  • 2.

    Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13 b Opiumwet.

Artikel 2.3.1.6. Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 van deze verordening of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 van deze verordening genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.7. Ordeverstoring

(Vervallen)

Artikel 2.3.1.8. Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 van deze verordening geen inrichting is in de zin van artikel 174 Gemeentewet treedt niet de burgemeester maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van de artikelen 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5 van deze verordening.

Artikel 2.3.1.9. Maskeerverbod in inrichting

( vervallen )

 

Paragraaf 2. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1. Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • 1.

    inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

  • 2.

    houder: degene die een inrichting exploiteert, dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2. Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3. Nachtregister

( vervallen )

Artikel 2.3.2.4. Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst, en bij het vertrek, de dag van vertrek te verstrekken.

 

Paragraaf 3. Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1. Speelgelegenheden

  • 1.

    Deze paragraaf verstaat onder speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder c, van de Wet op de kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      speelgelegenheden waarvoor de raad van bestuur van de Kansspelautoriteit bevoegd is vergunning te verlenen en verleend heeft;

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid;

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2.3.3.2. Opstelplaatsenbeleid

  • 1.

    Begripsomschrijvingen

  • In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      Speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

    • c.

      Kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;

    • d.

      Hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;

    • e.

      Laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.

  • 2.

    Opstelplaatsenbeleid:

    • a.

      in hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan waarvan maximaal twee kansspelautomaten;

    • b.

      in laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

       

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2.4.1. Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1.

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden, of zich daarin of daarop te bevinden.

  • 2.

    Het is verboden een krachtens artikel 13 b Opiumwet gesloten voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3.

    Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

  • 4.

    De burgemeester is bevoegd van de in het eerste en/of tweede lid van dit artikel bedoelde verboden ontheffingen te verlenen.

Artikel 2.4.2. Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding, aan te plakken te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, , teer of een kleur- of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

    • c.

      Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden als degenen die bekladden of doen bekladden, dan wel aanplakken of doen aanplakken, aanbrengen of doen aanbrengen aangemerkt degene(n) voor wiens goederen, diensten of activiteiten op een reclamemiddel of een voorwerp reclame wordt gemaakt.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de in het vierde lid van dit artikel bedoelde aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3. Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4. Vervoer inbrekerswerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

  • 3.

    Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5. Betreden van plantsoenen e.d.

( vervallen )

Artikel 2.4.6. Rijden over bermen e.d.

( vervallen )

Artikel 2.4.7. Hinderlijk gedrag op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekomheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht, of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.4.7a. Verplichte route

  • 1.

    Het is door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gesteld verbod.

Artikel 2.4.8. Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, van deze verordening;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a van dit lid, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2.4.8a Verboden gebruik lachgas

Het is verboden in het openbaar gebied lachgas te gebruiken als daardoor hinder ontstaat voor personen of de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

Artikel 2.4.9. Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van een zodanig gebouw.

Artikel 2.4.10. Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11. Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op of aan de weg een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2.4.12. Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.

( vervallen )

Artikel 2.4.13. Bespieden van personen

( vervallen )

Artikel 2.4.14. Bewakingsapparatuur

( vervallen )

Artikel 2.4.15. Nodeloos alarmeren

( vervallen )

Artikel 2.4.16 Alarminstallaties

( vervallen )

Artikel 2.4.17. Loslopende honden, verboden plaatsen, identificatie

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder of hij die een hond onder zijn hoede heeft verboden, die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      binnen de vastgestelde bebouwde kom op de weg 1 ) en buiten de bebouwde kom binnen door het college aangewezen natuurgebieden, zonder dat die hond aangelijnd is;

      [zie bijlage uitvoeringsvoorschriften]

    • b.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelveld of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

      [zie bijlage uitvoeringsvoorschriften]

    • c.

      op de weg zonder voorzien te zijn van een microchip die met een chipreader afleesbaar is dan wel van een halsband met daarop duidelijk vermeld de naam, het adres en de woonplaats van de eigenaar of houder; op de bij de halsband behorende riem dient eveneens de naam, het adres en de woonplaats van de eigenaar of houder te zijn vermeld.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod, genoemd in het eerste lid onder a, niet geldt.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2.4.18. Verontreiniging door honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder of hij die een hond onder zijn hoede heeft verboden, die hond op de openbare weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats of op een andere door het college aangewezen plaats zich te laten ontdoen van uitwerpselen.

  • 2.

    Het in het eerste lid van dit artikel genoemde verbod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder of hij die de hond onder zijn hoede heeft de uitwerpselen onmiddellijk verwijdert en in de daarvoor bestemde afvalbakken stopt of mee naar huis neemt.

Artikel 2.4.19. Gevaarlijke honden

  • 1.

    Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof,

    • b.

      van stevig leer of van beide stoffen;

    • c.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2.4.17, eerste lid, aanhef en onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2.4.19a. Gevaarlijke honden op eigen terrein

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester [een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2.4.19, eerste lid OF heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht], dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.

  • 2.

    Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:

    • a.

      op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;

    • b.

      het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en

    • c.

      het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.

Artikel 2.4.20. Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

    • a.

      aanwezig te hebben;

    • b.

      aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

    • c.

      aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.4.21. Wilde dieren

( vervallen )

Artikel 2.4.22. Loslopend vee

( vervallen )

Artikel 2.4.23. Duiven

( vervallen )

Artikel 2.4.24. Bijen

( vervallen )

Artikel 2.4.25. Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2.4.26. Handhaving bij diverse vormen van overlast

  • 1.

    het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid, of veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid kan het college een gebied aanwijzen waarvoor door politieambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats binnen dit gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel kan worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan:

    • a.

      de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste een maal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de tijden daarin genoemd;

    • b.

      de burgemeester aan de persoon aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarin genoemd.;

  • 3.

    De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde verbod of de daarin genoemde termijnen indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 4.

    Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.

Artikel 2.4.27 Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties

  • 1.

    Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.4.28. (Slaap)verblijf op de weg, in voertuigen en in kampeermiddelen

Het is verboden op de weg, al dan niet in een motorvoertuig, te slapen, dan wel op of aan de weg een voertuig, woonwagen, tent, caravan of een soortgelijk of ander onderkomen te plaatsen met het kennelijke doel dit als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden.

 

AFDELING 5. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2.5.1. Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

Handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2.5.2. Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, of het register zoals bedoeld in het vastgestelde “ aanwijzingsbesluit digitaal in- en verkoopregister handelaren in tweedehands goederen”. Daarin vermeldt hij onverwijld:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen – voor zover dat mogelijk is – soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

    • f.

      Legitimatiebewijs van de verkoper.

  • 2

    De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichting.

Artikel 2.5.3. Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

    • 1.

      dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

    • 2.

      van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

    • 3.

      dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

    • 4.

      dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf werkdagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2.5.4. Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5. Handel in horecabedrijf

( vervallen )

 

AFDELING 6. VUURWERK

Artikel 2.6.1. Begripsomschrijving

( vervallen )

Artikel 2.6.2. Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen

Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.

Artikel 2.6.3. Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college - in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast - aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

     

AFDELING 7. DRUGSOVERLAST

Artikel 2.7.1. Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg met de daaraan gelegen portieken, galerijen, arcaden of nissen post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2.7.2. Openlijk drugsgebruik

Het is verboden op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

 

AFDELING 8. AFDELING 8. BESTUURLIJKE OPHOUDING

Artikel 2.8.1. Bestuurlijke ophouding

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen, 2.1.1.1, 2.1.5.1, 2.1.6.4, 2.1.6.7, 2.1.6.7a, 2.1.6.9, 2.4.7, 2.4.7a, 2.4.8, 2.4.9 of 2.4.10 van deze verordening niet nakomen.

 

AFDELING 9. VEILIGHEIDSRISICOGEBIED

Artikel 2.9.1. Veiligheidsrisicogebied

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.

 

AFDELING 10. CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2.10.1. Cameratoezicht op openbare plaatsen

  • 1.

    De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

  • 2.

    De burgemeester heeft de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid eveneens ten aanzien van andere voor iedereen toegankelijke plaatsen.

     

Afdeling 11. BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET

Artikel 2.11.1. Begripsbepaling

  • a.

    Para commercieel rechtspersoon

    Een rechtspersoon niet zijnde een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die in het kader van activiteiten van recreatieve, sportieve, sociaal-culturele, educatieve, levensbeschouwelijke of godsdienstige aard een horecabedrijf in eigen beheer exploiteert.

  • b.

    Drank- en Horecawet

    Drank- en Horecawet, zoals gewijzigd op 1 juli 2012, met het oog op de terugdringing van het alcoholgebruik onder met name jongeren, de voorkoming van alcohol gerelateerde verstoring van de openbare orde, alsmede ter reductie van de administratieve lasten.

  • c.

    Horecabedrijf

    De activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

  • d.

    Vergunning

    De vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet.

  • e.

    Sterk alcoholhoudende drank

    Drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor vijftien of meer volumeprocenten uit alcohol bestaat, met uitzondering van wijn (artikel 1 Drank- en Horecawet).

  • f.

    Zwak alcoholhoudende drank

    Drank die bij een temperatuur van twintig graden Celsius voor meer dan een half volumeprocent tot een maximum van vijftien volumeprocenten, uit alcohol bestaat, inclusief wijn.

  • g.

    Activiteiten waarvoor ontheffing moet worden aangevraagd

    Activiteiten die onlosmakelijk zijn verbonden met de statutaire doelstelling, maar niet zijn genoemd in de statuten van de para commerciële rechtspersoon.

  • h.

    Bijeenkomsten van persoonlijke aard

    Bijeenkomsten met een veelal feestelijk karakter, waarbij alcoholhoudende drank wordt genuttigd, die geen direct verband houden met de doelstelling van de para commerciële rechtspersonen, zoals bruiloften, feesten, partijen, recepties, jubilea, verjaardagen, bedrijfsfeesten, koffietafels, condoleancebijeenkomsten en dergelijke. Voor zover niet anders is bepaald, is artikel 1 van de Drank- en Horecawet van overeenkomstige toepassing op de niet op die wet steunende bepalingen van deze verordening.

  • i.

    Feestdagen

    Feestdagen: Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, tweede Paasdag, Koningsdag, Bevrijdingsdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste Kerstdag, tweede Kerstdag.

Artikel 2.11.2. Openingstijden van kantines van sportverenigingen.

  • a.

    voor kantines van sportverenigingen gelden de volgende openingstijden: 1 uur voor aanvang van de eerste activiteit, maar altijd vanaf 11.00 uur tot 24.00 uur

  • b.

    voor kantines van hengelsportverenigingen gelden de volgende openingstijden: elke dag van de week m.u.v. de vrijdag vanaf 10.00 uur, maar niet later dan 21.00 uur. de openingstijden voor de vrijdag vanaf 10.00 uur tot 23.00 uur

Artikel 2.11.3. Schenktijden en schenkregels kantines

  • a)

    Kantines van sportverenigingen verstrekken alcoholhoudende drank uitsluitend op de volgende tijdstippen:

    • Maandag tot en met vrijdag van 13.00 uur tot 24.00 uur

    • Zaterdag en Zondag van 11.00 uur tot 24.00 uur

  • b)

    Voor de hengelsportverenigingen geldt op alle dagen een schenktijd van 10.00 uur tot 21.00 uur, met uitzondering van de vrijdag, dan is de eindtijd voor het schenken bepaald op 23.00 uur;

  • c)

    Op erkende feestdagen (Nieuwjaarsdag, Goede Vrijdag, tweede Paasdag, Koningsdag, Bevrijdingsdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste Kerstdag, tweede Kerstdag) gelden de schenktijden , zoals vastgesteld voor de zaterdag en zondag.

  • d)

    Het is verboden sterk alcoholhoudende drank te verstrekken.

Artikel 2.11.4 Feestdagen

Op feestdagen gelden de openingstijden en schenktijden zoals deze zijn vastgesteld voor de zondag.

Artikel 2.11.5. Bijeenkomsten bij kantines van sportverenigingen, niet behorende bij de uitoefening van de hoofdfunctie

  • a.

    Gelet op de bijzondere doelstelling van een sportvereniging zal geen ontheffing als bedoeld in artikel 4, lid 4, van de Drank- en Horecawet worden verleend, met uitzondering van de in lid b genoemde activiteiten.

  • b.

    Voor de in artikel 2.11.1.g genoemde activiteiten geldt een maximum van 12 per kalenderjaar.

  • c.

    Bijeenkomsten zoals genoemd in artikel 2.11.1.h zijn niet toegestaan.

Artikel 2.11.6. Procedure ter verkrijging van een ontheffing

  • 1.

    De rechtspersoon die één van de onder artikel 2.11.1g genoemde activiteiten wil organiseren, dient hiervoor een aanvraag in bij het college van Meerssen.

  • 2.

    Deze aanvraag dient – behoudens bij een (periode)kampioenschap – tenminste vier weken voorafgaand aan de datum van de te organiseren activiteit te- worden ingediend.

  • 3.

    De ontheffing houdt in ieder geval de verbindende voorwaarden in aangaande:

    • a.

      openingstijd van de sportkantine rekening houdend met de aanvang van de activiteit;

    • b.

      sluitingstijd rekening houdende met de dag van de week waarop de activiteit plaatsvindt en de aard van de activiteit.

Artikel 2.11.7. Vervallen bepalingen

Met het van kracht worden van deze afdeling vervallen alle tot dat moment geldende (bepalingen in) nota’s, beleidsregels, verleende vergunningen en verordeningen, die enige regels omtrent paracommercie bevatten.

 

AFDELING 12 GEBIEDSONTZEGGINGEN

Artikel 2.12.1  

De burgemeester kan - in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid - aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

Artikel 2.12.2  

Met het oog op de in artikel 2.12.1 genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.

Artikel 2.12.3  

Een bevel o.g.v. artikel 2.12.2 kan slechts worden gegeven als de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven o.g.v. het eerste of tweede lid, plaatsvindt.

Artikel 2.12.4  

De burgemeester beperkt de in artikel 2.12.1 of 2.12.2 gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.

 

AFDELING 13 WOONOVERLAST

Artikel 2.13.1 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet

  • 1.

    Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.

  • 3.

    De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:

    • a.

      geluid- of geurhinder;

    • b.

      hinder van dieren;

    • c.

      hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;

    • d.

      overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;

    • e.

      intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.

HOOFDSTUK 3. REGULERING PROSTITUTIE, SEKSBRANCHE EN AANVERWANTE ONDERWERPEN.

AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 3.1.1 Begripsbepaling

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    advertentie: elke commerciële uiting in een medium, die een seksbedrijf of een prostituee onder de aandacht van het publiek brengt;

  • -

    beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding van een seksbedrijf;

  • -

    bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en de daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester;

  • -

    escortbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie in de vorm van bemiddeling tussen klant en prostituee;

  • -

    exploitant: de natuurlijke persoon of bestuurder van een rechtspersoon of, indien van toepassing de vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, voor wiens rekening en risico een seksbedrijf wordt uitgeoefend;

  • -

    klant: degene die gebruik maakt van de door een exploitant van een prostitutiebedrijf of een prostituee aangeboden seksuele diensten;

  • -

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling;

  • -

    prostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie;

  • -

    raamprostitutiebedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie, waarbij het werven van klanten gebeurt door een prostituee die zichtbaar is vanuit een voor publiek toegankelijk plaats;

  • -

    seksbedrijf: de activiteit, bestaande uit het bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen voor een ander tegen betaling of uit het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen van erotisch-pornografische aard in een seksinrichting tegen betaling;

  • -

    seksinrichting: voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, onderdeel van een seksbedrijf;

  • -

    werkruimte: als zelfstandig aan te merken onderdeel van een seksinrichting waarin seksuele handelingen met een ander tegen betaling worden verricht.

     

AFDELING 2 VERGUNNING SEKSBEDRIJF

Artikel 3.2.1 Vergunning

  • 1.

    Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.

  • 2.

    Het bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van de beschikbare vergunningen.

  • 3.

    Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen 12 weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste 12 weken worden verlengd.

  • 4.

    Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

  • 5.

    Een vergunning kan mede voor een seksinrichting worden verleend.

  • 6.

    De vergunning wordt voor bepaalde tijd verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld. De vergunning is niet overdraagbaar.

Artikel 3.2.2 Maximum aantal vergunningen seksbedrijven

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan verleent maximaal één vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1 en wel voor een seksbedrijf gelegen buiten de bebouwde kommen.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend voor bepaalde tijd en wel voor de duur van maximaal 5 jaren. Na deze termijn kan een nieuwe vergunning worden aangevraagd conform de daartoe geldende regels.

Artikel 3.2.3 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag om vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteiten vergunning wordt gevraagd en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:

  • de persoonsgegevens van de exploitant;

  • het nummer van de inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel of in de vijf jaar voorafgaand aan de aanvraag de exploitant een vergunning voor een seksbedrijf is geweigerd of een aan de exploitant verleende vergunning voor een seksbedrijf is ingetrokken;

  • het adres van het seksbedrijf of het escortbedrijf;

  • het adres van een onder het seksbedrijf vallende seksinrichting;

  • het vaste telefoonnummer dat in de advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

  • een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht van de exploitant;

  • een bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimten bestemd voor het uitoefenen van het seksbedrijf;

  • een plattegrond van de seksinrichting waarvoor vergunning wordt aangevraagd, door middel van een tekening met schaalaanduiding;

  • de persoonsgegevens van de beheerder voorzien van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;

  • de aard van de seksbedrijf of het escortbedrijf.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.

  • 3.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor de seksinrichting beschikt.

Artikel 3.2.4 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning wordt geweigerd als:

    • a.

      de exploitant of de beheerder onder curatele staat;

    • b.

      de exploitant of beheerder is ontzet uit het ouderlijk gezag of de voogdij

    • c.

      de exploitant of beheerder onherroepelijk is veroordeeld voor een geweld- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag is;

    • d.

      de exploitant of de beheerder de leeftijd van 21 jaar nog niet bereikt heeft;

    • e.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke toestand niet met het in de aanvraag vermelde in overeenstemming zal zijn;

    • f.

      redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de aanvrager in strijd zal handelen met aan de vergunning verbonden beperkingen of voorschriften;

    • g.

      er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen te werk zijn gesteld of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de vreemdelingenwet 2000;

    • h.

      de exploitant of beheerder minder dan vijf jaren geleden voor de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke straf van meer dan 6 maanden;

    • i.

      De exploitant of beheerder minder dan vijf jaren geleden voor de dag dat vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan een rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500,00 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273 f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 jº artikel 8 of jº artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie;

      • artikel 69 van de Algemene Rijksbelastingen.

    • j.

      er een maximum als bedoeld in artikel 3.2.2, lid 1, al is bereikt;

    • k.

      de voorgenomen uitoefening van het seksbedrijf strijd op zal leveren met een geldend bestemmingsplan, een bestemmingsplan in ontwerp dat ter inzage is gelegd, of een beheersverordening.

  • 2.

    Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid onder h, wordt gelijkgesteld:

    • a.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

    • b.

      een vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375,00 bedraagt.

  • 3.

    De periode van vijf jaren, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 4.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaren, bedoeld in het eerste lid, onder h en i, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan niet mee.

  • 5.

    Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:

    • a.

      voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3.2.6, eerste lid, aanhef en ander a tot en met f, of tweede lid, onder a tot en met d, en f, of in ieder geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van 5 jaar na de intrekking;

    • b.

      als niet is voldaan aan een bij of krachtens artikel 3.2.1 gestelde eisen met betrekking tot de aanvraag , mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bevoegde bestuursorgaan gesteld termijn aan te vullen;

    • c.

      als de vergunning geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in een seksinrichting waarvoor eerder een vergunning is ingetrokken, of in die seksinrichting eerder zonder vergunning een prostitutiebedrijf is uitgeoefend;

    • d.

      als de openbare orde, de woon- en leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van de prostituees of klanten nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de seksinrichting waarvoor de vergunning is aangevraagd;

    • e.

      als het bedrijfsplan niet voldoet aan artikel 3.3.5, eerste en tweede lid;

    • f.

      als onvoldoende aannemelijk is dat de exploitant de bij artikel 3.3.5 gestelde verplichtingen zal naleven

Artikel 3.2.5 Eisen met betrekking tot vergunning

  • 1.

    De vergunning meldt in ieder geval:

    • a.

      de naam van de exploitant;

    • b.

      indien van toepassing, die van de beheerder;

    • c.

      voor welke activiteit de vergunning is verleend;

    • d.

      het adres waar het seksbedrijf wordt uitgeoefend;

    • e.

      het vast telefoonnummer dat in de advertenties voor het seksbedrijf zal worden gebruikt;

    • f.

      indien van toepassing, het adres van de onder dat seksbedrijf vallende seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend;

    • g.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning zijn verbonden;

    • h.

      de geldigheidsduur van de vergunning;

    • i.

      het nummer van de vergunning.

  • 2.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.

Artikel 3.2.6 Intrekkingsgronden

  • 1.

    De vergunning wordt ingetrokken als:

    • a.

      de verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest;

    • b.

      de vergunning in strijd met een wettelijk voorschrift is gegeven;

    • c.

      is gehandeld in strijd met de artikelen 3.2.7, en 3.3.2, aanhef en onder a, 3.3.3 en 3.3.4, en 3.3.5, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en onder 1ᶱ

    • d.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde of veiligheid;

    • e.

      zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in artikel 3.2.4 eerste lid onder a tot en met i;

    • f.

      de vergunninghouder dat verzoekt;

    • g.

      de uitoefening van het seksbedrijf strijd oplevert met het geldende bestemmingsplan of een beheersverordening.

  • 2.

    De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:

    • a.

      is gehandeld in strijd met aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen;

    • b.

      in verband met gewijzigde wettelijke voorschriften, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten de bescherming van de belangen met het oog waarop het vergunningsvereiste is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de vergunninghouder bij behoud van de vergunning;

    • c.

      een niet in de vergunning vermelde persoon exploitant of beheerder is geworden;

    • d.

      is gehandeld in strijd met een of meer van de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde bepalingen, onverminderd het eerste lid, aanhef en onder c;

    • e.

      is gehandeld in strijd met de in het bedrijfsplan beschreven maatregelen;

    • f.

      zich binnen het seksbedrijf feiten hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de woon- en leefomgeving of de gezondheid van de prostituees of klanten;

    • g.

      de exploitant of de beheerder het toezicht op de naleving van het in dit hoofdstuk bepaalde belemmert of bemoeilijkt;

    • h.

      er bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn die onherroepelijk zijn veroordeeld voor gewelds- of zedendelicten of voor mensenhandel;

    • i.

      gedurende ten minste zes maanden geen gebruik is gemaakt van de vergunning.

Artikel 3.2.7 Melding gewijzigde omstandigheden

De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3.2.5, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.

 

AFDELING 3 UITOEFENEN SEKSBEDRIJF

 

Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven

Artikel 3.3.1 Sluitingstijden seksinrichtingen, aanwezigheid, toegang

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven: op maandag tot en met zondag tussen 02.00 uur en 06.00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid van dit artikel kan het bevoegd bestuursorgaan door middel van een vergunningsvoorschrift als bedoeld in artikel 1.4 van deze verordening voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingsuren vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid van dit artikel, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid, van deze verordening, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid van dit artikel bepaalde geldt niet voor zover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

  • 5.

    Het is de exploitant of beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.

Artikel 3.3.2 Adverteren

Het is verboden in advertenties voor een seksbedrijf:

  • a.

    geen vermelding op te nemen van het telefoonnummer, bedoeld in artikel 3.2.5, lid 1 onder e, en van de bedrijfsnaam;

  • b.

    vermelding op te nemen van een ander telefoonnummer dan bedoeld onder a en

  • c.

    als het een prostitutiebedrijf betreft, onveilige seks aan te bieden of te garanderen dat de prostituees die voor het betreffende bedrijf werken vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven

Artikel 3.3.3 Leeftijd en verblijfstitel prostituees

Het is de exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:

  • a.

    nog niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;

  • b.

    in Nederland verblijft of werkt in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 3.3.4 Bedrijfsplan.

  • 1.

    Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:

    • a.

      op het gebied van hygiëne;

    • b.

      ter bescherming van de gezondheid, de veiligheid en het zelfbeschikkingsrecht van de prostituees;

    • c.

      ter bescherming van de gezondheid van de klanten;

    • d.

      ter voorkoming van stafbare feiten.

  • 2.

    De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:

    • a.

      de hygiëne in een seksinrichting voldoet aan de algemene eisen die hiervoor in de branche gelden en dat dit controleerbaar is;

    • b.

      inzichtelijk en controleerbaar is welke maatregelen een exploitant in zijn bedrijfsvoering en inrichting van de werkruimten treft voor gezonde en veilige werkomstandigheden voor prostituees;

    • c.

      in de werkruimten te allen tijde voldoende condooms met een CE-markering voor gebruik beschikbaar zijn;

    • d.

      in de werkruimten voor de prostituees een goed functionerende alarmvoorziening aanwezig is;

    • e.

      de prostituee zich regelmatig kan laten onderzoeken op seksueel overdraagbare aandoeningen en door de exploitant voldoende geïnformeerd is over de mogelijkheden van een dergelijk onderzoek;

    • f.

      de prostituee niet gedwongen wordt zich geneeskundig te laten onderzoeken;

    • g.

      de prostituee vrij is in de keuze van de arts(en) die zij wil bezoeken;

    • h.

      de prostituee klanten en diensten kan weigeren zonder dat dit voor haar andere werkzaamheden gevolgen heeft;

    • i.

      de prostituee kan weigeren alcohol of drugs te gebruiken zonder dat dit voor haar werkzaamheden gevolgen heeft;

    • j.

      aan de voor de exploitant werkzame beheerder voldoende professionele eisen op het gebied van agressiebeheersing en bedrijfshulpverlening worden gesteld en waar nodig wordt gezorgd voor scholing hierin;

    • k.

      de exploitant zich een oordeel vormt over de mate van zelfredzaamheid van de prostituee voordat deze voor of bij hem gaat werken, teneinde vast te stellen of zij voldoet aan de eisen die hiervoor in zijn bedrijfsplan heeft opgenomen;

    • l.

      de exploitant voor elke voor of bij hem werkzame prostituee kan aantonen onder welke verhuur- of arbeidsvoorwaarden zij haar diensten aanbiedt;

    • m.

      de exploitant of beheerder zich er regelmatig van vergewist dat de prostituee niet door derden gedwongen wordt tot prostitutie en dat hij in dit kader informatie van hulpverleningsinstanties ter beschikking stelt;

    • n.

      de exploitant aan de voor hem werkzame prostituees informatie ter beschikking stelt over de mogelijkheden om hulp te krijgen als een prostituee wil stoppen met haar werk in de prostitutie;

    • o.

      de overlast aan de omgeving van de onder het seksbedrijf vallende seksinrichtingen beperkt wordt.

  • a.

    Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.

  • b.

    De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.

  • c.

    De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.

  • d.

    In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.

Artikel 3.3.5 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf

  • 1.

    De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.

  • 2.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees redelijkerwijs hun eigen werktijden kunnen bepalen;

    • b.

      er een deugdelijk bedrijfsadministratie wordt gevoerd waarin actuele gegevens zijn opgenomen van in ieder geval;

      • 1.

        de voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees;

      • 2.

        de verhuuradministratie;

      • 3.

        met betrekking tot alle voor of bij het prostitutiebedrijf werkzame prostituees, de documentatie die ten grondslag ligt aan de vorming van het oordeel over de mate van zelfredzaamheid, bedoeld in artikel 3.3.4 tweede lid, onder k;

      • 4.

        de werkroosters van de beheerders.

    • c.

      de bedrijfsadministratie met inachtneming van de wettelijke termijnen wordt bewaard en te allen tijde beschikbaar is voor toezichthouders;

    • d.

      medewerkers van de GGD en van andere door de burgemeester of het college aangewezen instellingen worden toegelaten tot seksinrichtingen als ze voornemens zijn voorlichtings- en preventieactiviteiten uit te voeren of voorlichtingsmateriaal te verspreiden;

    • e.

      onverwijld bij de politie wordt gemeld ieder signaal van mensenhandel of andere vormen van dwang en uitbuiting;

    • f.

      onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan wordt gemeld als gedurende ten minste een maand geen gebruik gemaakt zal worden van de vergunning. Deze melding vermeldt de reden en de verwachte duur;

    • g.

      gedaan wordt wat nodig is voor een goede gang van zaken binnen het prostitutiebedrijf.

Artikel 3.3.6 Raamprostitutie

Het is een prostituee verboden:

  • a.

    Zich vanuit een gebouw of vanuit de toegang naar een gebouw aan klanten die zich op of aan de weg bevinden beschikbaar te stellen; en

  • b.

    passanten hinderlijk te bejegenen of zich aan passanten op te dringen dan wel zich ongekleed of vrijwel ongekleed achter het raam van een seksinrichting of in de toegang tot een seksinrichting op te houden.

Artikel 3.3.7 Straatprostitutie

Het is verboden zich op de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, op te houden met het kennelijke doel zich beschikbaar te stellen voor prostitutie of op of aan de weg ontuchtige handelingen te verrichten als dit kennelijk geschiedt in het kader van prostitutie.

Artikel 3.3.8 Verbodsbepalingen klanten

  • 1.

    Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning is verleend.

  • 2.

    Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.

  • 3.

    Het in het tweede lid genoemde verbod geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.

Artikel 3.3.9 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch – pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch - pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen.

  • 2.

    Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 GELUID- EN LICHTHINDER

Artikel 4.1.1. Begripsomschrijvingen

 

Artikel 4.1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • 1.

    besluit: het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • 2.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • 3.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • 4.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • 5.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • 6.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidshinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • 7.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4.1.2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    de geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit gelden niet voor de volgende collectieve festiviteiten: Oudejaarsavond, de vrijdag en zaterdag direct voorafgaande aan carnaval en de drie carnavalsdagen.

  • 2.

    het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 3.

    het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 50 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 4.

    het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 35 dB(A), in in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen.

  • 5.

    de geluidswaarde als bedoeld in het derde lid is inclusief versterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 6.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit – uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.

  • 7.

    De aanwijzing van een collectieve festiviteit is niet van toepassing op een terras of buitenterrein van een inrichting, met uitzondering van het buitenterrein behorende bij een sport- en/of recreatie-inrichting.

4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste vijf werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 3.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 4.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 5.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 50 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 6.

    Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 35 dB(A), in in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen.

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief versterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek –hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit uiterlijk om 01.00 uur te worden beëindigd.

  • 9.

    De geluidsnorm als bedoeld in het vijfde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte, met uitzondering van het buitenterrein behorende bij een sport- en/of recreatie-inrichting.

  • 10.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven deuren en ramen gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

( vervallen )

Artikel 4.1.4a Bepalingen ter voorkoming van overmatige hinder bij festiviteiten

( vervallen )

Artikel 4.1.5. Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer toestellen of (geluids)apparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid van dit artikel bepaalde ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod geldt niet, voor de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften, de Wegenverkeerswet 1994, de Zondagswet, het wetboek van Strafrecht, de Wet luchtvaart, het reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of het Vuurwerkbesluit.

  • 4.

    Voor evenementen die op grond van artikel 2.2.2 vergunningsplichtig of meldingsplichtig zijn, gelden de volgende voorschriften:

    • a.

      Het maximale geluidsniveau van versterkte muziek mag niet meer dan 90 dB(A) bedragen (gemeten in de meterstand fast), gemeten op 3 meter afstand van de geluidboxen;

    • b.

      De toegestane begintijd geluidproductie op zondagen, 2e Paasdag, 2e Pinksterdag, 1e en 2e Kerstdag, Goede vrijdag en Nieuwjaarsdag is niet eerder dan 13.00 uur tenzij een ontheffing op grond van de Zondagswet is verleend. Voor de overige dagen is de toegestane de begintijd niet eerder dan 09.00 uur;

    • c.

      De uiterste eindtijd geluidproductie voor een vergunningsplichtig evenement is 01.00 uur. Voor een meldingsplichtig evenement is dit 24.00 uur;

    • d.

      Kerkdiensten mogen niet worden verstoord door geluidsproductie als gevolg van vergunnings- of meldingsplichtige evenementen;

    • e.

      De omwonenden van de evenementenlocatie worden tenminste vijf werkdagen voorafgaand aan het evenement op de hoogte gesteld door de organisator over het feit dat muziek ten gehore wordt gebracht en de begin- en eindtijden.

Artikel 4.1.5.a. (Geluid)hinder door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit dier voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.

Artikel 4.1.5.b. (Geluid)hinder door bromfietsen e.d.

( vervallen )

Artikel 4.1.5.c. (Geluid) hinder door vrachtauto’s

( vervallen )

Artikel 4.1.5.d. Routering

( vervallen )

 

AFDELING 2 BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4.2.1. Straatvegen

( vervallen )

Artikel 4.2.2. Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.3. Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen oplevert.

Artikel 4.2.4. Bestrijding ongedierte

  • 1.

    De rechthebbende op een onroerende zaak is verplicht, de door het college voorgeschreven maatregelen ter voorkoming van schade door ratten, muizen of ander ongedierte aan eigendommen of de openbare gezondheid te treffen dan wel van gemeentewege te gedogen.

  • 2.

    Het is verboden de in het eerste lid van dit artikel bedoelde maatregelen ongedaan te maken, te wijzigen, dan wel de werking ervan op enigerlei wijze te beletten dan wel te belemmeren.

Artikel 4.2.5. Verwijderen onkruid en/of afval

( vervallen )

 

AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4.3.1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      boom: een houtachtig, overblijvend gewas met een dwarsdoorsnede van de stam van minimaal 49 cm op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld. In geval van meerdere stammen geldt de dwarsdoorsnede van de dikste stam;

    • b.

      houtopstand: één of meer bomen of boomvormers, of andere houtachtige gewassen, mogelijk onderdeel uitmakend van hakhout, een houtwal, een grotere (lint)begroeiing van heesters en struiken, een beplanting van een bosplantsoen, een struweel of een heg;

    • c.

      griend- of hakhout: hout dat gekapt wordt van bomen en struiken voor gebruik. Hierbij wordt de boom niet helemaal gekapt, maar tot net boven de stambasis waarbij de boom opnieuw op de stronk kan uitlopen;

    • d.

      knotten/kandelaberen: het tot op de oude snoeiplaats verwijderen van uitgelopen takhout bij knotbomen, gekandelaberde bomen of leibomen als periodiek noodzakelijk onderhoud;

    • e.

      bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 4.1 onder a van de Wet natuurbescherming;

    • f.

      boomwaarde c.q. taxatiewaarde: de monetaire waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen. Het college kan bij toepassing van de boomwaarde naar redelijkheid en billijkheid besluiten;

    • g.

      dunnen van een houtopstand: het vellen dat geschiedt als verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand;

    • h.

      kweekgoed: bomen gekweekt met het oogmerk deze te verhandelen waarbij regelmatig onderhoud aan de bomen en het terrein alsmede handelsactiviteiten plaatsvinden;

  • 2.

    In deze verordening wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadigingen of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4.3.2. Kapverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een houtopstand te vellen of te doen vellen.

  • 2.

    Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet indien het betreft:

    • a.

      het vellen van, uit populieren of wilgen bestaande:

      • 1.

        wegbeplantingen;

      • 2.

        beplantingen langs waterwegen;

      • 3.

        eenrijige beplantingen langs landbouwgronden.

    • b.

      vruchtbomen voor zover betreft laagstamfruitbomen, en windschermen om boomgaarden;

    • c.

      het dunnen van een houtopstand;

    • d.

      het vellen van kweekgoed;

    • e.

      het vellen van een houtopstand waarvoor een melding aan gedeputeerde staten op grond van artikel 4.2 lid 1 van de Wet natuurbescherming nodig is, met uitzondering van hoogstamfruitbomen;

    • f.

      houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college;

    • g.

      het periodiek vellen van griend- of hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

    • h.

      het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten;

    • i.

      uit populieren, wilgen, essen of elzen bestaande beplantingen die kennelijk zijn bedoeld voor de productie van houtige biomassa indien zij:

      • 1.

        ten minste eens per tien jaar worden geoogst

      • 2.

        bestaan uit ten minste tienduizend stoven per hectare per beplantingseenheid, zijnde een aaneengesloten beplanting die niet wordt doorsneden door onbeplante stroken breder dan twee meter, en

      • 3.

        zijn aangelegd na 1 januari 2013.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.

Artikel 4.3.3. Aanvraag Vergunning

  • 1.

    De vergunning moet schriftelijk gemotiveerd en onder bijvoeging van een situatieschets worden aangevraagd. Het college kan eisen dat bij de aanvraag voor een kapvergunning een onderzoeksrapport naar de algehele onderhoudstoestand van de te kappen boom wordt overgelegd. Het onderzoeksrapport moet opgesteld zijn door een beëdigd boomtaxateur.

  • 2.

    De aanvraag kan worden gedaan door of namens dan wel met toestemming van degene, die krachtens zakelijk recht, of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid, gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

  • 3.

    Wanneer door of namens het bevoegde Ministerie aan het college een afschrift is toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

  • 4.

    De houder van de vergunning moet zorg dragen, dat deze vergunning ten tijde van het uitvoeren van de kapwerkzaamheden aanwezig is op het betreffende terrein waarop de houtopstand zich bevindt. De vergunning moet op eerste vordering van een ambtenaar, belast met de zorg voor de naleving van een of meer bepalingen van deze verordening, ter inzage worden gegeven aan deze ambtenaar.

Artikel 4.3.3.a. Weigeringsgronden

  • 1.

    Het college kan de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:

    • -

      natuur- en milieuwaarden;

    • -

      landschappelijke waarden;

    • -

      cultuurhistorische waarden;

    • -

      waarden van stads- en dorpsschoon;

    • -

      beeldbepalende waarden;

    • -

      monumentale waarden;

    • -

      waarden voor recreatie en leefbaarheid;

    • -

      waarden voor volksgezondheid;

    • -

      waarden van groot maatschappelijk belang

  • 2.

    Het college kan bij het weigeren, of onder voorschriften verlenen van een vergunning, tevens de boomwaarde als motivering hanteren.

  • 3.

    Het college verwijst bij weigering van een vergunning zoveel mogelijk naar gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.

  • 4.

    De burgemeester of de daartoe bevoegde ambtenaar, kan toestemming geven tot direct vellen, indien sprake is van grote gevaarzetting of vergelijkbaar spoedeisend belang.

Artikel 4.3.4. Vergunning ex lege

( vervallen )

Artikel 4.3.5. Bijzondere vergunningsvoorschriften

  • 1.

    Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en in overeenstemming met de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien het gemeentelijk beleid of een gemeentelijk bestemmings-, bomen-, groen-, of landschapsplan de te vellen houtopstand direct of indirect als waardevol omschrijft, wordt zo vaak mogelijk een herplantplicht opgelegd.

  • 2.

    Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid van dit artikel gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Een vergunning kan worden verleend onder de voorwaarde van feitelijk niet-gebruik, tot het moment van onherroepelijk worden van de vergunning, oftewel tot het moment dat:

    • a.

      de beroepstermijn voor derden is verstreken zonder dat er beroep is ingediend;

    • b.

      beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

    • c.

      beslist is op het beroep van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.

  • 4.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna.

Artikel 4.3.6. Herplant-/instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijke gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond, dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid van dit artikel opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na herplanting en op welke wijze niet- geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijke gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor de bedreiging wordt weggenomen.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid van dit artikel is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 4.3.7. Schadevergoeding

( vervallen )

Artikel 4.3.8. Bestrijding van iepziekte

  • 1.

    Dit artikel verstaat onder:

    • a.

      iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn. Ceratocystis ulmi(Buism.) C. Moreau);

    • b.

      iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistratus (Marsch) en Scolytus pygmaeus.

  • 2.

    Indien zich op een terrein één of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren van verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van de iepenspintkever, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij aanschrijving vast te stellen termijn:

    • a.

      indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

    • b.

      de iepen te ontbasten en de bast te vernietigen;

    • c.

      de niet ontbaste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen;

  • 3.

    Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op geheel ontbast iepenhout en op iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm.

  • 5.

    Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van het onder lid 3 gestelde verbod.

Artikel 4.3.9. Verhouding tussen kap- en bouw- of aanlegvergunning

( vervallen )

Artikel 4.3.10. Bescherming bomen

( vervallen )

Artikel 4.3.11. Standaardvoorwaarde van niet-gebruik

( vervallen )

Artikel 4.3.12. Vervaltermijn vergunning

( vervallen )

Artikel 4.3.13. Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters indien het bomen, heggen en heesters betreft op of aan de openbare weg of een openbaar water, grenzende aan een ander erf.

Artikel 4.3.14. Sprokkelverbod

Het is verboden om in openbaar groen en natuurterreinen hout te sprokkelen of gesprokkeld hout bij zich te hebben behoudens toestemming van het college.

 

AfDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4.4.1. Opslag voertuigen, caravans afvalstoffen, mest, ingekuilde landbouwproducten e.d.

( vervallen )

Artikel 4.4.1a. Stankoverlast door gebruik van meststoffen

( vervallen )

Artikel 4.4.2. Vergunningsplicht handelsreclame

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, zichtbaar vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor onverlichte:

    • a.

      opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid van af de weg;

    • b.

      opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

    • c.

      opschriften en aankondigingen die betrekking hebben op:

      • i.

        Een openbare verkoping of aanbiedingen ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

      • ii.

        het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor de zaak is bestemd zomede op naamborden mits deze opschriften en aankondigingen gezamenlijk geen grotere afmetingen hebben dan 50 x 50 x 2 cm op een maximum hoogte van 2 m en mits deze opschriften en aankondigingen zijn aangebracht op of aan een gebouw;

    • d.

      opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zover zij feitelijke betekenis hebben;

    • e.

      opschriften en aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

  • 3.

    Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

  • 4.

    Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien de reclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving:

    • a.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      in het belang van de openbare orde;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • d.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • e.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • f.

      in het belang van de verkeersveiligheid;

    • g.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening.

  • 6.

    De weigeringsgrond van het vierde lid onder a, geldt niet voor bouwwerken.

  • 7.

    De weigeringsgrond van het vierde lid onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Activiteitenbesluit milieubeheer.

HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1 PARKEEREXCESSEN

Artikel 5.1.1. Begripsomschrijvingen

( vervallen )

Artikel 5.1.2. Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een dezer voertuigen; dan wel

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 2.

    Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

Artikel 5.1.2.a. Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid van dit artikel bedoelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.3. Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4. Voertuigwrakken

( vervallen )

Artikel 5.1.5. Kampeermiddelen e.d.

  • 1

    Het is verboden een kampeerwagen, woonwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te parkeren, te plaatsen of te hebben op de weg;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar hun oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

  • 3.

    Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening Limburg.

Artikel 5.1.6. Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7. Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar het oordeel van het college schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente. [zie uitvoeringsbesluit 14.4.2012 parkeerverbod vrachtauto’s kern Geulle].

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar het oordeel van het college buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het college kan van de verboden als bedoeld in lid 1 en lid 2 ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8. Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9. Parkeren anders dan op de rijbaan

  • 1.

    Het is verboden een voertuig te parkeren op een door het college aangewezen, niet tot de rijbaan behorend weggedeelte.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam.

Artikel 5.1.10. Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op de weg;

    • b.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam;

    • c.

      op voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11. Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen, die rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een verwaarloosde toestand verkeren, op de weg te laten staan.

  • 3.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen onafgebroken te stallen in een door het college - in het belang van het beheer van de openbare ruimte - aangewezen openbare (brom)fietsstallingsgebieden, langer dan een door het college te bepalen periode.

Artikel 5.1.12 Gebruik parkeerplaatsen anders dan hun bestemming.

  • 1.

    Het is verboden op wegen of weggedeelten, welke door het college als parkeerplaats zijn aangewezen en bij openbare kennisgeving bekend zijn gemaakt, te handelen in strijd met de in deze kennisgeving vermelde, door het college gestelde voorschriften omtrent het gebruik van die plaatsen.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid van dit artikel gesteld verbod ontheffing verlenen.

     

AFDELING 2 COLLECTEREN, VENTEN, STANDPLAATSEN EN SNUFFELMARTKEN

Artikel 5.2.1. Inzameling van geld of goed

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook geschreven of gedrukte stukken worden gerekend, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

  • 4.

    Het college kan onder door hen te stellen voorschriften vrijstelling verlenen van het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod voor inzamelingen die gehouden worden door daarbij aangewezen instellingen.

Artikel 5.2.2. Venten e.d.

 

Artikel 5.2.2.1. Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of artikel 5.2.4;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.

Artikel 5.2.2.2. Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden te venten:

    • a.

      op door het college in het belang van de openbare orde aangewezen openbare plaatsen;

    • b.

      op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

  • 4.

    Het verbod bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard.

Artikel 5.2.3. Standplaatsen: uitstallingen op de weg

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan de weg of aan een openbaar water dan wel op een andere – al dan niet met enige beperking – voor publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats:

    • a.

      met een voertuig, een kraam, een tafel of enig ander middel een standplaats in te nemen of te hebben teneinde in de uitoefening van de handel goederen te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken, dan wel diensten aan te bieden;

    • b.

      anderszins goederen uit te stallen of uitgestald te hebben om deze te koop aan te bieden, te verkopen of te verstrekken aan publiek.

  • 2.

    Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan, dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen of goederen worden of zijn uitgestald als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3.

    Het in het eerste lid, onder b van dit artikel, gestelde verbod geldt niet ten aanzien van het uitgestald hebben van gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet. Alsdan geldt ook het in het tweede lid van dit artikel gestelde verbod niet.

  • 4.

    De in het eerste en tweede lid van dit artikel gestelde verboden gelden niet op de plaats die is aangewezen voor het houden van een markt, zulks gedurende de tijden dat de markt gehouden wordt voor een evenement als bedoeld in artikel 2.2.1. van deze verordening, of voor het organiseren van een markt als bedoeld in artikel 5.2.4. van deze verordening.

  • 5.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      indien de standplaats hetzij op zich zelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

    • d.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • e.

      wanneer als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel der gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt;

    • f.

      vanwege de strijd met een geldend bestemmingsplan.

  • 6.a.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de Wegenverordening Limburg.

  • 6.b.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid onder b geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

  • 6.c.

    De weigeringsgrond van het vijfde lid onder c, geldt niet voor bouwwerken.

  • 7.

    Het college houdt de beslissing op een aanvraag voor een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1. van de Wet milieubeheer is vereist en indien geen toepassing kan worden gegeven aan het vijfde lid van dit artikel, tot de dag waarop de beslissing over de Wet milieuvergunningaanvraag is genomen.

Artikel 5.2.4. Snuffelmarkten e.d.

 

Artikel 5.2.4.1 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2.2.2.

Artikel 5.2.4.2. Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheers verordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

     

AFDELING 3 OPENBAAR WATER

Artikel 5.3.1. Gebruik van openbaar water

( vervallen )

Artikel 5.3.2. Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

( vervallen )

Artikel 5.3.3. Aanwijzingen ligplaats

( vervallen )

Artikel 5.3.4. Verbod innemen ligplaats

( vervallen )

Artikel 5.3.5. Beschadigen van waterstaatswerken en oevers

( vervallen )

Artikel 5.3.6. Reddingsmiddelen

( vervallen )

Artikel 5.3.7. Veiligheid op het water

( vervallen )

Artikel 5.3.8. Overlast aan vaartuigen

( vervallen )

 

AFDELING 4 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5.4.1. Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

    • a.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid van dit artikel bedoelde wedstrijden en ritten en/of van het publiek.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel wordt onder weg verstaan hetgeen artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het college kan voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen aanwijzen ten aanzien waarvan zij verklaren, dat het rijden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard aldaar overlast kan veroorzaken of schade kan berokkenen aan milieuwaarden.

  • 2.

    Het is verboden op krachtens het eerste lid van dit artikel aangewezen plaatsen:

    • a.

      zich met een motorvoertuig of een bromfiets als bedoeld in het vorige lid of met een fiets of een paard te bevinden; dan wel

    • b.

      zich met een motorvoertuig, met een bromfiets of met een fiets of een paard te bevinden op een in die aanwijzing aangeduid tijdstip.

  • 3.

    Het in het tweede lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van verkeer en waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de door het college aangewezen plaatsen;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken welke krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden en huurders en pachters van percelen gelegen binnen de door het college aangewezen plaatsen;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d van dit lid bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het tweede lid van dit artikel gestelde verbod geldt voorts niet:

    • a.

      op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale Omgevingsverordening Limburg aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

     

AFDELING 5 VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5.5.1. Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

( vervallen )

 

AFDELING 6 VERSTROOIEN VAN AS

Artikel 5.6.1. Begripsomschrijving

( vervallen )

Artikel 5.6.2. Verboden plaatsen

( vervallen )

Artikel 5.6.3. Hinder of overlast

( vervallen )

 

AFDELING 7 SPELEN OM GELD

Artikel 5.7.1. Spelen om geld

  • 1.

    Het is verboden op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijke plaats bedrijfsmatig gelegenheid te geven tot beoefenen van enig spel, waarbij geld of tegen geld inwisselbare voorwerpen worden gebezigd.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod.

  • 3.

    De gevraagde ontheffing wordt in ieder geval geweigerd, indien vaststaat of met reden is te vrezen dat de openbare orde in de omgeving van de plaats waar van de ontheffing gebruik zal worden gemaakt, zal worden verstoord dan wel anderszins in ernstige mate afbreuk zal worden gedaan aan het leefmilieu van de omgeving of het woongenot ter plaatse in ernstige mate zal worden belemmerd.

  • 4.

    Het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet op de kansspelen van toepassing is.

HOOFDSTUK 6. STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1. Strafbepaling

  • 1.

    Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt, voor zover daartegen niet bij of krachtens een hogere regeling straf is bedreigd, gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak, voor zover daarentegen niet bij of krachtens een hogere regeling straf is bedreigd.

  • 2.

    In geval van overtreding van de krachtens artikel 3, derde lid, van de Wet veiligheidsregio’s gestelde regels kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste de geldboete, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s.

Artikel 6.2. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn, naast de in artikel 141, lid b Wetboek van Strafvordering aangewezen personen, belast de bij besluit van het college of de Burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.3. Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.3.a. Binnentreden woningen in noodsituaties

Zij die belast zijn met de zorg voor de nakoming van een voorschrift van een door de burgemeester op grond van artikel 176 van de Gemeentewet vastgesteld algemeen verbindend voorschrift, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking 8 dagen na de dag waarop deze is bekend gemaakt.

  • 2.

    Op dat tijdstip wordt de “Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Meerssen 2019 ingetrokken.

Artikel 6.5. Overgangsbepaling

Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6.6. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald onder de titel "Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Meerssen 2020”.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 17-06-2020 van de gemeenteraad van Meerssen.

De Voorzitter,

De Griffier

Naar boven